Mededeling inzake gezamenlijk programmeren onderzoek
Communication from the Commission to the European Parliament, the
Council, The European Economic and Social Committee and the Committee
of the regions: Towards joint programming in research: Working
together to tackle common challenges more effectively (Nederlandse
versie niet beschikbaar)
* Basisgegevens
* Essentie voorstel
* Subsidiariteit en proportionaliteit
* Nederlandse positie
Basisgegevens
Datum Commissiedocument: 16 juli 2008
Nr. Commissiedocument: COM(2008) 468
Pre-lex:
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197260
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
SEC(2008) 2281/2282.,
http://ec.europa.eu/governance/impact/cia_2008_en.htm
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor
Concurrentievermogen. Raadsconclusies zijn voorzien voor december
2008. Het Franse Voorzitterschap lijkt met de keuze voor een aantal
maatschappelijke gebieden vooruit te willen lopen op het tijdpad dat
de Commissie heeft voorgesteld. Nederland hecht echter sterk aan het
oorspronkelijke tijdpad zoals dit in de mededeling is vastgelegd, dat
wil zeggen een gemotiveerde keuze voor specifieke gebieden tegen de
zomer 2009.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken in
nauwe samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap
Essentie voorstel
Onder Joint Programming - Gezamenlijk Programmeren (GP)- verstaat de
Commissie samenwerking tussen lidstaten in het definiëren, ontwikkelen
en implementeren van gezamenlijke strategische onderzoekagenda's die
betrekking hebben op grote maatschappelijke uitdagingen zoals
voedselveiligheid, gezondheidszorg, mariene ecosystemen en
biodiversiteit en klimaatverandering en energie. Dit op basis van
vrijwilligheid en in variabele samenstelling afhankelijk van interesse
in een onderwerp. GP kan zowel betrekking hebben op samenwerking
tussen lidstaten of regio's op basis van bestaande nationale
programma's als op het ontwikkelen van geheel nieuwe programma's.
Momenteel wordt slechts 15% van de publieke onderzoeksbudgetten van de
lidstaten gecoördineerd op Europees niveau, wat naar het oordeel van
de Commissie te laag en te gefragmenteerd is in een tijdperk van
toenemende globalisering. Dit percentage moet verhoogd worden om op
lange termijn de concurrentie aan te kunnen blijven gaan met de VS en
Japan, waar het federale onderzoek beter gecoördineerd is, maar ook
ten opzichte van opkomende grootmachten als India en China.
Subsidiariteit en proportionaliteit
De mededeling beoogt dat de Raad in december 2008 instemt met een 3
stapsprocedure die bestaat uit een (1) keuzeproces om maatschappelijke
gebieden te identificeren die zich lenen voor gezamenlijk programmeren
door middel van (2) het opstellen van een gemeenschappelijke visie en
(3) de vertaling hiervan in strategische onderzoeksagenda's. Deze
agenda's fungeren als overkoepelend kader voor een beter
gecoördineerde, gezamenlijke inzet van intergouvernementele, nationale
en regionale programma's.
Bevoegdheidsvaststelling:
In de mededeling wordt een aantal maatregelen aangekondigd, maar een
specifieke rechtsbasis wordt in de mededeling niet genoemd. De
Commissie heeft echter op grond van artikel 165 EG een met de
lidstaten gedeelde bevoegdheid om de activiteiten van de lidstaten en
de Gemeenschap op het gebied van onderzoek en technologische
ontwikkeling te coördineren, met als doel de samenhang van het beleid
van de lidstaten en het beleid van de Gemeenschap te verzekeren. De
Commissie kan hiertoe in samenwerking met de lidstaten initiatieven
ontplooien.
Subsidiariteit:
Nederland beoordeelt subsidiariteit als positief. In de mededeling
wordt gesteld dat 85% van de publieke R&D al jaren plaatsvindt op
nationaal niveau en slechts 15% op Europees niveau. Een Europese
aanpak in het bundelen van onderzoek heeft meerwaarde, omdat dit
fragmentatie van onderzoek tussen de lidstaten tegen kan gaan en
schaalvoordelen en externe effecten kan opleveren en daarmee de
positie van het onderzoek in Europa kan versterken. Gezien de
schaarste aan R&D middelen hebben Nederland en de EU hier baat bij.
De Europese meerwaarde in het bundelen van onderzoek geldt met name
voor onderzoeksgebieden die grensoverschrijdend van aard zijn, zoals
bijvoorbeeld voeding, energie en watermanagement (niet limitatief).
Proportionaliteit:
De Commissie geeft helder weer in deze mededeling dat de keuze aan de
lidstaat is of deze wil deelnemen aan een bepaald onderzoeksinitiatief
(zg. variabele geometrie). Uiteindelijk is niet elk
onderzoeksinitiatief even relevant voor elke lidstaat. Aangezien
deelname aan een initiatief vrijwillig is wordt de proportionaliteit
als positief beoordeeld. Bovendien is deelname vrijwillig en zal
alleen dan plaatsvinden na overleg met Nederlandse belanghebbenden bij
verdere uitwerking van gezamenlijk programmeringinitiatief. Nederland
beoordeelt het idee van variabele geometrie voor een dergelijke vorm
van Europese samenwerking op onderzoeksgebied eveneens positief.
