Kamerbrief inzake het verslag van de bijeenkomst van de EU-ministers voor
ontwikkelingssamenwerking van 29-30 september 2008
14-10-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Hierbij heb ik het genoegen u het verslag aan te bieden van de
informele bijeenkomst van EU-ministers voor ontwikkelingssamenwerking
die op 29-30 september 2007 plaatsvond in Bordeaux.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Verslag van de informele bijeenkomst van de EU-ministers voor
ontwikkelingssamenwerking
Op 29 en 30 september vond in Bordeaux de informele bijeenkomst van
ministers voor ontwikkelingssamenwerking (Informele OS-Raad) plaats,
onder leiding van de Franse staatssecretaris voor
Ontwikkelingssamenwerking en Francofonie, Alain Joyandet.
Belangrijkste onderwerpen van bespreking waren het EU-beleid inzake
voedselzekerheid, de Europese hulparchitectuur na Accra, de
voorbereiding van de Doha conferentie over Financing for Development
en klimaatverandering & ontwikkelingslanden.
Voedselzekerheid
De Informele OS-Raad was eensgezind over de noodzaak van een snelle
EU-respons op de voedselprijzencrisis, in vervolg op de conclusies van
de Europese Raad van juni. De historisch hoge voedselprijzen waren
weliswaar weer iets gedaald, maar steun in de meest getroffen
ontwikkelingslanden om van de komende oogsten een succes te maken
bleef zeer urgent. Ook werd het belang onderstreept van een meer op de
lange termijn gerichte aanpak van de landbouw in ontwikkelingslanden,
om de grondoorzaken van de voedselcrisis aan te pakken.
Lidstaten en Commissie bleven echter onderling verdeeld over de
financiering van de door de Commissie voorgestelde snelle
responsfaciliteit. Het Commissievoorstel om hiervoor EUR 1 miljard uit
de landbouwbegroting te halen is voor de meeste lidstaten, waaronder
Nederland, niet aanvaardbaar vanwege de voorgestelde financiering.
Nederland heeft daarom alternatieve financieringsmogelijkheden
voorgesteld. Verschillende ministers gaven in de bespreking aan dat de
middelen voor de faciliteit zoveel mogelijk additioneel zouden moeten
zijn, dat wil zeggen bovenop de al beoogde ODA-uitgaven op EU-niveau
en in de lidstaten. Nederland wees erop dat de lidstaten die nog niet
voldoen aan hun ODA-toezeggingen (stapsgewijze groei naar minimaal
0,7% BNI in 2015) een bijzondere verantwoordelijkheid hebben bij het
genereren van deze additionele middelen.
Europese hulparchitectuur
Terugblikkend op Accra overheerste tevredenheid over de belangrijke
rol die de EU had kunnen spelen dankzij gezamenlijk optreden van
lidstaten en Commissie. Commissaris Michel benadrukte dat het nu aan
komt op verdere implementatie. De Commissie wil hiervoor met nadere
voorstellen komen. Nederland wees onder meer op het belang om - in het
licht van Accra - bij toekenning van begrotingssteun nauw samen te
werken als lidstaten en Commissie, onder meer om de beleidsdialoog met
het ontvangende land zo krachtig mogelijk te kunnen voeren. Op dit
punt zou de Commissie zich kritischer moeten opstellen. Ook pleitte
Nederland voor verdere uitwerking van het gezamenlijke fragiele
statenbeleid van de EU, onder meer in Burundi.
De meeste lidstaten, waaronder Nederland, spraken zich uit voor grote
terughoudendheid bij het creëren van nieuwe verticale fondsen, een
onderwerp dat specifiek was geagendeerd door het Franse
voorzitterschap. De overheersende mening was dat deze fondsen soms
weliswaar een functie hebben vervuld (zoals meer zichtbaarheid en meer
geconcentreerde steun, bijvoorbeeld t.a.v. HIV/Aids), maar dat er
inmiddels te veel van deze fondsen in het leven waren geroepen.
Wat betreft de organisatie van de Europese ontwikkelingssamenwerking
werd van verschillende kanten gewezen op de ongewenste splitsing
tussen het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) en het DCI (het
Instrument voor Ontwikkeling), met twee verantwoordelijke
Commissarissen (Michel, Ferrero-Waldner) en DG's (DG Ontwikkeling, DG
Externe Relaties). Het onder het EU-budget brengen van het volgende
EOF werd door verschillende deelnemers genoemd als een stap om de
scheiding op te heffen; dit heeft Nederland overigens ook bij de
totstandkoming van het huidige tiende EOF al bepleit.
Financing for Development
Bij de bespreking over Doha (de `Conference to review the
implementation of the Monterrey Consensus') kregen vertegenwoordigers
van NGOs (Concord en Eurodad) de gelegenheid om een aftrap voor de
discussie te verzorgen. De Noorse minister van milieu en ontwikkeling,
Erik Solheim, was uitgenodigd om zijn visie te geven vanuit zijn
positie als covoorzitter van het Doha-proces.
De Europese ministers werden het erover eens dat de EU een leidende
rol zou moeten spelen en door gezamenlijk strategisch optrekken moest
proberen om van Doha een succes te maken. Als de EU niet behoedzaam en
gezamenlijk zou optreden zou de kans bestaan op een confrontatie en
het verwateren van de Monterrey Consensus. Afgesproken werd om in de
komende weken richtsnoeren voor de gezamenlijke aanpak op te stellen
en die tijdens de RAZEB met OS-onderwerpen van 11 november af te
ronden.
Nederland wees onder meer op het belang van het nakomen van de
ODA-afspraken, maatregelen tegen illegale kapitaalstromen uit
ontwikkelingslanden en meer aandacht voor de positie van vrouwen. Ook
pleitte Nederland voor meer beleidsruimte voor ontwikkelingslanden
(`policy space') om binnen grenzen van behoorlijk bestuur hun eigen
beleidsprioriteiten vast te kunnen stellen.
Klimaatverandering
De Informele OS-Raad werd afgesloten met een korte werklunch over
klimaatverandering en adaptatie in ontwikkelingslanden. Als
vertegenwoordiger van het gastland van de klimaatconferentie in
Kopenhagen (eind 2009), vroeg de Deense minister aan OS-ministers om
hun partnerlanden nauwer te betrekken bij de klimaatdiscussie.
Ontwikkelingslanden zouden zich nog te veel afzijdig houden. Meerdere
lidstaten, waaronder Nederland, wezen op het belang om de relatie
tussen ontwikkelingssamenwerking en klimaatbeleid specifiek aan de
orde te stellen en internationaal te agenderen, waaronder bij de
komende multilaterale klimaatconferenties. Ook vroegen lidstaten
aandacht voor de noodzaak om snel overeenstemming te bereiken over
adequate financiële steun aan ontwikkelingslanden. Nederland pleitte
voor nieuwe, additionele middelen die volgens de principes van
efficiënte hulpverlening moeten worden ingezet. Veel landen wezen er
ook op dat parallelle structuren voor klimaatbeleid in
ontwikkelingslanden moesten worden voorkomen. Tijdens de RAZEB van
november wil het Voorzitterschap tot een nadere standpuntbepaling
komen.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken