Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Beleidskader Sport, Bewegen en Onderwijs
1. Inleiding
Waarden van sport voor het onderwijs
Sport en onderwijs horen bij elkaar en versterken elkaar. Het belang van sport
en beweging voor de jeugd staat buiten kijf. Sport is niet alleen leuk om te
doen, maar levert net als het onderwijs ook een belangrijke bijdrage aan de
motorische, sociale én cognitieve ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Sport is een van de terreinen waarop kinderen hun talenten kunnen
ontwikkelen en kunnen `excelleren'. Door voldoende sport en beweging
groeien kinderen gezonder op en wordt overgewicht, dat ook bij de jeugd
steeds verder toeneemt, voorkomen en bestreden. Ook in de strijd tegen
schooluitval kan sport een belangrijk wapen zijn.
Sport en onderwijs hoog op de agenda
In het Europees jaar van opvoeding door sport (2004) is de verbinding tussen
onderwijs en sport hoger op de rijksagenda komen te staan. Dit heeft geleid
tot de Alliantie School en Sport (2005-2008): een samenwerkingsverband
tussen VWS, OCW en NOC*NSF.
In 2007 heeft het huidige kabinet besloten tot de Impuls brede scholen, sport
en cultuur (combinatiefuncties): een structurele, personele impuls die wordt
uitgevoerd in nauwe samenwerking met gemeenten en de onderwijs-, sport-
en cultuursector.
Leeswijzer
Met dit beleidskader willen we aangeven hoe de verbinding tussen sport en
onderwijs verder kan worden versterkt en op welke wijze de samenwerking
tussen onderwijs en sport kan leiden tot een meer samenhangend en
dekkend aanbod voor de jeugd. Het beleidskader geeft onze visie, ambitie en
prioriteiten weer. Daarbij bouwen wij verder op de ontwikkelingen en het
beleid van de afgelopen jaren.
In hoofdstuk 2 schetsen we het perspectief voor de toekomst dat wij graag
met alle partners willen delen. In hoofdstuk 3 analyseren we in hoeverre we
dit ideaalbeeld nu al benaderen. In hoofdstuk 4 stellen we voor de komende
kabinetsperiode de doelstelling vast. In hoofdstuk 5 beschrijven we
vervolgens wat er nodig is om de doelstelling te behalen en welke prioriteiten
we daarbij moeten stellen. In hoofdstuk 6 geven we aan hoe we partners in
positie willen brengen, in hoofdstuk 7 op welke wijze we de monitoring
vormgeven en ten slotte wordt in hoofdstuk 8 het financiële kader
gepresenteerd.
1
Olympisch Plan 2028
Om het Olympische Plan 2028 handen en voeten te geven is de komende
jaren veel aandacht voor de topsport nodig, maar ook voor de breedtesport.
Een brede basis leidt tot een hoge top. En die basis moet nú al verder worden
versterkt, als we willen dat de kinderen die vandaag opgroeien straks kunnen
schitteren tijdens de Olympische Spelen in 2028. Daarvoor is het nodig dat zij
op school, naschools en op de vereniging voldoende mogelijkheden hebben
om hun talenten te ontdekken en te ontplooien. Begin 2009 neemt het kabinet
een standpunt in over het Olympisch Plan 2028 dat thans door NOC*NSF
wordt ontwikkeld.
2
2. Perspectief
De toekomst: elke dag sport en bewegen
Op de basisschool krijgen de kinderen op maandag en donderdag gymles van
de vakleerkracht. In de bovenbouw organiseert de vakleerkracht tijdens de
gymles kennismakingslessen met diverse takken van sport en
bewegingsvormen, waaronder dans. Op dinsdag en vrijdag kunnen de
kinderen deelnemen aan sportactiviteiten op de naschoolse opvang. De
gymzaal van school is hiervoor beschikbaar gesteld en met mooi weer
kunnen de kinderen onder begeleiding sporten en spelen op het nieuw
ingerichte schoolplein. Ook kinderen uit de wijk zijn daarbij overigens welkom.
Op woensdagmiddag fietsen de kinderen naar een van de sportverenigingen
waarmee de school samenwerkt. Op de sportaccommodatie leren zij zich
bekwamen in de sporten waarmee ze op school al hebben kennisgemaakt.
De vakleerkracht houdt de motorische en sociale ontwikkeling van kinderen in
de gaten. De jeugdarts grijpt in bij kinderen met overgewicht en verwijst hen
door. Kinderen met een handicap, overgewicht of met probleemgedrag
kunnen terecht bij sportverenigingen waarvan het technisch kader hiervoor
speciaal is opgeleid. En voor de kinderen die in sport uitblinken, wordt in
samenwerking met de Olympische netwerken gezocht naar de
sportverenigingen waar zij zich het best verder kunnen ontplooien. Dit leidt er
toe dat zij in het voortgezet onderwijs een LOOT-school bezoeken.
Samenwerking op en rond de school
Zie hier een ideaalplaatje van sport en beweging voor de schoolgaande
jeugd. Door samenwerking tussen scholen, naschoolse opvang,
buurtorganisaties en sportverenigingen ontstaat er een doorlopend en zo
mogelijk dagelijks sport- en beweegaanbod voor de jeugd. De samenwerking
tussen sport en onderwijs gaat dus nadrukkelijk niet alleen om de aansluiting
tussen de sportsector en hetgeen en tussen half negen en drie uur op school
gebeurt. Belangrijk winstpunt in de samenwerking zit juist ook in het vergroten
van het naschoolse aanbod. Voor de jeugd is sport een zeer aantrekkelijke en
aansprekende vrijetijdsbesteding. Intensieve samenwerking tussen de brede
school en de sportsector, maar ook bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding op de
sportvereniging laat zien dat onderwijs en sport elkaar veel te bieden hebben.
Een aantrekkelijk dagarrangement
Als het gaat om het naschoolse aanbod is samenwerking tussen het
onderwijs, de opvangsector en de sportsector van groot belang. Hier liggen bij
uitstek kansen voor de sectoren om elkaar de versterken. Als de sectoren
onderwijs, sport en opvang elkaar vinden en komen tot een integrale
samenwerking, ontstaat er een aantrekkelijk dagarrangement. Een dergelijk
dagarrangement levert niet alleen een belangrijke bijdrage aan het plezier, de
bewegingsstimulering en de gezondheid van de jeugd, maar ook aan de
mogelijkheden voor ouders om hun arbeid- en zorgtaken op een goede
manier te combineren.
Oudere jeugd actief betrekken
In het voorgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs kan een
gevarieerd sport- en beweegaanbod bovendien worden ingezet om
3
schooluitval aan te pakken. Sport kan bijdragen aan de binding die leerlingen
hebben met de school en, in afwisseling met de cognitieve leervakken, zorgen
voor een verbeterde concentratie en betere leerprestaties.
Naarmate de leeftijd vordert, kan van leerlingen ook meer worden verwacht
op het gebied van maatschappelijke participatie en actief burgerschap.
Jeugdvrijwilligerswerk bij de sportclubs, maatschappelijke stages in het
voortgezet onderwijs en beroepsstages en leerwerktrajecten in het
beroepsonderwijs zijn hiervoor geschikte middelen.
Nog veel inzet nodig
Er is heel wat nodig om het bovengeschetste ideaalbeeld te realiseren. Er zijn
voldoende vakmensen nodig om de activiteiten aan te bieden en de kinderen
te begeleiden, zowel op school, naschools als op de vereniging. Er is
deskundigheid nodig om specifieke doelgroepen op te vangen. Er zijn
enthousiaste besturen nodig van scholen in het primair onderwijs (PO),
voortgezet onderwijs (VO), en middelbaar beroepsonderwijs (MBO),
ondernemende organisaties voor kinderopvang, maatschappelijk
georiënteerde sportverenigingen en gecommitteerde gemeentebesturen. Er
zijn multifunctionele accommodaties nodig en uitgekiende concepten voor
beter beheer en gebruik van bestaande accommodaties. Er is aangepast
sportaanbod nodig, want lang niet alle competitievormen lenen zich voor de
gymzaal en het schoolplein.
Maar wat vooral nodig is, is dat lokale partijen elkaar weten te vinden en
samenwerken. Er zijn schakels nodig -functionarissen die het tot hun taak
rekenen om de verbindingen te leggen- en netwerken van professionals en
vrijwilligers die in teamverband vraag en aanbod op elkaar afstemmen.
Leren van elkaar
De inzet van deskundig kader achten wij cruciaal. Met netwerken van
vakmensen of `sport- en beweegteams' wordt behalve meer samenhang in
het sport- en beweegaanbod ook meer efficiency, kennisuitwisseling,
samenwerking en bovenal enthousiasme en inspiratie bereikt.
De variëteit in het sportaanbod op en rond scholen wordt vergroot door de
inschakeling van trainers uit de sportsector. De pedagogische kwaliteit van
het sportaanbod van verenigingen wordt verbeterd onder invloed van
vakmensen uit het onderwijs. De expertise van de sportbuurtwerker kan
anderen van dienst zijn in de omgang met probleemjongeren. Professionals
kunnen met elkaar bespreken hoe de motorische ontwikkeling van kinderen
kan worden bevorderd, en hoe sport en beweging ook leuk kunnen zijn voor
kinderen met overgewicht of een motorische beperking. Kortom: professionals
en vrijwilligers uit het onderwijs, de sport en van andere organisaties kunnen
nog veel leren van elkaar.
4
3. Analyse
GO4 sport: project School & Sport
GO-4 Sport organiseert sinds schooljaar 2001-2002 jaarlijks het kennismakingsproject School & Sport
voor de basisscholen in de gemeenten het Bildt, Ferwerderadiel, Leeuwarderadeel en Menaldumadeel.
Dit jaar hebben in de maanden maart, april en mei zo'n 20 sportverenigingen 33 basisscholen bezocht.
De trainer van de sportvereniging verzorgt een aantal lessen op school en na een aantal weken worden
de leerlingen uitgenodigd om eens een kijkje te komen nemen bij de sportvereniging. Sommige
verenigingen hebben hierbij zo'n goede indruk achtergelaten dat kinderen direct lid zijn geworden!
Tijdens de kennismakingsweken in het project hebben de leerlingen bovendien theorieonderwijs
gekregen van hun eigen leerkracht over sport en gezondheid. Verder werd in de klas, met behulp van
een beweegmeter, bijgehouden hoeveel uren per week de leerlingen actief bezig zijn. Dit project is in
2006 bekroond met de trofee van de Alliantie School & Sport voor het beste samenwerkingsproject
tussen onderwijs en sport in
Noord-Nederland.
Knelpunten in de praktijk
Op lokaal niveau zijn in de afgelopen kabinetsperiodes mooie initiatieven tot
stand gekomen door toedoen van onder andere de BOS-regeling (Buurt,
Onderwijs, Sport)1, de regeling Dagarrangementen en Combinatiefuncties2,
de Alliantie School en Sport, het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen
(NASB) en diverse andere deelprogramma's van het programma Samen voor
Sport3. De good practices die hieruit voortkomen, bewijzen dat sport en
onderwijs uitstekend samengaan.
Tegelijkertijd is echter uit de Brede Analyse gebleken dat er nog tal van
knelpunten bestaan op het gebied van kader, accommodaties, aanbod en
samenwerking. 4 Hieronder worden de belangrijkste resultaten uit de Brede
Analyse weergegeven.5
Sport op school en op de vereniging
Gemiddeld krijgen de leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs op
twee dagen per week bewegingsonderwijs. Daarbij doet nog eens 85% van
de jeugd buitenschools aan sport; 70% van de schoolgaande jeugd is lid van
een sportvereniging.
Maar daarmee bewegen kinderen en jongeren nog niet voldoende met oog op
hun gezondheid en het voorkomen van overgewicht. Het bewegingsonderwijs
zet nog onvoldoende aan tot een actieve leefstijl.6 De `beweegnorm' (iedere
dag een uur matig intensief bewegen) werd in 2005 nog maar door ca. 40%
van de jongeren behaald. De sportdeelname daalt naarmate jongeren ouder
worden, met een duidelijke kentering na het 15e levensjaar. Risico op
bewegingsarmoede is er behalve bij de oudere jeugd ook bij de jeugd uit
gezinnen waarvan de ouders een laag inkomen en een lage opleiding
hebben, bij kinderen en jongeren met een handicap en bij meisjes met een
1 Tweede Kamer 2005-2006, 30234, nr. 3
2 Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 maart 2006, nr.
PO/ZO-2006/10847, houdende voorschriften van OCW inzake Dagarrangementen en
Combinatiefuncties. Gepubliceerd in de Staatscourant van 17 maart 2006, nummer 55.
3 Tweede Kamer 2005-2006, 30 234, nr. 6
4 Eindrapport Tijdelijke Commissie Brede Analyse. Tweede Kamer 2007-2008, 30.234, nr. 12.
5 Tenzij anders aangegeven, zijn de gegevens uit de Brede Analyse afkomstig.
6 Stegeman, H. (red): Naar beter bewegingsonderwijs, Over de kwaliteit van sport en
bewegen in het onderwijs. Nieuwegein/'s-Hertogenbosch: Arko Sports Media/Mulier Instituut,
2007.
---
islamitische of hindoestaanse achtergrond. Leerlingen zelf geven aan dat zij
het leuk vinden om te sporten en te bewegen (96%); 63% wil op en om de
school méér kunnen sporten.
Samenwerking komt op gang
De samenwerking tussen scholen en sportverenigingen wordt in principe niet
door kaders of regels belemmerd. Binnen de huidige wet- en regelgeving zijn
scholen in staat samen met de sportsector hun sportambitie te koppelen aan
hun onderwijskundige verplichtingen. Uit de voorbeelden van succesvolle
samenwerking blijkt wel dat het nodig is dat een van de lokale partijen de
school, de sportvereniging, de gemeente- initiatiefnemer is.
Het draagvlak voor samenwerking tussen de onderwijs- en sportsector is in
principe groot. Vrijwel alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs
vinden sport en beweging voor hun leerlingen belangrijk. Circa 60% van het
aantal (brede) scholen in het primair en voortgezet onderwijs werkt structureel
samen met sportaanbieders: sportverenigingen, maar ook gemeenten en
commerciële sportorganisaties. Van de sportverenigingen werkt bijna 40%
samen met scholen.7
Te weinig kader en accommodaties
Knelpunten doen zich vooral voor op het gebied van kader en
accommodaties. Sportverenigingen, met hun overwegend vrijwillig kader, zijn
niet goed in staat om scholen tijdens kantooruren te `bedienen'. Binnen het
onderwijs blijkt de aanwezigheid van de vakleerkracht doorslaggevend: niet
alleen voor het geven van bewegingsonderwijs, maar vooral ook voor het
realiseren van na- en buitenschools aanbod in samenwerking met
sportaanbieders.8 Maar nog op lang niet alle scholen in het Primair Onderwijs
is de vakleerkracht aanwezig. Op 60% van de scholen in het primair onderwijs
wordt het bewegingsonderwijs (deels) gegeven door een vakleerkracht.9
Verder zijn er niet altijd geschikte sportaccommodaties beschikbaar. 25% Van
de scholen in het primair onderwijs beschikt over een eigen gymlokaal. In het
voortgezet onderwijs ervaart 25% van de scholen de situatie als
onvoldoende.10 De accommodaties die beschikbaar zijn, zijn dikwijls niet
multifunctioneel ingericht en worden onvoldoende benut en gedeeld.
In oude stadswijken is er überhaupt een chronisch gebrek aan
sportvoorzieningen. In meer dan de helft van de 40 krachtwijken is het
sportaanbod ontoereikend, zowel in kwantiteit als in kwaliteit. Tweederde van
deze wijken biedt onvoldoende sport- en speelmogelijkheden in de openbare
ruimte.11
Sport en beweging in het MBO niet verplicht
7 Kalmthout, J. en J. Lucassen: Verenigingsmonitor 2007, De stand van zaken bij
sportverenigingen in het perspectief van modernisering. 's-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier
Instituut, 2008.
8 Bekhuis, drs. J.A.G.M.: Wat maakt een school sportactief? Quick scan en eerste advies
kritische succesfactoren. Leusden: BMC, 2006.
9 Periodieke Peiling van het OnderwijsNiveau (PPON). Arnhem: CITO, 2008.
10 Middelbeek, L. e.a.: Overgewichtpreventie in het voortgezet onderwijs: het landelijke en
regionale beeld. Bilthoven: RIVM-rapport 260412001/2007.
11 Drs. Paul Duijvestein (red.): De sociale infrastructuur van de 40 `krachtwijken' in beeld
Quick Scan Welzijn, Sport, Cultuur, Onderwijs en Zorg. Amsterdam: DSP-groep, 2007.
---
Het Middelbaar beroepsonderwijs is een verhaal apart. Waar de constatering
is dat een groot percentage van de jongeren met een sportachterstand juist
op het MBO wordt gevonden, is het sport- en beweegaanbod -behalve in
beroepsgerelateerde opleidingen zoals die voor sport en bewegen- in het
MBO vrijwel afwezig. Sinds de invoering van de Wet educatie en
beroepsonderwijs (WEB) in 1996 is sport en bewegen niet meer in het
curriculum opgenomen. Wel zijn er mogelijkheden om sport- en
bewegingsactiviteiten op te nemen in het MBO binnen de vrije ruimte en de
beroeps- en burgercompetenties. Het ontbreekt in het MBO echter nog aan
kennis, menskracht en samenhangend beleid om sport en beweging een
goede plek in het onderwijsaanbod te geven. Toch is ook bij het MBO een
kentering waarneembaar. Meer dan de helft van de ROC's heeft zich
verzameld in het Platform Sport en Bewegen en uit good practices blijkt, dat
het de instellingen zelf zijn die het tij kunnen keren.
Te weinig bekend over effectieve interventies
Ten slotte constateren we dat de mogelijkheden die sport en beweging bieden
voor onderwijs-, opvoedings- en gezondheidsdoelen door scholen en
sportverenigingen nog niet voldoende worden benut. En waar dit wel gebeurt,
wordt nog onvoldoende gedaan aan evaluatie en onderzoek. Dit belemmert
de verdere verspreiding van goede praktijkervaringen in de sport en het
onderwijs en bij instanties zoals het welzijnswerk, de jeugdzorg,
jeugdgezondheidszorg en jeugdhulpverlening. Sport- en beweeginterventies
kunnen gericht worden ingezet om motorische achterstanden aan te pakken
en om overgewicht te verminderen, maar ook om sociale vaardigheden te
verbeteren, waarden en normen over te dragen, agressie te verminderen en
weerbaarheid te verbeteren, leerprestaties te verbeteren en schooluitval te
voorkomen. Er is meer aandacht nodig voor het ontwikkelen, toetsen en
uitdragen van effectieve sport- en beweeginterventies op deze terreinen.
