ChristenUnie
Bijdrage Esmé Wiegman spoeddebat groene stroom
Bijdrage Esmé Wiegman spoeddebat groene stroom
dinsdag 23 september 2008 11:01
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Het doet mij goed dat er vanmiddag ook weer wat meer lef
en fanatisme is getoond om de duurzaamheidsdoelstellingen te behalen.
Dat is belangrijk. Het energiedebat op 6 oktober zal meer diepgang
moeten krijgen. Ook bij de begrotingsbehandeling verdient dit thema
aandacht.
De woorden van de heer Hessels vind ik heel mooi. Als protestant
spreek ik natuurlijk niet over penitentie, maar ik verwacht goede
werken uit dankbaarheid van deze ministers. Ook de opdracht die de
heer Samsom voor het kabinet heeft geformuleerd, steun ik van harte.
EU-trajecten duren vaak lang. Die zijn echter wel heel hard nodig voor
het behalen van doelstellingen. Ik wijs kort op de uitspraken van het
Planbureau voor de Leefomgeving waaruit duidelijk blijkt dat de EU
natuurlijk de kans is om die doelstellingen te behalen maar dat zij
ook een risico vormt.
Want wij willen immer meters maken; dat willen wij nu al. De
mogelijkheden verplichten misschien de vorm. Ik zou voor 2010 graag al
wat contouren daarvan willen zien. Als wij in 2010 zien dat er meer
nodig is, zouden wij de alternatieven snel kunnen inzetten. In landen
waar groene stroom echt succesvol is, wordt meestal niet op de
consument gemikt maar vooral op de bedrijven. Ik denk dat dat een
belangrijk leerpunt is om mee te nemen.
De heer Madlener (PVV):
Voorzitter. Aan de politieke onhandigheid van de minister ga ik geen
woorden meer vuil maken. Zij heeft haar excuses aangeboden en die zijn
aanvaard. Maar over die groene stroom! De krantenkop "Groene stroom is
oplichting" en de uitspraken van de PvdA-Europarlementariër blijken
wel een heel groot waarheidsgehalte te hebben. Groene stroom is
helemaal niet zo groen. Dubbeltellingen, geen investeringen in
windmolens en honderd jaar oude waterkrachtcentrales worden hier als
groene stroom verkocht.
De groene stroom blijkt dus grotendeels een lege huls te zijn en de
consumenten die ervan gebruik maken worden eigenlijk een rad voor ogen
gedraaid. Een groen rad voor ogen gedraaid. En hoe is dan de redenatie
van de regering? Het zijn wel groene afnemers, dus wij moeten dat wel
houden! Die 2,5 miljoen mensen moeten hun geloof houden in groene
stroom, zelfs als het niets voorstelt. Ik vind dat een redenatie van
niets. Een redenatie als: ik rijd in een twintig jaar oude vervuilende
auto, maar hij is groen en dus is het goed. Of: ik laat tachtig lampen
branden, maar het zijn spaarlampen dus is het ontzettend goed voor het
milieu. Of de laatste: ik vlieg helemaal naar Bali en terug, maar ik
heb geen opblaasbare jacuzzi, dus wat ben ik goed voor het milieu! Ik
noem geen namen, voorzitter.
Dit soort groen beleid is niets waard. Ik wil al die mensen die
teleurgesteld zijn in hun groene contracten beschermen. Daarom heb ik
de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nederlandse burgers, bedrijven en
overheidsinstellingen jarenlang misleid zijn met zogenaamde groene
stroom;
constaterende dat vele burgers, bedrijven en instellingen groene
stroom-contracten hebben afgesloten met energiebedrijven;
verzoekt de regering, om te bewerkstelligen dat alle zogenaamde groene
stroom-contracten kosteloos kunnen worden omgezet in normale
stroom-contracten en ervoor zorg te dragen dat geen enkele burger,
bedrijf of overheidsinstelling enige schade hiervan zal ondervinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Madlener. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38 (31239).
De heer Madlener (PVV):
Om ook als PVV-fractie onze zorg voor het milieu hier te uiten, heb ik
een echt groene motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nederlandse burgers, bedrijven en
overheidsinstellingen jarenlang misleid zijn met zogenaamde groene
stroom;
constaterende dat vele burgers en bedrijven liever schone en goedkope
kernenergie hebben dan zogenaamd groene stroom;
verzoekt de regering, om de komende vergunningsaanvraag voor de bouw
van een kerncentrale nog deze kabinetsperiode voorvarend te
behandelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Madlener. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39 (31239).
De beraadslaging wordt enkele minuten geschorst.
Minister Van der Hoeven:
: Voorzitter. Wij hebben net even de taken verdeeld. Minister Cramer
zal het aanvaarden van de tweede motie van de heer Madlener ontraden
en ik die van zijn eerste motie. Wij hebben daar ook argumenten bij.
Wat ons opvalt -- wij hebben daar net even met elkaar over gesproken
-- wat u toch verdraaid negatief over die groene stroom bent, mijnheer
Madlener. U wilt dat gewoon niet. De rest van de Kamer wil dat
gelukkig wel. U gebruikt woorden als "misleid" in uw motie. U weet dat
dit flauwekul is, dat het gewoon onzin is. Wij ontraden het aanvaarden
van deze motie.
De heer Madlener (PVV):
Dit zijn nu grote woorden van u, minister, terwijl ik u net duidelijk
heb horen zeggen dat er inderdaad sprake is van dubbeltelling en dat
het nodig is dat er een gigantisch ander beleid wordt gevoerd ten
aanzien van groene stroom. Dat is toch niet te rijmen met elkaar? Dan
kunt u toch ook zeggen dat de verwachting die mensen nu van groene
stroom hebben niet wordt waargemaakt? De inhoud van de motie is niet
zo heftig. Het gaat er gewoon om dat consumenten worden beschermd
tegen de gevolgen van die groene stroom. Die motie kunt u toch gewoon
omarmen?