Financiële gevolgen:
Indien in het kader van gezamenlijk programmeren wordt samengewerkt
tussen lidstaten in het definiëren, ontwikkelen en implementeren van
gezamenlijke strategische onderzoekagenda's die betrekking hebben op
grote maatschappelijke uitdagingen wordt vooral uitgegaan van
bestaande middelen op regionaal, nationaal en Europees niveau.
Nederlandse positie
Positief over de grondgedachte ...
Nederland steunt het streven naar meer coördinatie tussen nationale
onderzoeksprogramma's. Dit streven werd in 2000 al aangewezen als
cruciaal aspect van het Lissabonproces en de realisering van de
Europese Onderzoeksruimte. Nederland steunt bovendien de grondgedachte
van de mededeling, namelijk het leggen van een verbinding tussen de
Europese onderzoeksruimte en maatschappelijke vraagstukken. Nederland
zelf is inmiddels ook gestart met het opstellen van maatschappelijke
innovatieprogramma's (MIA) waarin eveneens een verbinding wordt gelegd
tussen het benutten/uitbouwen van maatschappelijke en innovatieve
sterktes en het oplossen van maatschappelijke problemen.
Het is denkbaar dat Nederland een actieve rol speelt in het
keuzeproces om maatschappelijke gebieden te identificeren die zich
lenen voor gezamenlijk programmeren. Voordeel van een leidende rol is
dat een grotere invloed kan worden uitgeoefend op de internationale
onderzoekagenda rondom een thema, waarbij de Nederlandse positie
verder versterkt kan worden.
De Commissie stelt in het kader van deze mededeling voor om een
optimale mix toe te passen van de bestaande `toolbox' van nationale,
intergouvernementele en communautaire instrumenten.
Nederland steunt deze pragmatische aanpak ten opzichte van mogelijke
afzonderlijke voorstellen in het kader van gemeenschappelijk
programmeren. In lijn met het AWT advies uit 2004 maakt Nederland geen
principiële keuze voor één bepaald coördinatiemechanisme, maar zal
steeds een afzonderlijke afweging worden gemaakt.
....maar met enkele kritische kanttekeningen bij de verdere invulling.
Zoals hierboven aangegeven beoogt de Commissie in haar mededeling, dat
de Raad voor Concurrentievermogen in december 2008 instemt met een 3
stapsprocedure over de verdere uitwerking van gezamenlijk
programmeren. In de discussie over de verdere uitwerking heeft
Nederland de volgende kanttekeningen.
Ten eerste moeten in de uitwerking van gezamenlijk programmeren
ervaringen met bestaande Europese initiatieven gericht op gezamenlijke
onderzoeksprogrammering (o.a. de zogenaamde artikel 169-initiatieven
en ERA-netten) worden meegenomen. De Commissie kan in het Zevende
Kaderprogramma het potentieel van het ERA-net instrument beter
benutten, door meer flexibel in te spelen op de initiatieven die in de
afgelopen jaren reeds `bottom-up' zijn ontstaan. Het ERA-net
instrument is een belangrijk en geschikt instrument gebleken om
barrières weg te nemen voor de coördinatie van nationale
onderzoeksprogramma's. Nederland vindt ook de toepassing van artikel
169-initiatieven als Eurostars en Ambient Assisted Living (AAL) van
toegevoegde waarde. De twee instrumenten (ERA-netten en artikel
169-initiatieven) zouden bij de verdere uitwerking van gezamenlijk
programmeren in ogenschouw moeten worden genomen. Nederland vindt dat
gezamenlijk programmeren de effectiviteit van deze twee instrumenten
kan versterken en waakt ervoor dat het niet volledig in de plaats van
deze instrumenten komt.
Ten tweede is Nederland van mening dat in sommige gevallen andere
coördinatiemechanismen als bilaterale samenwerking de voorkeur
verdienen, bijvoorbeeld in de vorm van openstelling van nationale
programma's op basis van reciprociteit.
In de derde plaats pleit Nederland voor opheldering van de rol van het
bedrijfsleven bij de verdere uitwerking van gezamenlijk programmeren.
De Commissie stelt dat het gezamenlijk programmeren gericht is op
samenwerking van de kennisvragers in het publieke onderzoekdomein. De
rol van het bedrijfsleven valt nu nog grotendeels buiten het bereik
van de mededeling. In navolging van het advies van de Commissie
Wijffels vindt Nederland dat overheid, kennisinstellingen en
bedrijfsleven moeten samenwerken bij vraaggedreven verbindingen tussen
kennisaanbod en -vraag . Daarom is van belang hoe eventuele nieuwe
initiatieven gericht op gezamenlijk programmeren zich zullen verhouden
tot de programmering van het Zevende Kaderprogramma (2007-2013) en tot
de in dit kader gestarte andere grootschalige initiatieven zoals de
JTI's (Joint Technology Initiatives) en de nog op te richten kennis-
en innovatiegemeenschappen van het EIT (European Institute for
Innovation and Technology) die betrekking hebben op publiek-private
samenwerking.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken