PARSEBERJOCHT
Nûmer: 272 SJT
Datum: 6 oktober 2008
Nulmeting Armoede: 31% van de Friese kinderen en
jongeren tot 17 jaar groeit op in een achterstandswijk
Alleenstaanden en eenoudergezinnen, laagopgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking hebben het meest met armoede en schulden te maken. Bijna één-derde van de Friese jongeren tot 17 jaar groeit op in een achterstandswijk. Jongeren die diep in de schulden komen door de kosten voor mobiele telefonie. Gemeenten die onvoldoende weten over de doelgroepen voor inkomensvoorzieningen en daardoor het geld niet bij de mensen krijgen. Schuldeisers die door een al te dwingende wijze van innen de schuldensituatie nog problematischer maken. Het zijn enkele zaken die in de Nulmeting Armoede Fryslân aan bod komen. Gedeputeerde Piet Adema lichtte vanochtend de resultaten toe.
'De provincie Fryslân steekt 1 miljoen euro per jaar in de bestrijding van de armoede. Wij willen graag weten of dat geld soelaas biedt voor de mensen die er wat aan zouden moeten hebben. Maar dan is het wel noodzakelijk te weten wat de omvang van armoede in onze provincie is', zo zegt Piet Adema. 'Het college is op ingetogen wijze ingenomen met deze nulmeting omdat het klip en klaar laat zien dat er wat moet gebeuren. Blij word ik er niet van om te weten hoeveel mensen en vooral jongeren met armoede te maken hebben, het motiveert ons wel om op zoek te gaan naar middelen en mensen om dit maatschappelijke probleem aan te pakken'.
Tien conclusies uit de Nulmeting Armoede Fryslân
In de Nulmeting zijn honderden feiten en cijfers terug te vinden, een greep daaruit:
1. Ongeveer 28.000 huishoudens (60.000 inwoners) van de Friese huishoudens hebben een laag inkomen, dit betreft 10,7% van alle Friese huishoudens. De helft van deze huishoudens heeft moeite om van dit inkomen rond te komen.
2. Ongeveer 8.000 Friese huishoudens (18.000 inwoners) hebben al vier jaar of langer een laag inkomen, dit betreft 3,4% van alle Friese huishoudens. Vooral de eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben langdurig een laag inkomen.
3. Bijna 6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin en bijna 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk.
4. Er vindt amper samenwerking plaats tussen de professionele- en de vrijwilligerssector die actief zijn in de armoedebestrijding. De eerste sector richt zich vooral op hulp, de tweede sector op preventie.
5. Het kostenaspect vormt voor 20% van de huishoudens met een laag inkomen een belemmering om mee te doen aan activiteiten buitenhuis.
6. Gemeenten blijken niet goed op de hoogte te zijn van hoe groot de doelgroep is voor inkomensvoorzieningen.
7. Gemeentelijke budgetten voor alfabetisering en voor vergoeding van kinderopvang werden in 2007 niet volledig gebruikt door de doelgroep(en).
8. Het verschil tussen arbeidsparticipatie van mensen in Fryslân met lager onderwijs en hoger onderwijs is aanzienlijk: 45,6% versus 81,1%.
9. Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met problematische schulden.
10. Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie door de wijze van innen.
Zes deelgebieden armoede
Het provinciale armoedebeleid is vastgesteld voor de periode 2007 tot en met 2010. In de Nulmeting Armoede Fryslân wordt de stand van zaken weergegeven in Fryslân wat betreft armoede en armoedebestrijding, wat tal van interessante feiten en cijfers oplevert over de volgende onderwerpen:
. De omvang van de armoede in Fryslân.
. Sterke en zwakke kanten van de infrastructuur armoedebestrijding.
. De maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen in Fryslân vergeleken met mensen die geen laag inkomen hebben
. De armoede onder kinderen en jongeren en de participatie van kinderen en jongeren in armoede.
. Een raming van het aantal mensen met problematische schulden in Fryslân en in hoeverre de schuldhulpverlening slaagt.
. Het gemeentelijke beleid op het terrein van armoedebestrijding.
De provincie Fryslân gebruikt de resultaten voor haar armoedebeleid. Maar niet alleen voor de provincie zijn de resultaten relevant, vooral voor gemeenten en welzijnsinstellingen is de Nulmeting van waarde omdat zij primair het contact hebben met de huishoudens die van een laag inkomen moeten rondkomen.
Het rapport 'Nulmeting Armoede Fryslân' is door Partoer CMO Fryslân in opdracht van provincie Fryslân en de Taskforce Armoedebestrijding opgesteld. De Nulmeting is de eerste in een reeks van drie rapportages waarin het provinciale armoedebeleid wordt geëvalueerd. Na de nulmeting volgt een tussenevaluatie en tot slot een eindevaluatie.
---- --
Nulmeting Armoede Fryslân
In kader Beleidsevaluatie provinciaal
armoedebeleid
Colofon
Nulmeting Armoede Fryslân
Opdrachtgever:
De Nulmeting Armoede Fryslân is uitgevoerd in opdracht van de provincie Fryslân en
de Task Force Armoedebestrijding Fryslân
Auteurs:
Drs. H.C. Blankenspoor (adviseur en projectleider)
M. M. Jokhan (stagiaire Master Sociologie Rijksuniversiteit Groningen)
Drs. W.M. de Vries (wetenschappelijk functionaris)
Eindredactie:
Partoer CMO Fryslân
Opmaak:
Partoer CMO Fryslân
Leeuwarden, september 2008
Uitgave:
Partoer CMO Fryslân
Natalstraat 7
Postbus 298
8901 BB LEEUWARDEN
T.: (058)234 85 00
F.: (058)234 85 01
info@partoer.nl
www.partoer.nl
Alles uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden. Bronvermelding stellen wij op
prijs.
Rapporten 2008/422/IBl/SP/241.004
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 2
Voorwoord
Armoedebestrijding is voor de provincie Fryslân een belangrijk onderwerp:
Provinciale Staten Fryslân hebben voor de periode 2007 tot en met 2010 provinciaal
armoedebeleid ingesteld. Partoer heeft van de Provincie en de ingestelde Task Force
Armoedebestrijding Fryslân de opdracht gekregen het provinciale armoedebeleid te
evalueren. Deze Nulmeting Armoede is de eerste rapportage in een reeks:
nulmeting, tussenevaluatie en eindevaluatie. De gehele rapportage is gericht op het
evalueren van het provinciale armoedebeleid.
In de Nulmeting wordt de stand van zaken aangegeven wat betreft de armoede in
Fryslân. Gedeputeerde Staten hebben op advies van de Task Force
Armoedebestrijding doelstellingen en speerpunten voor het provinciale
armoedebeleid vastgesteld. De stand van zaken op de verschillende doelgebieden
wordt in de Nulmeting beschreven. Elk hoofdstuk eindigt met conclusies.
In de Nulmeting Armoede wordt tevens de opzet van de gehele beleidsevaluatie
aangegeven. Ook komt de opzet van de Nulmeting aan bod. Voor deze Nulmeting is
gebruik gemaakt van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Hiertoe zijn bestaande
bronnen geraadpleegd en daarnaast is nieuw onderzoek verricht.
Deze Nulmeting is een omvangrijke notitie geworden. Het armoedebeleid van de
Provincie omvat veel terreinen. Er is geprobeerd om kort, per hoofdstuk, al deze
terreinen met voldoende diepgang aan bod te laten komen.
Hoofdstuk 8 is een samenvatting van de eerdere hoofdstukken. In het slothoofdstuk
vindt u aanbevelingen voor het vervolg van de beleidsevaluatie.
Partoer is gevraagd een aparte notitie met beleidsaanbevelingen op grond van de
Nulmeting te maken ten dienste van de Task Force Armoedebestrijding en
Gedeputeerde Staten.
Voor een uitgebreide beschrijving van wat u kunt vinden in deze Nulmeting Armoede
verwijs ik naar de Inhoudsopgave.
Deze Nulmeting Armoede is tot stand gekomen door de medewerking van veel
mensen. Met alle Friese gemeenten is een interview gehouden. De medewerking
hierbij was groot. Waarvoor onze dank. Verder bedanken wij de stakeholders met
wie we uitgebreid gesproken hebben over de armoede en armoedebestrijding in
Fryslân. Veel dank zijn wij verschuldigd aan de GGD Fryslân, met name Annelies
Rietdijk en Suzan Dijkstra, voor het beschikbaar stellen van data uit de
Gezondheidsmonitor 2006. Ook de provincie Fryslân, Greetje Bakker, bedanken we
voor de medewerking bij het aanleveren van informatie en Brigitte Spierings en Rene
Munnikhof voor de samenwerking bij de enquêtes van de gemeenten.
Ineke Blankenspoor
Adviseur en projectleider
Partoer CMO Fryslân
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 3
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 4
Inhoudsopgave
Voorwoord 3
Hoofdstuk 1 Inleiding 7
1.1 Opdracht 7
1.2 Vraagstelling beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid 7
1.3 Opzet beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid 9
1.4 Indicatoren provinciaal armoedebeleid 10
1.5 Opzet Nulmeting Armoede 12
Hoofdstuk 2 Armoede in Fryslân: Een kwantitatieve verkenning
15
2.1 Inkomens in Fryslân 15
2.2 Inkomensgrenzen van armoede 18
2.3 Huishoudens met een laag inkomen in Fryslân 20
2.4 Laag en langdurig laag inkomen 23
2.5 Beoordeling van de eigen financiële situatie 23
2.6 Conclusies 25
Hoofdstuk 3 Beschrijving sociale infrastructuur armoedebestrijding
in Fryslân 27
3.1 Wat is sociale infrastructuur 27
3.2 Sociale infrastructuur en armoedebestrijding: werkterrein, 28
methoden en samenwerking
3.3 Sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân 32
3.4 Conclusies 40
Hoofdstuk 4 Maatschappelijke participatie van mensen met
een laag inkomen 41
4.1 Introductie 41
4.2 Mensen met een laag inkomen die moeite hebben om te participeren 41
4.3 Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen 43
4.4 Gemeentelijk beleid gericht op bevordering participatie van
mensen met een laag inkomen 48
4.5 Conclusies 50
Hoofdstuk 5 Armoede en maatschappelijke participatie onder
kinderen en jongeren 53
5.1 Inleiding 53
5.2 Armoede onder kinderen en jongeren in Fryslân 53
5.3 Maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren 56
5.4 Maatregelen gericht op participatiebevordering 61
5.5 Conclusies 61
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 5
Hoofdstuk 6 Problematische schulden
63
6.1 Inleiding 63
6.2 Schuldhulpverlening 63
6.3 Schuldhulpverlening nieuwe stijl 66
6.4 Mensen met schulden 67
6.5 Preventie van problematische schulden 69
6.6 Conclusies 70
Hoofdstuk 7 Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen 71
7.1 Inleiding: inkomensvoorzieningen voor mensen met
een laag inkomen 71
7.2 Huidig beleid inkomensvoorzieningen in Fryslân 71
7.3 Maatregelen stimuleren gebruik van inkomensvoorzieningen 74
7.4 Redenen niet-gebruik van inkomensvoorzieningen 75
7.5 Conclusies 76
Hoofdstuk 8 Samenvatting nulmeting 79
Hoofdstuk 9 Slotbeschouwing 83
9.1 Aanbevelingen ten aanzien van vervolg beleidsevaluatie 83
9.2 Tenslotte 84
Referenties 85
Bijlagen:
1. Doelstellingen en speerpunten provinciaal armoedebeleid 2007 en 2008
2. Gemiddeld besteedbaar inkomen van particuliere huishoudens naar belangrijkste
bron van inkomen
3. Aandeel particuliere huishoudens met een laag inkomen als percentage van alle
huishoudens en naar type huishouden, per gemeente in Fryslân, 2005
4. Begrote bedragen en verbruik budget 2007 in % participatiebevorderende
maatregelen bij Friese gemeenten
5. Aantal schuldregelingsverzoeken per gemeente in Fryslân, 2000-2006
6. Begrote bedragen en verbruik budget in % gebruik van inkomensregelingen bij
mensen met een minimuminkomen bij Friese gemeenten
7. Lijst Interviews
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 6
Hoofdstuk 1. INLEIDING
1.1. Opdracht
De provincie Fryslân heeft op 21 februari 2007 besloten een Task Force Armoede-
bestrijding in te stellen die in opdracht van de Provincie inhoud en uitvoering gaat
geven aan het provinciale beleid ten aanzien van armoedebestrijding.
Gedurende de periode 2007-2010 stelt Provinciale Staten jaarlijks 1.000.000,- ter
beschikking voor projecten op het gebied van armoedebestrijding in Fryslân.
Provinciale Staten hanteren een brede definitie van armoede:
Het gaat om huishoudens, waarvan de financiële middelen zo beperkt zijn dat zij
materieel, cultureel en/of sociaal uitgesloten zijn van de minimaal aanvaardbare
levenspatronen in Nederland, dan wel in Fryslân (gebaseerd op de definitie van de
Europese Unie).
Gedeputeerde Staten (GS) heeft de doelstellingen en speerpunten van het
provinciaal armoedebeleid vastgesteld.
Deze doelstellingen zijn47:
· Structuurversterking en bevorderen sociale infrastructuur bestrijding armoede
· Activerend armoedebeleid: participatie in de samenleving vergroten
· Bestrijding van armoede en bevorderen van participatie onder kinderen en
jongeren
· Aanpak van problematische schulden
· Tegengaan van niet gebruik inkomensvoorzieningen.
De doelstellingen zijn uitgewerkt in speerpunten, zie bijlage 1.
Partoer CMO Fryslân heeft opdracht gekregen om een evaluatie van het provinciale
armoedebeleid uit te voeren. Uiteindelijk moet er in 2010 een rapport liggen op basis
waarvan de Task Force Armoedebestrijding een advies kan geven of de Provincie
door moet gaan met haar armoedebeleid of niet, gezien de uitkomst van de
evaluatie.
1.2. Vraagstelling beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid
Provinciale Staten (PS) willen door middel van het onderzoek inzicht krijgen in:
· Is de armoede herkend en teruggebracht?
· Welke projecten zijn ingediend en gehonoreerd en welke resultaten zijn
ermee geboekt?
· Hebben de projecten geleid tot het verminderen van het aantal mensen, dat
financieel en sociaal uitgesloten is?
· Welke verbeteringen kunnen worden voorgesteld om het doel beter te
bereiken?
Deze vier vragen van PS zijn uitgewerkt tot hoofdvragen en deelvragen voor de
totale beleidsevaluatie. De doelstellingen en speerpunten van GS zijn meegenomen
in de uitwerking van de deelvragen.
47 Zie bijlage 1 voor een verdere specificatie van de doelstellingen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 7
Hoofdvragen:
A. In hoeverre is de armoede in Fryslân verminderd in de periode 2007-2010.
B. Heeft het Budget Armoede van de provincie bijgedragen aan het verminderen van
de armoede in Fryslân?
Deelvragen:
A. Hoe is de ontwikkeling van armoede in de periode 2007-2010 geweest, gemeten
aan:
· Inkomen: % laag inkomen naar provincie en naar gemeente (Statline)
· Verblijfsduur onder de toegepaste inkomensgrens: % huishoudens met
4 jaar) sociaal minimum (Statline)
· Schulden: % lage inkomens met niet hypothecaire schulden
· Oordeel van huishoudens over hun eigen financiële positie
B.1. In hoeverre is er sprake van verbetering van de sociale infrastructuur
betreffende armoedebestrijding? (doelstelling 1 PS)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd ter verbetering van de sociale
infrastructuur?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald?
Is de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties,
vrijwilligersinitiatieven en gemeenten/uitkeringsinstanties toegenomen?
Zijn professionals getraind in het signaleren van armoedeproblematiek?
Is de werkwijze sociale teams uitgebreid?
Heeft er bestandskoppeling plaatsgevonden t.b.v. herkenning van
kwetsbare, multiproblem huishoudens en ter bepaling van
armoedeproblematiek in Fryslân?
In hoeverre is de toegankelijkheid van beleidsinformatie voor
gemeenten en professionals verbeterd? (door bundeling cijfers en feiten
en goede voorbeelden)
c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de verbetering van de sociale
infrastructuur?
B2: In hoeverre is de participatie in de samenleving van mensen met een
minimuminkomen toegenomen? (doelstelling 2 PS)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd ter verbetering van de participatie in de
samenleving van mensen met een minimuminkomen?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald?
Welke verbeteringen zijn er in de participatie, inburgering en integratie
van kwetsbare groepen allochtonen?
Is er sprake van vermindering analfabetisme en laaggeletterdheid?
c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de verbetering van de
participatie van mensen met een minimuminkomen?
B3: In hoeverre is de armoede onder kinderen en jongeren verkleind en de
participatie vergroot? (doelstelling 3)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd ter bestrijding van de armoede en
bevordering van participatie onder kinderen en jongeren?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald?
In hoeverre is er minder armoede onder kinderen en jongeren? Is de
armoede verminderd? (t/m 17 jaar)
In hoeverre is de participatie van kinderen en jongeren vergroot?
c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de bestrijding van armoede
en de bevordering van participatie onder kinderen en jongeren?
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 8
B4: In hoeverre zijn de problematische schulden afgenomen? (doelstelling 4)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd om problematische schulden aan te
pakken?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald?
In hoeverre zijn de problematische schulden afgenomen?
Is de kwaliteit en de slagingskans van trajecten voor
schuldhulpverlening verhoogd?
Is de arbeidsdeelname van mensen met schulden verbeterd?
c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan de aanpak van
problematische schulden?
B5: In hoeverre is het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen tegengegaan?
(doelstelling 5 PS)
a. Welke projecten zijn er uitgevoerd om niet-gebruik van
inkomensvoorzieningen tegen te gaan?
b. Welke resultaten hebben deze projecten behaald?
Is er meer voorlichting gekomen (bovenlokaal) over gebruikmaking van
inkomensvoorzieningen?
Is er meer voorlichting gekomen over zelfredzaamheid van mensen met
een minimuminkomen?
Kunnen gemeenten kwetsbare personen/huishoudens door middel van
bestandkoppeling definiëren?
Wordt er meer outreachend gewerkt (naar de doelgroep toegaan) in het
bereiken van risicogroepen o.a. door het werken met intermediairs naar
de doelgroep?
Zijn er initiatieven genomen om landelijke/gemeentelijke regelingen
toegankelijker te maken voor de doelgroep?
c. Hebben de projecten een bijdrage geleverd aan het tegengaan van niet-
gebruik?
Dit zijn de vragen voor de gehele beleidsevaluatie armoede. Zij worden in de
eindevaluatie beantwoord.
1.3. Opzet beleidsevaluatie provinciaal armoedebeleid
Om de vraagstelling te beantwoorden voeren we een beleidsevaluatie uit, bestaande
uit meerdere onderdelen:
· Nulmeting
· Tussenevaluatie(s)
· Eindevaluatie
In de nulmeting wordt de stand van zaken armoede in Fryslân en de stand van zaken
op de 5 doelstellingen/ resultaatgebieden aangegeven. De nulmeting beschrijft de
situatie voorafgaand aan de invoering van de interventies: de projecten die
uitgevoerd worden in het kader van het Budget Armoede. De latere metingen
wanneer de interventies lopen en uitgevoerd zijn, worden afgezet tegen de
resultaten van de nulmeting.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 9
In paragraaf 1.5. wordt de opzet van de Nulmeting Armoede nader aangegeven. Dit
rapport vanaf hoofdstuk 2 is het resultaat van de Nulmeting.
De tussenevaluatie wordt uitgevoerd door evaluatie van de projecten die uitgevoerd
zijn op grond van het Budget Armoede: of de projecten zijn gelopen zoals
afgesproken, of de beoogde resultaten gehaald zijn en of er verbetersuggesties zijn.
De tussenevaluatie evalueert de interventies, die worden gevolgd en waarin de
aandacht vooral uitgaat naar de resultaten van de projecten in relatie tot de gestelde
doelen van de provincie.
In de eindevaluatie wordt de vraag beantwoord in hoeverre de doelstellingen van GS
behaald zijn. De stand van zaken wat betreft armoede en armoedebestrijding op dat
moment wordt afgezet tegen de stand van zaken zoals gerapporteerd in de
Nulmeting. Tevens zal er worden ingegaan op de bijdrage die de projecten vanuit het
Budget Armoede geleverd hebben aan de nieuwe stand van zaken.
Er is sprake van een complexe maatschappelijke werkelijkheid wat betreft armoede
en armoedebestrijding waarin veel en diverse actoren een rol spelen. Diverse
factoren zijn van grote invloed op de uiteindelijke resultaten ( bijvoorbeeld de
ontwikkeling van de economie, rijksmaatregelen op het gebied van inkomensbeleid,
gemeentelijke speerpunten armoedebestrijding) die buiten het bereik van een
provincie vallen. Een causaal verband zal moeilijk aan te tonen zijn in de
beleidsevaluatie.
Wat kan de beleidsevaluatie wel opleveren?
· In de beleidsevaluatie wordt de relatie aangegeven tussen veranderingen in
de werkelijkheid van armoede en armoedebestrijding en de provinciale inzet:
de projecten en eventuele andere interventies. Het aangeven van deze relatie
kan alleen door de projecten/interventies te beschrijven. Dit gebeurt in de
tussenevaluatie. In de tussenevaluatie wordt ingezoomd op de projecten en
de bijdrage van de projecten aan de realisatie van de doelstellingen van het
provinciale armoedebeleid. De projecten zijn de interventies die de provincie
doet waarvan de verwachting is dat zij bijdragen aan de realisatie van de
provinciale doelstellingen. Wanneer de projecten hun gestelde resultaten
halen dan dragen zij bij aan de doelstellingen van de provincie. De effecten
kunnen gemeten worden door waardering te meten bij gebruikers,
medewerkers, belangengroepen en stakeholders.
· De beleidsevaluatie beschrijft de maatschappelijke werkelijkheid van armoede
en armoedebestrijding in Fryslân op een aantal momenten: voorafgaand aan
de invoering van het Budget Armoede (nulmeting) en na afloop van de
projecten op grond van het Budget Armoede (de eindevaluatie). Dit is een
surplus voor de beleidsmakers in Fryslân, want er zijn niet eerder
provinciebrede beschrijvingen van armoede en armoedebestrijding in Fryslân
gemaakt. Beleidsmakers, op provinciaal en gemeentelijk niveau, kunnen
informatie over armoede en armoedebestrijding halen uit deze rapporten voor
eigen gebruik.
· Door herhaling van het gebruik van indicatoren kunnen ontwikkelingen in
Fryslân wat betreft armoede en armoedebestrijding duidelijk worden.
1.4. Indicatoren provinciaal armoedebeleid
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn per doelstelling indicatoren
geformuleerd. Indicatoren zijn de meest kenmerkende gegevens om een bepaald
maatschappelijk verschijnsel te beschrijven. Door de indicatoren op verschillende
momenten te beschrijven worden veranderingen in de tijd zichtbaar.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 10
In de beleidsevaluatie armoede worden de indicatoren gebruikt in de nulmeting en in
de eindevaluatie. De indicatoren zijn opgesteld op basis van de doelstellingen en
speerpunten van het provinciaal armoedebeleid en de aanwezigheid van bronnen.
De gekozen indicatoren beschrijven de armoede in Fryslân en de 5 doelstellingen/
resultaatgebieden in de provincie Fryslân. De resultaatsgebieden zijn: de sociale
infrastructuur armoedebestrijding, de maatschappelijke participatie van mensen met
een laag inkomen, armoede onder kinderen en jongeren en hun participatie,
problematische schulden en het tegengaan van niet gebruik inkomensvoorzieningen.
Doelstelling/ resultaatsgebied Indicatoren
A. De ontwikkeling van de armoede in · Besteedbaar inkomen huishoudens
Fryslân in de periode 2007 tot en met · Top 20 arme buurten
2011 · Huishoudens en personen in huishoudens met een laag
inkomen
· Huishoudens met een langdurig laag inkomen, langer dan 1
jaar en langer dan 4 jaar
· Beoordeling eigen situatie door mensen met een laag
inkomen
· Financiële beperkingen van huishoudens met een laag
inkomen
B1. In hoeverre is er sprake van · Professionele en vrijwilligersorganisaties
verbetering van de sociale infrastructuur · Typen dienstverlening, werkterrein, methoden
betreffende armoedebestrijding? · Samenwerking tussen organisaties: zelfstandig,
(doelstelling 1 PS) ketensamenwerking en samenwerking in platforms
· Samenwerking lokaal en bovenlokaal
· Werkwijze sociale teams
B2. In hoeverre is de participatie in de · Risicogroepen
samenleving van mensen met een · Bruto arbeidsparticipatie mannen en vrouwen, allochtonen
minimuminkomen toegenomen? en autochtonen, naar onderwijsniveau
(doelstelling 2 PS) · Aantal WWBers en aantal niet westerse WWBers
· Aantal WWBers die uitstromen naar werk, opleiding of
anders
· Deelname van mensen met een laag inkomen aan
activiteiten buitenshuis, zoals buurt-, sport-, gezelligheids-
of muziekvereniging, kerk, hobbyclub of andere
organisaties
· Belemmeringen om dele te nemen aan activiteiten
buitenshuis voor mensen met een laag inkomen
· Deelname aan vrijwilligerswerk door mensen met een laag
inkomen
· Aanwezigheid participatiebevordering of doorbreking
sociaal isolement als doelstelling in gemeentelijk
armoedebeleid
· Aanwezigheid van en financiële omvang van
participatiebevorderende voorzieningen voor inwoners met
een laag inkomen
· Verbruik begroot gemeentelijk budget voor
participatiebevorderende regelingen
B3. In hoeverre is de armoede onder · Percentage 0-17 jarigen in uitkeringsgezin/ bijstand
kinderen en jongeren verkleind en de · Kinderen in achterstandswijken
participatie vergroot? (doelstelling 3 PS) · Top 25 wijken waar hoogste % kinderen in een
uitkeringsgezin woont
· Aantal voortijdig schoolverlaters
· Jeugdwerkloosheid: niet werkende werkzoekenden van 15-
22 jaar
· Gemeentelijk beleid gericht op armoede onder kinderen en
jongeren
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 11
Doelstelling/ resultaatsgebied Indicatoren
B4. In hoeverre zijn de problematische · Aantal huishoudens met problematische schulden
schulden afgenomen? (doelstelling 4 PS) · Aantal schuldregelingsverzoeken
· Aantal aanmeldingen BISH
· Afgehandelde zaken BISH
· Aanmeldingen BISH naar leeftijd
· Aanmeldingen BISH naar samenstelling huishouden
· Aanwezigheid van preventie als doelstelling in gemeentelijk
armoedebeleid
· Aanwezigheid van preventieve maatregelen in een
gemeente.
B5. In hoeverre is het niet-gebruik van · Gemeentelijke beleidsmatige grens voor in aanmerking
inkomensvoorzieningen tegengegaan? komen voor inkomensvoorzieningen
(doelstelling 5 PS) · Gemeentelijke inkomensvoorzieningen
· Verbruik begrote gemeentelijke budgetten voor
inkomensvoorzieningen
· Gemeentelijke maatregelen om verbruik
inkomensvoorzieningen te stimuleren
· Redenen niet gebruik inkomensvoorzieningen
· Gebruikmaking van bestandskoppelingen om doelgroepen
te bepalen
1.5. Opzet Nulmeting Armoede
In dit rapport wordt verslag gedaan van de eerste evaluatie, de nulmeting, die is
uitgevoerd in de periode januari - april 2008.
De hoofdvraag van de nulmeting is:
Wat is de stand van zaken wat betreft de armoede en armoedebestrijding in Fryslân?
De deelvragen van de nulmeting zijn:
A. Wat is de stand van zaken wat betreft de armoede in Fryslân? (hoofdstuk 2)
B1. Hoe ziet de sociale infrastructuur armoedebestrijding er uit? (hoofdstuk 3)
B2. Hoe is het gesteld met de maatschappelijke participatie van mensen met een
laag inkomen? Welke beleidsmaatregelen worden genomen om de participatie
van hen te bevorderen? (hoofdstuk 4)
B3. Wat is de stand van zaken wat betreft armoede van kinderen en jongeren? Wat
wordt er gedaan om de participatie van kinderen en jongeren die in armoede
leven te vergroten? (hoofdstuk 5)
B4. Wat is de stand van zaken wat betreft problematische schulden in Fryslân? Wat
wordt er gedaan om mensen met problematische schulden te helpen? Wat wordt
er gedaan aan preventie? (hoofdstuk 6)
B5. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het niet-gebruik van inkomens-
voorzieningen? Wat wordt er gedaan om het gebruik van inkomensvoorzieningen
te bevorderen? (hoofdstuk 7)
De stand van zaken wordt beschreven aan de hand van indicatoren (zie paragraaf
1.4.). Zij vormen de kapstok voor ieder hoofdstuk.