Minister Van der Hoeven:
Nee. Het is gewoon een beetje rellerig wat hier staat, dus dat gaan
wij niet doen. U legt mij nu voor de tweede keer woorden in de mond,
of, beter gezegd, u haalt mijn woorden anders aan dan ik ze heb
uitgesproken. Ik heb gezegd dat er in een aantal gevallen sprake is
van dubbeltellingen en dat wij dat niet willen. Ik heb ook aangegeven
waardoor die zijn ontstaan. Wij willen op termijn, liefst zo snel
mogelijk, dat groenestroomcontracten leiden tot extra investeringen in
de productiecapaciteit van groene stroom. Daar gaat het mij om. De 2,5
miljoen mensen die groenestroomcontracten hebben afgesloten, krijgen
wat zij hebben gevraagd. Zij betalen daar niet extra voor omdat deze
al op een andere manier is bekostigd. Wat in de motie wordt verzocht,
doen wij wat mij betreft niet. Maar het oordeel is aan de Kamer.
De heer Madlener (PVV):
De minister heeft mij niet kunnen overtuigen, dus ik handhaaf deze
motie.
Minister Van der Hoeven:
Dat zou ik ook doen als ik u was, maar ik sta niet in uw schoenen.
Ik kom nu op twee andere zaken. Wij hebben in het kabinet allemaal
iets wat wij coördineren. Minister Cramer -- daar hebben wij ook even
over gesproken -- doet dat waar het gaat om alles wat te maken heeft
met duurzaamheid. Elke vakminister moet echter zelf leveren en dient
zich te verantwoorden voor zijn of haar inzet en voor zijn of haar
resultaat. Dat heb ik hier vandaag ook gedaan. Als de Kamer mij
aanspreekt op de duurzame elektriciteitsproductie, spreekt minister
Cramer mij daarop aan en de Kamer ook. Zo hoort het ook. Dat geldt ook
voor de minister van Verkeer en Waterstaat waar het gaat om
mobiliteit, voor de minister voor WWI waar het gaat om de gebouwde
omgeving en voor andere collega's. Zo is het nu eenmaal.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Zo is het, maar u had als minister van Economische Zaken had
natuurlijk best gisteren kunnen leveren aan de minister van VROM waar
het ging om het beantwoorden van de vragen over groene stroom. Dan had
de minister van VROM daar gewoon mede namens u met één mond antwoord
op kunnen geven, punt uit.
Minister Van der Hoeven:
Wat wilt u nu eigenlijk? U hebt het nu vijf keer aangehaald en u hebt
vijf keer een antwoord gekregen. U bent niet tevreden met het
antwoord. Het is gelopen zoals het is gelopen. Gedane zaken nemen geen
keer. U spreekt mij hier inhoudelijk aan op de duurzaam geproduceerde
energie. Daar hebt u volkomen gelijk in. Als het niet goed gaat, weet
u mij te vinden. Als u voorstellen doet waarbij ik denk "verdorie, die
mevrouw Van Gent van GroenLinks heeft gelijk", krijgt u van mij
gelijk. Dat is ook precies de reden dat ik u twee toezeggingen heb
gedaan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik ben natuurlijk altijd blij met een compliment vanuit het kabinet,
dat zult u begrijpen, want dat komt niet zo vaak voor. Ik neem dat
graag aan. Dat betekent echter niet dat ik mijn vraag inslik. Ik blijf
gewoon van mening dat u dat beter had kunnen afstemmen. Als dat was
gebeurd, hadden wij het gisteren in een kwartier kunnen afhandelen.
Dan was niet door alle ruis en gedoe groene stroom in een kwaad
daglicht komen te staan. Ik betreur dat ten zeerste. Ik hoop dat dit
ook voor u een wijze les was.
Minister Van der Hoeven:
Dank u wel, ik ben altijd in voor wijze lessen. Als het gaat om de
vraag waar de commotie door is ontstaan: dat was niet door ons. Ik
denk dat het heel erg goed is dat wij nu met elkaar hebben gesproken
over die groene stroom en dat wij de knelpunten helder hebben
gedefinieerd. Wij hebben ook aangegeven wat de Nederlandse inbreng in
Europa is.
Het gaat erom dat er nieuwe capaciteit moet komen. De knelpunten in
het systeem moeten ook worden aangepakt. Verder moet er een
overgangsregeling komen, want de 2,5 miljoen huishoudens die op dit
moment een groenestroomcontract hebben, willen wij graag vasthouden.
De heer Jansen (SP):
Voorzitter. Ook de minister van Economische Zaken weet dat er de
afgelopen tijd af en toe wat licht zat tussen haar insteek en die van
de minister van VROM, althans initieel. Ik wijs wat dat betreft op het
kernenergiedebat van 19 maart. Zou het niet verstandig zijn geweest
als de minister van Economische Zaken gisteren in de richting van haar
collega van VROM had aangegeven dat de minister van VROM mede namens
haar antwoord op de vragen had kunnen geven in plaats van nu de indruk
te wekken dat er toch weer veel licht tussen zit? Dat is namelijk een
heel verkeerd signaal.
Minister Van der Hoeven:
Zo ken ik de heer Jansen weer. Dat willen wij niet. Het had anders
gekund, maar het is gelopen zoals het is gelopen. Ook ik ben altijd
bereid om een les te leren, ook van de oppositie.
Minister Cramer:
: Voorzitter. Ik ontraad de aanneming van de tweede motie van de heer
Madlener, die op stuk nr. 39. Dat heeft mijn collega ook al
aangegeven. De formulering over "de komende vergunningsaanvraag" is
voorbarig, want er is nog geen sprake van een aanvraag. De motie is
dus te vroeg ingediend.
De heer Madlener (PVV):
Voorzitter. Ik ben geen helderziende, maar ik heb wel het gevoel dat
die aanvraag er gaat komen. Desalniettemin trek ik de motie in, want
ik wil de discussie niet op scherp zetten. De discussie wordt wel
vervolgd. Dan gaan wij daar weer stevig in.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Madlener (31239, nr. 39) is ingetrokken, maakt zij
geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Minister Cramer:
Voorzitter. Er zijn mij nog twee vragen gesteld. De heer Hessels riep
mij op penitentie toe te passen en duurzaamheid. Ik zal dat als geen
ander omarmen. Mijn jargon is meters maken, handen uit de mouwen en
dat soort doe-activiteiten, want er is geen sprake meer van bedenken.
Het gaat erom in de praktijk zaken te realiseren in alle sectoren in
de maatschappij, in gemeenten, in provincies, overal in het land, ook
in het buitenland.
De heer Van der Vlies heeft de indruk dat wij achterlopen als het om
onze doelen gaat. Ik neem aan dat hij zich baseert op de Milieubalans
van het Planbureau voor de Leefomgeving. De cijfers, op grond waarvan
deze rapportage is gemaakt, zijn gebaseerd op het jaar 2006 en lopen
dus sterk achter. Het programma Schoon en Zuinig is nog niet in volle
omvang meegenomen. Met het oog daarop hebben wij ECM en het Planbureau
voor de Leefomgeving gevraagd om naast deze gestandaardiseerde
monitoringrapportages ook rapportages te maken over alle acties die
wij voornemens zijn te doen en alle acties die al in gang zijn gezet,
opdat ook datgene wat al is belegd en in maatregelen is uitgedrukt,
wordt meegenomen in een adequaat monitoringsysteem. Dat kan dan meteen
mee lopen in de jaarlijkse cyclus. De eerste rapportage is voor de
VROM-begroting gereed, zodat de Kamer zich snel een indruk kan vormen
of nu al of niet sprake is van achterstand. Als die er is, mag de
Kamer van mij aannemen dat mijn collega's en ik ervoor zullen zorgen
dat wij weer op schema komen. Dat hebben wij elkaar ook toegezegd,
zodat datgene wat wij beogen te bereiken daadwerkelijk wordt
gerealiseerd.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor haar antwoorden. Volgende week dinsdag
stemmen wij over de motie.
De vergadering wordt van 18.58 uur tot 20.00 uur geschorst.
Voorzitter:
Kraneveldt-van der Veen
WWB-onderwerpen
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op
11 september 2008 over WWB-onderwerpen.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Ik heb tijdens het algemeen overleg al naar voren gebracht
dat het kabinet rommelt met cijfers om de negatieve financiële
gevolgen van het generaal pardon te verdoezelen. Zo wordt bij de
berekening van de kosten van het generaal pardon voor de bijstand een
groep van ongeveer 12.000 pardonners niet meegeteld. Deze grote
verdwijntruc van bijna de helft van de pardonners moet stoppen. Daarom
dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet ervan uitgaat dat 40% tot 45% van alle
vreemdelingen die in het kader van het generaal pardon een
verblijfsvergunning hebben gekregen, zonder de pardonregeling ook wel
een verblijfsvergunning en recht op bijstand zouden hebben gekregen;
constaterende dat deze grote groep pardonners door het kabinet buiten
beschouwing wordt gelaten wanneer de financiële gevolgen van de
pardonregeling, bijvoorbeeld op het gebied van bijstand, in kaart
worden gebracht;
overwegende dat dit een oneerlijke en ondeugdelijke manier van rekenen
is omdat de aanname dat bijna de helft van de pardonners zonder de
pardonregeling ook wel rechtmatig verblijf en dus recht op bijstand
zou krijgen onwaarschijnlijk en zeker niet te bewijzen is;
verzoekt het kabinet om bij het in kaart brengen van de financiële
gevolgen van de pardonregeling open kaart te spelen en alle 27.500
vreemdelingen te betrekken die op grond van de pardonregeling een
verblijfsvergunning hebben gekregen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 59 (30545).
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering met
inwonende kinderen of studerende kinderen krijgen op het moment dat
hun kind achttien jaar wordt te maken met een inkomensachteruitgang.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om deze inkomensachteruitgang te
compenseren, maar in de praktijk verschilt dit nog altijd. Dit
betekent een forse inkomensachteruitgang voor deze groep, die wel kan
oplopen tot zo'n EUR250. Dat kan een belemmering zijn voor het
studeren van die kinderen terwijl dit o zo belangrijk is. Daarom
verzoeken wij de staatssecretaris om de wet aan te passen, zodat deze
compensatie gegarandeerd wordt. Hierover dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat alleenstaande ouders in de bijstand, waarvan het
inwonende jongste kind studerend of schoolgaand is, te maken kunnen
krijgen met een inkomensachteruitgang op het moment dat hun jongste
kind 18 jaar wordt;
overwegende dat de compensatie in de vorm van toeslagen die gemeenten
voor de inkomensachteruitgang kunnen geven sterk kan verschillen;
overwegende dat leren beloond moet worden en dat de huidige
inkomensachteruitgang een belemmering kan zijn om te leren of te
studeren;
verzoekt de regering om de Wet werk en bijstand aan te passen zodat de
inkomensachteruitgang van alleenstaande ouders in de bijstand waarvan
het inwonende jongste kind achttien jaar wordt en studerend of
schoolgaand is, wordt gecompenseerd totdat dit inwonende kind de
studie heeft afgerond,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut, Van Gent en
Spekman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 60 (30545).
Mevrouw Spies (CDA):
Ik heb een vraag over het dictum. Daarin staat "studerend of
schoolgaand" "wordt gecompenseerd tot dit inwonende kind de studie
heeft afgerond". Dat is heel ongeclausuleerd. Vindt mevrouw Karabulut
dan ook, ongeclausuleerd, dat inkomsten van studerende kinderen,
bijvoorbeeld uit stage of uit een combinatie van werken en studeren,
altijd tot consequentie moeten hebben dat de ouder niet gekort mag
worden op de bijstand?
Mevrouw Karabulut (SP):
Deze motie richt zich erop, en verzoekt de regering om te regelen, dat
de inkomensachteruitgang waarmee alleenstaande ouders te maken krijgen
op het moment dat hun jongste kind achttien wordt en gaat studeren,
los van de bijverdiensten, wordt gecompenseerd.
Mevrouw Spies (CDA):
Volgens mij gaat uw conclusie in ieder geval iets te kort door de
bocht. U stelt namelijk dat ouders een terugval in inkomen ondergaan,
terwijl in de Wet werk en bijstand een "kan"-bepaling is opgenomen.