7
4. Doelstelling
Met het beleidskader Sport en Onderwijs willen we streven naar meer
sportdeelname en beweging door de schoolgaande jeugd. Het beleidskader
sluit aan bij het doel dat het kabinet zich heeft gesteld in de beleidsbrief De
Kracht van Sport12 inzake bewegingsstimulering:
· in 2012 is het percentage jeugdigen (4-17 jaar) dat aan de
beweegnorm voldoet minimaal 50% (2005: 40%).
Beweegnorm
Sinds 2005 wordt als beweegnorm de zogenaamde `combinorm' gehanteerd.
Iemand voldoet aan die norm als hij of zij voldoet aan de Nederlandse Norm
Gezond Bewegen (NNGB) en/of aan de Fitnorm. De NNGB vereist voor
volwassenen (18+) minimaal 30 minuten matig intensief bewegen op
minstens vijf dagen in de week. Voor de jeugd tot 18 jaar is dat 60 minuten op
zeven dagen per week, op een iets hoger niveau. De Fitnorm vereist minimaal
20 minuten intensief bewegen (sport of fitness) op minstens 3 dagen per
week. Van het behalen van de beweegnorm gaat een positief effect uit op de
gezondheid: op risicofactoren (bloeddruk, cholesterol), overgewicht en ziekten
zoals diabetes, hart- en vaatziekten maar bijvoorbeeld ook depressie.
Door sport- en beweeginterventies gericht in te zitten, wil het kabinet tevens
bijdragen aan:
· de preventie en vermindering van overgewicht bij de jeugd, waarbij het
doel is de gestage toename van overgewicht bij de jeugd om te
buigen;13
· de aanpak van schooluitval, waarbij het doel is het aantal nieuwe
gevallen van schooluitval te halveren;14
· de ontwikkeling van talent in de sport, waarbij het uiteindelijke doel is
om het aantal talenten dat doorstoot naar de top te laten toenemen.15
12 Beleidsbrief De Kracht van Sport . Tweede Kamer 2007-2008, 30 234, nr. 13.
13 In 2006 had 1 op de 5 kinderen te maken met overgewicht. Kiezen voor gezond leven.
Tweede Kamer 2006-2007, 22 894 nr. 110.
14 Concrete doelstelling: van 71.000 in 2002 naar 35.000 in 2012. Aanval op de schooluitval;
een kwestie van uitvoeren en doorzetten. Tweede Kamer 2007-2008, 26 695, nr. 42.
15 Concrete doelstelling: toename met 20% in 2011 t.o.v. 2007. Beleidsbrief De Kracht van
Sport. Tweede Kamer 2007-2008, 30 234, nr. 13.
---
5. Prioriteiten
Samen met de partners uit de onderwijs- en sportsector, de naschoolse
opvang en de gemeenten wil het kabinet de komende jaren een grote stap
voorwaarts maken in de structurele samenwerking tussen sport en onderwijs,
het creëren van een doorlopend sport- en beweegaanbod en uiteindelijk de
toename in sport en beweging door de jeugd.
Op basis van het perspectief van de toekomst en de analyse van knelpunten
geeft het kabinet daarbij prioriteit aan:
· de positie en toerusting van vakmensen;
· de inzet van effectieve interventies en aangepast sportaanbod;
· risicogroepen -in termen van bewegingsarmoede en schooluitval- op
het VMBO en het MBO;
· innovatie op het gebied van accommodaties, en
· talentontwikkeling.
In dit hoofdstuk worden deze prioriteiten verder uitgewerkt.
5.1 Meer vakmensen en meer vakmanschap
Goed opgeleid kader doorslaggevend
Sport en bewegen hebben een positieve invloed op de ontwikkeling van de leefstijl en de cognitieve,
affectieve en sociale ontwikkeling van kinderen. Meer sport en beweging op school, ook bij een
gelijkblijvende totale onderwijstijd, bevordert de schoolprestaties - mits de activiteiten in de juiste context
worden aangeboden. Dat concludeert het Mulier Instituut na een literatuurstudie naar de relatie tussen
sport en bewegen op school en het functioneren van de scholieren in brede zin. Dit onderzoek werd
uitgevoerd in opdracht van de Alliantie School en Sport.16 Ook een eerder literatuuronderzoek wees al
in die richting.17 De positieve invloed uit zich in verhoogde aandacht en concentratie, een beter
welbevinden en gevoel van eigenwaarde, en socialer gedrag. Bovendien kan een aantrekkelijk
sportaanbod zorgen voor minder schooluitval en schoolverzuim. Vereisten zijn dat de leiding in handen
is van goed opgeleide leraren en trainers, coaches en sportleiders en dat ouders zich ondersteunend
opstellen en goed geïnformeerd zijn.
Voldoende, deskundig kader cruciaal
Om een kwalitatief en kwantitatief toereikend sport- en beweegaanbod te
creëren zijn er allereerst voldoende, deskundige en enthousiaste vakmensen
nodig. Hun inzet is cruciaal om meer kinderen en jongeren in beweging te
krijgen.
Als we het over vakmensen hebben op het terrein van sport en onderwijs, dan
hebben we te maken met verschillende functies. In het onderwijs zijn dat de
vakleerkrachten, bevoegde groepsleerkrachten en de lerarenondersteuners
bewegingsonderwijs (LOBOS'ers); in de sport de trainers en coaches, en in
de buurt de buurtsportwerkers en BOS-medewerkers. Vanaf 2008 komen
voor sport en onderwijs bovendien de combinatiefunctionarissen beschikbaar.
Voor het kabinet staan de komende jaren deze vakmensen centraal.
Enerzijds heeft het kabinet mogelijkheden gezocht om méér vakmensen
16 Stegeman, H.: Effecten van sport en bewegen op school, Een literatuurstudie naar de
relatie van fysieke activiteit met de cognitieve, affectieve en sociale ontwikkeling. `s-
Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut, 2007.
17 Janssens, J. (eds): Education through Sport, An Overview of Good Practices in Europe.
Nieuwegein/'s-Hertogenbosch: Arko Sports Media/W.J.H. Mulier Instituut, 2004.
---
beschikbaar te krijgen voor sport en onderwijs, anderzijds wil het kabinet ook
bijdragen aan de deskundigheid en het plezier waarmee deze mensen hun
beroep uitoefenen.
Ook inzet professionals op MBO-niveau
De meeste professionals in de sport hebben een HBO- of MBO-opleiding
genoten. De vakleerkrachten en groepsleerkrachten die bevoegd zijn om
bewegingsonderwijs te geven, beschikken altijd over een HBO-diploma. Maar
ook de inzet van MBO'ers -binnenschools, naschools en buitenschools- kan
worden overgewogen. Met deze MBO'ers, maar ook met de stagiaires uit het
HBO en MBO, komt aanzienlijk meer capaciteit beschikbaar om kinderen een
dagelijks sport- en beweegaanbod te bieden.
School zelf verantwoordelijk voor inzet LOBOS'er
De gediplomeerde van een MBO-opleiding Sport en Bewegen kan een breed
aanbod aan sport- en bewegingsactiviteiten verzorgen voor vele doelgroepen.
Als hij of zij in het onderwijs aan de slag gaat, gebeurt dat in de functie van
lerarenondersteuner bewegingsonderwijs (LOBOS).
De lerarenondersteuner bewegingsonderwijs is goed in staat een rol in het
bewegingsonderwijs te vervullen. Hij heeft zich gespecialiseerd op het gebied
van bewegingsonderwijs en heeft daartoe een intensief onderwijsprogramma
gevolgd, inclusief een uitgebreide stage op een (basis)school. Binnen het
schoolprogramma kunnen dus, naast de voor bewegingsonderwijs bevoegde
leerkracht, afgestudeerden van de opleiding MBO Sport en Bewegen worden
ingezet als lerarenondersteuner. LOBOS'ers voeren onderwijstaken uit onder
verantwoordelijkheid van de bevoegde groepsleerkracht of vakleerkracht
bewegingsonderwijs. Hoe zelfstandig de lerarenondersteuner is bij de
uitvoering van zijn taken is afhankelijk van de context waarbinnen hij
functioneert. Het bevoegd gezag van de school beslist hierover naar eigen
inzicht.
Bevoegde groepsleerkrachten in het gymlokaal
Evenzo kunnen basisscholen ervoor kiezen om hiertoe bevoegde
groepsleerkrachten het sport- en beweegaanbod voor de leerlingen te laten
verzorgen. Met ingang van het schooljaar 20052006 wordt door een groot
aantal PABO's de `Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs'
aangeboden. Deze post-initiële leergang is ontwikkeld om aan het
bewegingsonderwijs een kwaliteitsimpuls te geven. Groepsleerkrachten die
bewegingsonderwijs willen geven aan de groepen 3 t/m 8 in het
basisonderwijs en/of leerlingen vanaf zeven jaar in het speciaal onderwijs
dienen deze leergang te volgen. Uit een recente evaluatie bleek dat de
leergang door veel PABO-studenten als zeer zwaar werd ervaren. Met ingang
van het schooljaar 2008-2009 is de leergang verlicht.18 Deze verlichting zal
de drempel om de leergang te volgen verlagen waardoor in de toekomst
voldoende leerkrachten bevoegd zullen zijn om bewegingsonderwijs in het
basisonderwijs te verzorgen.
Leerlingvolgsysteem in Delft
18 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 200 VIII, nrs 170 en 193
10
Samen met de gemeente Delft en Cito heeft de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) op vrijdag 15
februari 2008 voor alle leerlingen van groep 8 een sportieve afsluiting georganiseerd van de week van
de Citotoets. Deze `vierde Cito-dag' stond in het teken van bewegingsonderwijs. Het plezier dat
kinderen aan sport beleven stond voorop. De leerlingen voerden allerlei opdrachten uit. Daarnaast
verrichtte een inspanningsfysioloog verschillende metingen bij de leerlingen zoals: lengte, gewicht, BMI,
zuurstofopnamevermogen en sprongkracht. De betrokken partijen in Delft waren zo enthousiast dat in
het schooljaar 2007-2008 ook groep 7 wordt betrokken.
De VSG is voornemens om het leerlingvolgsysteem verder te ontwikkelen voor alle groepen in het
basisonderwijs en mogelijk het voortgezet onderwijs. Dit kan de groeps- en vakleerkrachten bij het
geven van bewegingsonderwijs ondersteunen. Daarbij wordt samenwerking gezocht met KVLO, SLO,
GGD-Nederland, RIVM, NISB en andere partijen en met gemeenten waar soortgelijke initiatieven
worden toegepast, waaronder Rotterdam (Lekker Fit!) en Amsterdam (JUMP-in).
Modernisering sportopleidingen
Speciale aandacht is nodig voor de ondersteuning van het verenigingskader:
de professionals, maar dikwijls ook de vrijwilligers die de jeugd trainen,
coachen en begeleiden. Behalve dat de vereniging voldoende kader moet
hebben en behouden om de activiteiten uit te voeren, stelt de samenwerking
met het onderwijs andere kwaliteitseisen aan het kader. Het verenigingskader
zal zich meer pedagogische vaardigheden eigen moeten maken. Ook zal het
verenigingskader moeten worden bijgeschoold in het geven van aangepast
aanbod niet alleen sport maar bijvoorbeeld ook bewegingsstimulering en de
aanpak van overgewicht- en in het werken met specifieke doelgroepen:
allochtone meisjes, jongeren uit de jeugdzorg, kinderen met een handicap.
Aan de ontwikkeling van de bijscholing zal VWS financiële ondersteuning
verlenen. Dit voornemen vormt een onderdeel van -en wordt gefinancierd uit-
het plan van aanpak dat momenteel samen met de sportsector wordt
ontwikkeld voor het sportkader.
Combinatiefuncties: impuls van formaat
Met de Impuls brede scholen, sport en cultuur worden de sport-, onderwijs- en
cultuursector versterkt met 2500 fte's combinatiefuncties.19 Met de inzet van
combinatiefuncties wil het kabinet meer doelen tegelijkertijd dienen:
· uitbreiding van het aantal brede scholen in het PO en VO met een
sport- en cultuuraanbod;
· versterking van ca. 10% van de sportverenigingen;
· stimulering van een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond
scholen;
· kennismaking met en actieve beoefening van cultuur.
Combinatiefunctionarissen zijn professionals die deels werkzaam zijn in het
onderwijs, en deels in de sport of in de cultuur. Op deze wijze wordt er ook
aan de samenwerking tussen school en sport een structurele impuls gegeven.
De impuls komt rechtstreeks ten goede aan de sport- en beweegactiviteiten
op lokaal niveau; maar ook vormen combinatiefunctionarissen de levende
bruggen tussen de twee werelden van het onderwijs en de sport.
De combinatiefuncties worden gerealiseerd in samenwerking met gemeenten
die vanaf het tweede jaar circa 60% cofinanciering voor hun rekening
nemen en met de onderwijs-, sport- en cultuursector.
19 Beleidsbrief De kracht van sport. Tweede Kamer 2007-2008, 30 234, nr. 13.
---
De eerste tranche gemeenten (30 gemeenten van de G-31) is per 1 januari
2008 begonnen. Eind 2008 wordt bezien hoeveel nieuwe
combinatiefunctionarissen bij de G-31 zijn aangesteld. De komende jaren
volgen nog meer tranches; gemeenten komen in aanmerking op volgorde van
hun inwonertal onder de 18 jaar. In 2012 is de impuls op volle sterkte. De
Impuls brede scholen, sport en cultuur biedt een enorme kans om het aanbod
voor de jeugd te vergroten, maar ook om scholen en sportverenigingen verder
te ontwikkelen, het percentage vakleerkrachten in het primair onderwijs te
laten toenemen en de samenwerking tussen scholen en sportverenigingen te
verbeteren.
Met de Impuls brede scholen, sport en cultuur is een rijksbijdrage gemoeid
oplopend tot ruim 47 mln in 2012.
Playground van de toekomst
In opdracht van VWS heeft TNO recent zes speelplekken onderzocht.20 Op de meeste plekken haalden
de geobserveerde kinderen de beweegnorm. Belangrijke criteria voor een goede speelplek zijn -
behalve onderhoud - toezicht en begeleiding. Goede software vakmensen- is evenzeer van belang als
goede hardware. Ook is het belangrijk dat er zowel ruimte is voor sport als voor `gewoon' spelen en
ontmoeting. De Krajicek play grounds voldoen bijvoorbeeld aan deze criteria.
Samen optrekken
Het kabinet vindt het belangrijk om degenen die het uiteindelijk moeten doen
enthousiast en actief te houden. Door de vorming van netwerken kan
enthousiasme ontstaan en kennis worden overgedragen. Deze netwerken
kunnen bestaan uit professionals en vrijwilligers uit onderwijs-, sport- en
buurtorganisaties, met de vakleerkracht en combinatiefunctionaris als spil. In
een netwerk of in een `team' kunnen deze vakmensen samen een doorlopend
sport- en beweegaanbod creëren voor de leerlingen van scholen en de
jeugdige inwoners in de wijk.
20 Bakker, I. e.a.: Playground van de Toekomst: succesvolle speelplekken voor
basisscholieren. Leiden: TNO, 2008. TNO-rapport KvL/B&G/2008.012.
12
Sport, onderwijs en gezondheid
De netwerken of teams kunnen ook samenwerking aangaan met de
jeugdgezondheidszorg, de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening die op lokaal
niveau dikwijls worden verzameld in de Centra voor Jeugd en Gezin. In
opdracht van VWS onderzoekt het RIVM op dit moment of er voor de
jeugdgezondheidszorg een richtlijn kan worden ontwikkeld waarmee kinderen
met overgewicht en motorische achterstanden kunnen worden opgespoord en
doorverwezen.
In het kader van de BOS-regeling (Buurt, Onderwijs, Sport) zijn al op vele
plaatsen netwerken en sport- en beweegteams ontstaan.21 De Vereniging
Sport en Gemeenten (VSG), nu al verantwoordelijk voor de ondersteuning
van het veld bij de invoering van combinatiefuncties, wordt gevraagd om deze
goede ervaringen verder te verspreiden en samen met de VNG en
gemeenten de uitdaging aan te gaan om netwerkvorming te bevorderen rond
PO- en VO-scholen, MBO-instellingen en in buurten. Daarbij weet de VSG
zich gesteund door partijen zoals de Koninklijke Vereniging voor leraren
lichamelijke opvoeding (KVLO), het Nederlands Instituut voor Sport en
Bewegen (NISB) en NOC*NSF. Zwaartepunt ligt voor het kabinet bij scholen,
instellingen en in wijken waar de achterstanden en problemen op het gebied
van sport en beweging, overgewicht en schooluitval het grootst zijn.
Voor de stimulering van de netwerkvorming rond scholen en in buurten wordt
in de periode 2009-2011 jaarlijks 500.000 gereserveerd.
5.2 Effectieve interventies en aangepast sportaanbod
5.2.1 Effectieve interventies
JUMP-in op Amsterdamse basisscholen
JUMP-in is een Amsterdams initiatief van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en de
GGD Amsterdam. JUMP-in zorgt er sinds 2002 voor dat kinderen tussen 4 en 12 jaar meer
bewegen. Door de slimme inzet van een zestal instrumenten leidt het project tot een aantal
fraaie en meetbare resultaten. Deze zes instrumenten zijn: het Leerlingvolgsysteem,
Oudervoorlichting, De klas Beweegt, Bewegen doe je ZO!, Sport op school en Club
Extra/Motorisch Remedial Teaching.
Scholen kunnen zelf aangeven of ze mee willen doen aan het project en per school wordt
bekeken welke maatregelen het beste helpen. Het gaat er vooral om de inactieve kinderen
meer aan het bewegen te krijgen. Op deze manier draagt JUMP-in bij aan het voorkomen van
overgewicht en aan alle andere voordelen van gezond bewegen.
JUMP-in is, door de intensieve monitoring, één van de weinige bewezen effectieve
interventies op het gebied van sport en bewegen voor de jeugd.
Onderbouwde methodes voor professionals
21 Uit metingen van het NISB blijkt dat meer dan de helft van de gemeenten bezig is met een
vorm van `beweegmanagement': activiteiten van samenwerkende partners in de BOS-
driehoek, die structureel en systematisch werken aan meer en beter sporten en bewegen van
de schoolgaande jeugd (2-meting Beweging in Beweegmanagement. Bennekom: NISB,
2007).
13
Om de professionals en vrijwilligers in hun werkzaamheden te ondersteunen
is het belangrijk dat er effectieve interventies voor handen zijn. Het geven van
bewegingsonderwijs en het verzorgen van sport- en beweegactiviteiten is een
vak als alle andere. Daarbij is niet alleen praktijkervaring belangrijk, maar ook
de toepassing van onderbouwde methodes. Vakmensen hebben in de
uitoefening van hun beroep behoefte aan materiaal dat `werkt'. Van
interventies die in praktijk worden toegepast, is lang niet altijd de
(kosten)effectiviteit goed onderzocht. Dat werpt een drempel op voor de
toepasbaarheid elders. Inzicht in de effectiviteit van methoden voor
toepassing in de sport en het onderwijs is gewenst, maar ook in het welzijn,
de jeugdzorg, de jeugdgezondheidszorg en de jeugdhulpverlening.
Meer aandacht voor effectiviteit
Sport- en beweeginterventies worden in toenemende mate onderzocht op hun
(kosten)effectiviteit. Dat is bijvoorbeeld het geval bij interventies in het kader
van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB)22 en bij de pilots die
op dit moment worden uitgevoerd met sport in de jeugdzorg (programma
Meedoen). Ook de projecten die lopen in het kader van de BOS-regeling zijn
gehouden aan strenge richtlijnen voor evaluatie en onderzoek. Daarnaast is
NOC*NSF een onderzoek gestart naar de `pareltjes' onder de sport- en
onderwijsprojecten van de afgelopen periode.
We willen deze ontwikkeling graag versterken om sport- en
beweeginterventies optimaal te kunnen benutten voor onderwijs-, opvoedings-
en gezondheidsdoelen. Te denken valt aan interventies voor zowel PO-, VO-
en MBO-leerlingen die (duurzaam) de beweging bevorderen, het overgewicht
verminderen23, de leerprestaties bevorderen en met name in het VMBO en
het MBO- de schooluitval tegengaan.
Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB)
Op 3 april 2008 hebben VWS, NOC*NSF en VNG de bestuurlijke afspraken
voor de Impuls NASB ondertekend. Met deze impuls wordt beoogd sport- en
beweegactiviteiten te stimuleren in ca. honderd gemeenten met een relatief
grote gezondheidsachterstand. Op deze wijze kan de bewegingsarmoede bij
te weinig actieve burgers -waaronder zeker ook de jeugd- worden
teruggedrongen.
VWS investeert de komende periode 38 mln in deze impuls. Deelnemende
gemeenten investeren een zelfde bedrag.
De Impuls NASB loopt tot en met 2014. Het Nederlands Instituut voor Sport
en Bewegen (NISB) geeft daarbij ondersteuning aan gemeenten die
meedoen. Prioriteit wordt hierbij gegeven aan de implementatie van effectieve
en laagdrempelige methodieken voor sport- en bewegingsstimulering in de
wijk, woon-, zorg- of schoolomgeving. Daarnaast kunnen ook de gemeenten
die uit eigen beweging aan de slag gaan met de ontwikkelde sport- en
beweeginterventies ondersteuning krijgen van het NISB.
22 Zie www.nasb.nl voor een actueel overzicht van kansrijke beweeginterventies.
23 Zo heeft de Minister van VWS aan TNO verzocht om de kennisontwikkeling op het gebied
van kwaliteit van leven voor een belangrijk deel toe te spitsen op kennis over bewegen en
eten door de jeugd.
14
Van laboratorium tot praktijk
Met dit beleidskader willen we stimuleren dat er meer effectieve interventies
worden ontwikkeld en toegepast. De ontwikkeling van interventies kan op
diverse plekken plaatsvinden: van laboratorium tot praktijk. Maar in alle
gevallen is het nodig dat interventies:
· vroegtijdig worden aangemeld en opgespoord;
· nauwlettend worden gevolgd en begeleid, en mogelijk nog
`doorontwikkeld';
· worden getoetst en gevalideerd;
· en vervolgens worden uitgerold.
Het NISB, het Mulier Instituut en TNO worden gevraagd om in dit proces een
coördinerende rol te spelen. Uiteraard is het van essentieel belang om diverse
landelijke en lokale partijen in de gelegenheid te stellen hun interventies aan
te melden en na selectie- te laten begeleiden, toetsen en doorontwikkelen.
De toetsing van de (kosten)effectiviteit van interventies wordt overgelaten aan
een onafhankelijk instituut. In de voorselectie en verspreiding van waardevolle
interventies werken NISB, het Mulier Instituut en TNO nauw samen met de
beoogde afnemers van interventies, waaronder vertegenwoordigers van de
onderwijs- en sportsector en van gemeenten.
In 2009 is voor dit traject 1 miljoen beschikbaar, in 2010 en 2011 jaarlijks
1,5 miljoen.
5.2.2 Aangepast sportaanbod
Huiswerkbegeleiding op de sportclub
Bij `doorlopend' sport- en onderwijsaanbod hoeven we niet alleen te denken aan het sportaanbod op
school. Evengoed kan het onderwijsaanbod naar de sportvereniging worden gebracht. Max
Studie@Sport is actief op het gebied van huiswerkbegeleiding op sportverenigingen. Leerlingen worden
op het sportcomplex opgevangen door deskundige studiecoaches, die hen helpen bij het maken en
leren van hun huiswerk. Daarna kunnen de leerlingen vrij sporten of gaan zij door naar hun training op
het sportcomplex. Op deze manier kunnen scholieren optimaal gebruik maken van hun tijd, doordat er
geen tijd verloren gaat aan het heen en weer reizen tussen school, huis en sportclub. Het concept lijkt
succesvol, want steeds meer sportverenigingen, huiswerkbegeleiding- en opvangorganisaties gaan de
samenwerking aan.
15
Krachtinspanning voor sportverenigingen
Het is eenvoudig opgeschreven dat er meer samenhang moet komen in het
sport- en beweegaanbod. De situatie in praktijk is echter dikwijls complex.
Scholen, sportverenigingen, buurtorganisaties, naschoolse opvang en andere
partijen hebben ieder een eigen aanbod ontwikkeld dat niet zomaar past in de
context van andere sectoren. Met name voor de sportverenigingen meest
vrijwilligersorganisaties die opereren in een professionele wereld- zal het een
flinke krachtsinspanning kosten om aangepast aanbod te kunnen leveren op
en rond de school.
Gehandicaptensport en Speciaal Onderwijs
In maart 2008 hebben Gehandicaptensport Nederland en NOC*NSF naar
aanleiding van de beleidsbrief De kracht van sport een gezamenlijk
programma `Gehandicaptensport 2008-2012' opgesteld. In dit programma
staat de landelijke uitrol van de methodiek `Special Heroes' centraal. Special
Heroes is een sportstimuleringsprogramma voor het speciaal onderwijs. De
scholen in het speciaal onderwijs werken volgens deze methodiek samen met
reguliere sportverenigingen aan de ontwikkeling van binnenschools,
naschools en buitenschools sportaanbod met als doel de kinderen structureel
te laten sporten en uiteindelijk lid te laten worden bij een vereniging in de
buurt. Bonden en verenigingen worden gestimuleerd om met een vernieuwd
en uitdagend sportaanbod voor gehandicapten te komen. Het programma
moet ertoe leiden dat 59.000 leerlingen met een fysieke, zintuiglijke of
verstandelijke handicap of een psychiatrische stoornis gebruik kunnen maken
van een binnenschools, naschools en buitenschools sportaanbod. Dit staat
gelijk aan ongeveer 55% van het totale aantal leerlingen in het speciaal
onderwijs. Het programma wordt gefinancierd door VWS.
Rol van betekenis in netwerken
Met het project `Sport Matcht School' dat is gestart onder de Alliantie School
en Sport zijn al goede ervaringen opgedaan met het aanpassen van het
sportaanbod op de scholen. In tien gemeenten en met inzet van vijftien
sportbonden is een `match' gerealiseerd tussen scholen en sportverenigingen.
Resultaat hiervan is dat er gedurende minstens 20 weken per jaar op twee
dagen per week een naschools sportaanbod wordt aangeboden.
Het Rijk wil NOC*NSF en sportbonden ondersteunen om op vergelijkbare
wijze de rol van sportverenigingen in het binnen-, na- en buitenschoolse
sportaanbod te versterken en het aangepaste sportaanbod op grotere schaal
te verspreiden. Daarbij is het belangrijk om aansluiting te zoeken bij de
wijken, scholen en MBO-instellingen waar netwerken worden gevormd, zodat
de sportverenigingen in die netwerken ook een rol van betekenis kunnen
spelen. Sportbonden en gemeenten kunnen er samen voor zorgen dat hier de
goede `match' ontstaat.
Voor de ontwikkeling en verspreiding van aangepast sportaanbod wordt in de
periode 2009-2011 jaarlijks 800.000 beschikbaar gesteld.
Judo op School in Arnhem
De Stichting Budosport Arnhem is in het schooljaar 2005-2006 gestart met het project `Judo Op School'
op de Lourdesschool. Dit is een school in een achterstandswijk in Arnhem. Budosport Arnhem komt
naar de school toe met een echte judomat, ook krijgen alle kinderen een echt judopak aan. Doelen van
16
het project zijn niet alleen het kennismaken met de sport, maar ook het verkleinen van motorische
achterstanden en de inactiviteit, het bijbrengen van normen en waarden en respect, het ontwikkelen van
zelfvertrouwen en eigenwaarde en het socialiseren van kinderen. De school kan kiezen voor vier of tien
judolessen. Wanneer de school kiest voor een lessenreeks van tien weken, dan kunnen de kinderen
zelfs examen doen voor de gele slip en wordt er aan het eind een echt judotoernooi gehouden. Ouders
zijn daarbij welkom. Vervolgens kunnen kinderen doorstromen naar de vereniging waar de kinderen een
speciale reductie krijgen. De docent die de lessen op de school verzorgt, is ook de docent die lesgeeft
op de vereniging. Inmiddels heeft de Judobond Nederland het JOS-project omarmd en wordt het op
grotere schaal uitgezet.
5.3 Impuls sport en beweging op het VMBO en het MBO
Het kabinet wil extra aandacht schenken aan de risico- en
achterstandsgroepen op het gebied van onderwijs, sport en gezondheid. Bij
de oudere jeugd en dan met name bij de jongeren op het VMBO en het MBO
komt een aantal problemen samen. Bij VMBO- en MBO-leerlingen is de
schooluitval het hoogst, maar hetzelfde geldt voor de `sportuitval'. Veel van
deze jongeren besluiten op enig moment om met hun sport te stoppen. In
combinatie met een ongezond voedingspatroon lopen deze jongeren het
risico om overgewicht te ontwikkelen en zelfs obesitas.
Voortijdig schoolverlaten (VSV)
Het programma Voortijdig Schoolverlaten (VSV) biedt scholen naast een
algemene uitkering ook extra programmagelden. Met de programmagelden
kunnen maatregelen getroffen worden die moeten leiden tot een vermindering
van het aantal nieuwe schoolverlaters. Daarbij moet het gaan om een
(sub)regionaal samenhangend programma, waarin onderwijsinstellingen
nadrukkelijk onderling samenwerken. Sport kan een krachtig wapen zijn tegen
voortijdige schooluitval. Scholen zullen worden uitgedaagd om met
sportgerelateerde programma's te komen die daadwerkelijk bijdragen aan
terugdringing van het aantal schoolverlaters.
5.3.1 VMBO
Enjoy Sports!
In de gemeente Utrecht wordt het project `Enjoy Sports!' uitgevoerd voor VMBO-leerlingen. Binnen en
direct na schooltijd nemen jongeren deel aan verschillende sport- en beweegactiviteiten. Tijdens de
gymles zijn er sportclinics en kennismakingslessen. Na schooltijd zijn er vervolgcursussen,
sportinstuiven en schoolsporttoernooien. Ook zijn er themaweken waarin sport centraal staat. Alle
activiteiten worden vanuit de school georganiseerd of dichtbij de school uitgevoerd op vertrouwd
terrein voor de leerlingen. Uit de eerste evaluatie is duidelijk geworden dat de aanpak voorziet in een
grote behoefte. Inmiddels neemt een derde van de VMBO-leerlingen (wel eens) deel aan de Enjoy
Sports! activiteiten.
Het NISB heeft op VMBO-scholen veel succes geboekt met de campagne
`VMBO on the Move' en de `Dubbel Dertig'-campagne (2x 30 minuten
bewegen per dag). VMBO on the Move is een project waarin leerlingen kennis
maken met verschillende sporten en andere bewegingsvormen, zoals dans.
Op basis van de eerdere ervaringen wordt dit in 2009 in het kader van het
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) verder doorontwikkeld.
17
Om duurzame resultaten te boeken is echter meer nodig dan
campagnevoering en een incidenteel project. De VO-raad en het NISB wordt
gevraagd om VMBO-scholen die hieraan behoefte hebben te ondersteunen
bij het ontwikkelen van een integraal sport- en bewegingsbeleid en bij de
samenwerking die deze scholen kunnen aangaan met gemeenten,
sportverenigingen en andere relevante partijen. Daarbij kan optimaal worden
geprofiteerd van bestaande en nieuwe maatregelen: inzet van vakmensen
(waaronder combinatiefuncties) binnen de school en daarbuiten (5.1), inzet
van effectieve interventies en aangepast sport- en beweegaanbod (5.2),
innovatieve concepten voor accommodaties (5.4) en toptalentontwikkeling
(5.5).
Voor de ondersteuning van VMBO-scholen wordt 500.000 gereserveerd.
Maatschappelijke stages, ook in de sport!
Alle leerlingen die vanaf schooljaar 2011/2012 instromen in het voortgezet
onderwijs hebben een maatschappelijke stage in hun onderwijsprogramma.
Doel van de maatschappelijke stage is dat alle jongeren tijdens hun schooltijd
kennis maken met en een (onbetaalde) bijdrage leveren aan de samenleving.
Jaarlijks zullen 195.000 leerlingen een maatschappelijke stage lopen. De
sportsector is voor veel leerlingen een aansprekende, laagdrempelige
stageaanbieder, dicht bij huis. Omgekeerd levert de maatschappelijke stage
de sport extra handen op, nieuwe ideeën en op termijn meer jonge
vrijwilligers. Het is aan de leerlingen, scholen en sportverenigingen om deze
kansen te verzilveren!
5.3.2 MBO
Succesformule ROC Deltion in Zwolle
Het ROC Deltion in Zwolle heeft al in 2004 het besluit genomen om met eigen middelen- sport en
beweging geleidelijk terug te brengen in de beroepsopleidingen. De sportdocenten van verschillende
locaties zijn centraal samengebracht in het SportExpertiseCentrum. Het aantal fte's is gegroeid van 4,0
in 2004 naar 11,0 in 2008. Het Centrum verdient zichzelf deels terug met het `vermarkten' van
beroepsspecifieke beweegprogramma's, zoals weerbaarheidstrainingen voor de gezondheidszorg.
Sinds afgelopen schooljaar is er, in navolging van ROC Nijmegen, een sportkeuzeprogramma voor
studenten. Studenten stellen via een internetapplicatie hun eigen sportprogramma samen bestaande uit
sportclinics, beroepsgerichte clinics (zoals teambuilding, ergonomie, EHBO, bewegen & leefstijl) en
reizen. SportKeuze blijkt een succesformule; 2800 studenten hebben het eerste jaar deelgenomen.
Naar aanleiding van de resultaten in het eerste jaar heeft het College van Bestuur besloten dat iedere
voltijdstudent verplicht zes sportclinics (van 4x anderhalf uur) moet volgen. Uniek is ook het project
ChecK-MBO dat plaatsvindt tijdens de introductieweken. Tijdens bijeenkomsten ondergaan de
studenten een fit- en leefstijltest, doen zij kennis op over onder andere voeding en beweging en stellen
zij zelf een verbeterplan vast. Met het verbeterplan, het bijwonen van de bijeenkomsten en het volgen
van de sportclinics sluiten de studenten tevens kerntaak zeven (vitaal burgerschap) van het
brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap af.
Sportcoördinatoren de linking pin
Ook in het Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) kunnen veel risicoleerlingen
worden gevonden. De situatie in het MBO verschilt echter terdege van het
VMBO. Ten eerste hebben de onderwijsinstellingen in het MBO ervoor
gekozen om bij de invoering van de Wet educatie en beroepsonderwijs in
1996 sport en bewegen niet meer verplicht in het curriculum op te nemen, op
een aantal specifieke sportopleidingen na. Ten tweede ligt het zwaartepunt
18
van de Impuls brede scholen, sport en cultuur bij de jongere jeugd in het
primair en voortgezet onderwijs. Wel zijn in het kader van de Alliantie School
en Sport (2005-2008) (eenmalige) sprintpremies verstrekt aan ROC's om de
sport- en bewegingsactiviteiten voor MBO-deelnemers op te schalen. In 2007
hebben in totaal 13 instellingen hiervan gebruik gemaakt en in 2008 nog eens
acht instellingen. Het merendeel van deze instellingen heeft de gelden ingezet
voor het aanstellen van sportcoördinatoren als `linking pin' in de eigen
organisatie als ook in de samenwerking met sportaanbieders buiten de deur.
Instellingen zelf aan bod
Het onderzoek dat onder MBO-instellingen is gedaan in het kader van de
Brede Analyse alsmede de ervaringen met de sprintpremies hebben
uitgewezen dat er binnen de bestaande wet- en regelgeving veel mogelijk is.
Het zijn de instellingen zelf die hiertoe het initiatief kunnen nemen.24
Ook in de Strategische Agenda BVE 2008-201125 is vanuit de bestaande wet-
en regelgeving en mede vanuit de positieve ervaringen met de sprintpremies
gesteld dat de bestuurders/instellingen zelf een belangrijke taak hebben in het
verzorgen van een sport- en beweegaanbod op de MBO-instellingen. Een
dergelijk aanbod kan studenten helpen een stevig fundament te leggen voor
een duurzame, gezonde en actieve leefstijl, die ook van grote waarde is voor
hun toekomstige beroepsuitoefening. Via de vrije ruimte hebben de
instellingen de gelegenheid daaraan uitvoering te geven. Ruim de helft van de
ROC's heeft zich bovendien aangesloten bij het Platform Sport en Bewegen
(ressorterend onder de MBO-raad) dat hen bij de planvorming en
kennisuitwisseling kan ondersteunen.
De planvorming is niet alleen gericht op de inzet van sport en beweging voor
MBO-studenten; ook kunnen instellingen beter gebruik maken van de inzet
van MBO-studenten voor de sport door middel van stages. Hierbij gaat het
niet alleen om studenten van de opleidingen sport en bewegen, maar ook om
studenten van andere beroepsopleidingen.
Impuls sportcoördinatoren en uitvoering Motie Hamer
Voorstel is om op basis van de goede ervaringen met de sprintpremies een
impuls te geven aan sport en bewegen op de MBO-instellingen.
De MBO-raad wordt gevraagd om instellingen te benaderen die integraal
sport- en beweegbeleid willen ontwikkelen of opschalen en wel zodanig, dat
hiermee alle studenten van de betreffende beroepsopleidingen worden
bereikt. Voor deze MBO-instellingen wil het Rijk de gedeeltelijke financiering
van een sportcoördinator mogelijk maken voor een periode van drie jaar
(2009-2011). Met de extra gelden die recent beschikbaar zijn gekomen voor
sport in het MBO de Motie-Hamer26- kunnen in principe alle instellingen
gebruik maken van de impuls voor sportcoördinatoren. In totaal gaat het om
69 instellingen: ROC's, AOC's en vakinstellingen. In een verklaring legt het
ROC-bestuur zijn commitment en de cofinanciering van de sportcoördinator
24 Eindrapport Tijdelijke Commissie Brede Analyse. Tweede Kamer 2007-2008, 30 234, nr.
12.
25 Tweede Kamer 2007-2008, 27 451, nr. 85
26 Motie van het lid Hamer c.s., voorgesteld 18 september 2008. Tweede Kamer 2008-2009,
31 700, nr. 15
19
vast, maar verder hebben de ROC's uiteraard alle vrijheid om zelf beleid te
maken en uit te voeren.
De overige middelen komen eveneens ter beschikking aan de MBO-
instellingen om het sport- en beweegaanbod voor de leerlingen verder te
verbreden en te verdiepen. Dit gebeurt door uitvoering te geven aan sport- en
beweegactiviteiten zelf, door samenwerkingsverbanden op te zetten met
sportverenigingen en andere aanbieders van sport en beweging en ander
beleid dat de zichtbaarheid van sport en bewegen in de instelling te versterkt.
Het Platform Sport en Bewegen zorgt voor kennisoverdracht en
uitwisseling tussen de instellingen in de beleidsontwikkeling en de uitvoering.
Daarbij kan het platform terugvallen op de expertise en inzet van diverse
andere partners waaronder het NISB voor de toepassing van effectieve
interventies.
Ook zal onderzoek worden gedaan naar de opbrengsten van het versterkte
sport- en beweegbeleid voor MBO-studenten.
Ter uitvoering van de impuls voor het MBO is een budget gereserveerd van
jaarlijks 6.000.000.
5.4 Innovatie sportaccommodaties
Brede school én ontmoetingscentrum in Medemblik
In september 2006 is de multifunctionele accommodatie Medemblik in gebruik genomen. Deze
accommodatie is gebouwd naast een bestaand schoolgebouw. Deze school is gerenoveerd en
uitgebreid. De multifunctionele accommodatie beschikt over ruimten voor grote en kleine groepen, van
jong tot oud, van rustig tot actief. De accommodatie is bijna altijd in gebruik. Het aanbod is divers:
kinderopvang, jongerencentrum, verenigingen, muziekschool, theater, sport, horeca, fitnesscentrum. De
accommodatie is ook een ontmoetingscentrum, waardoor de sociale cohesie in de buurt wordt versterkt.
Huisvesting brede scholen en sport
Het accommodatiebeleid is een zaak van gemeenten en scholen. Het Rijk
speelt hierin hoogstens een stimulerende rol. Zo is in 2006-2007 de regeling
`Stimulering aanpassing huisvesting brede scholen en aanpassing
sportaccommodaties in verband met multifunctioneel gebruik' door het Rijk
uitgevoerd. Deze regeling werd vele malen overvraagd; voor alleen al het
onderdeel `sport' acht keer. In de huidige kabinetsperiode is ter stimulering
van de vorming van brede scholen in het primair onderwijs een
stimuleringsarrangement multifunctionele huisvesting ontwikkeld.27 In de
multifunctionele huisvesting kan ook sportruimte worden ontwikkeld die niet
alleen bruikbaar is voor de leerlingen, maar bijvoorbeeld ook voor
wijkbewoners en voor sportverenigingen.
Schoolsportverenigingen in Rotterdam
In een aantal wijken in Rotterdam zijn maar weinig of zelfs geen sportaccommodaties en verenigingen.
Een schoolsportvereniging kan dan dé oplossing zijn. In plaats van dat leerlingen grote afstanden
moeten afleggen naar een sportvereniging of misschien wel niet sporten komen de verenigingen
naar de wijk. Leerlingen kunnen direct na schooltijd en in de nabijheid van de school sporten. Ze krijgen
les van clubtrainers, worden lid van een sportvereniging en spelen uiteindelijk mee in de reguliere
27 Tweede Kamer 2007-2008, 31 200 VIII, nr.75
20
competitie. In Rotterdam zijn al zes schoolsportverenigingen opgericht waar minstens drie verschillende
sporten worden gegeven.
Stimulering innovatieve concepten
Daarnaast wil het kabinet voorzien in een andere behoefte in praktijk: de
ontwikkeling van innovatieve concepten in de bouw, renovatie, inrichting, het
beheer en gebruik van liefst multifunctionele- sportaccommodaties.
Daaronder kunnen diverse accommodaties worden verstaan zoals
sportvelden, sporthallen, sportzalen en zwembaden maar ook gymzalen,
schoolpleinen, trapveldjes en speelplekken.
InnoSportNL zal samen met de VNG/VSG, TNO en andere relevante partners
via projecten innovatieve concepten ontwikkelen voor locaties bestemd voor
sport, spel en bewegen. Daarbij maakt InnoSportNL de match tussen
enerzijds de behoefte bij gemeenten, de sportsector, de onderwijsorganisaties
uit PO, VO en het MBO, woningcorporaties en mogelijke andere spelers en
anderzijds de kennis en creativiteit uit de wetenschap en het bedrijfsleven.
Resultaat zal zijn dat er een aantal innovatieve concepten wordt ontwikkeld
voor optimaal gebruik van accommodaties en buitenruimte voor sport en
beweging.
Dit voornemen past binnen het totale programma van InnoSportNL. In dat
programma investeert de rijksoverheid 15 miljoen in de periode 2007-2011.
5.5 Toptalentontwikkeling van leerlingen
Samenhang school- en sportprestaties
Er is een samenhang tussen goede sportprestaties en goede schoolprestaties. Dit komt doordat
dezelfde factoren het uiteindelijke niveau bepalen van zowel sport- als schoolprestaties. Aldus prof.dr.
Chris Visscher in zijn oratie bij het aanvaarden van de leerstoel Jeugdsport. Uit onderzoek van Visscher
blijkt dat `self regulation', de mate waarin kinderen zélf hun leerproces kunnen bepalen bij het aanleren
van motorische vaardigheden en het leveren van sportieve prestaties, een belangrijke rol speelt in het
uiteindelijke niveau van die vaardigheden of prestaties. De bepalende factoren hierin zijn vooral het
vermogen tot planning, monitoring, evaluatie en reflectie. Doordat deze factoren ook een rol spelen bij
schoolprestaties, is er een verband tussen goede sport- en schoolprestaties. "In het aanleren van
complexe en onbekende taken zijn de self regulation-vaardigheden nog belangrijker dan intelligentie.
Complexe taken en nieuwe situaties komen juist in sport veelvuldig voor", aldus Visscher. "In de sport
leer je daarom zaken waardoor je ook op school beter mee kan. Dit geldt vooral bij complexe sporten
die een groot strategisch inzicht vereisen." (Dagblad De Pers, 4-9-2008)
Toptalentontwikkeling
Het kabinet ondersteunt de ambitie van de sport om Nederland een plaats te
laten verwerven in de internationale top-10 landenklassering. Het kabinet wil
bovendien kinderen en jongeren alle kans bieden om hun talenten te
ontdekken en te ontplooien.
De top-10 ambitie is uitgangspunt bij de talentontwikkelingsprogramma's op
het terrein van de sport. Dat betekent dat talentvolle sporters zich volledig aan
hun sport kunnen wijden zonder daarbij de maatschappelijke carrière te
hoeven negeren. Voor de talenten is goede begeleiding nodig. Niet alleen in
de sport, maar ook op het gebied van onderwijs en bijvoorbeeld gezondheid.
Het kabinet wil investeren in de verdere verbetering van de randvoorwaarden
voor topsport en onderwijs.
LOOT-scholen: een begrip
21
LOOT-scholen zijn in het voortgezet onderwijs al jaren een begrip. In 1991
startte het Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport (LOOT) tussen zes
scholen die hun topsportleerlingen betere faciliteiten wilden bieden. Inmiddels
bestaan in Nederland 24 LOOT-scholen met ongeveer 2500 LOOT-leerlingen.
Uit onderzoek van de Stichting LOOT blijkt dat er in Nederland nog enkele
witte vlekken zijn. Op basis hiervan gaan we bezien of verdere uitbreiding van
het aantal LOOT-scholen nodig en mogelijk is.
Ook in het MBO werken inmiddels diverse ROC's aan het verbeteren van de
combinatie onderwijs en topsport. Op dit moment loopt een pilot `MBO LOOT'
waarbij ook de MBO-raad is betrokken. Eind 2008 wordt deze pilot
geëvalueerd en afhankelijk van de resultaten wordt bezien op welke wijze de
meest effectieve en transparante structuur voor topsport in het MBO kan
worden verkregen.
22
Definitie van talent
Bij de combinatie van topsport en onderwijs is het van belang dat een
eenduidig begrip voor een sporttalent wordt gehanteerd. In de sport zijn vrij
recent drie talentprofielen ontwikkeld, te weten belofte, nationaal talent en
internationaal talent. Een sporttalent komt alleen voor een profiel in
aanmerking op basis van het oordeel van de betreffende sportbond en
NOC*NSF. De toepassing van deze profielen betekent dan ook een scherper
en duidelijker onderscheid tussen de sporttechnische niveaus en leidt op
zichzelf weer tot een beter overzicht.