Om de deelvragen te beantwoorden en de indicatoren te vullen is gekozen voor het
combineren van diverse onderzoeksmethoden:
· Verzamelen cijfers en feiten door middel van deskresearch
· Enquête onder de Friese gemeenten in samenwerking met de afdeling Beleid en
Cartografie (BCF) van de provincie Fryslân
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 12
· Secundaire analyse van enquêtegegevens Gezondheidsonderzoek 2006 van de
GGD Fryslân
· Interviews met stakeholders van diverse organisaties
Voor de gegevens van de Friese gemeenten is een nieuwe vragenlijst ontwikkeld.
De enquête is eerst als concept voorgelegd aan 1 gemeente en op basis daarvan
bijgesteld. Vervolgens zijn de beleidsambtenaren persoonlijk benaderd en
geïnterviewd door 2 interviewers. Van alle gemeenten is er informatie binnen
gekomen, zij het niet voor alle gemeenten compleet. Om nog ontbrekende informatie
binnen te krijgen is er na afloop een telefonische belronde gedaan. Dit leverde voor
een aantal gemeenten nog aanvullende informatie op. De gegevens van Noordwest
Fryslân konden niet meer meegenomen worden in verband met het verstrijken van
de deadline. De gegevens zijn verwerkt in SPSS.
Voor de gegevens van de Friese burgers is gebruik gemaakt van de Gezondheids-
enquête 2006 van de GGD Friesland. Dit SPSS-databestand bevat gegevens van
4236 Friese respondenten van 19-65 jaar. Van hen hadden 3277 respondenten
inkomensgegevens ingevuld waar onze analyses op gebaseerd zijn.
Ten behoeve van de gesprekken met stakeholders is eveneens een nieuwe vragen-
lijst ontwikkeld. Er is vervolgens een selectie gemaakt van betrokkenen bij het
armoedebeleid. Uiteindelijk zijn er gesprekken gevoerd met 7 stakeholders. Van deze
gesprekken zijn verslagen gemaakt.
In bijlage 7 vindt u een overzicht van alle interviews, zowel met gemeenten als met
stakeholders.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 13
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 14
Hoofdstuk 2. ARMOEDE IN FRYSLÂN: EEN KWANTITATIEVE
VERKENNING
In dit hoofdstuk staat de stand van zaken rond armoede in Fryslân centraal.
Er worden kwantitatieve gegevens gepresenteerd, voornamelijk afkomstig van het
Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS)48 en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP).
Bij de gegevens wordt soms het huishouden als uitgangspunt genomen, soms
personen. De meeste cijfers over inkomen in dit hoofdstuk hebben betrekking op het
jaar 2005. Dit blijken de meest recente cijfers van het CBS te zijn. Zoveel mogelijk
zijn cijfers gespecificeerd voor de provincie Fryslân en de Friese gemeenten. Soms
zijn echter alleen cijfers op landelijk niveau beschikbaar.
In dit hoofdstuk wordt respectievelijk aandacht besteed aan het inkomensniveau van
huishoudens in Fryslân, de inkomensgrenzen van armoede, huishoudens met lage
inkomens, laag en langdurige inkomens en beoordeling van de eigen financiële
situatie. Het hoofdstuk eindigt met een aantal conclusies.
2.1. Inkomens in Fryslân
Voor het meten van armoede vormt het besteedbare huishoudinkomen het
uitgangspunt. Om inzicht te krijgen in het inkomensniveau in de provincie Fryslân,
wordt eerst een beeld gegeven van het gemiddeld besteedbare inkomen per
huishouden in de Provincie en de afzonderlijke Friese gemeenten. Vervolgens wordt
een beeld gegeven van het gestandaardiseerde inkomen voor de provincie Fryslân.
Steeds wordt het afgezet tegen het landelijke gemiddelde.
2.1.1. Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden
In 2005 waren er in Fryslân 263.000 huishoudens. Het gemiddeld besteedbare
inkomen49 van de huishoudens in Fryslân was 27.100. Dit is bijna 9% lager dan het
landelijke gemiddelde besteedbare inkomen van 29.700.
Binnen de provincie Fryslân zijn er regionaal wel verschillen (zie bijlage 2). Het
hoogste gemiddelde besteedbare inkomen komt voor in Littenseradiel ( 30.200),
gevolgd door Wymbritseradiel ( 29.800) en Menaldumadeel ( 29.300). Dit zijn alle
drie gemeenten waar relatief veel forenzen wonen. Gemeenten met het laagste
gemiddeld besteedbare inkomen zijn Schiermonnikoog ( 23.800), Leeuwarden
( 25.000) en Harlingen ( 25.800).
Huishoudens in Fryslân waarvan de belangrijkste bron van inkomen een uitkering is
(vanwege werkloosheid, bijstand, arbeidsongeschiktheid) en pensioen hebben met
respectievelijk 16.900 en 20.500 duidelijk een lager gemiddeld besteedbaar
inkomen dan huishoudens waarvan de belangrijkste bron van inkomen loon
48 www.cbs.statline.nl
49 Het gemiddeld besteedbare inkomen van particuliere huishoudens met inkomen is het bruto-inkomen
verminderd met de premies sociale zekerheid, andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-
partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. Het huishoudeninkomen bestaat uit de som van
inkomens van de afzonderlijke huishoudensleden.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 15
( 30.700) of winst ( 34.900) is (zie bijlage 2). Voor elke bron van inkomen is het
gemiddeld besteedbare inkomen in Fryslân steeds iets lager dan landelijk.
2.1.2. Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per provincie en gemeente
Een manier om het inkomensniveau per provincie en gemeente te meten is het
berekenen van het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen50. Het
gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar huishoudinkomen gecorrigeerd voor
verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. In 2005 lag het landelijk
gemiddelde inkomen op 21.000. In Fryslân was het gemiddelde 19.000.
Figuur 2.1 toont het gemiddelde inkomen per provincie in afwijking van het
landelijke gemiddelde. De drie Noordelijke provincies scoren hierop het laagst. In
Fryslân ligt het gemiddelde inkomen bijna 10% onder het landelijke gemiddelde.
Figuur 2.1.
Gemiddeld inkomen per provincie in vergelijking met het landelijke
gemiddelde, 2005
50 Het gemiddelde inkomen is als volgt berekend. Voor ieder huishouden wordt het besteedbare
huishoudeninkomen berekend. Dit is het bruto-inkomen van alle leden van het huishouden verminderd
met betaalde inkomensoverdrachten, premies en belastingen. Dit bedrag wordt vervolgens gecorrigeerd
voor samenstelling en grootte van het huishouden, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal
volwassenen en kinderen naar leeftijd. Deze berekening levert het gestandaardiseerd besteedbaar
huishoudeninkomen op dat vervolgens aan iedere persoon in het huishouden wordt toegekend.
Per gemeente en per provincie wordt van alle inwoners het gemiddelde van deze inkomens berekend en
vervolgens wordt het procentuele verschil met het landelijke gemiddelde bepaald. In deze berekeningen is
de bevolking in inrichtingen, instellingen en tehuizen buiten beschouwing gelaten. Ook
studentenhuishoudens worden niet meegenomen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 16
Index Index
(Ned=100) (Ned=100)
Hoogste inkomen1) 2001 2005 Laagste inkomen51 2001 2005
Bloemendaal 160 158 Reiderland 82 78
Wassenaar 148 154 Eemsmond 85 82
Blaricum 157 145 Pekela 83 83
Abcoude 137 143 Vlagtwedde 83 84
Naarden 137 141 Ferwerderadiel 87 85
Rozendaal 146 141 Dongeradeel 84 85
Laren 142 140 Kollumerland c.a. 86 85
Muiden 123 134 De Marne 89 85
Oegstgeest 131 133 Bellingwedde 86 86
Heemstede 138 133 Achtkarspelen 86 86
Nederland (1 000 euro) 19,6 21,0 Nederland (1 000 euro) 19,6 21,0
Het CBS heeft in 2004 een Top 20 van arme buurten opgesteld. Woonbuurt Vrijheids-
wijk West in Leeuwarden is met een gemiddeld inkomen van 11.500 het minst
welvarende van heel Nederland. Op de tweede plaats komt, volgens de rangschikking
van laag naar hoog, Plan-Zuid in Harlingen met een gemiddeld inkomen rond de
12.500. Ook de Leeuwarder wijken Hoek, Heechterp en de Indische buurt staan in de
top 20 (zie figuur 2.2).
51 Gemiddeld inkomen per huishoudenlid.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 17
Figuur 2.2 Top 20 arme buurten in 2004
2.2 Inkomensgrenzen van armoede
Armoede kan op verschillende manieren worden gemeten met verschillende inkomens-
grenzen. In de meest recente Armoedemonitor 200752 van het SCP en CBS zijn de
volgende inkomensgrenzen gebruikt:
· De lage-inkomensgrens. Deze is afgeleid van het bedrag dat een alleenstaande
bijstandsgerechtigde in 1979 ontving. Voor latere jaren is deze norm bijgesteld aan
de hand van de consumentenprijsindex. De normbedragen voor
meerpersoonshuishoudens zijn bepaald met behulp van opslagfactoren.
52 Vrooman, e.a. (2007). Armoede Monitor 2007, SCP/CBS-publicatie 2007/30.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 18
De lage-inkomensgrens is geschikt voor vergelijkingen in de tijd tussen
huishoudens, omdat zij elk jaar gecorrigeerd wordt.
· De budgetgerelateerde grens. Deze is door het SCP vastgesteld met behulp van
normbedragen die het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud)
regelmatig publiceert. De grens kent twee varianten. De lage variant, het basis-
behoeftecriterium, heeft betrekking op de uitgaven die iemand moet doen voor
goederen die in Nederland als onvermijdbaar en volstrekt minimaal kunnen worden
beschouwd: o.a. voedsel, kleding, wonen en persoonlijke verzorging.
De hogere variant, het niet-veel-maar-toereikendcriterium, omvat tevens
bescheiden uitgaven voor sociale participatie en recreatie. Ook de
budgetgerelateerde grens is geschikt voor vergelijkingen in de tijd.
Bij veel gemeenten wordt dikwijls de beleidsmatige grens gehanteerd. Deze grens is
van belang voor de doelgroepen van het overheidsbeleid (minima). De beleidsmatige
grens ligt 5% boven de normbedragen in de bijstand, de AOW en de kinderbijslag.
Sommige gemeenten nemen als basis voor hun minimabeleid een andere
beleidsmatige grens, variërend van 110 tot 125% van het minimuminkomen. In de
Armoede- monitor 2007 wordt weinig aandacht meer besteed aan dit criterium, omdat
hiermee vergelijkingen in de tijd minder geschikt zijn.
In 2005 kwam de lage-inkomensgrens53 voor een alleenstaande overeen met netto
870 per maand ofwel 10.440 per jaar. In tabel 2.1 staan de bedragen voor de
verschillende inkomensgrenzen vermeld. De niet-veel-maar-toereikend variant van
de budgetgerelateerde grens lag in dat jaar op hetzelfde niveau, terwijl de basis-
behoeftevariant netto 770 per maand bedroeg. De onderstaande tabel toont tevens
de bedragen voor een aantal andere typen huishoudens.
Tabel 2.1
Hoogte van armoedegrenzen voor enkele huishoudentypen, 2005
(netto maandbedrag in euro's)
alleenstaande paar eenoudergezin
zonder 1 2 3 1 2
kind kind kinderen kinderen kind kinderen
lage- 870 1190 1460 1640 1800 1160 1320
inkomensgrens54
budgetgerelateerde
grens:
niet-veel-maar- 870 1190 1450 1640 1790 1160 1310
toereikend varianta
basisbehoeftevariant 770 1050 1280 1440 1580 1020 1160
Bron: CBS
53 Bij de lage-inkomensgrens worden gebonden uitkeringen zoals huursubsidie buiten beschouwing
gelaten, terwijl zij bij de twee budgetgerelateerde varianten wel worden meegenomen in het
huishoudeninkomen. Ook wanneer de normbedragen dicht bij elkaar liggen, kunnen de gevonden
armoedepercentages daardoor uiteenlopen.
54 De lage-inkomensgrens en de niet-veel-maar-toereikend variant liggen voor een alleenstaande toevallig
op een gelijk niveau. Omdat dezelfde equivalentieschaal is gebruikt, geldt dat ook voor andere typen
huishoudens. Bij de lage-inkomensgrens is uitgegaan van het huishoudeninkomen exclusief huursubsidie,
waardoor de armoedecijfers hoger uitvallen dan bij het niet-veel-maar-toereikend criterium.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 19
In dit hoofdstuk worden vooral gegevens over de lage-inkomensgrens
gepresenteerd.
Hierover zijn gegevens beschikbaar op provinciaal en gemeentelijk niveau. Over de
budgetgerelateerde grens zijn geen gegevens op provinciaal of gemeentelijk niveau
beschikbaar.
2.3 Huishoudens met een laag inkomen in Fryslân55
In 2005 waren er in Fryslân 28.000 huishoudens met een laag inkomen, dit is 10,7%
van alle huishoudens. Landelijk waren er toen 662.000 huishoudens met een laag
inkomen, dit is 10% van alle huishoudens. In tabel 2.2 worden de huishoudens met
een laag inkomen weergegeven per provincie. In de provincie Groningen blijkt het
hoogste percentage huishoudens met een laag inkomen te zijn (11,8%), gevolgd
door Limburg (11,1%), Fryslân en Zuid-Holland (beide 10,7%).
In dezelfde tabel is eveneens weergegeven het aantal personen in huishoudens met
een laag inkomen. In Fryslân waren er in 2005 60.000 personen in een huishouden
met een laag inkomen. Dit is 9,8% van de Friese bevolking. In Fryslân is dit relatief
hoger dan landelijk. In heel Nederland maakt namelijk 8,9% van de bevolking deel
uit van een huishouden met een laag inkomen.
Provincies Particuliere Personen in
huishoudens huishoudens
x 1 000 % x 1 000 %
Groningen 28 11,8 53 10,1
Friesland 28 10,7 60 9,8
Drenthe 18 9,5 42 9
Overijssel 39 9 89 8,5
Flevoland 14 10,2 34 9,6
Gelderland 68 8,8 143 7,7
Utrecht 38 8 83 7,5
Noord-Holland 126 11,4 242 10
Zuid-Holland 153 10,7 313 9,7
Zeeland 14 9 28 7,7
Noord-Brabant 84 8,8 178 7,8
Limburg 51 11,1 102 9,7
Nederland
totaal 662 10 1364 8,9
Bron: CBS Statline
55 De cijfers over het aantal huishoudens met een laag inkomen zijn afkomstig uit het Inkomenspanel-
onderzoek. De lage-inkomensgrens vertegenwoordigt voor alle huishoudens hetzelfde welvaartsniveau.
De hoogte van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979 is hierbij het vertrekpunt. In dat jaar
was de koopkracht van de bijstand het hoogst. Voor andere typen huishoudens is de lage-inkomensgrens
vastgesteld door een opslagfactor toe te passen, die is gebaseerd op de feitelijke extra kosten van
huishoudens met een andere omvang en samenstelling. Voor de jaren na 1979 is de lage-inkomensgrens
gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling, waardoor zij geschikt is voor vergelijking in de tijd. Voor een
alleenstaande ligt de lage-inkomensgrens op 870 per maand, voor een gezin met twee kinderen is een
laag inkomen minder dan 1.640 euro per maand.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 20
In figuur 2.3 zijn de huishoudens met een laag inkomen per gemeente in Fryslân
weergegeven. Relatief de meeste huishoudens die moeten rondkomen van een laag
inkomen zijn te vinden in de gemeente Leeuwarden. In de hoofdstad heeft 15% van
de huishoudens een laag inkomen. Ook in Nijefurd heeft 15% van de huishoudens
een laag inkomen. In de gemeenten Harlingen en Weststellingwerf heeft 13% van de
huishoudens een laag inkomen. Gemeenten met relatief de minste huishoudens met
een laag inkomen zijn de gemeenten rond Sneek en Leeuwarden, de laagste
percentages hebben de gemeenten Gaasterlân-Sleat en Leeuwarderadeel (beide
8%).
Figuur 2.3
Aandeel particuliere huishoudens met een laag inkomen als percentage van
alle huishoudens, per gemeente in Fryslân, 2005
Bron: CBS, bewerking Partoer CMO Fryslân 2008
Welke huishoudens hebben vooral te maken met een laag inkomen?
Bijlage 3 geeft informatie over welk type huishouden te maken heeft met een laag
inkomen. Hierbij valt op dat vooral eenoudergezinnen te maken hebben met een laag
inkomen. In Fryslân heeft 28% van de eenoudergezinnen een laag inkomen. Dit is
iets hoger dan landelijk, waar dit 26% is. De meeste eenoudergezinnen met een laag
inkomen wonen in Bolsward (38%), Leeuwarden (37%) en het Bildt (36%). Van de
eenpersoonshuishoudens in Fryslân heeft 19% een laag inkomen, landelijk is dit
17%. Huishoudens gevormd door paren met of zonder kinderen hebben, zowel in
Fryslân als landelijk, relatief het minst te maken met een laag inkomen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 21
Figuur 2.4 toont het aandeel huishoudens met een laag inkomen naar gemeente in
Nederland. Opvallend is dat vooral in gemeenten in Noord-Nederland het aandeel
huishoudens met een laag inkomen hoog is. In West-Nederland zijn er, buiten de
grote steden om, relatief weinig huishoudens met een laag inkomen.
Figuur 2.4
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 22
2.4 Laag en langdurig laag inkomen
De duur van armoede is een belangrijke indicator. De ernst van de armoedesituatie
is namelijk afhankelijk van of een situatie kort- of langdurig is.
In deze paragraaf is aandacht voor huishoudens en personen in Fryslân met
langdurig een laag inkomen. Ook is aandacht voor welke groepen het sterkst
getroffen worden door langdurige armoede. De gegevens zijn afkomstig van CBS-
statline.
De gegevens gaan over 2005, dit is het meest recente jaar waarover gegevens
beschikbaar zijn.
Aantal huishoudens met langdurig een laag inkomen
In 2005 hadden 28.000 huishoudens56 in Fryslân tenminste een jaar een inkomen
onder de lage-inkomensgrens (inkomen tot 100% lage-inkomensgrens). Dit betreft
10,7% van de Friese huishoudens. Van deze huishoudens hadden er ca. 8.000 al vier
jaar of langer een laag inkomen, dit is 3,4% van alle Friese huishoudens.
Als dit met de landelijke cijfers wordt vergeleken, dan zijn er geen grote verschillen.
Landelijk heeft 10% van de huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens,
en 3,6% van alle Nederlandse huishoudens hadden vier jaar of langer een laag
inkomen.
Personen in huishoudens met langdurig een laag inkomen
Behalve naar het aantal huishoudens, zijn er ook gegevens over het aantal personen
in huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. In Fryslân waren er
in 2005 60.000 personen in een huishouden die tenminste een jaar een inkomen
onder de lage-inkomensgrens hadden. 18.000 Friezen ofwel 3,2% van de Friese
bevolking moest in 2005 al vier jaar achtereen van een laag inkomen rondkomen. Dit
is iets hoger dan landelijk waar het 3% van de bevolking is.
Langdurig laag inkomen vooral onder eenoudergezinnen, alleenstaanden en bijstands-
ontvangers
Landelijk zijn het vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden die langdurig een laag
inkomen hebben. Van de eenoudergezinnen heeft in 2005 26,7% tenminste een jaar
een inkomen onder de lage-inkomensgrens en 8,4% van deze gezinnen heeft al
tenminste vier jaar een laag inkomen. Voor alleenstaanden geldt dit voor
respectievelijk 16,1% en 6,9%. Voor de provincie Fryslân en de Friese gemeenten
zijn over dit onderwerp geen gegevens beschikbaar.
Een langdurig laag inkomen komt vooral voor bij huishoudens met een uitkering.
Landelijk bestond in 2005 bijna de helft (48%) van de huishoudens met langdurig
een laag inkomen uit bijstandsontvangers. Ook voor dit onderwerp zijn geen
gegevens beschikbaar voor de provincie Fryslân en de Friese gemeenten.
2.5
Beoordeling van de eigen financiële situatie
Uit landelijk onderzoek van het CBS uit 2006 komt naar voren dat de helft van de
huishoudens met een laag inkomen aangeeft moeilijk rond te kunnen komen. Bijna
20% van deze huishoudens zegt hier geen moeite mee te hebben.
Financiële beperkingen komen onder meer naar voren in het achterwege laten van
bepaalde uitgaven.
56 Het gaat hierover particuliere huishoudens waarvan de hoofdkostwinner (of eventuele partner) een
volledig jaarinkomen heeft en niet afhankelijk is van studiefinanciering.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 23
Bijna tweederde van de huishoudens met een laag inkomen had onvoldoende geld
voor het vervangen van versleten meubels. Bijna 60% had onvoldoende geld om
jaarlijks een week op vakantie te gaan.
Ongeveer de helft kon niet regelmatig nieuwe kleren kopen. 14% van de
huishoudens heeft onvoldoende geld voor een warme maaltijd om de andere dag.
Voor ruim 10% was het inkomen onvoldoende om het huis goed te kunnen
verwarmen.
Figuur 2.5
Financiële beperkingen van huishoudens, landelijk onderzoek, 2006
Deze gegevens van het CBS zijn alleen op landelijk niveau beschikbaar en niet op
provinciaal of gemeentelijk niveau. De Gezondheidsenquête 2005 van de GGD
Fryslân biedt wel inzicht in de beoordeling van de eigen financiële situatie van
mensen in Fryslân met een laag inkomen. In deze enquête is naar het inkomen van
de respondenten gevraagd. Het betreft hier respondenten van 19 tot 65 jaar57. Aan
de respondenten is gevraagd of zij in het afgelopen jaar moeite hebben gehad rond
te komen van het inkomen van hun huishouden. Deze vraagstelling komt overeen
met de vraagstelling van het CBS en is daarom vergelijkbaar.
57 GGD Fryslân heeft de Gezondheidsenquête ook afgenomen onder mensen van 65+. De gegevens van
deze groep zijn hier echter buiten beschouwing gelaten.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 24
Van de mensen met een laag inkomen58 (n=1012) zegt 50% (veel) moeite te hebben
om van hun inkomen rond te komen. Dit komt overeen met de landelijke
uitkomsten. Ruim 11% van de Friese huishoudens met een laag inkomen zegt geen
enkele moeite te hebben met rondkomen.
Als deze uitkomsten vergeleken worden met de landelijke uitkomsten van het CBS,
dan valt op dat er in Fryslân minder (11%) huishoudens met lage inkomens zijn die
geen enkele moeite hebben met rondkomen dan landelijk (20%). Uit de Friese
gegevens komt naar voren dat het vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden zijn
die zeggen (veel) moeite te hebben om van hun inkomen rond te komen.
Op de vraag op welke terreinen wordt bezuinigd als gevolg van onvoldoende
inkomen (tabel 2.3), wordt vooral bezuinigd op uitgaan en vrijetijdsbesteding (61%),
vakantie (59%), kleding (55%) en krant of ander abonnementen (52%).
Tabel 2.3
Terreinen waarop mensen in Fryslân met een laag inkomen (n=1012)
bezuinigen, 2005
Terrein van bezuiniging % huishoudens met een laag
inkomen
Op geen enkel terrein bezuinigingen 18%
Uitgaan/vrijetijdsbesteding (sport, hobby's, e.d.) 61%
Vakantie 59%
Kleding 55%
Krant of andere abonnementen 52%
Auto of kosten voor vervoer 25%
Voeding 17%
Huisvesting/reparaties aan de woning 11%
Medische voorzieningen 4%
Anders 5%
Bron: GGD Gezondheidsenquête 2005/analyse Partoer CMO Fryslân
2.6 Conclusies
· Het gemiddeld besteedbare inkomen van de huishoudens in Fryslân was in 2005
27.100. Dit is bijna 9% lager dan het landelijke gemiddelde besteedbare
inkomen van 29.700.
· In de landelijke top 10 van gemeenten met de laagste inkomens komen 4 Friese
gemeenten voor. In de landelijke Top 20 arme buurten komen 5 Friese wijken
voor (in Leeuwarden en Harlingen).
· In 2005 had 10,7% van de Friese huishoudens een laag inkomen, dit zijn in totaal
28.000 huishoudens. In totaal woont 9,8% van de Friezen in een huishouden met
een laag inkomen, dit zijn 60.000 personen.
58 De definitie van huishoudens met een laag inkomen is berekend analoog aan de definitie van het CBS.
Zie paragraaf 2.2.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 25
· Huishoudens met een laag inkomen wonen relatief het meest in de gemeenten
Leeuwarden, Nijefurd, Harlingen en Weststellingwerf. Relatief de minste
huishoudens met lage inkomens wonen in de gemeenten rond Leeuwarden en
Sneek.
· Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben te maken met een laag
inkomen.
· In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen
relatief hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de
provincie Groningen.
· Ongeveer 8.000 Friese huishoudens hebben al vier jaar of langer een laag
inkomen. Dit betreft 3,4% van alle Friese huishoudens. In totaal wonen 18.000
Friezen ofwel 3,2% van de bevolking in een huishouden dat al vier jaar of langer
moet rondkomen van een laag inkomen.
· Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben langdurig een laag inkomen.
· De helft van de huishoudens met een laag inkomen heeft (veel) moeite om van
dit inkomen rond te komen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 26
Hoofdstuk 3. BESCHRIJVING SOCIALE INFRASTRUCTUUR
ARMOEDEBESTRIJDING IN FRYSLÂN
In dit hoofdstuk staat de sociale infrastructuur rond armoedebestrijding in Fryslân
centraal. In de eerste twee paragrafen (3.1. en 3.2.) wordt respectievelijk aandacht
besteed aan de begrippen sociale infrastructuur en armoedebestrijding.
Deze paragrafen vormen het theoretische kader. De derde paragraaf (3.3.) geeft een
globale schets van de sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân, zoals die
er op dit moment uitziet. De gegevens hiervoor zijn verkregen uit zowel schriftelijke
bronnen als uit de enquête en de gesprekken met de stakeholders. De schets is niet
volledig, de bedoeling is echter om een eerste indicatie te geven van een aantal
belangrijke structuren en ontwikkelingen. Het hoofdstuk eindigt met een aantal
conclusies (3.4.).
3.1 Wat is sociale infrastructuur?
Vanaf ongeveer het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig
besteedden achtereenvolgende kabinetten in meer of mindere mate aandacht aan de
`sociale infrastructuur' binnen de samenleving. De aanleiding hiervoor zijn een aantal
maatschappelijke veranderingen zoals: secularisatie, individualisering en
rationalisering, die zich vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw in de
samenleving voordoen. Zo stijgt het aantal individuele wensen en behoeftes en
worden burgers steeds kritischer en mondiger ten opzichte van de dienstverlening.
Als gevolg hierop werpen organisaties, bedrijven en overheden, mede in het kader
van overheidsbezuiniging, een kritische blik op hun functioneren. De ontwikkelingen
zorgen ervoor dat de onderlinge verhoudingen en relaties tussen burgers, het
maatschappelijke middenveld en de overheden verschuiven en bestuurlijke en
organisatorische vernieuwing noodzakelijk wordt59. Kortweg leiden de ontwikkelingen
tot een andere sociale infrastructuur, maar wat wordt er nu precies onder dit begrip
verstaan?
Sociale infrastructuur kan worden gedefinieerd als het geheel aan institutionele en
relationele kaders die burgers in staat stellen om aan de samenleving deel te nemen
en met elkaar relaties aan te gaan. Deze kaders manifesteren zich zowel in de
politieke sector (macroniveau), als in het maatschappelijke middenveld
(mesoniveau) en het persoonlijk milieu (microniveau)60. Zo bezien kan sociale
infrastructuur worden gezien als een belangrijke voorwaarde voor een ander nauw
verwant begrip: sociale cohesie. Sociale cohesie wordt doorgaans gedefinieerd als de
onderlinge binding en betrokkenheid van burgers61. Een veranderende maatschappij
vraagt voortdurend om verandering en/of versterking van de sociale infrastructuur.
Sociale infrastructuur is dan ook een dynamisch en innovatief begrip.
59 Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). Sociale cohesie en sociale infrastructuur: verkenning van
beleidsmogelijkheden en bestuurlijke modellen (p. 9-13).
60 Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). Sociale cohesie en sociale infrastructuur: verkenning van
beleidsmogelijkheden en bestuurlijke modellen (p. 9-13).
61 www.thesauruszorgenwelzijn.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 27
In dit rapport, en in het bijzonder in dit hoofdstuk, concentreren we ons alleen op de
kaders in het maatschappelijke middenveld (mesoniveau). Op basis hiervan
definiëren wij sociale infrastructuur als: het geheel van publieke en private dienst- en
hulpverlenende organisaties en groeperingen62.