Gemeenten kunnen het doen, maar hoeven het niet te doen. Wij willen nu
juist zo graag weten hoeveel gemeenten het al dan niet doen.
U vindt blijkbaar dat ook als een kind studeren met werken combineert
-- dit staat nog even los van bijverdiensten -- de inkomsten buiten
beschouwing moeten worden gelaten. Daarbij kan gedacht worden aan een
aantal particuliere opleidingen waarin tijdens de opleiding geld wordt
verdiend of aan studenten geneeskunde of wat dan ook. U vindt dus dat
onder alle omstandigheden de inkomsten van het kind buiten beschouwing
moeten worden gelaten. U beperkt het dus niet tot de kinderen die
alleen studiefinanciering ontvangen.
Mevrouw Karabulut (SP):
U moet er niet allemaal zaken bij gaan halen en verwarring
veroorzaken. U zei correct dat gemeenten de mogelijkheid hebben tot
compensatie, maar die mogelijkheid niet altijd toepassen. Onze motie
strekt ertoe dat die compensatie wel geregeld wordt. Er verandert dus
niets aan de overige voorwaarden.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Ik kan het heel kort houden, wat ook blijkt uit het feit
dat ik de motie van mevrouw Karabulut heb medeondertekend. Ik sluit
mij aan bij haar woorden.
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. Ik houd het iets minder kort, maar wel beknopt.
Wij hebben met de staatssecretaris een constructief overleg gevoerd
over de voortgang bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand. Wij
hebben met elkaar geconstateerd dat er heel veel positieve resultaten
zijn geboekt: steeds meer mensen vinden de weg naar een betaalde baan;
de tijd dat mensen van een bijstandsuitkering gebruikmaken, wordt
korter; minder dan 270.000 mensen zijn aangewezen op een uitkering.
Dat is goed, maar het kan altijd beter. Daarom heb ik aandacht
gevraagd voor de nog steeds forse onderuitputting. Ruim 170 mln. is
nog niet uitgegeven aan het doel van mensen aan werk helpen. De
CDA-fractie ziet hierin in elk geval aanleiding om voor de periode na
dit bestuursakkoord kritisch te kijken naar het totaal benodigde
budget voor een goede uitvoering van de Wet werk en bijstand. Ik reken
erop dat de staatssecretaris dit pleidooi steunt en tijdig voorstellen
daartoe formuleert.
Mede namens collega's Van Gent en Spekman heeft collega Karabulut de
motie op stuk nr. 60 ingediend met betrekking tot de korting die
alleenstaande ouders kunnen krijgen op hun bijstandsuitkering op het
moment dat hun thuiswonende, studerende kinderen 18 jaar worden. Zoals
reeds verschillende keren aangehaald, is de CDA-fractie van oordeel
dat het ongewenst is dat de uitkering wordt gekort als het
thuiswonende kind studiefinanciering ontvangt. Het lijkt erop dat er
Kamerbreed zo over gedacht wordt en als ik het goed begrijp, is dat
ook het oordeel van het kabinet. Zo is het ook gemeld aan gemeenten.
Toch steunt mijn fractie de motie niet. Wij vinden dat de
staatssecretaris in het overleg een beter voorstel heeft gedaan. Voor
ons kan inbreken in de systematiek van de Wet werk en bijstand alleen
aan de orde zijn als op basis van feiten is komen vast te staan dat
gemeenten ook doen wat wij graag willen. Daarom vraag ik de
staatssecretaris met spoed het aangekondigde onderzoek te verrichten.
Vervolgens kunnen wij op basis van de feiten kiezen of een wettelijke
regeling al dan niet nodig is.
Mevrouw Van (GroenLinks):
U weet net zo goed als ik, evenals collega's Karabulut en Spekman als
mede-indieners van de motie op stuk nr. 60, dat zich bij diverse
gemeenten problemen voordoen. Voor de betreffende ouder is dat
natuurlijk een groot probleem. Hoe lang mag dat feitenonderzoek duren?
Ik ben het niet met uw zienswijze eens. Laten wij het nu regelen.
Mevrouw Spies (CDA):
De staatssecretaris heeft aangegeven vier maanden nodig te hebben voor
het onderzoek. Het lijkt mij heel reëel als wij daar eens vier maanden
inclusief een voorstel van maken. U moet wel een beetje eerlijk zijn:
zelfs als de motie wordt aangenomen, dan betekent dat een
wetswijziging en dan duurt ook nog een hele tijd voordat een en ander
geregeld is.
Ik kies dus echt voor de weg van eerst de feiten kennen en niet nu al
overhaast met landelijke regelgeving komen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Volgens mij kan daar nu al mee begonnen worden. Het hoeft ook niet
heel erg ingewikkeld te zijn, er is namelijk al eerder over nagedacht.
Ik ben bang dat wij vier maanden gaan verliezen. Het hoeft echt niet
in een oude kaartenbak bij de gemeenten gecheckt te worden. Ik mag
aannemen dat het vrij snel te achterhalen is. Vier maanden is een te
lange termijn; het moet uiterlijk binnen een maand geregeld kunnen
worden. Laten wij dan ondertussen beginnen met het voorbereiden van de
wetswijziging.
Mevrouw Spies (CDA):
Ik zou dolgraag willen dat het binnen een maand kan. Als het binnen
een maand kan, dan moet het binnen een maand. Voor mij gaat kwaliteit
echter boven snelheid. Ik wil dus echt weten waar wij het over hebben,
voordat er overhaast naar het instrument van de landelijke regelgeving
wordt gegrepen. Het feit dat wij bij herhaling over dit onderwerp
hebben gesproken en dat er voor geen enkele gemeente nog een
misverstand kan bestaan over de wijze waarop dit onderdeel van de WWB
moet worden uitgevoerd, betekent misschien al dat het probleem een
flink stuk kleiner is geworden dan mevrouw Van Gent veronderstelt.
De voorzitter:
Ik herinner de leden eraan dat dit een VAO is en niet een compleet
debat.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb slechts een vraag. Wil mevrouw Spies voor gemeenten de
mogelijkheid openhouden om de groep alleenstaande ouders met
studerende kinderen wel te korten en deze ouders dus niet te
compenseren?
Mevrouw Spies (CDA):
Daarop was precies mijn vraag aan u gericht, mevrouw Karabulut. Het
dictum van de motie die u hebt ingediend, laat in mijn beleving
namelijk meer ruimte. Ik wil de gemeenten niet laten korten op de
uitkering van ouders die een studerend kind hebben dat alleen een
uitkering op basis van de Wet studiefinanciering of de WTOS ontvangt.
Als het betreffende kind een andere opleiding volgt, waarbij
bijvoorbeeld forse bijverdiensten aan de orde kunnen zijn, is het een
andere situatie. Dan vind ik het goed dat gemeenten maatwerk kunnen
blijven leveren. Ik heb steeds gezegd dat voor de CDA-fractie niet ter
discussie staat dat een ouder niet gekort moet worden op de uitkering
als een thuiswonend, achttienjarig kind alleen studiefinanciering
ontvangt. Daarover zijn wij het eens, mevrouw Karabulut.
Mevrouw Karabulut (SP):
U kunt wel flauw gaan doen over het dictum, maar ik had deze motie al
rondgestuurd, dus daar had u eerder over kunnen beginnen. Mijn vraag
is of u wettelijk gaat regelen dat al die ouders met studerende
kinderen die niet bijverdienen, om uw bewoordingen te gebruiken,
gecompenseerd worden zodat zij er niet in inkomen op achteruit gaan.
Of laat u dat over aan gemeenten en houdt u daarmee de mogelijkheid
open dat die ouders wel degelijk gekort worden en dat daarmee de
kansen op een afgeronde studie voor deze groep kinderen afnemen? Het
betreft juist de meest kwetsbare groep kinderen!
Mevrouw Spies (CDA):
U kunt wel chagrijnig gaan doen, maar het feit dat u een motie
indient, betekent toch niet dat u mij het recht kunt ontzeggen om iets
van die motie te vinden of iets te vragen over het dictum van die
motie? Ik wil net als u dat er geen consequenties zijn voor de
bijstandsuitkering van de ouders van achttienjarige thuiswonende
studerende kinderen die alleen een uitkering op basis van de Wet
studiefinanciering ontvangen. Dat is uw intentie, dat is mijn intentie
en dat is de intentie van het kabinet. Op basis van de huidige Wet
werk en bijstand kunnen wij dit vanavond nog realiseren. In mijn
beleving is daarvoor op dit moment niet die landelijke regeling nodig.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Blok op dit moment niet het woord wil voeren. Dan
is het woord aan de heer Spekman.
De heer Spekman (PvdA):
Voorzitter. Ik beperk mij tot de zojuist gevoerde discussie. Ik sta
daar anders in. Er is tijdens het algemeen overleg gediscussieerd over
dit onderwerp. Wij hebben het hier over gemeentelijke vrijheid, maar
ook over een veranderde wereld waarin kinderen langer thuis wonen. Dat
is tegenwoordig in Nederland volstrekt normaal en heeft mede te maken
met de woningschaarste. Het is echter wel een veranderde omstandigheid
waarvoor wij niet blind kunnen zijn. Een andere verandering is dat de
leer/werkplicht eraan komt. Wij zijn er met zijn allen erg op gebrand
om de vooruitgang van kinderen niet te beknotten. Dat gebeurt echter
wel op het moment dat de ouders merken dat zij gestraft worden voor de
keuze van hun kind. Welke druk ontstaat er dan? Daarom is mijn fractie
ervan overtuigd dat wij het moeten veranderen.
Ik snap de positie van de staatssecretaris als hij zegt gemeenten de
kans te willen geven om het goede te doen. Dit is een belangrijke
zaak. Ik vind het geen goede zaak als ook maar één gemeente de moeder
kort omdat de zoon of dochter thuis woont en studeert op basis van
basisbeurt plus aanvullende beurs en haar de toeslag niet geeft, of de
toeslag betaalt uit het armoedebeleid. Dat is niet goed op grond van
de reeds genoemde argumenten en omdat het een oneigenlijk gebruik is
van de armoedegelden van gemeenten. Die ouders krijgt het weliswaar,
maar het wordt betaald uit het verkeerde budget. Ik wil een duidelijke
situatie creëren voor de ouders en ervoor zorgen dat de kinderen gaan
studeren. Dat is het doel dat wij moeten nastreven. Dat is ook de
bedoeling van de leerwerkplicht. Daarom heb ik de motie
medeondertekend.
Staatssecretaris Aboutaleb:
: Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng.
Ik wijs de heer Fritsma op de duidelijke brief van het kabinet waarin
gewoontegetrouw transparant en duidelijk wordt aangegeven hoe wij
vanuit Sociale Zaken de kosten geraamd hebben die gemoeid zijn met de
bijstand in het kader van het generaal pardon. Er geen woord Spaans
bij, zou ik bijna willen zeggen.
De heer Fritsma verdenkt mij in casu het kabinet van het weglaten van
cijfers om de kosten van de bijstand cosmetisch laag te houden. Ik heb
in het AO de heer Fritsma proberen uit te leggen dat ik als
staatssecretaris enorm in de problemen kom als ik dat zou doen, omdat
ik dan van de minister van Financiën navenant minder geld krijg om de
bijstand uit te voeren. Stelt u zich voor dat ik ineens 10.000 mensen
niet meer raam. Dat betekent dat ik van Financiën voor 10.000 mensen
minder bijstandsgeld krijg en dus in de problemen kom. Ik snijd
mijzelf daarmee in de vingers.
Verder heb ik tegen de heer Fritsma gezegd dat ik, los van de gang van
zaken rondom toelating van mensen in Nederland, vanuit Sociale Zaken
gehouden ben naar de werkelijke praktijk te kijken. De werkelijke
praktijk was dat de afgelopen jaren een aantal mensen in Nederland
bleef. Onder het regiem van het vorige kabinet was het gebruikelijk
daarmee rekening te houden in de raming van de kosten van de bijstand.