Geen knelpunten in wet- en regelgeving
VWS en OCW hebben recent een onderzoek laten uitvoeren naar de
knelpunten in wet- en regelgeving bij het volgen van onderwijs naast het
bedrijven van topsport.28 Uit dit onderzoek komen geen dringende knelpunten
naar boven aan de kant van het onderwijsbestel en de onderwijsregelgeving
die de ontwikkeling van topsporters in de weg staan. Als er sprake is van
knellende ervaringen dan lijkt dat vooralsnog te komen omdat scholen
onvoldoende gebruik maken van de ruimte in de wet- en regelgeving. Ook
blijken nog grote verschillen te bestaan in de faciliteiten die scholen aan
potentiële topsporters bieden. De beperkte informatievoorziening van de kant
van scholen in combinatie met het ontbreken van uniformiteit, uitwisseling en
afstemming -zowel binnen als tussen de verschillende typen van onderwijs-
leiden er toe, dat sporters goeddeels hun eigen weg moeten vinden in het
onderwijsveld.
Netwerk Topsport en Onderwijs
Gelet op de behoefte van sporters aan meer samenhangende informatie,
worden de kennis en ervaringen van scholen, instellingen en
sportorganisaties met de mogelijkheden van onderwijswet- en regelgeving
gebundeld en beter toegankelijk gemaakt. De expertise op het gebied van
topsport en onderwijs zal beter beschikbaar worden gemaakt; daarbij wordt
niet zozeer gedacht aan een fysiek kantoor, maar aan een netwerk van
betrokken en deskundige mensen. Voorlichting over de mogelijkheden binnen
wet- en regelgeving van faciliteiten die scholen aan potentiële topsporters
kunnen bieden is een prioriteit. Wij roepen NOC*NSF, Stichting LOOT, de
Olympische Netwerken en ervaren sportbonden op om dit op te pakken.
Dezelfde partners zullen zich ook buigen over doorlopende
`topsportleerlijnen': de overgang tussen onderwijstypen en
onderwijsinstellingen dient de sportcarrière van talentvolle sporters zo min
mogelijk te hinderen.
Centra voor Topsport en Onderwijs
In de beleidsbrief De kracht van sport is aangekondigd dat er in Nederland
enkele centra met fulltime trainings- en onderwijsprogramma's voor de
nationale (jeugd)selecties van een aantal takken van sport komen. Over de
28 Onderzoek combineren van topsport met studie, verzonden aan de Tweede Kamer op 29
september 2008 (S/TOP-SP-2878096)
23
realisering van deze Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO's) is de
afgelopen periode overleg gevoerd met NOC*NSF. Het gaat daarbij om het
concentreren van de functies trainen, wonen en leren op één plek voor
verschillende takken van sport. De rijksoverheid is bereid bij te dragen in de
kosten voor coördinatie, programmering en voor collectieve voorzieningen
zoals (para-)medische en maatschappelijke begeleiding en conditie- en
krachttraining. Rijksmiddelen zijn niet bedoeld voor de accommodaties
(hardware) maar voor software.
Organisaties die voor een CTO in aanmerking komen, kunnen rechtstreeks bij
VWS subsidie aanvragen. Voor de toekenning van de subsidie zal NOC*NSF
advies geven. De hoogte van de subsidie zal berekend worden aan de hand
van onder andere het aantal sporters, het aantal bonden en het aantal
programma's dat wordt uitgevoerd.
Met het beleid inzake talentontwikkeling is vanaf 2009 jaarlijks 9,8 miljoen
gemoeid. Hiervan is in de periode t/m 2012 8,4 miljoen beschikbaar gesteld
voor de ontwikkeling van CTO's.
6. Samenwerking en overleg
Het Rijk wil de onderwijs- en sportsector en gemeenten ondersteunen om de
noodzakelijke verbindingen te leggen, de samenhang in de ontwikkelingen op
het gebied van sport en onderwijs te vergroten en de samenwerking tussen
de partijen te verbeteren. Alleen zo kunnen partijen het gewenste
doorlopende sport- en beweegaanbod creëren en sport en beweging onder
de schoolgaande jeugd stimuleren.
Wij nemen hiertoe het initiatief en nodigen de vertegenwoordigers van deze
sectoren uit om in een platform het beleidskader verder gezamenlijk handen
en voeten te geven. Dit betreft zowel de brancheorganisaties van de sectoren
en overheden -de MBO-, VO- en PO-raad, NOC*NSF, VNG/VSG, de
brancheorganisaties kinderopvang en de KVLO- als de uitvoerende instituten
en onderzoeksinstituten waaronder in ieder geval Stichting LOOT, NISB,
Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), ALODO29, het Mulier Instituut, TNO en
InnoSportNL. Ook de verbinding tussen beleid en uitvoering wordt de
komende jaren verder versterkt.
Het platform zal worden voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter en
worden ondersteund door een onafhankelijk secretariaat.
Voor de uitvoering van het beleidskader maakt het Rijk bestuurlijke afspraken
met de partners.
Het eerste verzoek aan het platform is om het beleidskader te vertalen in een
concreet uitvoeringsprogramma. In het beleidskader hebben we een aantal
duidelijke prioriteiten benoemd die zich baseren op onze visie, analyse en de
ervaringen met het huidige beleid, maar in de verdere uitwerking van deze
29 Het ALO directeurenoverleg: de samenwerking tussen de zes Academies voor Lichamelijke
Opvoeding en de PABO's onder leiding van de SLO.
24
prioriteiten nemen partners het initiatief. De organisaties die in hoofdstuk 5
van het beleidskader worden genoemd nemen het voortouw, maar de
uitgewerkte plannen worden steeds gezamenlijk besproken in het
platformoverleg. De onderdelen van het uitvoeringsprogramma komen voor
subsidie van het Rijk in aanmerking als hierover overeenstemming is bereikt
in het platform.
Ook in de fase van uitvoering blijft het platform bestaan om de voortgang van
het uitvoeringsprogramma te bewaken en de afstemming en samenwerking
tussen partners te bevorderen. Jaarlijks brengt het secretariaat van het
platform een tussenrapportage uit en aan het eind van de kabinetsperiode
een eindrapportage waarin het gevoerde beleid wordt geëvalueerd.
Voor de ondersteuning van het platform wordt in de periode 2009-2011
jaarlijks 100.000 gereserveerd.
7. Onderzoek en monitoring
Voor het volgen van de resultaten uit dit beleidskader wordt geen nieuwe
monitor ontwikkeld, maar wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit
bestaande monitors. Er lopen verschillende monitors waaruit relevante
gegevens kunnen worden betrokken voor de stand van zaken op het gebied
van sport en onderwijs. 30
Voorstel is om in 2009-2010 wederom een brede analyse uit te voeren,
waarvoor de relevante bestaande gegevens worden verzameld en
geanalyseerd en eventueel aanvullend onderzoek wordt gedaan in het geval
van witte vlekken. Hiervoor zal een onderzoekscommissie worden
samengesteld van OCW, VWS en enkele (onafhankelijke) experts. Het
platform wordt advies gevraagd bij de formulering van de opdracht.
Voor de brede analyse wordt in de periode 2009-2011 jaarlijks 100.000
gereserveerd.
8. Financiering
In de periode 2009-2011 trekken de departementen van OCW en VWS elk
jaarlijks 1,5 miljoen uit om de acties uit het beleidskader Sport en Onderwijs
te financieren. In dezelfde de periode wordt voor een impuls aan het MBO
jaarlijks 5 miljoen toegevoegd uit de motie-Hamer.31 Ook vanuit het
30 Zo rapporteert TNO over de beweegcijfers, het SCP over sportdeelname, Oberon over de
ontwikkeling van brede scholen, het Mulier Instituut over de ontwikkeling onder
sportverenigingen, het CITO over bewegingsonderwijs in het kader van het PPON
(Periodieke Peiling Onderwijskwaliteit Nederland) en SGBO over de resultaten van de Impuls
brede scholen, sport en cultuur en de NASB-impuls.
31 Motie van het lid Hamer c.s., voorgesteld 18 september 2008. Tweede Kamer 2008-2009,
31 700, nr. 15
25
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) wordt in het beleidskader
geïnvesteerd: 1 miljoen in 2009 oplopend tot 1,5 miljoen in 2010 en 2011.
2009 2010 2011
OCW Regulier budget 1.500 1.500 1.500
OCW Motie Hamer 5.000 5.000 5.000
VWS Regulier budget 1.500 1.500 1.500
VWS Intensivering Jeugd NASB 1.000 1.500 1.500
TOTAAL 9.000 9.500 9.500
Dit budget komt bovenop de financiële middelen die gepaard gaan met het
bestaande beleid, zoals de beschikbare budgetten voor de Impuls brede
scholen, sport en cultuur (paragraaf 5,1, combinatiefuncties), InnoSportNL
(paragraaf 5.4) en Talentontwikkeling/CTO's (paragraaf 5.5).
De beschikbare middelen worden ingezet voor de volgende prioriteiten:
2009 2010 2011
Stimulering netwerkvorming 500 500 500
Effectieve interventies 1.000 1.500 1.500
Aangepast sportaanbod 800 800 800
Ondersteuning VMBO-scholen 500 500 500
Impuls voor ROC's 6.000 6.000 6.000
Ondersteuning platform 100 100 100
Brede analyse 100 100 100
TOTAAL 9.000 9.500 9.500
26