3.2 Sociale infrastructuur armoedebestrijding: werkterrein, methoden en
samenwerking
Als er specifiek wordt gekeken naar de sociale infrastructuur bij armoedebestrijding
dan gaat het om het geheel van organisaties en groeperingen dat zich, op lokaal of
bovenlokaal niveau, bezig houdt met armoede en armoedebestrijding. De
organisaties en groeperingen kunnen zich onderscheiden door middel van: hun
werkterrein en methode(n) ten aanzien van armoedebestrijding (3.2.1.) en de
manier waarop wordt samengewerkt met andere organisaties en groeperingen
(3.2.2.).
3.2.1 Werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding
Als er gekeken wordt naar het werkterrein van organisaties en groeperingen, dan
kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee sectoren: de professionele
sector en de vrijwilligerssector (semi-professionele sector).
Professionele sector
In deze sector bevinden zich de professionele organisaties die zich met armoede-
bestrijding bezig houden. Binnen deze organisaties werken professionals, dit zijn
mensen die werkzaam zijn in een bepaald beroep of specifieke functie waarvoor zij
betaald krijgen63. Aan de ene kant zijn er gemeenten, verschillende
uitkeringsorganisaties en andere organisaties op het terrein van werk en inkomen
zoals re-integratiebedrijven. Aan de andere kant zijn er ook
hulpverleningsorganisaties op het terrein van algemeen maatschappelijk werk,
instellingen op het terrein van de maatschappelijke opvang en diverse zorg- en
welzijnsinstellingen. Als er sprake is van armoede onder kinderen en jongeren komen
ook jeugdzorgorganisaties en scholen aan het licht. Tot slot kunnen organisaties op
het terrein van rechtshulp, politie en justitie worden ingeschakeld als er zich
bepaalde probleemsituaties voordoen zoals huisuitzetting. Hierbij kunnen ook woning
corporaties worden betrokken, maar die kunnen ook een steentje bijdragen door
voor bepaalde doelgroepen woningen met een lage huurprijs en/of andere voordelige
woonvoorzieningen aan te bieden.
Vrijwilligerssector
In deze sector bevinden zich de vrijwilligersorganisaties en -groeperingen die zich
met armoedebestrijding bezig houden. Binnen deze organisaties en groeperingen
verrichten mensen op vrijwillige basis onbetaald werk dat ten goede komt aan
(groepen) in de samenleving 64. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om bepaalde
doelgroeporganisaties zoals cliëntenraden die opkomen voor de belangen van
uitkeringsgerechtigden, en ouderenbonden die in actie komen als er sprake is van
armoede onder ouderen van 65+. Van oudsher spelen ook levensbeschouwelijke
instellingen zoals kerken en diaconieën een rol binnen het bestrijden van armoede.
62 Partoer CMO Fryslân (2007). Onderzoeksopzet Beleidsevaluatie Armoede.
63 www.thesauruszorgenwelzijn.nl
64 www.thesauruszorgenwelzijn.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 28
Ook andere vrijwilligersorganisaties kunnen, al dan niet vanuit hun
levensbeschouwelijke achtergrond, aandacht besteden aan armoedebestrijding.
Relatief nieuw binnen deze laatste categorie zijn de voedselbanken.
Als er gekeken wordt naar de methoden ten aanzien van armoedebestrijding, dan
kan er een onderscheid worden gemaakt tussen: financiële, materiële en
psychosociale hulp, maatschappelijke participatie en preventie. Zowel professionele-
als vrijwilligers- organisaties houden zich met één of meerdere van deze vormen van
armoedebestrijding bezig.
Financiële, materiële en psychosociale hulp
Als mensen een tekort aan financiële middelen hebben en eventueel daardoor in de
(financiële) problemen zijn geraakt dan wordt er in eerste instantie vaak directe
dienst- en hulpverlening gegeven. Er wordt inkomensondersteuning geboden, andere
financiële/materiele hulp, en vaak ook psychosociale hulp in het geval van
meervoudige problematiek. Zo verstrekken gemeenten en uitkeringsorganisaties
diverse uitkeringen en andere inkomensondersteunende regelingen, worden er in het
kader van schuldhulpverlening kredieten verleend, delen voedselbanken
voedselpakketten uit en bieden hulpverleningsorganisaties op het terrein van
algemeen maatschappelijk werk en maatschappelijke opvang begeleiding aan als
mensen bijvoorbeeld psychische problemen hebben of verslaafd zijn.
Maatschappelijke participatie
Aanvullend kan er ook aandacht worden besteedt aan maatschappelijke participatie.
Op deze manier wordt geprobeerd om mensen ook op de lange termijn uit de
armoedeproblematiek te houden. Tevens wordt er voorkomen dat mensen sociaal
geïsoleerd raken of te lang in een sociaal isolement blijven zitten. Zo helpen
gemeenten mensen niet alleen aan een uitkering maar wordt er ook geprobeerd om
uitkeringsgerechtigden, al dan niet in samenwerking met re-integratiebedrijven, te
reactiveren middels een opleiding of baan. De instellingen op het terrein van
maatschappelijke opvang bieden mogelijkheden aan voor sociale activering en
diverse vormen van werk- en dagbesteding. Ook zijn er organisaties die in plaats van
een geldbedrag sociaal-culturele voorzieningen aanbieden, bijvoorbeeld gratis
vakantie- of sportweken voor kinderen en jongeren.
Preventie
Tot slot kan door middel van preventie voorkomen worden dat mensen met weinig
financiële middelen (wederom) te maken krijgen met financiële- en andere
problemen. Hierbij gaat het om dienst- en hulpverlening in de vorm van voorlichting
en cursussen en om het vroegtijdig signaleren van armoedeproblematiek. Aandacht
besteden aan preventie kan een doel op zichzelf zijn, maar kan ook als aanvulling op
de vorige twee vormen van armoedebestrijding worden gegeven. Sommige
cliëntenraden bieden budgetteringscursussen aan. Ook kunnen mensen door middel
van bijeenkomsten en formulierenbrigade worden gewezen op hun financiële rechten
en mogelijkheden.
Zie figuur 3.1 voor het werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 29
Figuur 3.1 Werkterrein en methoden ten aanzien van armoedebestrijding
n
ei
Professionele sector Vrijwilligerssector
Werkterr
Financiële,
materiële en Maatschappelijke Preventie
psychosociale participatie
Methoden hulp
3.2.2 Zelfstandige organisaties versus samenwerking
Tot slot kan er nog een onderscheid worden gemaakt tussen individuele organisaties
die zich zelfstandig met armoedebestrijding bezig houden en individuele organisaties
die met elkaar samenwerken. Als individuele organisaties met elkaar samenwerken
dan kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee veel voorkomende
samenwerkingsvormen: ketensamenwerking en samenwerking in een platform.
Zelfstandige organisaties
Organisaties die zich zelfstandig met armoedebestrijding bezig houden kennen een
grote mate van onafhankelijkheid. Ze richten zich over het algemeen op hun eigen
doelen, thema's, informatie, groepen en vragen. Toch is het, vooral in de sociale
infrastructuur rond armoedebestrijding, niet alleen wenselijk maar vaak ook
noodzakelijk dat organisaties elkaar opzoeken vanwege de vele verschillende soorten
organisaties die zich met armoedebestrijding bezig houden. Vandaar dat ook de
zelfstandige organisaties vaak contacten hebben met andere partners om bepaalde
armoedeproblematiek gezamenlijk aan te pakken. Zodoende staan ze dus niet
volledig op zichzelf.
Ketensamenwerking
Ketensamenwerking is een gestructureerde samenwerkingsvorm waarbij
organisaties, op basis van een vloeiende aaneenschakeling van functies en
activiteiten, gezamenlijk een vastgesteld resultaat proberen te bereiken. Er vindt
afstemming plaats tussen diverse werkwijzen en interventiemethoden. Een belangrijk
kenmerk van een keten is dat de individuele cliënt centraal staat en dat het primaire
proces het vertrekpunt vormt. De organisaties werken samen aan producten en
diensten die binnen de keten worden geleverd65.
65 www.ketens-netwerken.nl en Heineke, D. e.a. (2005). Handreiking ketensamenwerking in de Wmo (p.
5, 22).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 30
Bij armoedebestrijding gaat het dus om een keten van organisaties die, op basis van
de armoedeproblematiek van een individuele cliënt, gerichte dienst- en hulpverlening
aanbiedt.
Binnen een keten kan sprake zijn van formele samenwerking waarbij bepaalde
afspraken zijn vastgelegd in een convenant of andere overeenkomst, maar er kan
ook sprake zijn van meer informele samenwerking waarbij geen concrete afspraken
zijn vastgelegd. Daarnaast kunnen de partners in de keten in verschillende mate van
elkaar afhankelijk zijn, kan er sprake zijn van tijdelijke of duurzame samenwerking
en is de samenwerking open of gesloten voor andere partners. Zie figuur 3.2 voor
het theoretisch model van ketensamenwerking.
Figuur 3.2 Theoretisch model ketensamenwerking
Organisatie 1 Organisatie 2
Cliënt
Organisatie 4 Organisatie 3
Platform
Een platform (`koepel') is een, veelal regionaal, samenwerkingsverband tussen
verschillende organisaties. De organisaties binnen het verband signaleren verschillende
praktijken, ontwikkelingen en knelpunten binnen wet- en regeling en beleidsvormingen
uitvoering binnen een bepaald gebied. Op basis van deze signalering worden
afspraken gemaakt over welke organisaties welke taken op zich nemen en op welke
manier dat wordt gedaan. Hierover wordt met alle partners binnen het verband
gecommuniceerd. Het toont overeenkomsten met interactieve beleidsvorming, waarbij
partners gezamenlijk oplossingen zoeken voor knelpunten rond een bepaald
vraagstuk66.
In tegenstelling tot ketensamenwerking staat niet zozeer de individuele cliënt zelf
centraal maar meer een bepaald beleid of vraagstuk, in dit geval
armoedeproblematiek- en bestrijding. Ook binnen een platform kan de samenwerking
verschillen in de mate van formaliteit, afhankelijkheden, duur van de samenwerking en
openheid naar andere partners. Zie figuur 3.3. voor het theoretisch model van een
platform.
66 www.ketens-netwerken.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 31
Figuur 3.3 Theoretisch model platform
Platform
Organisatie 1 Organisatie 2 Organisatie 3 Organisatie 4
3.3 Sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân
In deze paragraaf wordt specifiek gekeken naar Friese organisaties en groeperingen
die zich met armoedebestrijding bezig houden en vormen van samenwerking
hierbinnen. Eerst volgt een beschrijving van voorbeelden van organisaties en
groeperingen in de professionele- en vrijwilligerssector en de methode(n) die zij ten
aanzien van armoedebestrijding hanteren (3.3.1.). Daarna worden voorbeelden van
ketens, platforms, en zelfstandige organisaties en groeperingen beschreven (3.3.2.).
3.3.1 Beschrijving werkterrein en methoden ten aanzien van
armoedebestrijding in Fryslân
Professionele sector
Binnen deze sector zijn er ten eerste de 31 Friese gemeenten en hun Sociale
Diensten. De Sociale Diensten van de 8 gemeenten in Noordwest Fryslân (het Bildt,
Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel,
Terschelling en Vlieland) zijn gefuseerd in de Dienst Sociale Zaken en
Werkgelegenheid Noardwest Fryslân in Franeker67. De Sociale Diensten van de 6
gemeenten in Zuidwest Fryslân (Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland,
Littenseradiel, Nijefurd en Wûnseradiel) zijn gefuseerd in de Intergemeentelijke
Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân in Bolsward68.
Ook de Sociale Diensten van Sneek en Wymbritseradiel zijn samengenomen, waarbij
Sneek de beleidsvoorbereiding- en uitvoering in handen heeft69. Tot slot hebben
Achtkarspelen en Kollumerland c.a., en Dantumadeel, Dongeradeel en
Schiermonnikoog een gezamenlijke beleidsvoorbereiding, en Smallingerland en
Opsterland een gezamenlijke beleidsuitvoering70. De overige 8 gemeenten (Ameland,
Boarnsterhim, Heerenveen, Leeuwarden, Ooststellingwerf, Skarsterlân,
Tytsjerksteradiel en Weststellingwerf) hebben een eigen Sociale Dienst71.
67 www.soza-nw-fryslan.nl
68 www.isdzwf.nl
69 www.sneek.nl en www.wymbritseradiel.nl
70 www.achtkarspelen.nl, www.kollumerland.nl, www.dantumadeel.nl, www.dongeradeel.nl,
www.schiermonnikoog.nl, www.smallingerland.nl en www.opsterland.nl
71 www.ameland.nl, www.boarnsterhim.nl, www.heerenveen.nl, www.leeuwarden.nl,
www.ooststellingwerf.nl, www.skarsterlan.nl, www.t-diel.nl en www.weststellingwerf.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 32
De Sociale Diensten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van een aantal
landelijke wetten en regels (onder meer de Wwb), en in het kader hiervan keren zij
uitkeringen en andere inkomensondersteunende regelingen uit. Aanvullend hierop
kunnen de gemeenten ander autonoom beleid ontwikkelen, bijvoorbeeld als het gaat
om maatschappelijke participatie en/of preventie72. Uit de enquête onder de Friese
gemeenten blijkt dat alle sociale diensten in Fryslân beleid voeren met betrekking tot
armoedebestrijding, maar dat er wel verschillende benamingen voor dit beleid
worden gehanteerd (minimabeleid, armoedebeleid of achterstandenbeleid). Op 3
gemeenten na hebben alle gemeenten een dienstverleningsloket.
Voorbeelden van professionele organisaties op het terrein van werk en inkomen zijn
onder meer: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Gemeen-
schappelijke Kredietbank Friesland (GKB Friesland), inkomensbeheer vanuit
organisaties voor maatschappelijke opvang (ZIENN), het Centrum voor Werk en
Inkomen (CWI), en verschillende regionale re-integratiebedrijven. In tegenstelling
tot GKB Friesland hebben UWV, CWI en de re-integratiebedrijven niet meteen met
armoedeproblematiek te maken. Als ze er mee te maken hebben dan houden ze zich,
net als GKB Friesland, bezig met financiële steun (UWV) of met maatschappelijke
participatie (CWI en re-integratiebedrijven). GKB Friesland verstrekt in het kader van
schuldhulpverlening kredieten en biedt schuldsanering aan, aan mensen met
problematische schulden. Het UWV verstrekt ter inkomensondersteuning diverse
werkloosheidsuitkeringen aan mensen die, al dan niet tijdelijk, hun baan zijn
kwijtgeraakt. CWI en re-integratiebedrijven tot slot proberen uitkeringsgerechtigden
te reactiveren middels een opleiding of baan 73.
Voorbeelden van professionele hulpverleningsorganisaties op het terrein van
algemeen maatschappelijk werk in Fryslân (AMW Fryslân) en professionele
zorginstellingen zijn onder meer: MEE Friesland, Het Buro, de Geestelijke
Gezondheidszorg Friesland (GGZ Friesland), de maatschappelijke opvang (Zienn en
Leger des Heils) met woonbegeleiding en Verslavingszorg Noord Nederland (VNN).
MEE Friesland biedt hulp aan mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking
en Het Buro is bedoeld voor kwetsbare groepen jongeren met bepaald risicogedrag
die uit de samenleving dreigen (of zijn) weggevallen. GGZ Friesland en VNN bieden
zorg aan respectievelijk mensen met psychiatrische of psychische problematiek en
mensen met een verslaving. Al deze organisaties hebben pas met
armoede(problematiek) te maken zodra één van hun cliënten in armoede verkeert.
Er wordt dan financiële hulp maar ook psychosociale hulp aangeboden. Zo verstrekt
MEE Friesland schuldhulpverlening. Het Buro verstrekt voorschotten om schulden
sneller af te kunnen lossen en ondersteuning bij het vinden van een opleiding of
baan. Evenals VNN en GGZ Friesland biedt Het Buro ook psycho- sociale hulp in het
geval van meervoudige problematiek 74. Vanuit de maatschappelijke opvang wordt
woonbegeleiding uitgevoerd, waarbij in 80% van de gevallen sprake is van financiële
problematiek en armoede.
Voorbeelden van professionele welzijnsstichtingen (sociaal-cultureel werk en
samenlevingsopbouw) zijn bijvoorbeeld Streekcentrum De Skûle in Franeker,
Maatschappelijke Ondernemen Smallingerland (MOS), MIKS in Skarsterlân,
Caleidoscoop in Heerenveen.
72 STAMM CMO Drenthe (2006). Armoede in Drenthe Quickscan. Inventarisatie van armoede in Drenthe.
73 www.uwv.nl, www.gkbfriesland.nl, Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2008).
Schuldhulpverlening., CMO Groningen (2006). Armoede en armoedebestrijding in de provincie Groningen.
74 www.ggzfriesland.nl, www.vnn.nl en www.meefriesland.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 33
Als kinderen, jongeren, ouderen en andere kwetsbare groepen als gevolg van
armoedeproblematiek maatschappelijk geïsoleerd dreigen te raken, dan kunnen zij
bij welzijnsorganisaties terecht.
In het kader van jeugd- en jongerenwerk worden bijvoorbeeld sociaal-culturele
activiteiten voor kinderen georganiseerd, en ontmoetingsplekken voor jongeren
gecreëerd. Voor deze activiteiten en projecten worden vrijwilligers ingezet. De
welzijnsorganisaties treden vooral ook preventief op75.
Tot slot zijn er professionele jeugdzorgorganisaties (onder meer Bureau Jeugdzorg
Friesland), diverse scholen, organisaties op het terrein van politie, justitie en
rechtshulp (onder meer Politie Fryslân) en diverse regionale woningcorporaties
(onder meer Nieuw Wonen Friesland). Deze organisaties kunnen worden
ingeschakeld zodra er respectievelijk sprake is van armoede onder kinderen en
jongeren of huisuitzetting als gevolg van achterstallige huurbetaling.
Vrijwilligerssector
Voorbeelden van vrijwilligersorganisaties en groeperingen zijn ten eerste diverse
regionale en lokale doelgroeporganisaties zoals cliëntenraden, ouderenbonden en
verenigingen. Zij komen op voor de belangen van respectievelijk
uitkeringsgerechtigden (bijvoorbeeld WAO'ers), ouderen van 65+ en andere
doelgroepen. Ouderenbonden en verenigingen hebben pas met
armoede(problematiek) te maken als een van hun mensen in armoede verkeert.
Doelgroeporganisaties bieden financiële ondersteuning, bijvoorbeeld hulp bij het
aanvragen van een inkomensregeling, maar treden vooral ook preventief op.
Andere voorbeelden van vrijwilligersorganisaties op het terrein van armoede zijn
diverse kerken, diaconieën en voedselbanken in Friesland 76. In het kader van
armoede bieden deze organisaties vooral materiële hulp zoals voedselpakketten. Een
voorbeeld van een vrijwilligersorganisatie op levensbeschouwelijk gebied is
Humanitas, die opkomt voor een samenleving waarin mensen actief vorm geven aan
hun eigen leven en verantwoordelijkheid nemen voor het samenleven met elkaar. Als
deze organisatie in aanraking komt met mensen in armoede, dan wordt er vooral
aandacht besteedt aan maatschappelijke participatie en preventie. Zo worden er
jaarlijks kindervakantieweken georganiseerd voor kinderen die niet op vakantie
kunnen, en kunnen mensen worden geholpen bij het in orde krijgen of houden van
hun administratie om financiële problemen te voorkomen77.
Tot slot zijn er vrijwilligersorganisaties zoals Stichting Leergeld. Als schoolgaande
kinderen in de leeftijdscategorie van 4-12 jaar als gevolg van armoedeproblematiek
maatschappelijk geïsoleerd dreigen te raken, dan kunnen zij bij deze stichting
terecht. Stichting Leergeld biedt praktische financiële/materiële hulp, en organiseert,
net als Streekcentrum De Skûle en Humanitas, diverse sociaal-culturele activiteiten
voor kinderen78.
Zie voor meer voorbeelden van Friese professionele- en vrijwilligerorganisaties op
het terrein van armoede de Sociale Kaart Armoedebestrijding79.
75 www.deskule.nl
76 Zie voor een overzicht van kerken in Fryslân onder meer op www.pkn.nl
77 www.humanitas.nl
78 www.stichtingleergeld.nl
79 Partoer CMO Fryslân (2007). Sociale Kaart Armoedebestrijding, www.ikpfryslan.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 34
3.3.2 Beschrijving samenwerking versus zelfstandige organisaties in
Fryslân
Ketens: keten Werk en Inkomen, BISH en Sociale Teams Friesland
De keten Werk en Inkomen bestaat uit de professionele samenwerking tussen de
Gemeentelijke Sociale Dienst, UWV en lokale afdelingen van het CWI.
In nauwe samenwerking wordt vorm gegeven aan de gedachte `werk boven inkomen'
en zodoende aandacht besteedt aan maatschappelijke participatie. Als mensen geen
werk hebben krijgen zij van de Gemeentelijke Sociale Dienst een bijstandsuitkering
en eventueel bijdragen uit andere inkomensondersteunende regelingen.
Mensen die hun baan kwijtraken melden zich bij het UWV voor het aanvragen van
een werkloosheidsuitkering. In samenwerking met het CWI wordt geprobeerd om de
cliënt, afhankelijk van diens situatie, te helpen aan een opleiding of baan om
zodoende terug te keren in de maatschappij80. Zie figuur 3.4.
Figuur 3.4 Keten Werk en Inkomen
Keten Werk en Inkomen
Gemeentelijke
Sociale Dienst
Cliënt
UWV CWI
Bureau Integraal Schuldhulpverlening (BISH) is een professionele ketensamenwerking
tussen de Gemeentelijke Sociale Dienst, GKB Friesland, diverse
hulpverleningsorganisaties op het terrein AMW Fryslân en VNN. Het doel van deze
samenwerking is het bieden van integrale schuldhulpverlening en overige
psychosociale hulp wanneer dat nodig is. Wanneer iemand problematische schulden
heeft meldt deze zich via een aanvraagformulier bij GKB Friesland. De cliënt komt
vervolgens op gesprek bij een casemanager van GKB Friesland die een plan van
aanpak opstelt.
80 De gemeente Leeuwarden is in januari 2007 gestart met de Werkacademie: een aanpak waarbij de
ketenpartners in samenwerking met werkgevers (en eventueel re-integratiebedrijven) het aantal
bijstandsgerechtigden tot 2010 fors wil laten terugdringen. Deze aanpak werkt tot nu toe goed.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 35
Na de totstandkoming van een overeenkomst tussen de cliënt en de casemanager,
bemiddelt de casemanager tussen de cliënt en de schuldeiser bij het tot stand komen
van een schuldregeling. Vanaf het moment dat de schuldregeling van start gaat doet
de casemanager het budgetbeheer van de cliënt. Een professioneel maatschappelijk
werker op het terrein van AMW Fryslân kan worden ingeschakeld als de cliënt
psychosociale begeleiding nodig heeft, VNN wordt ingeschakeld als de cliënt
verslavingsproblemen heeft. De Gemeentelijke Sociale Dienst kan tot slot worden
ingeschakeld als de cliënt bijzondere bijstand nodig heeft of borg voor een lening om
de schulden af te lossen. Bij de totstandkoming van de schuldregeling heeft BISH
contacten met onder meer banken, nutsbedrijven en eventueel woningcorporaties. Als
de cliënt bekend is bij MEE Friesland is er ook contact met deze organisatie. Zie figuur
3.5.
Figuur 3.5 BISH
BISH
o.m.:
-banken GKB Friesland Gemeentelijke
-nutsbedrijven Sociale Dienst
-woningcorp.
-MEE Friesland
Cliënt
AMW Fryslân VNN
Een Sociaal Team is een professionele ketensamenwerking tussen de Gemeentelijke
Sociale Dienst, diverse hulpverleningsorganisaties op het terrein van AMW,
maatschappelijke opvang, GGZ, VNN, politie en woningcorporaties. Fryslân heeft op
dit moment 18 regionale Sociale Teams81. Elk Team bestaat uit professionele
uitvoerders van een van de genoemde organisaties met een sociaal teamleider aan
het hoofd. De precieze samenstelling kan per Team verschillen. Het doel van de
samenwerking is integrale financiële en psychosociale hulp wanneer de
armoedeproblematiek bij mensen een opsomming is van zware, meervoudige
problematiek (werk- en inkomensproblemen, zorg- en welzijnsproblemen,
psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek, veiligheids- en
criminaliteitsproblemen en woonproblematiek etc.).
81 Achtkarspelen, Boarnsterhim, Dantumadeel, Dongeradeel, Franeker + Harlingen, Heerenveen,
Kollumerland c.a., Leeuwarden, Lemsterland, Littenseradiel + Bolsward + Wûnseradiel, Ooststellingwerf,
Opsterland, Skarsterlân, Smallingerland, Sneek, Tytsjerksteradiel, Weststellingwerf en De G4: Leeuwarden
+ Menaldumadeel + Ferwerderadiel + het Bildt.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 36
Een Sociaal Team gaat in feite verder waar de cliënt en de verschillende individuele
hulpverleningsorganisaties zijn afgehaakt. Het Sociaal Team ontvangt dan meldingen
vanuit deze hulpverleningsorganisaties of vanuit de gemeentelijke sociale dienst. Op
basis hiervan worden de diverse problemen van de cliënt in kaart gebracht.
Vervolgens wordt er een probleemeigenaar gekozen en wordt er voor de cliënt een
zorgplan gemaakt. In veel gevallen wordt aan cliënten woonbegeleiding en
schuldhulpverlening aangeboden.
De professionals binnen een Sociaal Team komen gemiddeld 1x per maand bij
elkaar. De problemen worden in samenhang met de betrokken organisaties opgelost.
Hierbij kan een Sociaal Team samenwerken met partners buiten de keten (partners
in de 2e schil). Dit zijn onder meer: UWV, GKB Friesland, MEE Friesland, Het Buro,
jeugdzorg en scholen82. Zie figuur 3.6.
Figuur 3.6 Sociale Teams Friesland
Sociale Teams Friesland
Gemeentelijke AMW/ GGZ
Sociale Dienst maatsch.
opvang
o.m.:
-UWV, GKB
Friesland Cliënt
-MEE Friesland
-Het Buro
-Jeugdzorg en
scholen
VNN Politie Woningcorp.
De geïnterviewde stakeholders noemen de snelle integrale aanpak bij respectievelijk het
vinden van werk (keten Werk en Inkomen), schuldhulpverlening (BISH) en meervoudige
problematiek (Sociale Teams Friesland) als sterk punt binnen hun keten. De
verschillende achtergronden en disciplines bij de professionals binnen de Sociale Teams
worden ook als bevorderlijk gezien voor het gezamenlijk aanpakken van meervoudige
problematiek. De stakeholders zien echter ook zwakke punten binnen hun keten. Zo
wordt er op dit moment binnen alle 3 ketens nog te weinig preventief gewerkt, en vindt
er nog te weinig gerichte doelgroepbenadering (outreaching werken) plaats. Om dit te
verbeteren heeft BISH/GKB Friesland, voor de periode 2008-2009, geld uit het Budget
Armoede gekregen voor het aanstellen van preventiemedewerkers83.
82 www.mzfriesland.nl en Projectgroep Zorgnetwerken (2003). Afstemming van dienstverlening bij
meervoudige problematiek. Opzet van Sociale Teams als basis voor zorgcoördinatie.
83 Zie voor meer informatie over dit project in hoofdstuk 8.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 37
De stakeholders geven echter ook aan dat het van belang is om contacten te zoeken
met andere partners die al preventief en doelgroepgericht werken, zoals bepaalde
organisaties binnen de vrijwilligerssector.
Platforms: Arme Kant Fryslân
Platform Arme Kant Fryslân bestaat uit verschillende Friese vrijwilligersorganisaties-
en groeperingen en overige niet-professionele organisaties/groeperingen (onder
meer: PKN, Bisdom, Humanitas, Solidair, FNV en CNV). Het platform heeft
oorspronkelijk een kerkelijke invalshoek, maar is in maart 2007 uitgebreid met
andere niet-kerkelijke organisaties en groeperingen. Het doel van het platform is een
versterking van de positie van armen in Fryslân en, al dan niet onder protest,
aandacht schenken aan de bewustwording van armoede in de samenleving. Hiertoe
signaleren de partners ontwikkelingen en zoeken ze in samenhang oplossingen voor
knelpunten binnen wetten en beleid op het terrein van armoede. Er wordt vooral
preventief opgetreden, en vrijwilligers (vaak lotgenoten) en ervaringsdeskundigen
spelen een grote rol.