Met een deel van de populatie die nu in het kader van het generaal
pardon in Nederland wordt toegelaten, was dus in de eerdere ramingen
al rekeninggehouden. Met andere woorden: wij zouden dubbel ramen als
wij de totale populatie van 27.500 opnieuw meenamen in de ramingen. Ik
wijs erop dat deze 27.500 mensen niet allemaal in de bijstand komen,
want de bijstand gaat uit van huishoudens en niet van individuen. Bij
dit aantal zitten kinderen, mensen die niet werken, et cetera.
De ramingen zijn volledig transparant weergegeven in de brief, maar op
de een of andere manier slaag ik er niet in om de heer Fritsma
duidelijk te maken dat dit het is, it's nothing but the truth. Ik heb
geen andere keuze dan aanvaarding van de motie van de heer Fritsma op
stuk nr. 59 te ontraden.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. De staatssecretaris zegt zelf dat een groep van 40% tot
45% van de mensen uit het generaal pardon buiten het kostenplaatje van
de bijstand wordt gehouden omdat die groep anders toch wel een
verblijfsvergunning gekregen. Het gaat mij om die aanname. Nogmaals,
het is geen feitelijke situatie, het is een aanname. In mijn ogen is
het een ondeugdelijke aanname en bovendien vind ik het een rare manier
van redeneren. Wij zeggen toch ook niet: laten wij dodelijke fouten
van ziekenhuizen niet in ogenschouw nemen omdat de patiënten anders
ook wel overleden zouden zijn?
Waarom kijkt de staatssecretaris niet naar de feiten? De feiten zijn
duidelijk: 27.500 mensen hebben op grond van het generaal pardon een
verblijfsvergunning gekregen. Bij het in kaart brengen van de
financiële gevolgen voor de bijstand, moet gekeken worden naar die
groep van 27.500 vreemdelingen.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Voorzitter. De heer Fritsma wil nu eigenlijk treden in de systematiek
en de techniek die reeds jarenlang bij Sociale Zaken en
Werkgelegenheid usance zijn. Wij ramen daar al lang mee. Dit is dus de
manier waarop Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet alleen onder dit
kabinet, maar ook in het verleden heeft geraamd. Wij gaan hier toch
ook niet discussiëren over de modellen van het CPB en wij vragen ons
ook niet af hoe die als het ware in elkaar zijn geschroefd. Het CPB
hanteert zijn techniek; zo ramen ze daar. Wij zeggen u: en zo hebben
wij geraamd, volledig eerlijk en transparant. Wij ramen echter op tal
van andere manieren, bijvoorbeeld als het gaat om de mogelijke kosten
voor de WW of de WAO. Wij ramen altijd met de modellen die bij Sociale
Zaken en Werkgelegenheid zijn ontwikkeld. De heer Fritsma kan het niet
eens zijn met die ramingen, maar wij hebben altijd zo gewerkt en dat
zullen wij wel blijven doen. Dit is onze manier van werken. Het debat
dat hierbij speelt, gaat over het generaal pardon an sich. Echter,
daar ga ik niet over. Bij mij gaat het erom dat ik kan betalen als
mensen een beroep doen op de bijstand. Daarvoor moet ik deugdelijk
kunnen ramen en ik probeer aan te geven dat ik gehouden ben om volgens
de regels te ramen. Als ik dat niet goed doe, kom ik geld te kort. Ik
pas daarom op om niet correct te ramen, want dan snij ik in mijn eigen
vingers en kom ik honderden miljoenen te kort.
Voorzitter. Mevrouw Karabulut heeft een motie ingediend die een
merkwaardige discussie oproept. Het komt namelijk zelden voor dat
moties worden ingediend over een onderwerp waarover wij het met elkaar
eens zijn. Tijdens het algemeen overleg heb ik gezegd dat de Kamer en
het kabinet het geheel met elkaar eens zijn. Als namelijk een
18-jarige bij een alleenstaande ouder inwoont en financiën ontvangt --
tegen mevrouw Spies zeg ik: wij hebben het dan over een bescheiden
stagevergoeding -- vinden wij dat de sociale diensten op die financiën
niet moeten korten. Een eerder overleg heeft geresulteerd in een brief
van mij aan de gemeenten met de duidelijke aansporing om in die
gevallen niet langer te korten. Dat is de stand van zaken.
Mevrouw Karabulut vertrouwt er niet op dat de gemeenten de consigne
van het kabinet overnemen. Dat dat niet is gebeurd, is echter maar
zeer de vraag. Ik weet op dit moment niet wat de gemeenten met de
brief van het kabinet hebben gedaan. Ik vind dat wij in dezen de
koninklijke weg moeten bewandelen. Wij moeten niet grijpen naar het
zware middel van de wetgeving om daarmee de gemeenten te laten doen
wat wij willen. Wij zijn namelijk allemaal redelijk tevreden over de
werking van de Wet werk en bijstand. Juist de ruimte die de gemeenten
is gegund, heeft ertoe geleid dat wij goede resultaten boeken. Ik ben
daarom heel voorzichtig om op voorhand te zeggen dat wij de
gemeentelijke praktijk en de gemeentelijke ruimte moeten insnoeren.