Er worden afspraken gemaakt en er wordt overlegd over welke organisaties en
groepen welke taken op zich nemen en op welke wijze hieraan vorm wordt gegeven 84.
Ook het Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden (FSU), bestaande uit
18 Friese doelgroeporganisaties, maakt onderdeel uit van het platform Arme Kant
Fryslân. FSU, grotendeels gerund door vrijwilligers, besteedt specifiek aandacht aan
de positie van cliënten die lid zijn van een van de aangesloten doelgroeporganisaties.
Hiervoor zijn 18 steunpunten/spreekuurpunten opgericht, verspreid over heel
Fryslân. Er wordt financiële hulp aangeboden, maar vooral ook preventief
opgetreden. Wanneer een cliënt financiële hulp nodig heeft, meldt deze zich bij een
steunpunt waar deze geïnformeerd kan worden over diverse uitkeringen en andere
inkomensregelingen. Eventueel wordt de cliënt begeleid bij het invullen van
aanvraagformulieren c.q. ondertekenen van contracten. Tevens kan een cliënt zich
aanmelden voor diverse trainingen in competenties om zodoende zijn of haar
zelfredzaamheid te vergroten.
Tot slot kunnen cliënten door middel van bijeenkomsten, evenementen en
formulierenbrigade worden gewezen op hun financiële rechten en mogelijkheden. De
spreekuurhouders komen maandelijks bijeen. Er worden dan onder meer ervaringen
uitgewisseld, en tevens wordt de mogelijkheid aangegrepen om advies uit te brengen
aan de andere partners binnen het platform85.
De organisaties en groeperingen binnen Arme Kant Fryslân kunnen ieder ook weer
hun eigen samenwerkingspartners buiten het platform hebben. Zo heeft Humanitas
ook contacten met onder meer MEE Friesland, Streekcentrum De Skûle en Stichting
Leergeld.
Zie figuur 3.7 voor het platform Arme Kant Fryslân.
84 www.armekant-eva.nl
85 www.fsufriesland.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 38
Figuur 3.7 Arme Kant Fryslân
Arme Kant
Fryslân
FSU PKN Bisdom Humanitas Solidair FNV CNV
18 doelgroeporganisaties (o.m.: cliëntenraden)
De geïnterviewde stakeholders noemen vooral het praktijkgericht-, preventief en
outreachend werken als sterk punt binnen het platform. De meeste organisaties en
groeperingen binnen het platform staan dicht bij de mensen waar het echt om draait.
Zodoende kunnen zij sneller bepaalde armoedeproblematiek signaleren.
Het feit dat de spreekuurhouders van FSU voortdurend worden getraind in
bijvoorbeeld het afleggen van huisbezoeken, en oog houden voor begrijpelijke
spreek- en schrijftaal bij regelgeving wordt ook als sterk punt genoemd. De
stakeholders zien echter ook hun zwakke punten in de samenwerking. Een van de
zwakke punten die wordt genoemd is dat er nog te weinig bruggen worden gebouwd,
met name met organisaties binnen de professionele sector. Al bestaande kennis en
dienst- en hulpverlening zou meer gebundeld moeten worden in plaats van
uitgebreid. Een van de stakeholders geeft aan dat het hierbij belangrijk is dat de
mensen op de werkvloer zoveel mogelijk centraal blijven staan.
Zelfstandige organisaties: MEE Friesland, Het Buro, welzijnsinstellingen zoals
bijvoorbeeld Scala, Mix, Streekcentrum De Skûle en Stichting Leergeld
MEE Friesland en Het Buro zijn voorbeelden van zelfstandige professionele
organisaties die regelmatig, op uitnodiging, samenwerken met de Sociale Teams
Friesland (zie figuur 3.6). Omdat MEE Friesland schuldhulpverlening verricht is
BISH/GKB Friesland ook een belangrijke samenwerkingspartner van deze organisatie
(zie figuur 3.5). Andere samenwerkingspartners van MEE Friesland zijn onder meer:
CWI, UWV, diverse scholen en Stichting Leergeld. Samenwerkingspartners van Het
Buro zijn onder meer: CWI, UWV, diverse scholen, RMC's, MEE Friesland, Humanitas
en diverse woningcorporaties.
Verschillende zelfstandige professionele welzijnsstichtingen maken onderdeel uit van
een Sociaal Team. Een voorbeeld is Streekcentrum De Skûle dat onderdeel uitmaakt
van het Sociaal Team van Franekeradeel/Harlingen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 39
Samenwerkingspartners van De Skûle zijn onder meer: diverse lokale zorg- en
welzijnsinstellingen en hulpverleningsorganisaties op het terrein van AMW Fryslân,
FSU + diverse overige lokale doelgroeporganisaties en Humanitas. In het kader van
het project `Zilveren Kracht Noordwest Fryslân' (onderdeel van `De Sociale Winkel')
is De Skûle vanaf september 2007 ook bezig met het opzetten van een nieuw
samenwerkingsverband tussen een aantal van de genoemde partners. Op dit
moment verkeert men in de verkenningsfase, de projectperiode loopt tot 2010.
Stichting Leergeld tot slot heeft als zelfstandige vrijwilligersorganisatie onder meer
contact met: diverse voedselbanken, diverse basisscholen, Stichting Hulp en Welzijn
Leeuwarden (HWL), MEE Friesland en Humanitas.
De geïnterviewde stakeholders van de zelfstandige organisaties beschouwen onder
meer hun autonomie als belangrijk sterk punt. Toch hebben ook zij
samenwerkingspartners nodig om effectief en efficiënt armoedeproblematiek aan te
kunnen pakken. Een van de stakeholders geeft wel aan dat een groot aantal partners
afstemming soms bemoeilijkt, waardoor bepaalde hulp lang op zich laat wachten. Een
andere stakeholder geeft aan dat autonomie van belang is om te voorkomen dat
samenwerking te bureaucratisch wordt.
3.4 Conclusies
Op basis van paragraaf 3.3 kunnen de volgende conclusies worden getrokken rond
de sociale infrastructuur armoedebestrijding in Fryslân:
· Waar de professionele sector zich vooral richt op financiële, materiële en/of
psychosociale hulp, richt de vrijwilligerssector zich vooral op preventie; daarnaast
houden zowel de professionele- als de vrijwilligerssector zich bezig met
maatschappelijke participatie.
· Professionele organisaties werken doorgaans samen in ketens (bijvoorbeeld keten
Werk en Inkomen, BISH en Sociale Teams Friesland), Vrijwilligersorganisaties en
overige niet-professionele organisaties werken vooral samen in platforms
(bijvoorbeeld Arme Kant Fryslân).
· Er vindt tot nu toe weinig samenwerking plaats tussen de professionele- en de
vrijwilligerssector, eventuele samenwerking hiertussen wordt vanuit beide
sectoren van belang gevonden.
· Waar de professionele sector zijn snelle, integrale aanpak binnen ketens
succesvol noemt, benadrukt de vrijwilligerssector zijn preventieve en
outreachende werkwijze; op deze twee punten zouden beide sectoren elkaar
kunnen aanvullen.
· Streekcentrum De Skûle, een professionele welzijnsstichting die gebruik maakt
van een vrijwilligerscentrale, is een voorbeeld van een lokale bruggenbouwer
tussen de professionele- en de vrijwilligerssector.
· Zelfstandige organisaties (zowel professioneel als vrijwillig), die wel belangrijke
contacten hebben met andere partners, benadrukken het belang van autonomie
binnen samenwerking: door teveel partners en teveel afstemming zou samen-
werking kunnen resulteren in een bureaucratische rompslomp.
· In alle gevallen van samenwerking moet reeds bestaande kennis en dienstver-
lening meer gebundeld worden in plaats van uitgebreid, en moet duidelijk voor
ogen blijven waar samenwerking daadwerkelijk om draait: het bestrijden van
armoede.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 40
Hoofdstuk 4. MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE VAN MENSEN MET
EEN LAAG INKOMEN
4.1. Introductie
Participeren betekent deelnemen aan de samenleving. Een tekort aan
maatschappelijke participatie betekent dat mensen niet of weinig deelnemen aan de
samenleving. Er is dan sprake van sociale uitsluiting.
Participeren mensen met een laag inkomen minder in de samenleving dan mensen met
een gemiddeld of hoog inkomen? Is een laag inkomen een risicofactor voor
maatschappelijke participatie? Vanuit meerdere onderzoeken86 komt naar voren dat
inkomen een belangrijke indicator is voor de mate van participatie in de samenleving.
Er is een duidelijk verband tussen armoede en een tekort aan maatschappelijke
participatie, anders geformuleerd: sociale uitsluiting.
Sociale uitsluiting is een dynamisch begrip: het gaat om relatieve grenzen en geen
absolute zoals bij armoede, waar een afgesproken inkomensgrens een afgebakende
scheidslijn vormt.
Sociale uitsluiting is volgens Jehoel en Gijsbers (2004)87 een tekort op drie
dimensies:
· Te weinig sociale participatie en/of sociale ondersteuning.
· Een tekort op financieel en materieel gebied (materiële deprivatie).
· Onvoldoende toegang tot aspecten van sociaal burgerschap (social rights) zoals:
onderwijs, huisvesting, zorg, maatschappelijke instanties, wonen en veiligheid.
Bij armoede is de reden voor een tekort aan maatschappelijke participatie
hoofdzakelijk een tekort aan financiële middelen. Bij sociale uitsluiting kan de
oorzaak van de achterstand ook liggen in andere dan financiële oorzaken, zoals
ziekte, slechte leefomgeving, discriminatie. Sociale uitsluiting blijkt88 vooral samen te
hangen met een slechte gezondheid en op de tweede plaats met een laag inkomen.
In dit hoofdstuk wordt eerst een beeld geschetst van mensen met een laag inkomen
die moeite hebben om te participeren. Daarna volgt een beschrijving van hun
maatschappelijke participatie. Ook wordt ingegaan op belemmeringen die mensen
met een laag inkomen ervaren om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis.
Vervolgens komt het gemeentelijk beleid aan de orde. Het hoofdstuk eindigt met een
aantal conclusies.
4.2. Mensen met een laag inkomen die moeite hebben om te participeren
Wie zijn die mensen met een minimuminkomen die moeite hebben om te
participeren?
Huishoudens worden in uiteenlopende mate getroffen door armoede.
86 Bijv. de Armoedemonitor 2007 (BS/CPS 2007) en het rapport Sociale Uitsluiting in Nederland (SCP,
2004). In deze rapporten wordt de mate van sociale uitsluiting van verschillende groepen in de
samenleving aangegeven. De indicatoren zijn: opleiding, gezondheid, het al dan niet ontvangen van een
uitkering, inkomen, beheersing van de Nederlandse taal en ICT-vaardigheden.
87 Sociale Uitsluiting in Nederland (SCP, 2004)
88 Volgens het rapport Sociale Uitsluiting in Nederland (SCP, 2004)
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 41
Er zijn verschillen naar samenstelling van het huishouden, naar inkomensbron en
naar land van herkomst. Verschillende publicaties benoemen verschillende
risicogroepen. Ook veranderen de risicogroepen over de jaren.
De Denktank Armoedebestrijding89 heeft de volgende indeling gemaakt:
· De `harde kern': intergenerationele overdracht van armoede
Gezinnen die al meerdere generaties in armoede leven en waar een combinatie
van factoren speelt, zoals lage opleiding, slechte gezondheid (lichamelijk en
geestelijk), continue schulden etc.
· Aan de zijlijn: langdurige uitkeringsafhankelijkheid
Eenoudergezinnen en/of tienermoeders met een WWB-uitkering en gezinnen die
langere tijd van een minimale WAO-uitkering moeten rondkomen (betreft veel
allochtonen90). Uitkeringsafhankelijkheid langer dan 3 jaar maakt binding met de
maatschappij problematisch.
· De `sappelaars': hard werken voor weinig geld
Alleenstaande ouders en alleenverdienende ouders met betaald werk dat
onvoldoende is om van rond te komen. Ook grote aantallen agrarische gezinnen
en kleine middenstanders.
· De nieuwe armen: plotseling veel minder
Door een plotseling sterk veranderde financiële situatie (bijv. echtscheiding,
faillissement, werkloosheid) kunnen gezinnen niet rondkomen. Het lukt hen niet
met nieuw budget om te gaan.
· Frictiearmen: tijdelijke armoede
Herhaalde situaties van armoede (bijv. seizoenwerk, tijdelijk werk) duren te lang
of men heeft onvoldoende financiële reserves. Er ontstaat een negatieve
financiële spiraal waardoor tijdelijke armoede overgaat in langdurige armoede.
· Psychologische armoede: het gevoel niet mee te kunnen doen
Gezinnen die geen laag inkomen volgens de norm hebben maar zich arm voelen
en bijv. vinden dat ze hun kinderen niet genoeg kunnen geven. Zij consumeren
te veel waardoor armoede ontstaat.
In de gesprekken met de stakeholders komen al deze groepen terug, zij het dat al naar
gelang de invalshoek van de betreffende organisatie de nadruk op groepen verschillend
is.
Groepen die specifiek genoemd worden zijn:
· Mensen met een beperking (lichamelijk en/of verstandelijk)
· Kwetsbare groepen allochtonen
· Analfabeten c.q. laaggeletterde mensen
· Huishoudens met meervoudige problematiek
· Ouderen 65+
· Mensen met gedragsproblemen
· Eenoudergezinnen
· Alleenstaanden
· Kleine zelfstandige ondernemers
· `Gewone' werkende mensen
· Jongeren met risicogedrag en diverse problemen, o.a. schulden.
89 Denktank Armoedebestrijding (2004), Doen en meedoen, pagina 7 en 8
90 Iemand wordt tot de allochtonen gerekend als ten minste één van de ouders in het buitenland is
geboren (CBS)
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 42
Van de door de Task Force Armoede genoemde risicogroepen: analfabeten/
laaggeletterden en allochtone groepen, werden met name de laaggeletterden
herkend als risicogroep door de stakeholders.
Wat betreft laaggeletterden kwam naar voren dat de ingewikkelde regelgeving echt
een probleem is voor deze doelgroep. Men is vaak niet op de hoogte of niet in staat
om iets met regelgeving te doen. De cliënten van de sociaal teams zijn ook veelal
laagopgeleid. Het gaat om mensen zonder sociaal netwerk, zonder familie om op
terug te vallen, of de familie is zelf arm.
Er zijn echter ook voorbeelden genoemd van autochtone, analfabete jongeren die
door hun "gouden handen" het redden in de samenleving.
Mensen met een verstandelijke handicap werden enkele malen specifiek genoemd als
kwetsbare groep.
Tot slot is als specifieke risicogroep benoemd de groep jongeren die beschermd
wonen en 18 jaar worden. Alle steun vanuit Jeugdzorg valt voor hen op 18-jarige
leeftijd in een keer weg.
Al met al zit er overlap in de genoemde groepen. Het blijkt niet gemakkelijk te zijn
de groep die in armoede leeft in doel- of risicogroepen te verdelen zonder in een
waslijst van groepen te vervallen. In de praktijk komen er allerlei gevallen voor.
Langdurig een laag inkomen is de invalshoek. Mensen met meervoudige
problematiek is nog de beste benaming om de risicogroep te omschrijven.
4.3. Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen
Mensen kunnen op tal van terreinen participeren in de samenleving: bijvoorbeeld
werk, sport, verenigingsleven, vrijwilligerswerk en het volgen van een opleiding.
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op maatschappelijke participatie door middel
van werk. De maat om deelname aan werk te bepalen, die hier gebruikt wordt, is de
bruto arbeidsparticipatie91. Ook wordt de situatie per gemeente wat betreft de Wwb
aangegeven.
Vervolgens wordt ingegaan op andere manieren om deel te nemen aan de
samenleving.
4.3.1. Werk en inkomen
Werk is een belangrijke manier om maatschappelijk te participeren.
Het blijkt dat Friezen minder participeren, of zich minder beschikbaar stellen voor
deelname aan de arbeidsmarkt, dan in de rest van Nederland: 65,3% van de Friese
beroepsbevolking tegen 68,3% in Nederland als geheel.
Friese mannen participeren 2,1% minder dan mannen in Nederland in het algemeen.
Bij vrouwen is het verschil groter: 4,3 %.
91 Dit is de beroepsbevolking uitgedrukt als percentage van de potentiële beroepsbevolking.
Tot de beroepsbevolking worden gerekend:
· personen die ten minste twaalf uur per week werken, of
· personen die werk hebben aanvaard waardoor ze ten minste twaalf uur per week gaan werken, of
· personen die verklaren ten minste twaalf uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en
activiteiten ontplooien om werk voor ten minste twaalf uur per week te vinden. (CBS)
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 43
Tabel 4.1.: Bruto arbeidsparticipatie mannen vrouwen voor Fryslân en
Nederland per 1-1-2006
1-jan-06 1-jan-06
Fryslân Nederland
Bruto participatiegraad totaal, mannen % 74,7 76,6
Bruto participatiegraad totaal, vrouwen % 55,5 59,8
Bruto participatiegraad totaal % 65,3 68,3
Bron: Provincie Fryslân
De arbeidsparticipatie van allochtonen en autochtonen in Fryslân is lager is dan de
gemiddelden voor Nederland. Voor autochtonen is er een verschil van 3,5 % en voor
allochtonen in Fryslân is het verschil 8,9 %. Allochtonen in Fryslân participeren
aanzienlijk minder op de arbeidsmarkt dan autochtonen in Fryslân: 53,1 versus
66,5%.
Allochtone vrouwen participeren minder dan allochtone mannen, zowel in Fryslân als
in Nederland. In Fryslân is het verschil in arbeidsparticipatie tussen allochtone
vrouwen en allochtone mannen 45,4% versus 60,2 %.
Allochtone vrouwen in Fryslân participeren ook minder dan autochtone vrouwen:
45,4 % versus 55,5 %.
De arbeidsparticipatie van Friese autochtone mannen komt het meest in de buurt
van het landelijk gemiddelde (blijft slechts 2,3 % achter)
Tabel 4.2.: Bruto arbeidsparticipatie allochtonen versus autochtonen voor
Fryslân en Nederland per 1-1-2006
1-jan-06 1-jan-06
Fryslân Nederland
Bruto participatiegraad naar autochtonen,
herkomst mannen % 76,1 78,4
Bruto participatiegraad naar autochtonen,
herkomst vrouwen % 56,5 61,3
Bruto participatiegraad naar
herkomst autochtonen, totaal % 66,5 70
Bruto participatiegraad naar allochtonen,
herkomst mannen % 60,2 69,1
Bruto participatiegraad naar allochtonen,
herkomst vrouwen % 45,4 54
Bruto participatiegraad naar
herkomst allochtonen, totaal % 53,1 61,5
Bron: Provincie Fryslân
Hoe lager het niveau van het genoten onderwijs, hoe lager de arbeidsparticipatie is.
Dit geldt zowel voor Fryslân, als voor Nederland als geheel. Het verschil in
participatie tussen mensen in Fryslân met een lager onderwijs en met hoger
onderwijs is aanzienlijk: 45,6 % versus 81,1 %.
De arbeidsparticipatie van mensen met lager onderwijs en met hoger onderwijs in
Fryslân blijven achter bij de landelijke gemiddelden: respectievelijk 4,1 en 3,4 %.
Friezen met middelbaar onderwijs participeren net iets boven het landelijk
gemiddelde met 0,2%.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 44
Tabel 4.3.: Bruto arbeidsparticipatie naar onderwijsniveau voor Fryslân en
Nederland per 1-1-2006
Fryslân Nederland
Bruto participatiegraad naar lager onderwijs, totaal
onderwijsniveau % 45,6 49,7
Bruto participatiegraad naar middelbaar onderwijs,
onderwijsniveau totaal % 73,6 73,4
Bruto participatiegraad naar hoger onderwijs, totaal
onderwijsniveau % 81,1 84,5
Bron: Provincie Fryslân
Mensen met een laag inkomen die niet of weinig participeren op de arbeidsmarkt,
zijn veelal afhankelijk van een uitkering. De belangrijkste uitkeringsinstanties zijn
gemeenten, UWV en SVB. De gemeenten voeren de Wwb uit.
Bij alle gemeenten daalt het aantal mensen dat afhankelijk is van een Wwb-
uitkering. Dit is te zien door de cijfers per 1-1-2007 en per 1-1-2008 met elkaar te
vergelijken. In Ameland is het aantal hetzelfde gebleven.
Er was sprake van veel uitstroom in 2007, zowel naar werk, naar opleiding als
andere redenen. De aantallen bij de rubrieken werk en anders zijn groot.
Verder is duidelijk te zien dat er in 2007 ook sprake was van behoorlijke instroom
van Wwb-ers. De aantallen per 1-1-2008 zijn gedaald vergeleken met 1-1-2007,
maar minder dan op grond van de uitstroom verklaard kan worden.
In hoeverre de uitstroom veroorzaakt wordt door gemeentelijk beleid is niet uit deze
cijfers te halen.
Tabel 4.4. Stand van zaken Wwb Friese gemeenten
Gemeente Aantal Aantal WWB/ niet Uitstroom Uitstroom Uitstroom
WWB WWB westers naar werk naar anders
1-1- 1-1- allochtoon opleiding
2007 2008 1-1-2008
Achtkarspelen 505 461 113 39
Ameland 10 10 4 7 0 1
Boarnsterhim 193 186 19 50 12 6
Bolsward 744 642 122 304 198
Dantumadeel 395 350 59 3 166
Dongeradeel 496 424 81 3 228
Ferwerderadiel
Franekeradeel
Gaasterlân-Sleat 744 642 122 304 198
Harlingen
Heerenveen 783 762 222
het Bildt
Kollumerland 186 171 41 13
c.a.
Leeuwarden
Leeuwarderadeel
Lemsterland 744 642 122 304 198
Littenseradiel 744 642 122 304 198
Menaldumadeel
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 45
Gemeente Aantal Aantal WWB/ niet Uitstroom Uitstroom Uitstroom
WWB WWB westers naar werk naar anders
1-1- 1-1- allochtoon opleiding
2007 2008 1-1-2008
Nijefurd 744 642 122 304 198
Ooststellingwerf 397 352 19 69 0 113
Opsterland 334 318 45 25
Schiermonnikoog 4 3 3
Skarsterlân 234 218 11 42 20
Smallingerland 1338 1250 250 18 318
Sneek 828 723 90 212 3 172
Terschelling
Tytsjerksteradiel 307 306 150
Vlieland
Weststellingwerf 342 304 41 4 102
Wûnseradiel 744 642 122 304 198
Wymbritseradiel 98 91
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008
4.3.2. Deelname aan vrijwilligerswerk, verenigingsleven, sport, uitgaan
Hoe is het met de deelname van Friezen met een laag inkomen aan de samenleving
gesteld? Hoe is de participatie wat betreft activiteiten buitenshuis, zoals cultuur en
sport, aan het verenigingsleven of in vrijwilligerswerk?
In het grootschalige bevolkingsonderzoek dat de GGD92 in opdracht van de Friese
gemeenten uitvoert onder volwassenen komen ook gegevens naar voren over
bovenstaande onderwerpen. Er wordt steeds een vergelijking gemaakt tussen
huishoudens met een laag inkomen en huishoudens die geen laag inkomen hebben.
Zoveel mogelijk is aangesloten bij de definitie voor een laag inkomen zoals CBS en
SCP hanteren in het kader van het armoedebeleid.
Huishoudens met een laag inkomen nemen duidelijk minder deel aan activiteiten
buitenshuis dan mensen die geen laag inkomen hebben. Van de huishoudens met
een laag inkomen in Fryslân neemt 40% van de huishoudens bijna nooit deel aan
activiteiten buitenshuis, zoals verenigingen en hobbyclubs. Van de huishoudens die
niet te maken hebben met een laag inkomen is dit 30%.
Vooral eenoudergezinnen en eenpersoonshuishoudens nemen vaak niet deel aan
activiteiten buitenshuis.
92 GGD Fryslân, Gezondheidsenquête 2006
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 46
Tabel 4.5.
Deelname aan activiteiten buitenshuis: een buurtvereniging, sport-,
gezelligheids- of muziekvereniging, kerk, hobbyclub of andere organisaties
van huishoudens met laag of geen laag inkomen (in percentages)
Deelname aan activiteiten buitenshuis:
Laag/geen laag inkomen: regelmatig soms bijna nooit Totaal
Huishoudens met laag inkomen 31,7 28,3 40,0 100,0
Huishoudens die geen laag inkomen 37,2 32,5 30,3 100,0
hebben
Bron: Gezondheidsenquête GGD Fryslân, 2006. Analyse Partoer CMO Fryslân, 2008
Mensen met lage inkomens in Fryslân ervaren vaker belemmeringen om deel te
nemen aan activiteiten buitenshuis dan mensen die geen laag inkomen hebben.
Vooral het kostenaspect is een belangrijke reden om niet deel te nemen aan
activiteiten buitenshuis. Voor bijna 20% van de huishoudens met een laag inkomen
is dit een reden voor niet-deelname aan activiteiten. Voor mensen die geen laag
inkomen is, is het kostenaspect slechts voor 7% een reden om niet deel te nemen.
Andere belemmeringen voor mensen met een laag inkomen voor deelname aan
activiteiten zijn `gezondheid' (5,6%), `ik durf niet'(3,4%). Zie tabel 4.6.
Tabel 4.6. Belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis
voor huishoudens met een laag inkomen en huishoudens die geen laag
inkomen hebben.
Aard van de belemmering: Laag inkomen Geen laag inkomen
Te duur 19,7% 6,6%
Geen vervoer 2,6% 1,0%
Ik durf niet 3,4% 1,6%
Voel me buitenshuis niet veilig 1,6% 0,8%
Geen tijd vanwege zorg 1,8% 1,8%
Vanwege gezondheid 5,6% 3,1%
Door ingrijpende gebeurtenis privé 2,4% 1,7%
Door verlies persoon met wie ik ging 0,5% 1,0%
Andere reden 6,4% 4,0%
Bron: Gezondheidsenquête GGD Fryslân, 2006. Analyse Partoer CMO Fryslân, 2008
Friezen met een laag inkomen participeren duidelijk minder in vrijwilligerswerk
(32%) dan Friezen die geen laag inkomen hebben (42%). Dit geldt zowel voor weinig
als voor meer intensief vrijwilligerswerk. Zie tabel 4.7.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 47
Tabel 4.7. Deelname aan vrijwilligerswerk naar laag/geen laag inkomen
Laag inkomen Geen laag inkomen
Geen vrijwilligerswerk 68,0% 58,0%
Minder dan 1 uur per week
vrijwilligerswerk 9,0% 13,8%
1 uur of meer per week
vrijwilligerswerk, maar minder dan 2
uur per week 8,5% 11,8%
2 uur of meer per week
vrijwilligerswerk 14,5% 16,4%
Totaal 100,0% 100,0%
Bron: Gezondheidsenquête GGD Fryslân, 2006. Analyse Partoer CMO Fryslân, 2008 .
4.4. Gemeentelijk beleid gericht op bevordering participatie van mensen
met een laag inkomen
Uit de enquête onder Friese gemeenten blijkt dat alle gemeenten beleid of
maatregelen hebben gericht op participatiebevordering van mensen met een
minimuminkomen. Wat gemeenten doen verschilt.
Hieronder volgt een overzicht van gemeentelijk beleid en maatregelen in 2007 om de
participatie van mensen met een minimuminkomen te bevorderen93.
Alle gemeenten doen aan voorlichting aan minima. Opvallend is dat veel (24)
gemeenten ook aan huisbezoeken doen met als doel probleemsignalering en
participatiebevordering. Een declaratiefonds voor deelname aan sociaal-culturele of
sportieve voorzieningen is in bijna alle (28) gemeenten aanwezig. Een groot aantal
gemeenten biedt alfabetiseringscursussen aan: 24 gemeenten.
93 Overig beleid c.q. dienstverlening gericht op maatschappelijke participatie komt in het hoofdstuk
Sociale Infrastructuur ter sprake.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 48
Tabel 4.8. Aanwezigheid participatiebevorderende maatregelen bij
gemeenten in Fryslân
Maatregel Ja, aantal gemeenten Nee Weet niet
Alfabetiseringscursussen 24 7 0
Computers en/of internetaansluiting 13 16 2
Declaratiefonds of kortingspas/stadpas 28 2 1
Reiskostenvergoedingen 9 20 2
Voorlichting voor minima 31
Huisbezoeken 24 7 0
Buurtprojecten 6 25 0
Andere participatiebevorderende regelingen: 20 1
*Regeling voor chronisch zieken, 1
gehandicapten en 65+
*Telefoonkostenregeling ouderen 2
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008
Gevraagd is ook of gemeenten nog andere participatiebevorderende regeling(en)
kennen buiten het armoedebeleid om.
17 gemeenten gaven aan inderdaad nog andere regelingen te hebben.
Tabel 4.9. Participatiebevorderende regelingen buiten armoedebeleid
Maatregel Aantal gemeenten
Goedkope cursussen volwasseneneducatie 1
Individueel maatwerk 1
WMO beleid, regelingen en het participatiefonds 4
Premiebeleid/ project Bestand in beweging 8
Regeling voor sociale activering 1
Re-integratieverordening 1
WMO, sluitende aanpak 0-23jarigen 1
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008
De beleidsterreinen/ afdelingen betrokken bij deze andere regelingen zijn:
Sociale zaken en werkgelegenheid, onderwijs, sport, cultuur en welzijn.
Tabel 4.10 Doelgroepen bij de participatiebevorderende regelingen
Doelgroepen Aantal gemeenten
Etnische groepen 8
Ouderen 13
Mensen met een beperking 13
Eenoudergezinnen 8
Alleenstaanden 8
Anders 294
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008
94 Genoemd zijn: mensen met een uitkering; werkenden op minimumniveau
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 49
In de enquête onder Friese gemeenten is ook gevraagd naar de budgetten die
gemoeid zijn met de diverse participatiebevorderende regelingen.
Er is gevraagd naar begroot budget voor 2007 en besteed budget in 2007. Op basis
hiervan is het verbruik van de regeling berekend: onderbesteding of overbesteding.
In bijlage 4 staan de bedragen en verbruikspercentages per gemeente en per
regeling aangegeven.
Het verbruik van alfabetisering loopt van 55% tot 100%. Gemeenten besteden voor
deze maatregel over het algemeen minder dan begroot, op 1 uitzondering na waar
100% besteed wordt.
Op het gebied van de inburgering besteden gemeenten over het algemeen in de
buurt van de 100%, op een uitschieter na wat betreft onderbesteding van 24% en 2
gemeenten die meer verbruiken dan begroot: Boarnsterhim (104%) en
Tytsjerksteradiel (111%).
Wat betreft de vergoeding kinderopvang geven de meeste gemeenten 10-20% uit
van het begrote bedrag. Opsterland lijkt met 90% verbruik en Tytsjerksteradiel met
122% verbruik een actief beleid op dit punt te voeren.
Het verbruik van het begrote bedrag voor het declaratiefonds/kortingspas is zeer
divers per gemeente en loopt van 47% tot aan 159%. Leeuwarden en
Tytsjerksteradiel besteden beide meer aan deze maatregel: respectievelijk 159 en
150%.
Bij de andere regelingen hebben de gemeenten weinig tot geen gegevens
aangeleverd en kan het verbruik niet aangegeven worden.
De indruk bestaat dat gemeenten die hoge verbruikspercentages hebben dat over de
gehele linie hebben, bijvoorbeeld Opsterland en Tytsjerksteradiel. Oorzaken van dit
hogere verbruik van de regelingen zijn hier niet aan te geven.
4.5 Conclusies
· Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving.
· In Fryslân is de arbeidsparticipatie lager dan in Nederland: 65,3 tegen 68,3. Dit
geldt voor autochtonen en voor allochtonen. De arbeidsparticipatie van
allochtonen blijft achter bij die van autochtonen in Fryslân: 53,1 versus 66,5.
Allochtone vrouwen participeren minder dan allochtone mannen (45,4 versus
60,2) en ook minder dan autochtone vrouwen (45,4 versus 55,5%)
· Hoe lager het genoten onderwijs hoe lager de arbeidsparticipatie is. Het verschil
tussen arbeidsparticipatie van mensen in Fryslân met lager onderwijs en hoger
onderwijs is aanzienlijk: 45,6 versus 81,1%.
· Bij alle gemeenten daalt het aantal Wwb- uitkeringsgerechtigden.
· Van de huishoudens met een laag inkomen in Fryslân neemt 40% bijna nooit deel
aan activiteiten buitenshuis tegen 30% van de huishoudens met geen laag
inkomen. Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden nemen niet deel.
· Mensen met lage inkomens ervaren vaker belemmeringen om deel te nemen aan
activiteiten buitenshuis dan mensen met geen laag inkomen. Vooral het
kostenaspect vormt een belemmering: voor 20% van de huishoudens met een
laag inkomen tegen 7% van de huishoudens met geen laag inkomen.
· Mensen met een laag inkomen nemen minder deel aan vrijwilligerswerk dan
mensen met geen laag inkomen: 32 versus 42%.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 50
· Gemeenten hanteren diverse maatregelen om de maatschappelijke participatie te
bevorderen. Voorlichting aan minima, een declaratiefonds of kortingspas voor
deelname aan sociaal-culturele of sportieve activiteiten, en de mogelijkheid van
een alfabetiseringscursus worden in de meeste gemeenten aangeboden.
· Het verbruik van de verschillende participatiebevorderende maatregelen is per
gemeente verschillend: er is zowel sprake van behoorlijke onderbesteding als van
ruime overbesteding. Opvallend is dat de budgetten voor alfabetisering in 2007
niet volledig gebruikt werden. Bestrijding van analfabetisme is een speerpunt van
provinciaal beleid. Opvallend is verder het lage verbruik van de budgetten voor
een vergoeding van kinderopvang in veel gemeenten.
· Enkele gemeenten hebben een hoog verbruikspercentage over de hele linie van
participatiebevorderende maatregelen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 51
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 52
Hoofdstuk 5 ARMOEDE EN MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE ONDER
KINDEREN EN JONGEREN
5.1 Inleiding
Het bestrijden van armoede en bevorderen van participatie onder kinderen en
jongeren is één van de speerpunten van het armoedebeleid van de provincie Fryslân.
Uit onderzoek komt naar voren dat als kinderen opgroeien onder ongunstige
sociaaleconomische omstandigheden dit er kan toe leiden dat zij minder onderwijs
volgen, minder gezond zijn en bepaalde sociale codes en gedragingen niet leren49.
Op de lange termijn kan dit gevolgen hebben voor de samenleving. Een deel van de
bevolking zal niet het maximale opleidingsniveau bereiken en daardoor minder
productief zijn. Ook is de kans groter dat deze mensen een laagbetaalde baan
hebben of afhankelijk zijn van een uitkering, wat kan leiden tot sociale uitsluiting.
Armoede onder kinderen en jongeren is daarom een belangrijk onderwerp, zeker ook
met het oog op de samenleving van de toekomst.
In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan kinderen in armoede in Fryslân. Verder is
er aandacht voor participatie van kinderen en jongeren aan de samenleving en de
belemmeringen die zij ervaren vanwege laag inkomen. Tenslotte wordt in gegaan op
maatregelingen gericht op participatiebevordering. Het hoofdstuk eindigt met een
aantal conclusies.
5.2 Armoede onder kinderen en jongeren in Fryslân
5.2.1 Kinderen in een uitkeringsgezin
Huishoudens met een bijstandsuitkering, volledig of aanvullend, vormen in zijn
algemeenheid de onderkant van het inkomensniveau in Nederland. In Fryslân leeft in
2006 bijna 6% van de kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 17 jaar in
een uitkeringsgezin. Dit zijn ruim 8.000 kinderen en jongeren in deze
leeftijdscategorie. Het percentage van bijna 6% is iets lager dan het landelijk
percentage van bijna 7%.
In figuur 5.1 is het percentage 0- tot en met 17-jarigen in een uitkeringsgezin
weergegeven per Friese gemeente. Dit is dus het percentage van de kinderen die
leven in een uitkeringsgezin afgezet tegen het totaal aantal kinderen in een
gemeente. De gegevens zijn afkomstig van de sociale diensten van de gemeenten.
De gegevens worden landelijk verzameld en gecorrigeerd door het CBS en
gepubliceerd door het Verwey-Jonker instituut50.
49 SCP en CBS (2007). Armoedemonitor 2007.
50 Verwey-Jonker instituut (2008), Kinderen in Tel 2008. Utrecht.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 53
Figuur 5.1 Percentage kinderen (0 t/m 17-jarigen) in een uitkeringsgezin
per Friese gemeente, 2006
Bron: Verwey-Jonker Instituut: Kinderen in Tel 2008, bewerking Partoer
Uit figuur 5.1 komt naar voren dat er tussen de Friese gemeenten verschillen zijn in
het percentage kinderen en jongeren in armoede. In Fryslân komt het hoogste
percentage kinderen en jongeren in een uitkeringsgezin voor in Leeuwarden
(13,06%). Leeuwarden behoort landelijk ook tot de tien hoogst scorende gemeenten.
Na Leeuwarden scoren in Fryslân relatief hoog: Harlingen (8,11%) en Sneek
(8,03%). Van de eilandgemeenten zijn geen gegevens bekend, vanwege het gering
aantal kinderen in deze gemeenten. Gemeenten met het laagste percentage kinderen
in een uitkeringsgezin zijn: Menaldumadeel (1,47%), Gaasterlân-Sleat (1,66%) en
Wymbritseradiel (2,38%). Dit zijn gemeenten waar het gemiddelde inkomen relatief
hoog is, zoals eerder is vermeld in paragraaf 2.3.
In tabel 5.1 staat een overzicht van de percentages van kinderen in een
uitkeringsgezin per gemeente.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 54
Tabel 5.1 Percentage kinderen (0 t/m 17 jarigen) dat in een uitkeringsgezin
in de Friese gemeenten leeft, 2006
Kinderen in Kinderen in
Gemeente uitkeringsgezinnen achterstandswijken
Achtkarspelen 4,52% 61,38%
Ameland 0,00% 35,08%
Boarnsterhim 2,89% 27,36%
Bolsward 6,09% 70,69%
Dantumadeel 6,33% 36,77%
Dongeradeel 5,04% 58,11%
Ferwerderadiel 3,25% 37,74%
Franekeradeel 5,62% 22,31%
Gaasterlân-Sleat 1,66% 3,68%
Harlingen 8,11% 57,18%
Heerenveen 5,57% 26,20%
het Bildt 4,15% 88,18%
Kollumerland c.a. 3,88% 37,48%
Leeuwarden 13,06% 31,95%
Leeuwarderadeel 3,04% 6,57%
Lemsterland 4,18% 9,84%
Littenseradiel 1,75% 29,54%
Menaldumadeel 1,47% 2,20%
Nijefurd 3,32% 7,97%
Ooststellingwerf 4,34% 51,67%
Opsterland 2,70% 12,02%
Schiermonnikoog 0,00% 0,00%
Skarsterlân 3,06% 5,56%
Smallingerland 7,91% 30,09%
Sneek 8,03% 36,23%
Terschelling 0,00% 15,67%
Tytsjerksteradiel 3,68% 0,00%
Vlieland 0,00% 0,00%
Weststellingwerf 5,34% 61,69%
Wûnseradiel 3,05% 27,36%
Wymbritseradiel 2,38% 0,95%
Fryslân 5,67% 30,57%
Nederland 6,76% 16,37%
Bron: Verwey-Jonker Instituut: Kinderen in Tel, 2008
In de lijst met 25 wijken in Nederland waar het hoogste percentage kinderen in een
uitkeringsgezin leeft, komen 5 wijken uit Leeuwarden voor. De top 3 wordt gevormd
door de Leeuwarder wijken: Schepenbuurt (62,5% van de kinderen woont in een
uitkeringsgezin), Wielenpolle 54,69%), Lekkumerend-Oost (52,23%).
Ook Heechterp-Schieringen (43,03%) en Bilgaard (38,39%) behoren tot de
genoemde 25 wijken51.
51 www.kinderenintel.nl
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 55
5.2.2. Kinderen in achterstandswijken
Een andere indicator van Kinderen in Tel met betrekking tot kinderen en jongeren is
het percentage 0- t/m 17-jarigen dat in een achterstandwijk woont. Hierbij gaat het
om het aantal kinderen dat woont in een gebied met een lage sociale status. Deze is
opgebouwd uit het inkomen van de bewoners, opleidingsniveau en werkloosheid in
een gebied (postcodegebied)52. De (woon)gebieden met de laagste status worden
achterstandswijken genoemd. De achterstandswijken hebben een achterstandsscore
in vergelijking met het landelijke gemiddelde. Het percentage kinderen in een
achterstandswijk bepaalt uiteindelijk hoe goed of slecht een gemeente scoort. Op
grond van de indeling zijn er ook veel gemeenten die geen achterstandswijken
hebben. In Fryslân hebben alleen de gemeenten Tytsjerksteradiel, Schiermonnikoog
en Vlieland geen achterstandswijken. Het percentage kinderen dat woont in een
achterstandswijk is in die gemeenten dan ook 0.
Landelijk woont ruim 16% van de kinderen in een achterstandswijk. In Fryslân is dit
bijna het dubbele, namelijk 31%. In aantallen is dit 44.300 kinderen. Tabel 5.1 geeft
een overzicht van gemeenten met percentage kinderen in achterstandswijken in
Fryslân, zoals verzameld door het CBS. Van de gemeenten in Fryslân zijn er enkele
die zeer hoog scoren op deze indicator. Het hoogste percentage kinderen in een
achterstandswijken komt voor in het Bildt (88,18%), gevolgd door Bolsward
(70,69%), Weststellingwerf (61,69%) en Achtkarspelen (61,38%). Gemeenten met
het laagste percentage kinderen in een achterstandswijk zijn: Tytsjerksteradiel en de
eilandgemeenten Vlieland en Schiermonnikoog (0,00%), Wymbritseradiel (0,95%)
en Menaldumadeel (2,20%).
5.3 Maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren
Jongeren kunnen op verschillende terreinen participeren in de samenleving,
bijvoorbeeld via opleiding, werk, vrijetijdsbesteding. In deze paragraaf wordt
ingegaan op deze aspecten.
5.3.1 Schooluitval
Een voltooide schoolopleiding biedt de sleutel tot een succesvolle start in de
samenleving. Sinds 2007 is het overheidsbeleid er op gericht dat ieder jongere een
startkwalificatie behaalt. Een startkwalificatie is een diploma HAVO, VWO of een
middelbare beroepsopleiding op het niveau 2. Jeugdigen jonger dan 23 jaar die het
onderwijs hebben verlaten zonder startkwalificatie, worden voortijdig schoolverlaters
(VSV-er) genoemd.
Jongeren zonder startkwalificatie lopen een groter risico in een situatie van laag
inkomen terecht te komen wat op de lange duur tot armoede en sociale uitsluiting
kan leiden.
52 De variabele `sociale status' is vastgesteld met behulp van een principale componentenanalyse, waarbij
de factor `sociale status' 54% van de variantie verklaart. De samenhang van de afzonderlijke variabelen
met deze factor bedraagt -0,88 (gemiddeld inkomen), 0.82 (laag inkomen), 0,67 (zonder baan) en 0,46
(lage opleiding).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 56
Figuur 5.2 geeft een overzicht van het totaal aantal voortijdig schoolverlaters in de
Friese Regionaal Meld- en Coördinatiepunt-regio's (RMC) voortijdig schoolverlaters
over de jaren 2004-2006. In 2006 waren er in totaal 2.223 voortijdig schoolverlaters
in Fryslân.
Figuur 5.2 Aantal voortijdig schoolverlaters in de Friese RMC-regio's over de
jaren 2004-2006
Bron: RMC Effectrapportages, bewerking door Partoer CMO Fryslân voor
jeugdmonitor Fryslân, februari 200753
Het totaal aantal voortijdig schoolverlaters in Fryslân is na een lichte toename in het
schooljaar 2004/2005 in 2005/2006 met 2% weer licht gedaald naar het niveau van
2003/2004. Deze daling komt hoofdzakelijk door de afname van het totaal aantal
voortijdig schoolverlaters in de regio Zuidwest Friesland met 23% tot 400. In de
regio Noord Friesland nam het aantal met 6% toe naar 733 voortijdig
schoolverlaters. In de regio Friese Wouden is het totaal aantal voortijdig
schoolverlaters met 3% verder gestegen tot een totaal van 1090 voortijdig
schoolverlaters.
De daling van voortijdig schoolverlaters in de regio Zuidwest Friesland wordt
verklaard door een sterke daling van het aantal nieuw aangemelde voortijdig
schoolverlaters, in combinatie met een hoog percentage herplaatsingen (55% van
totaal aantal VSV-ers). De daling van het aantal nieuw aangemelde voortijdig
schoolverlaters wordt verklaard door een intensievere inzet op preventie en
vroegtijdige signalering binnen zorgteams en netwerken van leerplichtambtenaren
binnen de zorgstructuren van de scholen. Hierdoor wordt sneller ingegrepen. De
stijging van het totaal aantal voortijdig schoolverlaters in de regio Friese Wouden
heeft vooral te maken met de afname van het aantal herplaatsingen.
Deze afname is overigens in alle regio's gesignaleerd. Factoren die het aantal
herplaatsingen beïnvloeden zijn: de capaciteit trajectbegeleiders, hindernissen bij de
toelating tot de ROC's, het vinden van leerwerkplekken, en de noodzaak tot het
volgen van tussentijdse trajecten buiten het onderwijs.
53 www.ikpjeugd.nl/jeugdmonitor
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 57
5.3.2 Jeugdwerkloosheid
Werk is een belangrijke indicator van maatschappelijke participatie. Jongeren die te
maken hebben met (langdurige) werkloosheid lopen risico in een situatie van gebrek
aan financiën en perspectief terecht te komen. Hoe hoog is de werkloosheid onder
jongeren in Fryslân?
De jeugdwerkloosheid is volgens de Niet werkende werkzoekenden (NWW)definitie
van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI)54 in de periode 2003-2006 in alle
gemeenten van Fryslân sterk gedaald. De jeugdwerkloosheid in Fryslân nam in totaal
van 3.284 in 2003 af tot 1.302 in 2006. Dit betekent dat de jeugdwerkloosheid in
deze periode afgenomen is met 1.982 ofwel 60%. Fryslân volgt daarmee de
landelijke trend dat door de aantrekkende economie de jeugdwerkloosheid daalt. De
daling in Fryslân is echter nog groter dan landelijk. In heel Nederland nam de
jeugdwerkloosheid af met 56%.
Tabel 5.3 toont het procentueel aandeel niet werkende werkzoekenden binnen de
totale bevolking van 15-22 jarigen van eind december per jaar van 2003 tot 2006,
uitgesplitst naar gemeenten in Fryslân. Cijfers over gemeenten met minder dan tien
niet werkende werkzoekenden mogen vanwege de Wet op de Persoonsgegevens niet
worden gepubliceerd. Deze cijfers zijn weergegeven met een "0". In Fryslân betreft
dit de vier eilandgemeenten en in 2006 ook de gemeenten Gaasterlân-Sleat,
Littenseradiel en Wûnseradiel.
Het aandeel niet werkende werkzoekenden binnen de bevolking van 15 tot en met 22
jarigen is in de periode 2003- 2006 in alle gemeenten van Fryslân aanzienlijk
afgenomen onder invloed van gunstige economische ontwikkelingen. De gemeenten
Skarsterlân, Wûnseradiel en Tytsjerksteradiel hebben in 2006 de laagste percentages
jeugdigen van 15-22 jaar die staan ingeschreven als werkzoekende. De gemeenten
Leeuwarden, Dantumadeel en Harlingen tellen de hoogste percentages
werkzoekende jongeren. Ook in deze gemeenten is het aantal werkzoekenden sinds
2003 echter fors afgenomen.
Hoewel het aantal jeugdige niet werkende werkzoekenden in Fryslân tussen 2003 en
2006 sterk is afgenomen, is het aandeel jeugdige NWW in Fryslân nog wel hoger dan
in Nederland als geheel. In Fryslân is dit in 2006 2,13% van de 15-22 jarigen ofwel
1.300 jongeren, landelijk is dit 1,56%. Door de gunstige economische ontwikkeling
waarbij jongeren profiteren van een sterke dienstensector in Fryslân wordt de
achterstand in jeugdwerkloosheid in Fryslân in vergelijking met heel Nederland
kleiner. In 2003 was het verschil tussen Fryslân en Nederland als geheel 1,5%, in
2006 0,57%.
54 Het CWI definieert een niet werkende werkzoekende als:
· een bij een CWI actueel ingeschreven werkzoekende zonder werk of die minder dan 12 uur per
week werken met een inschrijfdatum en geen uitschrijfdatum
· ingeschreven staat in de regio waar men woonachtig is, waarbij de reden van inschrijving gelijk is
aan `niet werkend' of `geen beroep of dienstverlening'
De definitie van jeugdwerkloosheid van CWI verschilt van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Volgens de definitie van het CBS bestaat de werkloze beroepsbevolking (WLBB) uit mensen van 15 tot en
met 64 jaar die:
· zoeken naar een baan van twaalf uur of meer per week
· beschikbaar zijn op korte termijn
· geen werk hebben of een baan van minder dan twaalf uur per week
Het CBS verzamelt de cijfers op basis van een steekproef onder alle Nederlanders, de Enquête Beroeps
Bevolking (EBB).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 58
Tabel 5.3 Percentage niet werkende werkzoekenden binnen de bevolking
van 15-22 jarigen naar Friese gemeente en provincie Fryslân,
2003-2006
Gemeente dec 2003 dec 2004 dec 2005 dec 2006
Achtkarspelen 6,97 5,79 3,75 2,18
Ameland 0,00 0,00 0,00 0,00
Het Bildt 4,90 4,16 2,85 1,36
Boarnsterhim 4,21 3,48 3,28 1,81
Bolsward 4,79 4,32 3,29 2,41
Dantumadeel 6,78 5,82 3,12 2,60
Dongeradeel 4,55 4,08 3,10 1,92
Ferwerderadiel 5,59 5,32 4,23 2,51
Franekeradeel 4,03 3,89 3,30 2,16
Gaasterlân-Sleat 3,12 2,50 0,86 1,05
Harlingen 5,56 5,10 3,31 2,60
Heerenveen 4,67 4,11 2,94 1,84
Kollumerland c.a. 6,02 2,10 3,35 2,03
Leeuwarden 6,43 5,97 4,58 2,96
Leeuwarderadeel 2,50 2,93 2,52 1,43
Lemsterland 3,99 4,43 2,75 2,33
Littenseradiel 2,97 1,95 2,04 0,00
Menaldumadeel 3,96 3,02 2,32 2,13
Nijefurd 4,63 4,10 3,66 2,05
Ooststellingwerf 5,14 4,89 3,43 1,73
Opsterland 4,08 3,82 2,84 1,69
Schiermonnikoog 0,00 0,00 0,00 0,00
Skarsterlân 2,91 2,67 2,25 0,00
Smallingerland 6,31 4,71 3,38 2,42
Sneek 6,97 6,18 4,86 2,53
Terschelling 0,00 0,00 0,00 0,00
Tytsjerksteradiel 3,49 2,78 2,26 1,11
Vlieland 0,00 0,00 0,00 0,00
Weststellingwerf 4,41 3,69 3,37 2,13
Wûnseradiel 3,37 2,10 1,99 0,00
Wymbritseradiel 2,06 2,81 1,53 1,23
FRYSLÂN 5,04 4,44 3,30 2,06
NEDERLAND 3,61 3,25 2,45 1,56
Bron: CWI en CBS, bewerking Partoer CMO Fryslân voor Jeugdmonitor Fryslân55, 2007
5.3.3. Kinderen in huishoudens met een laag inkomen en vrijetijdsbesteding
Deelnemen aan de samenleving komt tot uiting in deelname aan activiteiten op het
gebied van sport- en vrijetijdsbesteding. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op
de participatie van kinderen in huishoudens met een laag inkomen aan
vrijetijdsbesteding.
55 www.ikpjeugd.nl/jeugdmonitor
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 59
Uit landelijk onderzoek van het CBS komt naar voren dat kinderen van 4-17 jaar uit
gezinnen met een laag inkomen in 2006 minder vaak deelnemen aan
verenigingsactiviteiten dan kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen. In 2006
nam 54% van de kinderen uit gezinnen met een laag inkomen deel aan
verenigingsactiviteiten. Bij kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen was dat
72%. Kinderen uit gezinnen met een laag inkomen deden wel even vaak aan sport
als kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen. Dit geldt eveneens voor
museumbezoek In 2004 waren de verschillen tussen kinderen uit minder en meer
welvarende gezinnen iets groter (figuur 5.4)
Figuur 5.4 Vrijetijdsbesteding naar inkomenspositie kinderen (4-17 jaar)
In 2006 ging ruim 68% van de kinderen uit gezinnen met een laag inkomen
minstens één keer per jaar met vakantie. Van kinderen uit gezinnen met een
inkomen boven de lage-inkomensgrens gaat echter 86% jaarlijks op vakantie. Er zijn
nauwelijks verschillen tussen 2004 en 2006 (figuur 5.5).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 60
Figuur 5.5 Minimaal een keer per jaar met vakantie gaan door kinderen
(4-17 jaar)
Voor Fryslân zijn over de vrijetijdsbesteding van kinderen uit gezinnen met een laag
inkomen geen cijfers bekend. Verwacht mag worden dat de cijfers niet heel veel
zullen afwijken van de landelijke.
5.4 Maatregelen gericht op participatiebevordering
In de enquête onder de Friese gemeenten komt naar voren dat gemeenten weinig
beleid hebben specifiek gericht op kinderen. Wel hebben gemeenten regelingen
gericht op gezinnen met kinderen of eenoudergezinnen. Deze regelingen komen in
hoofdstuk 8 over inkomensvoorzieningen aan de orde.
Van de Friese gemeenten geven 14 aan huishoudens met kinderen als doelgroep
voor inkomensondersteuning te definiëren, 16 gemeenten doen dit niet en 1
gemeente heeft deze vraag niet beantwoord.
In Fryslân houden verschillende professionele en vrijwilligersorganisaties zich bezig
met de bevordering van de maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren
die in armoede leven. In paragraaf 4.3.1. Beschrijving werkterrein en methoden ten
aanzien van armoedebestrijding in Fryslân staat op hoofdlijnen aangegeven welke
organisaties welke activiteiten ontplooien.
5.5. Conclusies:
· 6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin.
· 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk,
dit is een wijk of buurt met een lage sociale status (gebaseerd op
opleidingsniveau, inkomen en werkloosheid). In Fryslân zijn enkele gemeenten
die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten behoren met het percentage
kinderen dat in een achterstandswijk woont.
· Het aantal voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk
stabiel.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 61
· De jeugdwerkloosheid is de afgelopen jaren gedaald vanwege toenemende
werkgelegenheidsmogelijkheden voor jongeren. Het werkloosheidspercentage
ligt echter nog wel boven het landelijk niveau.
· Vrijetijdsbesteding van kinderen is welvaartsafhankelijk. Kinderen uit
huishoudens met lage inkomen nemen minder deel aan activiteiten op het
gebied van vrijetijdsbesteding en vakantie dan kinderen uit huishoudens met
hogere inkomens.
· Gemeenten hebben weinig beleid specifiek op kinderen en jongeren. Dikwijls wel
beleid voor gezinnen met kinderen.
· Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen van
kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De ondersteuning
bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 62
Hoofdstuk 6 PROBLEMATISCHE SCHULDEN
6.1. Inleiding
Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw is het aantal mensen met
problematische schulden volgens de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet
(NVVK) gestaag gegroeid. De NVVK definieert een problematische schuldsituatie: als
een situatie waarin een persoon zijn schulden niet zonder professionele hulp kan
oplossen56.
Onduidelijk is hoeveel mensen in Nederland en in Fryslân dergelijke schulden
hebben. Diverse onderzoeken geven verschillende cijfers over de omvang van de
Nederlandse schuldenproblematiek. De Groep Gerechtsdeurwaarders Nederland
(GGN)57 stelt dat 2% van de Nederlandse huishoudens ernstige betalingsproblemen
heeft. Dit zijn 140.000 gezinnen. De Nederlandse Vereniging van
Handelsinformatiebureaus (NVH) zegt dat 2 tot 4% van de Nederlandse huishoudens
problematische schulden heeft of te wel maximaal 280.000 gezinnen. Het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2006 het IVA het
onderzoeksbureau van de Universiteit van Tilburg laten onderzoeken hoeveel
huishoudens in Nederland daadwerkelijk problematische schulden hebben. Het bleek
niet mogelijk te zijn een precies cijfer te noemen. Uit het onderzoek kwam naar
voren dat in Nederland minimaal 101.000 en maximaal 158.000 huishoudens
risicovolle schulden hebben58.
Voor Fryslân zijn geen cijfers bekend over het aantal huishoudens met
problematische schulden. Als we er van uit gaan dat, net als landelijk, naar schatting
2 tot 4% van de huishoudens in Fryslân te maken heeft met problematische
schulden, dan betreft dit in 2007 tussen de 5.506 (2%) tot 11.012 (4%) Friese
huishoudens.
6.2 Schuldhulpverlening
Verschillende organisaties bieden financiële hulp aan mensen die te maken krijgen
met schulden. De Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB), lid van de NVVK
en het Bureau Integrale Schuldhulpverlening BISH59 zijn in Fryslân de belangrijkste
instanties die mensen met problematische schulden ondersteunen bij het op orde
krijgen van hun financiële zaken. In 2006 waren 30 Friese gemeenten aangesloten
bij het (BISH). Ook in de maatschappelijke opvang wordt een belangrijk deel van de
inkomensondersteuning verzorgd: ongeveer 450 cliënten op jaarbasis60.
56 www.nvvk.eu
57 www.ggn.nl
58 Serail, T & M. von Bergh (2007) Huishoudens met risicovolle Schulden. Tilburg:
IVA.
59 BISH is een samenwerkingsverband met de afdelingen sociale zaken van de Friese gemeenten,
Algemeen Maatschappelijk Werk en Verslavingszorg Noord Nederland. Zie hoofdstuk 3.
60 Informatie vanuit stakeholdersgesprek met Kees van Anken (ZIENN)
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 63
In 2006 hebben 1474 mensen in Fryslân een schuldregelingsverzoek ingediend
(figuur 6.1). In vergelijking met 2005 (1476) is er een stabilisering van het aantal
verzoeken opgetreden.
In 2003 was het aantal schuldregelingsverzoeken het hoogste niveau, namelijk 1727.
In Bijlage 5 is het aantal schuldregelingsverzoeken per gemeente uitgesplitst.
Figuur 6.1 Aantal schuldregelingsverzoeken in Fryslân, 2000-2006
1800
1727
1700
1623
eken 1600
ozrev 1500
g 1476 1474
ni
el 1400
gerdlu 1300
h 1281 1258
scalt 1200
naA 1118
1100
1000
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Jaren
Bron: GKB Friesland, 2006
In Tabel 6.1 zijn de organisaties weergegeven die mensen aanmelden bij BISH met
de aantallen en de percentages van alle aanmeldingen. GKB Friesland meldt de
meeste cliënten aan. In 2006 betrof dit bijna 43% van het aantal aanmeldingen.
Verder komt 14% van de aanmeldingen van de gemeenten. Als de aanmeldingen van
de organisaties voor BISH worden vergeleken tussen 2004 en 2006, dan valt op dat
het aantal `overig' aanzienlijk is toegenomen. Het aantal aanmeldingen via GKB
Friesland en gemeenten is iets afgenomen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 64
Tabel 6.1 Organisaties die cliënten aanmelden bij BISH, 2004-2006
Organisaties: aantal % aantal % aantal %
2006 2006 2005 2005 2004 2004
Gemeente (Sociale Zaken) 210 14,3 269 18,4 337 22,6
GKB Friesland 628 42,8 754 51,7 725 48,4
Timpaan 37 2,5 40 2,7 17 1,1
HWL 56 3,8 46 3,2 86 5,7
MEE 1 0,1 0 0 1 0
Maatsch. Werk Fryslân 140 9,5 189 12,9 151 10,1
Verslavingszorg Noord Ned 5 0,3 7 0,5 23 1,5
Overig 392 26,7 154 10,6 159 10,6
Totaal 1469 100,0 1459 100,0 1499 100,0
Bron: GKB Friesland, 2007
Tabel 6.2 geeft een overzicht van de afgehandelde zaken BISH. In 2006 waren er in
1469 aangemelde zaken BISH. Verder waren er nog 1097 in behandeling van 2005.
Van deze in totaal 2566 zaken zijn er in 2006 1479 afgehandeld.
Tabel 6.2 Overzicht van afgehandelde zaken BISH in 2006
Aantallen
Nog in behandeling ultimo 2005 1097
Aangemelde zaken 2006 1469
Totaal 2566
Afgehandelde zaken in 2006:
1479
Nog in behandeling 1087
Bron: GKB Friesland, 2007
Van de 1479 afgehandelde zaken zijn er 490 geslaagd, ofwel 33%. Tabel 6.3 geeft
inzicht in de geslaagde zaken. Het saneringskrediet blijkt het meest voor te komen.
Tabel 6.3 Verbijzondering afgehandelde zaken BISH, 2006
Afgehandelde zaken: Aantallen
Saneringskrediet 189
Schuldbemiddeling 115
WSNP verklaring 85
Betalingsregeling 41
Eenmalig advies 46
Stabilisatie met budgetbeheer 14
Totaal 490
Bron: GKB Friesland, 2007
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 65
In 989 van de gevallen (67%) is de zaak wel afgehandeld in 2006, maar heeft er
geen interventie of regeling plaats gevonden, meestal doordat cliënten niet aan de
voorwaarden willen voldoen, door onvoldoende medewerking van de klant,
verhuizing of overlijden.
Dit betekent dat een hoog percentage cliënten afhaakt. In 2006 is mede daarom
besloten de aanpak binnen BISH te vernieuwen in de `schuldhulpverlening nieuwe
stijl'.
6.3 Schuldhulpverlening nieuwe stijl
In de gemeenten Tytsjerksteradiel, Weststellingwerf, Ooststellingwerf, en Harlingen
is een uitgebreide, vernieuwde aanpak opgestart. In Leeuwarden is in samenwerking
met het Buro een pilot vernieuwing schuldhulpverlening specifiek voor jongeren
gestart. Het streven van de GKB is om eind 2008 de vernieuwde aanpak in heel
Fryslân te hebben gevoerd. Doel van de vernieuwde aanpak is de uitval te
minimaliseren en meer aandacht aan preventie te schenken.
Centraal hierbij staat dat de hulp wordt afgestemd op het individu. Het streven is in
eerste instantie naar financiële rust en stabiliteit van de gezinshuishoudens. Deze
financiële stabiliteit blijkt de meeste kans op een geslaagde schuldregeling en op een
structurele oplossing van de financiële problemen te bieden. Ook kan op deze
manier, in samenwerking met de gemeenten, het bestaansminimum van de burgers
tijdens de schuldsanering worden gegarandeerd.
Bij het eerste contact met een cliënt wordt de hulpvraag geanalyseerd. Vervolgens
wordt er een diagnose en een plan van aanpak opgesteld waarin staat welke stappen
moeten worden genomen om de problemen op te lossen. Als de cliënt akkoord gaat
met het plan van aanpak start de (schuld)hulpverlening.
Het stabiliseren van de financiële situatie is zowel gericht op de toekomst als op het
verleden. Wat betreft de toekomst is de hulp vooral gericht op preventie, op het
voorkomen dat in de toekomst weer financiële problemen ontstaan. De op de
toekomst gerichte hulp bestaat uit drie onderdelen:
· Budgethulp: de cliënt krijgt intensieve begeleiding om zijn/haar administratie op
orde te brengen
· Budgetbeheer: het inkomen van de cliënt komt bij de GKB binnen en de GKB
betaalt de vaste lasten. Doel is inkomsten en uitgaven structureel op elkaar af te
stemmen om te voorkomen dat de cliënt in de toekomst weer schulden krijgt.
· Budgetcoaching: de administratie van de cliënt wordt tijdelijk overgenomen om
rust te creëren. Maandelijks worden de rekeningen bekeken en de cliënt doet met
de coach gezamenlijk de administratie. Doel is dat de cliënt leert weer zelfstandig
deel te nemen aan het reguliere betalingsverkeer zonder (opnieuw) in de
financiële problemen te komen.
Voor het oplossen van de financiële problemen uit het verleden zijn een aantal
middelen beschikbaar. De financiële mogelijkheden in verhouding met de omvang
van de schulden bepalen welk middel wordt ingezet. Uitgangspunt is dat de cliënt
schulden moet afbetalen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 66
De mogelijkheden zijn:
· Herfinanciering: als alle vorderingen binnen de financiële mogelijkheden van de
schuldenaar passen, maar door een te hoge maandlast een herschikking van de
schulden moet plaatsvinden, is herfinanciering de eerste optie. De GKB Friesland
gaat na of een nieuwe financiering ter overname van alle schulden mogelijk is,
waarbij de maandlast wel binnen de financiële toekomst van de cliënt past.
· Betalingsregeling: als herfinanciering niet mogelijk is, kan geprobeerd worden
met de schuldeisers betalingsregelingen te treffen waarbij de maandlast wel
binnen de financiële mogelijkheden van de schuldenaar past.
· Schuldregeling: als de totale schuld de financiële mogelijkheden van de
schuldenaar te boven gaat, is er een problematische schuld. Deze schuld kan
opgelost worden door een minnelijk traject of een wettelijk traject.
Minnelijk traject:
- Saneringskrediet: met schuldeisers wordt onderhandeld over mogelijke
afkoop van een deel van de schuld tegen finale kwijting van het restant.
- Schuldbemiddeling: als een saneringskrediet niet mogelijk of als
schuldeisers zich hiervoor uitspreken. Bij een schuldbemiddeling wordt
vastgesteld wat een cliënt mag behouden van zijn/haar inkomen. Alles
wat hierboven aan inkomen binnen komt, wordt door de GKB
gereserveerd. Als aan het einde van de afgesproken periode door de
cliënt aan alle regels is voldaan, wordt over het algemeen het restant
door de schuldeisers kwijtgescholden.
Wettelijke traject:
- Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP): als een minnelijke
schuldregeling toch niet slaagt, bijvoorbeeld omdat één of meerdere
schuldeisers niet willen meewerken, of omdat de rechter het voorgelegde
minnelijke akkoord afwijst, kan een wettelijke schuldsanering
aangevraagd worden. Door deze wet kunnen schuldeisers worden
gedwongen mee te werken aan een schuldenregeling. Hiervoor is een
verzoek in te dienen bij de Rechtbank.
De resultaten van de vernieuwde aanpak zijn veelbelovend. In de gemeenten waar
de vernieuwde aanpak plaats vindt, haken er veel minder cliënten af. In
Tytsjerksteradiel bijvoorbeeld, haken maar 40% van de cliënten af en wordt aan
60% hulp verleend.
Dit is duidelijk meer dan bij de `oude' aanpak waarbij tweederde van de cliënten
om verschillende redenen afhaakte.
6.4 Mensen met schulden
De consumptiemaatschappij leidt er toe dat mensen verleid worden tot het doen van
aankopen van goederen die niet zozeer altijd nodig zijn voor de basisbehoeften,
maar prestige verschaffen aan de eigenaar of een imago. Veel mensen hebben
moeite hun bestedingspatroon af te stemmen op hun inkomsten. Bovendien geven
geldverstrekkers graag leningen tegen op het eerste gezicht aantrekkelijke
voorwaarden. Niet iedereen is echter in staat om de kleine lettertjes in de contracten
juist te interpreteren. Het gevolg is dat sommige mensen in een situatie van
schulden terecht komen waar ze zelf niet meer uit kunnen komen. Ze raken in een
problematische schuldsituatie.
Een aantal stakeholders ziet de ingewikkeldheid van de samenleving als een van de
oorzaken waardoor mensen in een schuldensituatie terecht komen. Instanties
verwachten een hoge mate van zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 67
Aan deze eisen kan niet een ieder voldoen. Vaak betreft het huishoudens met een
meervoudige problematiek ofwel `multiproblemgezinnen', laagopgeleiden en/of
laaggeletterden
Volgens de stakeholders zijn de mensen met problematische schulden in Fryslân een
gemêleerd gezelschap. De meesten hebben een minimuminkomen. Ook mensen met
een redelijk inkomen kunnen echter problematische schulden hebben, omdat ze
moeite hebben goed met geld om te gaan. Sommige mensen zijn niet bestand tegen
het aanbod in winkels of kunnen de verleiding van reclames niet weerstaan. Mensen
met problematische schulden kunnen ook mensen zijn met een eigen bedrijf die te
maken hebben met faillissement.
Verder kunnen mensen met een beperking, vooral mensen met een verstandelijke
beperking, met gedrags- of psychische problemen, te maken krijgen met
problematische schulden. MEE ziet bij deze groep een toename van de
schuldenproblematiek. Vooral het verkrijgen van artikelen bij postorderbedrijven is
voor deze doelgroep een grote verleiding. Bij deze groep ontbreekt het vaak aan
inzicht in het managen van de eigen financiën. Ditzelfde geldt voor mensen met een
gedragsstoornis.
Enkele respondenten vermelden dat vooral jongeren in schulden raken door de hoge
kosten samenhangend met mobiele telefoons.
Wanneer eenmaal problematische schulden zijn ontstaan, veroorzaken
incassobureaus dikwijls een verergering van de situatie door de wijze van innen: de
huishoudens komen in een betalingssituatie terecht waardoor er nauwelijks geld is
voor de eerste levensbehoeften.
Leeftijdscategorieën aangemeld bij BISH
In tabel 6.4 is een uitsplitsing van het aantal BISH-aanvragen naar leeftijdscategorie
gemaakt. Hieruit komt naar voren dat de meeste aanvragen komen voor mensen in
de leeftijdscategorie van 23 tot 40 jaar (52,5% van alle aanvragen) en mensen van
40-65 jaar (41% van alle aanvragen).
Het aantal aanvragen voor jongeren tot en met 22 jaar is tussen 2004 en 2006
afgenomen van 7,4% in 2004 tot 4,2% in 2006.
Tabel 6.4 Verdeling van het aantal aanmeldingen BISH naar leeftijd, 2004-
2006
Leeftijd Aantal 2006 % 2006 Aantal 2005 % 2005 Aantal 2004 % 2004
t/m 22 jaar 61 4,2 65 4,4 111 7,4
23-40 jaar 772 52,5 739 50,7 964 64,3
40-65 jaar 605 41,2 620 42,5 394 26,3
65 jaar en ouder 31 2,1 35 2,4 30 2,0
Totaal 1469 100,0 1459 100,0 1499 100,0
Bron: GKB Friesland, 2007
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 68
Type huishouden aangemeld bij BISH
In tabel 6.5 is een uitsplitsing gemaakt van het aantal BISH-aanvragen naar type
huishouden. De meeste aanmeldingen bij BISH betreft de categorie alleenstaanden,
gevolgd door eenoudergezinnen met 1 of 2 kinderen. In 2006 was meer dan de helft
van de aanmeldingen (54%) een alleenstaande en 15% een eenoudergezin met 1 of
2 kinderen.
Als we de verdeling vergelijken met de totale huishoudenverdeling in Fryslân, dan
blijkt dat alleenstaanden en eenoudergezinnen duidelijk oververtegenwoordigd zijn in
het aantal aanmeldingen voor BISH en paren met of zonder kinderen
ondervertegenwoordigd. Van alle Friese huishoudens bestaat 32% uit een
huishouden van een alleenstaande, terwijl 54% van het aantal aanmeldingen BISH
een alleenstaande betreft. 5,5% van de Friese huishoudens bestaat uit
eenouderhuishoudens, het aantal aanmeldingen BISH betreft 18,8%.
Tabel 6.5 Verdeling van het aantal aanmeldingen BISH naar samenstelling
huishouden, 2006
Samenstelling huishouden Aantal 2006 % 2006 % van alle Friese
huishoudens 2006
Alleenstaande 790 53,7 32,4
Eenoudergezin met 1 of 2 kinderen 223 15,2 4,9
Eenoudergezin met 3 of meer kinderen 53 3,6 0,6
Paar zonder kinderen 151 10,3 31,6
Paar met 1 of 2 kinderen 185 12,6 23,4
67 4,6 6,6
Totaal 1469 100 100
Bron: GKB Friesland, 2007
6.5 Preventie van problematische schulden
Verschillende stakeholders benadrukken het belang van preventie van
problematische schulden. Vaak is het zo dat cliënten in beeld komen bij instanties als
er al sprake is van (ernstige) problemen. Om te voorkomen dat mensen in een
dergelijke situatie terecht komen, dient meer aandacht te komen voor preventie.
Voor de schuldhulpverlening nieuwe stijl is preventie daarom een belangrijk
aandachtspunt.
Aan de Friese gemeenten is gevraagd of preventie een doelstelling is van het
armoedebeleid. Van alle 31 gemeenten hebben 26 gemeenten (84%) preventie als
een doelstelling in het beleid. 4 gemeenten (13%) melden dat preventie geen
doelstelling is in het beleid. Eén gemeente heeft deze vraag niet beantwoord.
De maatregelen die de gemeenten nemen in het kader van preventie zijn vooral
gericht op voorlichting. Ongeveer eenderde van de gemeente noemt voorlichting als
een maatregel voor preventie. Dit gebeurt in persoonlijke gesprekken met mensen of
in groepsvoorlichting. Enkele gemeenten zorgen voor voorlichting op scholen, onder
andere met het NIBUD pakket. Verder verzorgen enkele gemeenten budgetcursussen
voor mensen met een uitkering.
Meerdere gemeenten verwijzen naar de budgetbegeleiding van de BISH, dat een
belangrijk preventieve maatregel is.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 69
Sommige gemeenten melden dat beleid op het gebied van preventie in ontwikkeling
is. Een gemeente geeft aan dat deze plannen heeft voor het openen van een
budgetwinkel. Deze zal naar verwachting in 2009 gerealiseerd worden.
Enkele gemeenten melden dat preventie wel is geformuleerd in het beleid, maar dat
dit niet concreet is uitgewerkt in maatregelen.
6.6. Conclusies:
· Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met
problematische schulden.
· Het aantal schuldhulpverleningverzoeken is het laatste jaar gestabiliseerd
· 33% van de afgehandelde zaken in Fryslân in 2006 was geslaagd. Een groot
aantal mensen haakt af. De resultaten van de vernieuwde aanpak
schuldhulpverlening zijn veelbelovend. Schuldhulpverlening nieuwe stijl heeft
een hoger slagingspercentage.
· Risicogroepen in Fryslân zijn: alleenstaanden en eenoudergezinnen,
laagopgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking.
· Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie door de
wijze van innen. Huishoudens komen in een betalingssituatie terecht waardoor
er niet genoeg geld meer is voor de eerste levensbehoeften.
· Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aanpakken
van schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend.
· 26 Friese gemeenten hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk
armoedebeleid. Meest voorkomende maatregel is voorlichting (ongeveer
eenderde van de gemeenten).
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 70
Hoofdstuk 7 NIET-GEBRUIK VAN INKOMENSVOORZIENINGEN
7.1. Inleiding: inkomensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen
Er is sprake van niet-gebruik van sociale zekerheid indien een rechthebbende op een
bepaalde inkomensvoorziening deze niet (of slechts ten dele) ontvangt. Gedoeld
wordt op het claimgedrag: het niet aanvragen van de voorziening door
rechthebbenden61.
Terugdringing van het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen is een van de pijlers
in het armoedebeleid, zowel in Europees, landelijk als provinciaal verband. Het idee
is dat mensen onnodig in financiële problemen raken doordat zij de voor hen
bestemde voorzieningen, waarmee zij hun inkomen of uitkering kunnen aanvullen,
niet benutten. Voor een deel zijn inkomensvoorzieningen in Nederland landelijk
geregeld, zoals bijvoorbeeld huurtoeslag, zorgtoeslag, bijdrage kinderopvang.
Mensen die recht hebben op deze regelingen moeten individueel een aanvraag doen
bij de Belastingdienst. Gemeenten voeren ook veel regelingen uit, die het inkomen
aanvullen, zoals bijv. kwijtschelding van lokale lasten, aanvullende bijstand en
langdurigheidtoeslag. Onderbenutting van inkomensvoorzieningen is een hardnekkig
probleem. Het SCP heeft onderzoek 62gedaan naar het niet-gebruik van
inkomensvoorzieningen. Bij alle onderzochte regelingen 2 landelijke en 3
gemeentelijke) blijkt er sprake te zijn van omvangrijk niet-gebruik. Met name bij de
regelingen die specifiek bedoeld zijn voor mensen met een laag inkomen en die door
gemeenten worden uitgevoerd, blijkt het niet gebruik aanzienlijk te zijn.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van inkomensvoorzieningen, welke
maatregelen er zijn om gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren, welke
oorzaken er zijn voor niet gebruik en conclusies voor verbeteringen.
7.2 Huidig beleid inkomensvoorzieningen in Fryslân
Gemeenten hanteren veelal een beleidsmatige grens om aan te geven wanneer
mensen in aanmerking komen voor inkomensvoorzieningen en
participatiebevorderende maatregelen. De beleidsmatige grens ligt 5% boven de
normbedragen in de bijstand, de AOW en de kinderbijslag. Sommige gemeenten
nemen als basis voor hun minimabeleid een andere beleidsmatige grens, variërend
van 110 tot 125% van het minimuminkomen.
61 SCP (mei 2007), Geld op de Plank: tegengaan van niet-gebruik inkomensvoorzieningen
62 Idem
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 71
Tabel 7.1.. Normpercentage's Friese gemeenten voor minimaregelingen
Aantal gemeenten Welke gemeente(n)?
105% 1 Leeuwarden
110% 10 Achtkarspelen
Boarnsterhim
Dantumadeel
Dongeradeel
Kollumerland c.a.
Ooststellingwerf
Opsterland
Schiermonnikoog
Skarsterlân
Smallingerland
Tytsjerksteradiel
Weststellingwerf
115% 9 Ameland
Ferwerderadiel
Franekeradeel
Harlingen
Het Bildt
Leeuwarderadeel
Menaldumadeel
Terschelling
Vlieland
120% 8 Bolsward
Gaasterlân-Sleat
Heerenveen
Lemsterland
Littenseradiel
Nijefurd
Wûnseradiel
125% 1 Sneek
Wymbritseradiel
Totaal 31
Bron: Enquête Partoer/Provincie Fryslân, 2008 en gegevens FSU
Gemeenten voeren diverse maatregelen uit gericht op het aanvullen van het
inkomen voor mensen met een laag inkomen. Niet alle gemeenten voeren alle
maatregelen uit. Belangrijke inkomensvoorzieningen zijn:
· individuele bijzondere bijstand
· categoriale bijzondere bijstand
· langdurigheidtoeslagen
· kwijtschelding lokale lasten
· collectieve aanvullende ziektekostenverzekering
· schoolkosten voor kinderen
· vergoedingen voor vrijwilligerswerk
· andere regelingen
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 72
Andere regelingen voor inkomensondersteuning: Gemeenten:
· Geldbedrag voor duurzame gebruiksgoederen 2
· Verstrekking duurzame gebruiksgoederen 2
· Verstrekking duurzame gebruiksgoederen 65+ 8
· Witgoedregeling voor ouderen en actie energiebox 2
· Sprokkelkostenregeling 7
· Zwemvangnetregeling voor basisscholen 1
· Vergoedingen voor vrijwilligerswerk 12
In de enquête onder Friese gemeenten is gevraagd of bij de gemeente bekend is
hoeveel huishoudens met een minimuminkomen aanwezig zijn in de gemeente: 5
gemeenten wisten dit, bij 26 gemeenten is dit niet bekend. Gemeenten blijken dus
niet goed op de hoogte te zijn hoe groot de doelgroep in hun gemeente is.
Gemeenten zetten voor een groot deel de individuele bijzondere bijstand en de
collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in om het inkomen aan te vullen.
Respectievelijk 27 en 19 gemeenten hebben hiervoor begroot in 2007.
In beperktere mate wordt er gebruik gemaakt van een kwijtscheldingsregeling van
lokale lasten (11 gemeenten) en categoriale bijzondere bijstand (10).
Het minst ingezet worden langdurigheidtoeslagen (6 gemeenten hebben deze
mogelijkheid) en een regeling schoolkosten voor kinderen (4 gemeenten).
In bijlage 6 staan de volgende regelingen aangegeven: Individuele bijzondere
bijstand, categoriale bijzondere bijstand voor mensen met een beperking,
langdurigheidtoeslagen, kwijtschelding, collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering en schoolkosten voor kinderen63. Per gemeente is per
inkomensvoorziening het begrote bedrag 2007 aangegeven, evenals het
verbruikspercentage 2007. Er is gevraagd naar het bestede bedrag in 2007 voor
deze inkomensvoorzieningen. Op basis hiervan is een verbruikspercentage opgesteld
per gemeente. Het verbruikspercentage geeft aan in hoeverre er sprake is van
onderbesteding of overbesteding van inkomensvoorzieningen.
De verbruikspercentages individuele bijzondere bijstand zijn zeer divers per
gemeente. Percentages lopen van 7 tot en met 137%. Merendeels zitten de
gemeenten tussen de 69 en 100% (12 gemeenten). 4 Gemeenten hebben een
verbruik van 100% of meer.
Het verbruikpercentage van de categoriale bijzondere bijstand is ook divers.
3 gemeenten verbruiken 12-16% van het begrote budget. 1 Gemeente verbruikt
84% en 3 gemeenten verbruiken 100% of meer.
Van 5 gemeenten is het verbruik langdurigheidtoeslag bekend. Het verbruik van deze
regeling is op 1 na meer dan 100% oplopend tot 257%.
Tien gemeenten hanteren een kwijtscheldingsregeling. Het verbruikspercentage loopt
van 81% tot 157% bij deze gemeenten.
De verbruikspercentages van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in
15 gemeenten lopen van 65% tot en met 137%.
63 Over deze regelingen zijn de meeste gegevens binnen gekomen vanuit de enquête
onder Friese gemeenten.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 73
Er zijn 4 gemeenten die meerdere regelingen hebben en over de gehele linie hoge
verbruikspercentages hebben: Heerenveen, Skarsterlân en in iets mindere mate:
Sneek en Wymbritseradiel.
7.3 Maatregelen stimuleren gebruik van inkomensvoorzieningen
Gemeenten stimuleren op verschillende manieren het gebruik van
inkomensvoorzieningen. Schriftelijke informatie op websites, in publicaties en
brochures zijn de meest gebruikte communicatiemiddelen. Doorverwijzen naar
organisaties wordt ook veel gedaan: 24 gemeenten geven dit aan. Opvallend is dat
er in 19 gemeenten een of andere vorm van huisbezoek of een formulierenbrigade
is: vrijwilligers of professionals die mensen opzoeken en hen ondersteunen met het
invullen van aanvragen. Voorlichting/training van professionals en vrijwilligers en het
houden van spreekuren worden in resp. 17 en 16 gemeenten uitgevoerd.
Tabel 7.2. Stimulering van gebruik van regelingen voor
inkomensondersteuning
Aantal gemeenten, n=3064
Informatie op websites 30
Publicaties in lokale media 29
Folders en posters 28
Actief doorverwijzen naar instellingen van 24
bijvoorbeeld schuldhulpverlening
Huisbezoek en/of formulierenbrigade 19
Voorlichting en training professionals en 17
maatschappelijke organisaties
Spreekuren 16
Voorlichting en training vrijwilligers en 11
intermediairs over signaleren van problemen
en/of bieden van hulp
Anders:
- Gerichte voorlichting 3
- Voorlichtingsbijeenkomsten 1
- Kennismakingsbezoek bij nieuwe klanten 1
- Regeling `klaar terwijl u wacht' 1
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân, 2008
Ouderen, mensen met beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een
specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid. Alleenstaanden en
eenoudergezinnen zijn voor Friese gemeenten vrijwel nooit een specifieke doelgroep,
terwijl deze huishoudentypen het hoogste risico hebben op een laag inkomen.
64 De gegevens van één gemeente ontbreken
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 74
Gemeenten proberen hun bereik van bovenstaande doelgroepen te vergroten.
· 19 gemeenten geven aan dat de doelgroepen apart benaderd worden
· 22 gemeenten geven aan bestandskoppelingen te maken om de genoemde
doelgroepen te bepalen. Opvallend hierbij is dat een aantal gemeenten aan gaf,
dat het niet is toegestaan om bestandskoppelingen te maken i.v.m. de
privacywetgeving.
Andere gemeenten maken er volop gebruik van om op die manier gericht
mensen met lage inkomens te wijzen op het bestaan van inkomensregelingen.
Tabel 7.3. Specifieke doelgroepen door gemeenten gedefinieerd (N=30)
Doelgroepen Aantal gemeenten
Ouderen 65+ 27
Mensen met een beperking 20
Huishoudens met kinderen tussen 0-18 jaar 14
Mensen met een onvolledige AOW 13
Eenoudergezinnen 1
Alleenstaanden 0
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008
7.4 Redenen niet-gebruik van inkomensvoorzieningen
Door het SCP is onderzocht65 wat de belangrijkste redenen zijn voor niet-gebruik van
inkomensvoorzieningen. Gebrek aan informatie over en kennis van
inkomensvoorzieningen is de belangrijkste reden voor niet-gebruik. Verder is een
belangrijke reden voor niet-gebruik de schatting van de "transactiekosten" d.w.z. de
rompslomp van de aanvraag. Ook geven niet-gebruikers aan subjectief geen
behoefte te hebben om aan te vragen, bijvoorbeeld omdat zij maar tijdelijk behoefte
hebben, of het wel redden zonder aan te vragen.
Voor de Provincie is er informatie vanuit de Melddagen "Extra Inkomenssteun
Gemist", die het FSU georganiseerd heeft.66
De belangrijkste reden is ook in Fryslân dat mensen onbekend zijn met de regelingen
en de mogelijkheden om aan te vragen.