Dat wil ik dus niet op voorhand. Ik wil wel optreden als zou blijken
dat een opvatting van het kabinet en van de Kamer niet door de
gemeenten worden opgevolgd. Gelet ook op de noodzaak bij mevrouw
Karabulut van het indienen van deze motie gaat zij ervan uit dat wij
reeds tot wetgeving moeten overgaan. Ik ben zover nog niet. Ik vraag
de Kamer om gedurende de komende periode, de periode tot eind dit
jaar, de inspectie een onderzoek te laten doen. Ik heb daarover
overleg gepleegd met de inspectie en het is gebleken dat zij dit vrij
snel voor ons kunnen doen: in drie maanden. Ik wil de inspectie vragen
om na te gaan wat de huidige praktijk is. Ik ben dan bereid om in
januari, na het reces, de Kamer de uitslag van het onderzoek te doen
toekomen en daarbij te melden wat ik van plan om daarmee te doen. De
Kamer hoort dit dus vrij snel. Ondertussen ben ik bereid om in ons
eigen huis ambtelijk na te gaan wat wij zouden moeten doen als blijkt
dat de gemeenten de opvattingen van het kabinet en van de Kamer niet
uitvoeren. Daarvoor kunnen wij dus voorbereidingen treffen. Deze motie
vind ik dan ook eigenlijk overbodig, los van het feit dat het verzoek
dat met het eind van de motie wordt gedaan, wel degelijk verwarring
zaait. Dat heeft mevrouw Spies goed gezien. In de laatste zin staat
"wordt gecompenseerd". Over compensatie hebben wij echter nooit
gesproken. Wij hebben het altijd gehad over het "niet korten op de
uitkering". Dat is een gans andere benadering dan die blijkt uit
compenseren. Met "compenseren" suggereer je dat mensen inkomen hebben
misgelopen en dat je daarvoor compensatie biedt. Dit komt niet overeen
met de strekking van het debat in het algemeen overleg. Dus ook als
het gaat om de tekst van de motie, heb ik daar moeite mee. De geest
van het verhaal is voor mij aanleiding, voorzitter, om de Kamer
aanneming van deze motie te ontraden.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. De staatssecretaris zegt de wens van de Kamer te delen en
hetzelfde doel na te streven. Dan is het merkwaardig dat hij deze
motie niet omarmt en niet als steun in de rug ziet, zodat hij alles
goed kan regelen. De staatssecretaris moet ook niet doen alsof dit
nieuw is en alsof wij hier niet eerder over hebben gesproken. Hierover
praten wij al langer dan een jaar. Het enige wat wij aan het kabinet
vragen, is om een goede regeling te treffen, zodat in het geval twee
of drie gemeenten dit beleid niet toepassen, de inkomensachteruitgang
wordt gecompenseerd. Verder wijs ik erop dat ik met mijn voorstel wil
werken conform de systematiek van de staatssecretaris. Dat is de
toeslagensystematiek.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik ben huiverig om op voorhand, zonder dat wij precies weten waarover
wij spreken, de ruimte van de gemeenten in het kader van de WWB in te
snoeren. Het verrast mij niet, dat deze motie van de SP hier ligt,
want steeds als wij over de WWB spreken...
De voorzitter:
Er zijn drie indieners.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Steeds als wij hierover spreken, heeft mevrouw Karabulut de neiging om
de gemeentelijke ruimte te willen insnoeren. Alle moties bij alle
debatten in de afgelopen periode gaan uit van het centraliseren van
aspecten die samenhangen met de WWB. Ik ben er niet op voorhand van
overtuigd dat deze stap nu noodzakelijk is. Ik wil dat eerst de feiten
op tafel komen. Als die feiten niet in overeenstemming zijn met wat ik
vind en wat de Kamer vindt, gaan wij over tot regelgeving.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil de staatssecretaris erop wijzen dat dit een motie van de SP
samen met de PvdA, uw partij, en GroenLinks is.
Verder vind ik dat het niet allebei kan zijn. De staatssecretaris zegt
aan de ene kant dat hij het er mee eens is, en aan de andere kant dat
het beknotten van gemeentelijke vrijheid is. Óf de staatssecretaris is
het ermee eens en hij gaat het regelen, óf hij is het ermee oneens en
hij laat deze groep en deze kinderen in de steek en geeft ze geen
vleugels om te studeren.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Daar is nog een weg tussen. Ik vind dat de gemeenten hier een steek
laten vallen en ik spoor hen aan het beter te doen. Pas als zij het
niet doen, regel ik het. Dat is de gang van zaken zoals ik die wens en
ik laat mij niet het verwijt aanpraten dat ik kinderen in de steek
laat. Dat laat ik mij op geen enkele manier aanpraten, want dat doet
geen recht aan mijn inzet in dit dossier.
De heer Spekman (PvdA):
Ik snap de positie van de staatssecretaris ten opzichte van de
gemeenten. Dat ligt allemaal gevoelig. Snapt de staatssecretaris ook
de positie die althans een deel van de Kamer inneemt? Ik behoor daar
ook toe. Voor mij is het de eerste keer dat ik de gemeentelijke
vrijheid inperk, maar ik maak in dit debat een heel bewuste keuze.
Juist omdat ik het zo belangrijk vind dat kinderen kunnen studeren en
juist omdat ik het belangrijk vind dat het armoedebudget voor armoede
wordt aangewend en niet voor een compensatie van toeslagen. Allebei
gebeurt feitelijk. Is de staatssecretaris het met mij eens dat zelfs
de laatste gemeenten die het niet doen, het zouden moeten doen zoals
wij het willen, in het belang van die kinderen en in het belang van de
wil om vooruit te knokken?
Staatssecretaris Aboutaleb:
Als uit het onderzoek blijkt dat het gaat om één of twee gemeenten die
de wens van Kamer en kabinet niet uitvoeren, kan ik mij niet
voorstellen dat de heer Spekman vraagt of de wet alsnog kan worden
gewijzigd. Ik verwacht dat hij mij dan vraagt eens contact op te nemen
met die gemeenten, wat wij met enige regelmaat doen. De inzet van de
heer Spekman verschilt niet van de mijne. Ik vraag tijd om de feiten
op tafel te krijgen, ondertussen studerend op wijziging van
regelgeving. Mocht het nodig zijn, dan kom ik in januari bij de Kamer
terug, dan zijn wij er als het snel gaat binnen een jaar uit.
De heer Spekman (PvdA):
De staatssecretaris geeft geen antwoord op mijn vragen, noch hier,
noch in het algemeen overleg. Er kan altijd een andere wind staan in
gemeenteland, iets wat ik normaliter altijd respecteer, behalve als
het gaat over zoiets belangrijks als het zich vooruit willen knokken
van kinderen. Dat wil ik nooit beknotten.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik ben het eens met de heer Spekman. Maar ik vraag hem wel om, als wij
de majeure stap zetten om de ruimte van de gemeenten in dezen in te
perken, dit te doen op basis van feiten en niet op basis van
vermoedens. De heer Spekman en anderen kennen die feiten niet.