De informatievoorziening en voorlichting vanuit gemeenten en uitkeringsinstanties is
onvoldoende voor veel mensen, die voor een voorziening in aanmerking komen.
Overheid en instanties lijken te veel uit te gaan van zelfredzame en mondige burgers
die hun recht wel weten te halen. Cliënten van UWV en SVB zijn slecht geïnformeerd
over de mogelijkheden bij gemeenten om aanvullende inkomenssteun aan te vragen.
De vraag is of de voorlichting en informatievoorziening wel aansluit bij de doelgroep.
65 SCP, 2007,Geld op de Plank
66 Het FSU heeft onlangs een rapportage gemaakt over de Melddagen "Extra Inkomenssteun Gemist"
(21,22 en 23 januari 2008). Inwoners van Fryslân konden zich melden om hun ervaringen te vertellen en
aan te geven waarom ze geen gebruik maken van extra inkomenssteun van gemeenten en belastingen. Er
hebben zich 119 personen aangemeld, waarvan 100 personen alsnog geholpen zijn met het aanvragen
van voorzieningen in een persoonlijk adviesgesprek. Van de totale groep melders ontvangen 95 personen
een uitkering van UWV of SVB.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 75
Uit de enquête onder gemeenten67 blijkt een belangrijk deel van de voorlichting
schriftelijk te zijn of uit doorverwijzen te bestaan. Er is in veel mindere mate van een
persoonlijke benadering.
Bestandskoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties om
personen op te sporen die recht hebben op bepaalde voorzieningen worden
onvoldoende benut.
Dit is wel van belang omdat door middel van het opsporen van rechthebbenden
iedere rechthebbende bereikt kan worden. Nu weten te veel mensen niet van de
mogelijkheden om aan te vragen.
Ook is samenwerking in de voorlichting aan uitkeringsgerechtigden tussen UWV,SVB
en gemeenten van belang om de personen met langdurig lage inkomens te bereiken.
Hierbij is een minimaal noodzakelijke samenwerking het noemen in
uitkeringsbeschikkingen van de mogelijkheden tot aanvullende inkomenssteun bij
gemeenten en waar men zich kan vervoegen. Dit gebeurt nu niet in de beschikkingen
van UWV en SVB.
De procedures om aan te vragen zijn veel te ingewikkeld en schrikt een aantal
rechthebbenden af. Ook is er angst voor het moeten opgeven van een klein eigen
vermogen. De door gemeenten gehanteerde vermogenstoets is een bottleneck om
aan te vragen.
7.5. Conclusies:
· Op 1 na hanteren alle gemeenten een hogere beleidsmatige grens dan 5% van
de bijstand als grens om in aanmerking te komen voor inkomensvoorzieningen
en/of participatiebevorderende maatregelen.
· Gemeenten blijken niet goed op de hoogte te zijn hoe groot de doelgroep is voor
inkomensvoorzieningen.
· Gemeenten zetten met name de individuele bijzondere bijstand en de collectieve
aanvullende ziektekostenverzekering in als inkomensvoorzieningen voor mensen
met een laag inkomen. De langdurigheidtoeslag en de regeling schoolkosten
voor kinderen worden het minst ingezet.
· Er zijn grote verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre gemeenten de
begrote bedragen voor die regeling benutten (het verbruik).
· Het verbruik van de individuele bijzondere bijstand en de categoriale bijzondere
bijstand is zeer divers. Het verbruik van de langdurigheidtoeslag is merendeels
hoog: 100% of meer. Van de kwijtscheldingsregeling ook: 81 tot en met 137%.
Het verbruik van de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering is 65 tot en
met 137%. Vier gemeenten hebben meerdere regelingen en een hoog verbruik
over de gehele linie.
· Om het gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren zetten gemeenten
vooral schriftelijke communicatiemiddelen in. Ook doorverwijzen wordt veel
gedaan.
In 19 gemeenten is er een of andere vorm van huisbezoek of een
formulierenbrigade(vrijwilligers of professionals die mensen opzoeken en hen
ondersteunen met het invullen van aanvragen).
· Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls
een specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid. Alleenstaanden en
eenoudergezinnen bijna nooit.
67 Door Partoer en Provincie Fryslân, 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 76
· 22 gemeenten geven aan bestandkoppelingen te maken om doelgroepen te
bepalen.
· De belangrijkste redenen voor niet-gebruik zijn gebrek aan informatie over en
kennis van inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en rompslomp
van het doen van een aanvraag een reden om niet aan te vragen.
· Bestandkoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties
worden nauwelijks benut voor het opsporen van mensen die recht hebben op
een bepaalde inkomensvoorziening.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 77
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 78
Hoofdstuk 8 SAMENVATTING NULMETING
In dit hoofdstuk worden een samenvatting van de eerdere hoofdstukken gegeven. De
conclusies worden hier niet meer weergegeven. Zij staan aan het einde van elk
hoofdstuk vermeld.
Stand van zaken wat betreft de armoede in Fryslân.
In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen relatief
hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de provincie
Groningen. In Fryslân heeft 10,7% van de huishoudens te maken met een laag
inkomen. Dit zijn 28.000 huishoudens. Ongeveer 8.000 huishoudens (3,4% van de
huishoudens) leven 4 jaar of langer met een laag inkomen. Vooral alleenstaanden en
eenoudergezinnen hebben te maken met een laag en ook met een langdurig laag
inkomen. De helft van de huishoudens met een langdurig laag inkomen geeft aan
veel moeite te hebben met rondkomen.
Sociale infrastructuur armoedebestrijding.
In de Friese sociale infrastructuur armoedebestrijding is een onderscheid te zien
tussen de professionele sector, die zich vooral richt op financiële, materiële en/of
psychosociale hulp, en de vrijwillige of semi-professionele sector, die zich vooral op
preventie en belangenbehartiging richt. Beide richten zich tevens op bevordering van
de maatschappelijke participatie van mensen in armoede.
In de professionele sector zijn vormen van ketensamenwerking ontstaan in de
hulpverlening rond cliënten waaraan de meeste organisaties deelnemen: sociale
teams, BISH en (beginnend) de keten Werk en Inkomen. De vrijwilligersorganisaties
hebben zich verenigd in het platform De Arme Kant van Fryslân. De vrijwillige sector
is sterk in het bereiken van doelgroepen en werkt outreachend. De professionele
sector, met name Sociale Teams, is sterk in het snel en slagvaardig aanpakken van
meervoudige problemen van cliënten. De professionele sector wil doelgroepen in een
eerder stadium bereiken, voordat problemen te hoog zijn opgelopen. Er is weinig
structurele samenwerking tussen de professionele en vrijwillige sector.
Maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen en
beleidsmaatregelen om de participatie te bevorderen.
Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving.
Maatschappelijke participatie blijkt ten eerste uit de arbeidsparticipatie: werk is een
belangrijke manier om te participeren. Gegevens over arbeidsparticipatie zijn er niet
gevonden voor mensen met een laag inkomen. Wel is gevonden dat de
arbeidsparticipatie in Fryslân laag is vergeleken met Nederland. In Fryslân blijft de
arbeidsparticipatie van allochtonen sterk achter. De arbeidsparticipatie van vrouwen
blijft achter bij die van mannen. Allochtone vrouwen participeren het minst. Verder
geldt: hoe lager het genoten onderwijs, hoe lager de arbeidsparticipatie is. De
arbeidsparticipatie van mensen met een hoge opleiding is bijna dubbel zo hoog als
die van mensen met een lage opleiding. Een maat voor de participatie in werk is ook
het aantal Wwb-uitkeringen in Friese gemeenten. Het aantal Wwb-uitkeringen is in
2007 gedaald.
Friese huishoudens met een laag inkomen nemen veel minder deel aan activiteiten
buitenshuis dan huishoudens met geen laag inkomen. Vooral eenoudergezinnen en
alleenstaanden nemen niet deel. Ook ervaren huishoudens met lage inkomens meer
belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis.
Het kostenaspect speelt hierbij een duidelijke rol. Voor huishoudens met een laag
inkomen speelt dit sterker dan bij huishoudens met geen laag inkomen.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 79
Huishoudens met een laag inkomen nemen verder veel minder deel aan
vrijwilligerswerk dan huishoudens met geen laag inkomen.
Gemeenten hanteren diverse maatregelen om de participatie van mensen met een
laag inkomen te bevorderen. In hoeverre gemeenten de begrote budgetten per
maatregel besteden, verschilt sterk per gemeente: er is sprake van onderbesteding
en overbesteding. Er is nog regelmatig sprake van onderbesteding, onder andere bij
het budget alfabetisering en de vergoeding kinderopvang.
Armoede van kinderen en jongeren en participatie.
6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin. Dit zijn
ruim 8.000 kinderen en jongeren in deze leeftijdscategorie. 31% van de kinderen
van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk. In Fryslân zijn enkele
gemeenten die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten behoren met het
percentage kinderen dat in een achterstandswijk woont. Het aantal voortijdig
schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel.
Jongeren kunnen op verschillende terreinen participeren in de samenleving,
bijvoorbeeld via opleiding, werk, vrijetijdsbesteding. Jongeren zonder
startkwalificatie lopen een groter risico in een situatie van laag inkomen terecht te
komen. Dit kan op de lange duur tot armoede en sociale uitsluiting leiden. Het aantal
voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel. De
jeugdwerkloosheid is de afgelopen jaren gedaald vanwege toenemende
werkgelegenheidsmogelijkheden voor jongeren. Het werkloosheidspercentage ligt
echter nog wel boven het landelijk niveau.
Deelnemen aan de samenleving komt tot uiting in deelname aan activiteiten op het
gebied van sport- en vrijetijdsbesteding. Kinderen uit huishoudens met lage
inkomens nemen minder deel aan activiteiten op het gebied van vrijetijdsbesteding
en vakantie dan kinderen uit huishoudens met hogere inkomens.
Gemeenten hebben weinig beleid specifiek gericht op kinderen en jongeren in
armoede. Dikwijls is er wel beleid c.q. een maatregel voor gezinnen met kinderen in
armoede. Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen
van kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De ondersteuning
bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.
Problematische schulden in Fryslân, de hulpverlening en preventie.
Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met
problematische schulden. Het aantal schuldhulpverleningsverzoeken is het laatste
jaar gestabiliseerd.
33% van de afgehandelde zaken in 2006 was geslaagd. Een groot aantal mensen
haakt af in de schuldhulpverlening. De resultaten van de vernieuwde aanpak
schuldhulpverlening zijn beter: schuldhulpverlening nieuwe stijl heeft een hoger
slagingspercentage. Risicogroepen in Fryslân voor het ontstaan van problematische
schulden zijn: alleenstaanden en eenoudergezinnen, laagopgeleiden en
laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beperking.
Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie door de wijze
van innen. Er wordt geen rekening gehouden met de betalingsmogelijkheden van
mensen. Huishoudens komen in een hopeloze betalingssituatie terecht waardoor er
niet genoeg geld meer is voor de eerste levensbehoeften.
Voor een deel ontstaan problematische schulden doordat mensen geen gebruik
maken van aanvullende inkomensvoorzieningen. Voor een deel, met name bij
jongeren, is er sprake van een verkeerd bestedingspatroon.
Agressieve reclame, groepsdruk en te makkelijk verkrijgbare kredieten zijn oorzaken
voor het ontstaan van problematische schulden.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 80
Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aanpakken van
schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend.
26 Friese gemeenten hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk
armoedebeleid. De meest voorkomende maatregel is voorlichting (ongeveer
eenderde van de gemeenten).
Stand van zaken met betrekking tot het niet-gebruik van
inkomensvoorzieningen en beleid om gebruik te bevorderen.
Gemeenten weten niet goed hoe groot de doelgroep is die in aanmerking komt voor
het gebruik van inkomensvoorzieningen. Gemeenten zetten met name de individuele
bijzondere bijstand en de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in als
inkomensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen. De langdurigheidtoeslag
en de regeling schoolkosten voor kinderen worden het minst ingezet. Er zijn grote
verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre gemeenten de begrote
bedragen voor die regeling benutten (het verbruik).
De belangrijkste redenen voor niet gebruik zijn gebrek aan informatie over en kennis
van inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en rompslomp van het
doen van een aanvraag een reden om niet aan te vragen.
Om het gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren zetten gemeenten vooral
schriftelijke communicatiemiddelen in. Ook doorverwijzen wordt veel gedaan.
Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een
specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid op het terrein van
inkomensvoorzieningen. Alleenstaanden en eenoudergezinnen bijna nooit. Een
meerderheid van de gemeenten gebruikt wel eens de mogelijkheid van
bestandskoppelingen om de doelgroep te bepalen. Bestandkoppelingen tussen
gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties worden nauwelijks benut voor het
opsporen van mensen die recht hebben op een bepaalde inkomensvoorziening.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 81
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 82
Hoofdstuk 9 Slotbeschouwing
9.1. Aanbevelingen ten aanzien van vervolg beleidsevaluatie
Deze Nulmeting beschrijft zoveel mogelijk de situatie van het jaar 2007. De meest
recente cijfers zijn gebruikt vanuit landelijke bronnen en vanuit de
Gezondheidsenquête GGD Fryslân. In de Nulmeting is duidelijk geworden dat een
aantal bronnen geen recente cijfers kunnen geven, zoals bijvoorbeeld CBS, CPS en
GGD. Bij deze bronnen is er over het algemeen gebruik gemaakt van gegevens over
2006. Dit betekent iets voor de eindevaluatie. Pas na afloop van de projectperiode
kan de situatie van armoede in Fryslân voor wat betreft het laatste jaar van de
projectperiode: 2010, goed aangegeven worden.
In paragraaf 1.3. is de opzet van de totale beleidsevaluatie beschreven. In de
beleidsevaluatie worden veranderingen in de stand van zaken armoede en
armoedebestrijding in de loop van de projectperiode aangegeven. Dit door metingen
uit te voeren op de indicatoren (nulmeting, tussenmeting en eindmeting). Dit is niet
voldoende om de bijdrage van de projecten vanuit het Budget Armoede aan de
realisatie van de doelstellingen te kunnen bepalen. Dit is wel de vraag van
Provinciale Staten die PS beantwoord willen zien. Door de projecten nader te
onderzoeken in de tussenevaluatie op het realiseren van de projectdoelstellingen en
de waardering te meten van klanten, medewerkers, belangengroepen en
stakeholders kan een beeld gegeven worden van de bijdrage van de projecten aan
de doelstellingen van het provinciale beleid. Hoofddoel van de tussenevaluatie is het
beschrijven van de interventies, de projecten vanuit het provinciale Budget Armoede.
Niet alle bronnen publiceren jaarlijks. De Gezondheidsenquête GGD beschikt naar
verwachting pas in 2010 over nieuwe gegevens. Dit is een belangrijke bron voor de
beleidsevaluatie. Ook CBS en CPS publiceren niet altijd jaarlijks en niet altijd op
dezelfde indicatoren. Wat betreft de beschrijving van de provinciale stand van zaken
armoede in Fryslân gaat het om het aangeven van de grote lijnen. Daarom is het
goed mogelijk om pas in de eindevaluatie een volledige herhaling van het onderzoek
naar indicatoren te doen. In de tussenevaluatie kan op een beperkt aantal
indicatoren een stand van zaken van dat moment aangegeven worden, voorzover er
nieuws te melden is op die indicatoren.
Aanbeveling 1: de eindevaluatie wordt gehouden wanneer de landelijke cijfers over
2010 bekend zijn
Aanbeveling 2: in de tussenevaluatie staan de interventies (Budget Armoede en de
projecten, eventuele andere interventies) centraal en de bijdrage van de interventies
aan de realisatie van de doelstellingen en speerpunten van provinciaal
armoedebeleid.
Aanbeveling 3: de volledige meting op de indicatoren wordt herhaald in een tussen-
of eindmeting, zodra er voldoende nieuwe relevante informatie is vanuit diverse
bronnen. Dit wordt naar verwachting 2010.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 83
9.2. Tenslotte
Gedeputeerde Staten stelde de Doelstellingen en Speerpunten Provinciaal
armoedebeleid68 vast voor de periode 2008 en 2009.
Partoer CMO Fryslân is door GS gevraagd input te leveren voor de evaluatie van de
Doelstellingen en Speerpunten, die GS vaststelde voor de periode 2007 en 2008.
Deze input wordt als vervolg op de Nulmeting Armoede geleverd in de vorm van een
notitie met aanbevelingen op basis van de Nulmeting.
68 Zie bijlage 1.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 84
Referenties
Centraal Bureau Statistiek en Sociaal Cultureel Planbureau (2007). Armoedemonitor
2007
CMO Groningen (2006). Armoede en armoedebestrijding in de provincie Groningen.
Groningen: CMO Groningen.
Denktank Armoedebestrijding (2004). Doen en meedoen
Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden (2008) Inkomenssteun gemist?
Rapportage melddagen. Leeuwarden: FSU.
Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2008). Schuldhulpverlening.
Leeuwarden: GKB.
Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2007) Jaarverslag 2006. Leeuwarden:
GKB.
Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (2008) Schuldhulpverlening nieuwe stijl.
Duurzaam financieel evenwicht. Leeuwarden: GKB.
Heineke, D., Veen, R. van der & N. Kornalijnslijper (2005). Handreiking
ketensamenwerking in de Wmo (p. 5, 22). Den Haag: SGBO.
Jong, A. de e.a. (2005). Plaatselijke samenwerking voor individuele noodhulp.
Handboek voor een alliantie van fondsen, overheid en hulpverlening als wettelijke
voorliggende voorzieningen niet meer beschikbaar zijn (p. 21-34). Amsterdam:
Grafia.
Partoer CMO Fryslân (2007). Onderzoeksopzet Beleidsevaluatie Armoede.
Leeuwarden: Partoer CMO Fryslân.
Partoer CMO Fryslân (2007). Sociale Kaart Armoedebestrijding. Leeuwarden: Partoer
CMO Fryslân.
Projectgroep Zorgnetwerken (2003). Afstemming van dienstverlening bij
meervoudige problematiek. Opzet van Sociale Teams als basis voor zorgcoördinatie.
Leeuwarden.
Serail, T & M. von Bergh (2007) Huishoudens met risicovolle schulden. Tilburg: IVA.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). Sociale cohesie en sociale infrastructuur:
verkenning van beleidsmogelijkheden en bestuurlijke modellen (p. 9-13). Den Haag:
SCP.
Sociaal Cultureel Planbureau (2004). Sociale Uitsluiting in Nederland
Sociaal Cultureel planbureau (2007). Geld op de Plank: niet-gebruik van
inkomensvoorzieningen
STAMM CMO Drenthe (2006). Armoede in Drenthe Quickscan. Inventarisatie van
armoede in Drenthe. Assen: STAMM CMO Drenthe.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 85
Steketee, M, J. Mak & B. Tierolf (2008) Kinderen in tel Databoek 2008. Kinderrechten
als basis voor lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Vrooman, C., Hoff, S, Otten F en W. Bos (2007) Armoede Monitor 2007, SCP/CBS-
publicatie 2007/30. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Wildeboer Schut, J.M. & S. Hoff (2007) Geld op de plank. Niet-gebruik van
inkomensvoorzieningen. SCP-publicatie 2007/11. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Websites:
www.achtkarspelen.nl
www.ameland.nl
www.armekant-eva.nl
www.boarnsterhim.nl
www.dantumadeel.nl
www.deskule.nl
www.dongeradeel.nl
www.fsufriesland.nl
www.gkbfriesland.nl
www.ggzfriesland.nl
www.heerenveen.nl
www.humanitas.nl
www.isdzwf.nl
www.ketens-netwerken.nl
www.kollumerland.nl
www.leeuwarden.nl
www.meefriesland.nl
www.mzfriesland.nl
www.ooststellingwerf.nl
www.opsterland.nl
www.schiermonnikoog.nl
www.skarsterlan.nl
www.smallingerland.nl
www.sneek.nl
www.soza-nw-fryslan.nl
www.stichtingleergeld.nl
www.t-diel.nl
www.thesauruszorgenwelzijn.nl
www.uwv.nl
www.vnn.nl
www.weststellingwerf.nl
www.wymbritseradiel.nl
www.cbs.statline.nl
www.ikpjeugd.nl/jeugdmonitor
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008 86
BIJLAGEN
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Bijlage 1
DOELSTELLINGEN EN SPEERPUNTEN PROVINCIAAL ARMOEDEBELEID 2007
EN 2008
Doelstelling 1. Structuurversterking en bevorderen sociale infrastructuur
bestrijding armoede.
Speerpunten
a. Bevorderen samenwerking en (expertise) uitwisseling tussen
cliëntenorganisaties, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersinitiatieven en
gemeenten/ uitkeringsinstanties. Hierdoor wordt de armoedeproblematiek
eerder gesignaleerd.
b. Training van vrijwilligers en professionals van cliëntenorganisaties,
maatschappelijke organisaties, vrijwilligersinitiatieven en gemeenten/
uitkeringsinstanties opdat zij tijdig armoedeproblematiek signaleren.
c. Bevorderen van bovenlokale samenwerking.
d. Stimuleren van uitbreiding werkwijze sociale teams.
e. Ondersteunen van bestandkoppeling t.b.v. herkenning van kwetsbare, multi-
problem huishoudens en ter bepaling van armoedeproblematiek in Fryslân.
(Armoedemonitor).
f. Signaleren van de effecten van nieuw beleid op bestaand beleid.
g. Bundelen van cijfers en feiten.
h. Overzicht van goede voorbeelden.
i. Bevorderen van arbeidsmarktdeelname van mensen met schulden.
Doelstelling 2. Activerend armoedebeleid: participatie in de samenleving
vergroten.
Speerpunten
a. Participatie, inburgering en integratie van kwetsbare groepen allochtonen.
b. Vermindering analfabetisme en laaggeletterdheid.
c. Empowerment (zelfredzamer maken) van de doelgroep.
Doelstelling 3. Bestrijden van armoede en bevorderen van participatie
onder kinderen en jongeren.
Speerpunten
a. Participatiemogelijkheden voor kinderen en jongeren bevorderen.
b. Terugdringen leerachterstanden.
c. Verminderen voortijdig schoolverlaten o.a. door goede registratie te
bevorderen.
d. Signaleren van armoede door training beroepskrachten/ vrijwilligers.
e. Interventie in problematische gezinnen via de provinciaal gefinancierde
jeugdzorg.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Doelstelling 4. Aanpak van problematische schulden
Speerpunten
a. Preventie van problematische schulden.
b. Arbeidsmarkt aantrekkelijker maken.
c. Kwaliteit en slagingskansen van trajecten voor schuldhulpverlening verhogen.
Doelstelling 5. Tegengaan van niet gebruik inkomensvoorziening
Speerpunten
a. Voorlichting (bovenlokaal) over gebruikmaking voorzieningen/bevorderen van
zelfredzaamheid van mensen.
b. Onderzoek en ondersteuning bestandskoppeling om kwetsbare personen/
huishoudens te definiëren
c. Bevorderen van outreachend werken (naar de doelgroep toegaan) in het
bereiken van risicogroepen o.a. door het werken met intermediairs naar de
doelgroep
d. Initiatieven bevorderen die landelijke/gemeentelijke regelingen toegankelijker
maken voor de doelgroep.
e. Bovenlokale ketenversterking stimuleren van bv. UWV, SVB (sociale
verzekeringsbank), gemeenten.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Bijlage 2
Gemiddeld besteedbaar inkomen van particuliere huishoudens naar
belangrijkste bron van inkomen, 2005
Inkomensbron Totaal Loon Winst Werkloosheid, Pensioen
particulier bijstand,
huishouden arbeidsongeschikt
Regio's: in euro's: in euro's: in euro's: in euro's: in euro's:
Nederland 29.700 33.800 38.400 17.400 21.900
Fryslân 27.100 30.700 34.900 16.900 20.500
Achtkarspelen 26.500 30.200 36.100 17.300 18.800
Ameland 26.900 27.400 34.500 X69 19.700
Boarnsterhim 28.300 31.600 33.800 18.600 20.300
Bolsward 27.000 29.900 36.400 17.800 19.300
Dantumadeel 27.200 31.300 36.900 17.300 19.200
Dongeradeel 26.100 30.100 31.800 17.600 19.000
Ferwerderadiel 26.600 29.400 33.700 18.700 19.300
Franekeradeel 26.400 30.400 32.700 17.400 19.300
Gaasterlân-Sleat 27.900 31.900 35.800 18.000 20.600
Harlingen 25.800 29.700 32.700 16.000 20.300
Heerenveen 27.800 31.900 36.100 17.400 21.500
het Bildt 26.800 30.000 35.200 16.500 19.000
Kollumerland c.a. 26.300 29.400 34.900 16.700 19.200
Leeuwarden 25.000 28.500 34.300 15.000 21.200
Leeuwarderadeel 29.200 32.800 32.800 19.300 21.900
Lemsterland 28.300 32.600 33.700 17.000 20.800
Littenseradiel 30.200 32.900 36.200 18.600 20.900
Menaldumadeel 29.300 32.600 39.100 18.200 20.000
Nijefurd 26.100 29.700 33.000 15.800 19.300
Ooststellingwerf 26.900 31.600 31.600 17.400 19.900
Opsterland 28.300 32.400 33.300 18.100 20.800
Schiermonnikoog 23.800 29.300 11.100 X 23.000
Skarsterlân 29.000 32.500 37.400 17.500 20.800
Smallingerland 26.800 30.500 37.900 16.700 21.400
Sneek 26.600 29.900 36.300 16.500 21.400
Terschelling 28.800 29.100 39.500 17.600 22.900
Tytsjerksteradiel 29.200 32.300 38.600 22.300 21.400
Vlieland 25.900 25.700 32.800 X 23.500
Weststellingwerf 26.200 30.500 33.600 17.300 19.500
Wûnseradiel 27.300 29.900 32.400 16.900 20.000
Wymbritseradiel 29.800 33.400 34.100 19.700 20.700
© Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorburg/Heerlen Statline 15-4-2008
69 x (kruis) : geheim; het CBS heeft hier wel cijfers over maar kan deze om geheimhoudingsredenen niet publiceren. In
de tabellen moet geheimhouding (=x) worden toegepast als in een waarnemingscel het aantal opgehoogde
waarnemingen van individuen minder is dan 200 en van huishoudens minder is dan 70. Deze geheimhouding geldt ook
voor de bijbehorende bedragen!
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Bijlage 3.
Aandeel particuliere huishoudens met een laag inkomen als percentage van alle huishoudens en
naar type huishouden, per gemeente in Fryslân, 2005
Totaal particulier Eenpersoons- Paar zonder Paar met Eenouder-
huishouden huishouden kinderen kinderen gezin
Gemeenten % % % % %
Achtkarspelen 11 21 7 7 26
Ameland 10 17 5 9 x
Boarnsterhim 9 15 6 5 25
Bolsward 9 14 3 5 38
Dantumadeel 10 18 5 7 25
Dongeradeel 12 20 6 8 21
Ferwerderadiel 10 18 5 8 20
Franekeradeel 12 21 6 6 29
Gaasterlân-Sleat 8 16 4 5 26
Harlingen 13 23 6 7 27
Heerenveen 10 16 5 6 25
het Bildt 10 16 3 6 36
Kollumerland c.a. 10 19 6 6 28
Leeuwarden 15 22 5 9 37
Leeuwarderadeel 8 18 5 4 19
Lemsterland 12 20 7 9 30
Littenseradiel 9 13 5 8 27
Menaldumadeel 9 18 3 5 24
Nijefurd 15 28 9 7 19
Ooststellingwerf 11 18 6 7 26
Opsterland 10 16 5 7 31
Schiermonnikoog 10 12 7 9 x
Skarsterlân 9 15 4 7 22
Smallingerland 11 20 4 7 27
Sneek 12 20 5 6 26
Terschelling 11 17 6 8 19
Tytsjerksteradiel 9 16 3 7 26
Vlieland 11 9 5 13 x
Weststellingwerf 13 22 5 10 26
Wûnseradiel 11 14 6 10 32
Wymbritseradiel 9 15 6 6 14
Nederland 10 17 4 6 26
Fryslân 11 19 5 7 28
Bron: CBS Statline
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Bijlage 4.
Begrote bedragen en verbruik budget 2007 in % participatiebevorderende maatregelen bij Friese gemeenten 70
Gemeente Alfabetisering Inburgering Vergoeding Declaratiefonds/ Reiskostenvergoeding Voorlichting minima
kinderopvang kortingspas
Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed
2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 %
Achtkarspelen 154.000 100 40.000 94
Ameland 12.000 104%
Boarnsterhiem 154.000 100 92.000
Bolsward 120.000 9871 120.000 10 49.000 47
Dantumadeel 36.619 55 70.000 24 42.500 12 50.000
Dongeradeel 204.572 40.000 13 60.000
Ferwerderadiel
Franekeradiel
Gaasterlând-Sleat 120.000 98 120.000 10
Harlingen 20.000
Heerenveen 80.000 78 81.200 47 252.500 137 20.000 25
Kollumerland 40.000 94
Leeuwarden 230.000 159
Leeuwarderadiel
Lemsterland 120.000 98 120.000 10
Littenseradiel 120.000 98 120.000 10
Menaldumadeel
Nijefurd 120.000 98 120.000 10
Ooststellingwerf 74.160 85 73.800 100 73.800 100
Opsterland 60.000 80 25.000 80 12.000 90 50.000 90 15.000 80
Schiermonnikoog
Skarsterlân 38.631 18 25.500 100 13.000 100
Smallingerland 600.000 33 70.000 71 200.000 133
Sneek 72.400 51 195.000 94
Terschelling
Tytsjerkstradiel 29.000 174 58.800 111 10.300 122 30.500 150
Vlieland
Wunseradiel 120.000 98 120.000 10
Weststellingwerf 44.000 58.500 43
Wymbritseradiel 72.400 195.000
`t Bildt
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008
70 Niet alle gevraagde gegevens zijn aangeleverd. Soms is er onvolledig aangeleverd waardoor het verbruik in % niet te berekenen was.
71 Voor Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd en Wunseradiel zijn steeds totaalcijfers voor de 6 gemeenten aangeleverd (niet
uitgesplitst naar gemeente)
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Bijlage 5
Aantal schuldregelingverzoeken per gemeente in Fryslân, 2000-2006
Gemeente: 2006: 2005: 2004: 2003: 2002: 2001: 2000:
Achtkarspelen* 46 43 60 64 45 42 50
Ameland++ 4 3 9 6 4 1 4
Het Bildt ## 24 22 30 32 37 31 28
Boarnsterhim* 16 23 16 152 32 21 27
Bolsward** 20 28 18 26 20 13 16
Dantumadeel 5 11 14 26 18 35 20
Dongeradeel* 53 55 56 61 40 39 36
Ferwerderadiel# 12 9 12 27 16 20 18
Franekeradeel## 59 65 61 61 54 56 51
Gaasterlân-Sleat* 6 12 12 15 13 8 9
Harlingen## 70 61 49 55 40 25 55
Heerenveen+ 123 119 169 170 110 69 82
Kollumerland c.a.# 27 22 23 33 25 17 26
Leeuwarden+ 363 350 429 458 291 275 277
Leeuwarderadeel# 15 8 9 9 15 96 16
Lemsterland## 33 37 25 36 30 29 36
Littenseradiel## 6 13 15 12 11 11 14
Menaldumadeel## 26 17 25 13 8 41 21
Nijefurd** 11 13 16 15 23 14 13
Ooststellingwerf# 44 61 63 79 54 58 59
Opsterland* 46 61 62 45 23 34 49
Schiermonnikoog* 0 0 0 0 1 1 1
Skarsterlân+ 66 40 52 39 38 14 20
Smallingerland* 178 176 176 198 137 121 176
Sneek
Terschelling
Tytsjerksteradiel++ 35 37 32 42 23 15 20
Vlieland## 4 4 2 3 2 0 2
Weststellingwerf* 56 50 59 59 64 43 62
Wûnseradiel## 11 19 19 17 10 6 13
Wymbritseradiel
Totalen 1.474 1.476 1.623 1.727 1.258 1.118 1.281
Bron: GKB Friesland, 2007
N.B. Op 1 januari 1998 is de integrale schuldhulpverlening (BISH) van start gegaan. De
gemeenten met * aangegeven maken vanaf de start van BISH gebruik van de integrale
schuldhulpverlening.
De met ** aangegeven gemeenten vanaf 1 juli 1998.
De met # en ## aangegeven gemeenten zijn in de loop van 1999 respectievelijk van 2000
toegetreden. De met + en ++ aangegeven gemeenten zijn in de loop van 2003 respectievelijk
van 2004 toegetreden. De met
respectievelijk 2006 toegetreden.
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Bijlage 6
Tabel 8 Begrote bedragen en verbruik budget in % gebruik van inkomensregelingen bij mensen met een
minimuminkomen bij Friese gemeenten 72
Gemeente Individuele Categoriale bijzondere Langdurigheids- Kwijtschelding Collectieve Schoolkosten voor
bijzondere bijstand bijstand voor mensen toeslagen aanvullende kinderen
met een beperking ziektekosten-
verzekering
Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed Begroot Besteed
2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 % 2007 2007 %
Achtkarspelen 766.301 97%
Ameland 3.000 7% 1.960 91%
Boarnsterhim 98.000 135% 92.000 92% 5.000 30%
Bolsward73 300.000 69% 95.000 12% 71.000 87% 15.000 117.000 91%
Dantumadeel 70.000 16% 200.000 92% 70.000 81%
Dongeradeel 156.800 12% 200.000 81% 156.800 84%
Ferwerderadiel 66.905
Franekeradeel 187.680
Gaasterlân-Sleat 300.000 69% 71.000 87% 15.000 117.000 91%
Harlingen
Heerenveen 252.500 137% 152.150 84% 100.000 257% 298.738 157% 77.380 137%
Het Bildt 87.369
Kollumerland ca. 766.301 97% 580.000 128%
Leeuwarden 2.200.000 100% 460.000 100%
Leeuwarderadeel 8.181
Lemsterland 300.000 69% 50.000 136%
Littenseradiel 300.000 69% 50.000 136%
Menaldumadeel 8181
Nijefurd 300.000 69% 50.000 136%
Ooststellingwerf 290.285 75% 73.800 100% 42.900 92% 175.000 102% 31.000 102%
Opsterland 8.500 250.000 80% 90.000 65% 110.000
Schiermonnikoog
Skarsterlân 182.400 111% 24.000 203% 29.700 100%
Smallingerland 839.000 73% 200.000 100%
Sneek 365.000 51% 85.000 108% 160.000 101%
Terschelling 7.526
Tytsjerksteradiel 150.000 4.600 53.000 77.000 81% 128.000
Vlieland 8.181
Weststellingwerf 174.000 67% 38.000 140% 85.000 70% 52.000 100%
Wûnseradiel 300.000 69% 50.000 135%
Wymbritseradiel 365.000 51% 85.000 108% 160.000 101%
Bron: Enquête Partoer/ Provincie Fryslân 2008
72 Niet alle gevraagde gegevens zijn aangeleverd. Soms is er onvolledig aangeleverd waardoor het verbruik in % niet te berekenen was.
73 Voor Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd en Wûnseradiel zijn steeds totaalcijfers voor de 6 gemeenten aangeleverd (niet
uitgesplitst naar gemeente)
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
Bijlage 7 Lijst interviews
Enquête Onderzoek Armoede en Sociale Achterstand in Fryslân
Lijst interviews van deelnemende gemeenten:
· Achtkarspelen en Kollumerland: beleidsambtenaar Werk, Inkomen en Zorg
· Ameland: beleidsambtenaar Welzijn
· Boarnsterhiem: beleidsambtenaar Beleidsontwikkeling en projecten
· Heerenveen:beleidsambtenaar Visie en beleid
· Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd en Wunseradiel:
beleidsambtenaar Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuid West Fryslân
· Dantumadeel, Dongeradeel en Schiermonnikoog: beleidsambtenaar productgroep
Werk, Inkomen en Zorg gemeente Dantumadeel
· Franekeradeel, Ferwerderadeel, Harlingen, Het Bildt, Leeuwarderadeel,
Menaldumadeel, Terschelling en Vlieland: beleidsambtenaar Intergemeentelijke
Sociale Dienst Noord West Fryslân
· Leeuwarden: beleidsambtenaar Werk en Inkomen
· Ooststellingwerf: beleidsambtenaar Sociale Zaken en Werkgelegenheid
· Opsterland: beleidsambtenaar Maatschappelijke Ontwikkeling
· Skarsterlân: beleidsambtenaar Samenleving
· Smallingerland: beleidsambtenaar Sociale Zaken
· Sneek en Wymbritseradiel: beleidsambtenaar Sociale Zaken en Werkgelegenheid
· Tytsjerkstradiel: beleidsambtenaar Werk en Bijstand
· Weststellingwerf: beleidsambtenaar Werk en Inkomen
Interviews stakeholders:
· De heer A. Visser (jongerenhulpverlener)- Het Buro (Leeuwarden)
· Mevrouw I. von Pickartz (FNV bestuurder UGO) en mevrouw D. Stavenga van
der Waals (voorzitter Arme Kant Fryslân)
· De heer G. Terpstra (directeur)- De Skûle (Franeker)
· De heer N. de Jong (coördinator)- Fries Samenwerkingsverband
Uitkeringsgerechtigden, FSU
· De heer D. Cornelissen de Beer (schuldhulpverlener)- GKB
· De heer W. de Vries (consulent maatschappelijke activiteiten voor de 25
afdelingen in district Noord)- Humanitas
· De heer H. Doodkorte (voorzitter)- Stichting Leergeld Leeuwarden
· De heer K. van Anken (directeur/ bestuurder)- Zienn
· Mevrouw M. Houkes en mevrouw A. de Bue (coördinatoren Sociaal teams)- GGD
Fryslân
· Mevrouw M. Reijndorp (stafmedewerker) MEE Friesland
Nulmeting Armoede Fryslân september 2008
---- --
SAMENVATTING EN CONCLUSIES NULMETING ARMOEDE FRYSLAN
1. Stand van zaken wat betreft de armoede in Fryslân
In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen relatief
hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de provincie Gro-
ningen. In Fryslân heeft 10,7% van de huishoudens te maken met een laag inkomen.
Dit zijn 28.000 huishoudens. Ongeveer 8.000 huishoudens (3,4% van de huishou-
dens) leven 4 jaar of langer met een laag inkomen. Vooral alleenstaanden en een-
oudergezinnen hebben te maken met een laag en ook met een langdurig laag inko-
men. De helft van de huishoudens met een langdurig laag inkomen geeft aan veel
moeite te hebben met rondkomen.
Conclusies:
· Het gemiddeld besteedbare inkomen van de huishoudens in Fryslân was in
2005 27.100. Dit is bijna 9% lager dan het landelijke gemiddelde be-
steedbare inkomen van 29.700.
· In de landelijke top 10 van gemeenten met de laagste inkomens komen 4
Friese gemeenten voor. In de landelijke Top 20 arme buurten komen 5
Friese wijken voor (in Leeuwarden en Harlingen).
· In 2005 had 10,7% van de Friese huishoudens een laag inkomen, dit zijn in
totaal 28.000 huishoudens. In totaal woont 9,8% van de Friezen in een hu-
ishouden met een laag inkomen, dit zijn 60.000 personen. Huishoudens
met een laag inkomen wonen relatief het meest in de gemeenten Leeuwar-
den, Nijefurd, Harlingen en Weststellingwerf. Relatief de minste huishou-
dens met lage inkomens wonen in de gemeenten rond Leeuwarden en
Sneek.
· Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben te maken met een
laag inkomen en eveneens langdurig een laag inkomen.
· In de Friese gemeenten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen
relatief hoog in vergelijking met andere delen van het land, uitgezonderd de
provincie Groningen.
· Ongeveer 8.000 Friese huishoudens hebben al vier jaar of langer een laag
inkomen. Dit betreft 3,4% van alle Friese huishoudens. In totaal wonen
18.000 Friezen ofwel 3,2% van de bevolking in een huishouden dat al vier
jaar of langer moet rondkomen van een laag inkomen.
· De helft van de huishoudens met een laag inkomen heeft (veel) moeite om
van dit inkomen rond te komen.
2. Sociale infrastructuur armoedebestrijding
In de Friese sociale infrastructuur armoedebestrijding is een onderscheid te zien
tussen de professionele sector, die zich vooral richt op financiële, materiële en/of
psychosociale hulp, en de vrijwillige of semi-professionele sector, die zich vooral op
preventie en belangenbehartiging richt. Beide richten zich tevens op bevordering van
de maatschappelijke participatie van mensen in armoede.
In de professionele sector zijn vormen van ketensamenwerking ontstaan in de hulp-
verlening rond cliënten waaraan de meeste organisaties deelnemen: sociale teams,
BISH en (beginnend) de keten Werk en Inkomen. De vrijwilligersorganisaties hebben
zich verenigd in het platform De Arme Kant van Fryslân. De vrijwillige sector is sterk
in het bereiken van doelgroepen en werkt outreachend. De professionele sector, met
name Sociale Teams, is sterk in het snel en slagvaardig aanpakken van meervoudi-
ge problemen van cliënten. De professionele sector wil doelgroepen in een eerder
stadium bereiken, voordat problemen te hoog zijn opgelopen. Er is weinig structurele
samenwerking tussen de professionele en vrijwillige sector.
1
Conclusies:
· Waar de professionele sector zich vooral richt op financiële, materiële en/of
psychosociale hulp, richt de vrijwilligerssector zich vooral op preventie;
daarnaast houden zowel de professionele- als de vrijwilligerssector zich
bezig met maatschappelijke participatie.
· Professionele organisaties werken doorgaans samen in ketens (bijvoor-
beeld keten Werk en Inkomen, BISH en Sociale Teams Friesland), Vrijwilli-
gersorganisaties en overige niet-professionele organisaties werken vooral
samen in platforms (bijvoorbeeld Arme Kant Fryslân).
· Er vindt tot nu toe weinig samenwerking plaats tussen de professionele- en
de vrijwilligerssector, eventuele samenwerking hiertussen wordt vanuit bei-
de sectoren van belang gevonden.
· Waar de professionele sector zijn snelle, integrale aanpak binnen ketens
succesvol noemt, benadrukt de vrijwilligerssector zijn preventieve en out-
reachende werkwijze; op deze twee punten zouden beide sectoren elkaar
kunnen aanvullen.
· Streekcentrum De Skûle, een professionele welzijnsstichting die gebruik
maakt van een vrijwilligerscentrale, is een voorbeeld van een lokale brug-
genbouwer tussen de professionele- en de vrijwilligerssector.
· Zelfstandige organisaties (zowel professioneel als vrijwillig), die wel belang-
rijke contacten hebben met andere partners, benadrukken het belang van
autonomie binnen samenwerking: door teveel partners en teveel afstem-
ming zou samenwerking kunnen resulteren in een bureaucratische romp-
slomp.
· In alle gevallen van samenwerking moet reeds bestaande kennis en dienst-
verlening meer gebundeld worden in plaats van uitgebreid, en moet duide-
lijk voor ogen blijven waar samenwerking daadwerkelijk om draait: het be-
strijden van armoede.
3. Maatschappelijke participatie van mensen met een laag
inkomen en beleidsmaatregelen om de participatie te bevorderen
Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving. Maatschap-
pelijke participatie blijkt ten eerste uit de arbeidsparticipatie: werk is een belangrijke
manier om te participeren. Gegevens over arbeidsparticipatie zijn er niet gevonden
voor mensen met een laag inkomen. Wel is gevonden dat de arbeidsparticipatie in
Fryslân laag is vergeleken met Nederland. In Fryslân blijft de arbeidsparticipatie van
allochtonen sterk achter. De arbeidsparticipatie van vrouwen blijft achter bij die van
mannen. Allochtone vrouwen participeren het minst. Verder geldt: hoe lager het ge-
noten onderwijs, hoe lager de arbeidsparticipatie is.
De arbeidsparticipatie van mensen met een hoge opleiding is bijna dubbel zo hoog
als die van mensen met een lage opleiding. Een maat voor de participatie in werk is
ook het aantal Wwb-uitkeringen in Friese gemeenten. Het aantal Wwb-uitkeringen is
in 2007 gedaald. Friese huishoudens met een laag inkomen nemen veel minder deel
aan activiteiten buitenshuis dan huishoudens met geen laag inkomen. Vooral eenou-
dergezinnen en alleenstaanden nemen niet deel. Ook ervaren huishoudens met lage
inkomens meer belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis. Het
kostenaspect speelt hierbij een duidelijke rol. Voor huishoudens met een laag inko-
men speelt dit sterker dan bij huishoudens met geen laag inkomen.
Huishoudens met een laag inkomen nemen verder veel minder deel aan vrijwilli-
gerswerk dan huishoudens met geen laag inkomen. Gemeenten hanteren diverse
2
maatregelen om de participatie van mensen met een laag inkomen te bevorderen. In
hoeverre gemeenten de begrote budgetten per maatregel besteden, verschilt sterk
per gemeente: er is sprake van onderbesteding en overbesteding. Er is nog regelma-
tig sprake van onderbesteding, onder andere bij het budget alfabetisering en de ver-
goeding kinderopvang.
Conclusies:
· Inkomen is een belangrijke indicator voor participatie in de samenleving.
· In Fryslân is de arbeidsparticipatie lager dan in Nederland: 65,3 tegen 68,3.
Dit geldt voor autochtonen en voor allochtonen. De arbeidsparticipatie van
allochtonen blijft achter bij die van autochtonen in Fryslân: 53,1 versus
66,5. Allochtone vrouwen participeren minder dan allochtone mannen (45,4
versus 60,2) en ook minder dan autochtone vrouwen (45,4 versus 55,5%)
· Hoe lager het genoten onderwijs hoe lager de arbeidsparticipatie is. Het
verschil tussen arbeidsparticipatie van mensen in Fryslân met lager onder-
wijs en hoger onderwijs is aanzienlijk: 45,6 versus 81,1%.
· Bij alle gemeenten daalt het aantal Wwb- uitkeringsgerechtigden.
· Van de huishoudens met een laag inkomen in Fryslân neemt 40% bijna
nooit deel aan activiteiten buitenshuis tegen 30% van de huishoudens met
geen laag inkomen. Vooral eenoudergezinnen en alleenstaanden nemen
niet deel.
· Mensen met lage inkomens ervaren vaker belemmeringen om deel te ne-
men aan activiteiten buitenshuis dan mensen met geen laag inkomen.
Vooral het kostenaspect vormt een belemmering: voor 20% van de huis-
houdens met een laag inkomen tegen 7% van de huishoudens met geen
laag inkomen.
· Mensen met een laag inkomen nemen minder deel aan vrijwilligerswerk
dan mensen met geen laag inkomen: 32 versus 42%.
· Gemeenten hanteren diverse maatregelen om de maatschappelijke partici-
patie te bevorderen. Voorlichting aan minima, een declaratiefonds of kor-
tingspas voor deelname aan sociaal-culturele of sportieve activiteiten, en
de mogelijkheid van een alfabetiseringscursus worden in de meeste ge-
meenten aangeboden.
· Het verbruik van de verschillende participatiebevorderende maatregelen is
per gemeente verschillend: er is zowel sprake van behoorlijke onderbeste-
ding als van ruime overbesteding. Opvallend is dat de budgetten voor alfa-
betisering in 2007 niet volledig gebruikt werden. Bestrijding van analfabe-
tisme is een speerpunt van provinciaal beleid. Opvallend is verder het lage
verbruik van de budgetten voor een vergoeding van kinderopvang in veel
gemeenten.
· Enkele gemeenten hebben een hoog verbruikspercentage over de hele li-
nie van participatiebevorderende maatregelen.
4. Armoede van kinderen en jongeren en participatie
6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsgezin. Dit zijn
ruim 8.000 kinderen en jongeren in deze leeftijdscategorie. 31% van de kinderen van
0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achterstandswijk.
In Fryslân zijn enkele gemeenten die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten
behoren met het percentage kinderen dat in een achterstandswijk woont. Het aantal
voortijdig schoolverlaters is in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel. Jonge-
ren kunnen op verschillende terreinen participeren in de samenleving, bijvoorbeeld
via opleiding, werk, vrijetijdsbesteding. Jongeren zonder startkwalificatie lopen een
3
groter risico in een situatie van laag inkomen terecht te komen. Dit kan op de lange
duur tot armoede en sociale uitsluiting leiden. Het aantal voortijdig schoolverlaters is
in Fryslân tussen 2004 en 2006 tamelijk stabiel. De jeugdwerkloosheid is de afgelo-
pen jaren gedaald vanwege toenemende werkgelegenheidsmogelijkheden voor jon-
geren. Het werkloosheidspercentage ligt echter nog wel boven het landelijk niveau.
Deelnemen aan de samenleving komt tot uiting in deelname aan activiteiten op het
gebied van sport- en vrijetijdsbesteding. Kinderen uit huishoudens met lage inko-
mens nemen minder deel aan activiteiten op het gebied van vrijetijdsbesteding en
vakantie dan kinderen uit huishoudens met hogere inkomens.
Gemeenten hebben weinig beleid specifiek gericht op kinderen en jongeren in ar-
moede. Dikwijls is er wel beleid c.q. een maatregel voor gezinnen met kinderen in
armoede. Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen
van kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De ondersteuning
bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.
Conclusies:
· 6% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een uitkeringsge-
zin.
· 31% van de kinderen van 0-17 jaar in Fryslân groeit op in een achter-
standswijk, dit is een wijk of buurt met een lage sociale status (gebaseerd
op opleidingsniveau, inkomen en werkloosheid). In Fryslân zijn enkele ge-
meenten die landelijk tot de hoogst scorende gemeenten behoren met het
percentage kinderen dat in een achterstandswijk woont.
· Het aantal voortijdig schoolverlaters (2.223) is in Fryslân tussen 2004 en
2006 tamelijk stabiel.
· De jeugdwerkloosheid is de afgelopen jaren gedaald vanwege toenemende
werkgelegenheidsmogelijkheden voor jongeren. Het werkloosheidspercen-
tage ligt echter nog wel boven het landelijk niveau.
· Vrijetijdsbesteding van kinderen is welvaartsafhankelijk. Kinderen uit huis-
houdens met lage inkomens nemen minder deel aan activiteiten op het ge-
bied van vrijetijdsbesteding en vakantie dan kinderen uit huishoudens met
hogere inkomens.
· Gemeenten hebben weinig beleid specifiek op kinderen en jongeren. Dik-
wijls wel beleid voor gezinnen met kinderen.
· Een aantal organisaties in Fryslân houdt zich bezig met het ondersteunen
van kinderen en jongeren die te maken hebben met armoede. De onder-
steuning bestaat uit financiële hulp, begeleiding en/of projecten.
Problematische schulden in Fryslân, de hulpverlening en preventie
Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken met pro-
blematische schulden. Het aantal schuldhulpverleningsverzoeken is het laatste jaar
gestabiliseerd. 33% van de afgehandelde zaken in 2006 was geslaagd. Een groot
aantal mensen haakt af in de schuldhulpverlening. De resultaten van de vernieuwde
aanpak schuldhulpverlening zijn beter: schuldhulpverlening nieuwe stijl heeft een
hoger slagingspercentage.
Risicogroepen in Fryslân voor het ontstaan van problematische schulden zijn: al-
leenstaanden en eenoudergezinnen, laagopgeleiden en laaggeletterden en mensen
met een verstandelijke beperking. Incassobureaus en andere schuldeisers vererge-
ren de schuldensituatie door de wijze van innen. Er wordt geen rekening gehouden
met de betalingsmogelijkheden van mensen. Huishoudens komen in een hopeloze
betalingssituatie terecht waardoor er niet genoeg geld meer is voor de eerste le-
4
vensbehoeften. Voor een deel ontstaan problematische schulden doordat mensen
geen gebruik maken van aanvullende inkomensvoorzieningen. Voor een deel, met
name bij jongeren, is er sprake van een verkeerd bestedingspatroon. Agressieve
reclame, groepsdruk en te gemakkelijk verkrijgbare kredieten zijn oorzaken voor het
ontstaan van problematische schulden.
Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aanpakken van
schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend. 26 Friese gemeenten
hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk armoedebeleid. De meest voor-
komende maatregel is voorlichting (ongeveer eenderde van de gemeenten).
Conclusies:
· Naar schatting tussen 5.500-11.000 Friese huishoudens hebben te maken
met problematische schulden.
· Het aantal schuldhulpverleningverzoeken is het laatste jaar gestabiliseerd
· 33% van de afgehandelde zaken in Fryslân in 2006 was geslaagd. Een
groot aantal mensen haakt af. De resultaten van de vernieuwde aanpak
schuldhulpverlening zijn veelbelovend. Schuldhulpverlening nieuwe stijl
heeft een hoger slagingspercentage.
· Risicogroepen in Fryslân zijn: alleenstaanden en eenoudergezinnen, laag-
opgeleiden en laaggeletterden en mensen met een verstandelijke beper-
king.
· Incassobureaus en andere schuldeisers verergeren de schuldensituatie
door de wijze van innen. Huishoudens komen in een betalingssituatie te-
recht waardoor er niet genoeg geld meer is voor de eerste levensbehoef-
ten.
· Voorkomen is beter dan genezen: het belang van zo vroeg mogelijk aan-
pakken van schulden en preventie van schulden wordt algemeen erkend.
· 26 Friese gemeenten hebben preventie als doelstelling in het gemeentelijk
armoedebeleid. Meest voorkomende maatregel is voorlichting (ongeveer
eenderde van de gemeenten).
Stand van zaken met betrekking tot het niet-gebruik van
inkomensvoorzieningen en beleid om gebruik te bevorderen
Gemeenten weten niet goed hoe groot de doelgroep is die in aanmerking komt voor
het gebruik van inkomensvoorzieningen. Gemeenten zetten met name de individuele
bijzondere bijstand en de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in als in-
komensvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen.
De langdurigheidtoeslag en de regeling schoolkosten voor kinderen worden het
minst ingezet. Er zijn grote verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre
gemeenten de begrote bedragen voor die regeling benutten (het verbruik). De be-
langrijkste redenen voor niet gebruik zijn gebrek aan informatie over en kennis van
inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en rompslomp van het doen
van een aanvraag een reden om niet aan te vragen. Om het gebruik van inkomens-
voorzieningen te stimuleren zetten gemeenten vooral schriftelijke communicatiemid-
delen in. Ook doorverwijzen wordt veel gedaan.
Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn dikwijls een
specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid op het terrein van inkomensvoor-
zieningen. Alleenstaanden en eenoudergezinnen bijna nooit. Een meerderheid van
de gemeenten gebruikt wel eens de mogelijkheid van bestandskoppelingen om de
doelgroep te bepalen.
5
Bestandkoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsinstanties wor-
den nauwelijks benut voor het opsporen van mensen die recht hebben op een be-
paalde inkomensvoorziening.
Conclusies:
· Op 1 na hanteren alle gemeenten een hogere beleidsmatige grens dan 5%
van de bijstand als grens om in aanmerking te komen voor inkomensvoor-
zieningen en/of participatiebevorderende maatregelen.
· Gemeenten blijken niet goed op de hoogte te zijn hoe groot de doelgroep is
voor inkomensvoorzieningen.
· Gemeenten zetten met name de individuele bijzondere bijstand en de col-
lectieve aanvullende ziektekostenverzekering in als inkomensvoorzieningen
voor mensen met een laag inkomen. De langdurigheidtoeslag en de rege-
ling schoolkosten voor kinderen worden het minst ingezet.
· Er zijn grote verschillen per regeling en per gemeente in hoeverre gemeen-
ten de begrote bedragen voor die regeling benutten (het verbruik).
· Het verbruik van de individuele bijzondere bijstand en de categoriale bij-
zondere bijstand is zeer divers. Het verbruik van de langdurigheidtoeslag is
merendeels hoog: 100% of meer. Van de kwijtscheldingsregeling ook: 81
tot en met 137%. Het verbruik van de collectieve aanvullende ziektekosten-
verzekering is 65 tot en met 137%. Vier gemeenten hebben meerdere rege-
lingen en een hoog verbruik over de gehele linie.
· Om het gebruik van inkomensvoorzieningen te stimuleren zetten gemeen-
ten vooral schriftelijke communicatiemiddelen in. Ook doorverwijzen wordt
veel gedaan. In 19 gemeenten is er een of andere vorm van huisbezoek of
een formulierenbrigade(vrijwilligers of professionals die mensen opzoeken
en hen ondersteunen met het invullen van aanvragen).
· Ouderen, mensen met een beperking en huishoudens met kinderen zijn
dikwijls een specifieke doelgroep voor het gemeentelijk beleid. Alleen-
staanden en eenoudergezinnen bijna nooit.
· 22 gemeenten geven aan bestandkoppelingen te maken om doelgroepen
te bepalen.
· De belangrijkste redenen voor niet-gebruik zijn gebrek aan informatie over
en kennis van inkomensvoorzieningen. Verder is de ingewikkeldheid en
rompslomp van het doen van een aanvraag een reden om niet aan te vra-
gen.
· Bestandkoppelingen tussen gemeenten, belastingdienst en uitkeringsin-
stanties worden nauwelijks benut voor het opsporen van mensen die recht
hebben op een bepaalde inkomensvoorziening.
6
---- --
Provincie Friesland