Wij weten allemaal dat het altijd even duurt voordat de
uitvoeringspraktijk is aangepast nadat er een brief uit Den Haag is
gekomen. De bereidheid tot aanpassing is er. De Inspectie Werk en
Inkomen heeft mij aangegeven dat het onderzoek eind van dit jaar
gereed is. Welnu, dan kunnen wij in januari met elkaar vaststellen of
blijkbaar wet- en regelgeving noodzakelijk is.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording.
Decentralisering langdurigheidstoeslag
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband
met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering
van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van
huishoudens met schoolgaande kinderen (31441).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. Het gaat goed in Nederland. Steeds meer mensen vinden een
baan en steeds minder mensen zijn voor hun inkomen op een uitkering
aangewezen. Het aantal mensen dat in armoede leeft, neemt volgens de
voorspellingen in 2008 af. Wij plukken hierbij natuurlijk de vruchten
van een positieve economische ontwikkeling, die zich vertaalt in een
groei van de werkgelegenheid. Wij zien daarbij ook dat de invoering
van de Wet werk en bijstand, nu alweer vier jaar geleden, positief
werkt. Via deze wet zijn gemeenten, meer dan in het verleden,
geprikkeld alles uit de kast te halen om mensen die kortere of langere
tijd geen betaald werk hebben weer aan de slag te krijgen. De
resultaten liegen er niet om. Steeds meer mensen vinden de weg terug
naar betaald werk, met alle bijkomende voordelen van dien, en nemen
weer actief deel aan de samenleving. Hun gevoel van eigenwaarde
groeit, zij krijgen perspectief en in veel gevallen ook uitzicht op
verbetering van hun financiële positie. Het aantal mensen dat is
aangewezen op een bijstandsuitkering daalt nog steeds. Gemeenten
hebben daarbij een prestatie van formaat geleverd. Zij hebben de koers
verlegd. Zij volstaan niet langer met het verstrekken van een
uitkering maar stellen de vraag voorop hoe mensen zo snel mogelijk
naar de arbeidsmarkt teruggeleid kunnen worden waardoor zij niet
afhankelijk blijven van een uitkering.
Deze successen betekenen niet dat wij nu klaar zijn en achterover
kunnen leunen. Ondanks alle goede resultaten zijn er nog steeds dingen
die beter kunnen. Wij weten allemaal dat het voor gezinnen met een
laag inkomen niet meevalt de eindjes aan elkaar te knopen. Dat
betekent dat zeker in gezinnen met schoolgaande kinderen, die kinderen
niet altijd kunnen deelnemen aan activiteiten die voor hun
ontwikkeling van grote waarde zijn. Een computer met
internetaansluiting en lidmaatschap van een sportclub zijn
bijvoorbeeld belangrijk voor de toekomstkansen van deze kinderen, en
ouders kunnen die niet altijd betalen. Kinderen moeten gelijke kansen
hebben op een goede toekomst. Wij moeten voorkomen dat door een laag
inkomen van de ouders, kinderen maatschappelijk niet participeren en
daardoor achterop raken bij leeftijdsgenoten die deze kansen wel
hebben. Het hebben van een uitkering, het leven rond het minimum moet
niet van generatie op generatie worden doorgegeven. Dit wetsvoorstel
brengt die gelijke kansen dichterbij door ouders van schoolgaande
kinderen gericht te ondersteunen door bijvoorbeeld een computer te
verstrekken of het lidmaatschap van een sportclub te betalen. Die
gedachte spreekt ons aan en daarvoor zijn er in het coalitieakkoord en
via de motie-Van Geel ook middelen beschikbaar gesteld. Ik heb toch
goed begrepen dat de gemeente bepaalt of een ouder voor deze vorm van
ondersteuning in aanmerking komt en dat er geen onder- of bovengrens
in inkomen is aangegeven, net zoals het inzetten van deze middelen
niet beperkt is tot de groep mensen die ook een algemene uitkering op
basis van de WWB hebben? Kan de staatssecretaris dit bevestigen?
De in het wetsvoorstel gekozen vormgeving is die van uitbreiding van
de mogelijkheden die gemeenten hebben om categoriale bijstand te
verstrekken. Het is geen geheim dat de CDA-fractie buitengewoon
terughoudend om wil gaan met het verstrekken van categoriale bijstand.
Een van de successen van de WWB is nu juist dat maatwerk wordt
geleverd en dat wij per persoon en per gezin kijken wat nodig is. In
de memorie van toelichting en zeker ook in de beantwoording van onze
vragen in de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij de
overtuiging gekregen dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan ondersteuning
van ouders van schoolgaande kinderen waarin per geval nog steeds wordt
bezien wat nodig is.
Verstrekking in natura en de afbakening van de doelgroep maken dat wij
ervan overtuigd zijn dat de middelen ook echt bij die doelgroep
terecht zullen komen.
Het is natuurlijk wel terecht dat de staatssecretaris de vinger aan de
pols wil houden en dat ook het SCP onderzoek doet naar participatie
van arme kinderen. Op pagina 19 van de nota naar aanleiding van het
verslag lees ik dat hij ook op gemeentelijk niveau wil meten hoeveel
gemeenten jaarlijks besteden om participatie bij kinderen te
bevorderen. Als ik het goed lees, doen daar echter alleen gemeenten
aan mee die de convenanten hebben ondertekend. Levert dat dan wel een
representatief beeld op? Hoe kan de staatssecretaris straks zien of de
ambitie van dit kabinet -- halvering van het aantal kinderen dat in
armoede opgroeit -- wordt gerealiseerd?
Het tweede deel van het wetsvoorstel gaat over het decentraliseren van
de langdurigheidstoeslag. Dit is een afspraak uit het bestuursakkoord
dat Rijk en gemeenten hebben gesloten. Dit is een terechte afspraak,
omdat gemeenten hebben aangetoond dat de uitvoering van de WWB bij hen
in goede handen is. Bovendien kennen zij hun eigen mensen het beste en
kunnen zij beter dan wij op rijksniveau zien onder welke voorwaarden
en aan wie die langdurigheidstoeslag verleend moet worden. Uitgaande
van decentralisatie en de daarmee samenhangende eigen keuze die
gemeenten kunnen maken, betekent dit impliciet ook dat wij de
consequentie aanvaarden dat er verschillen tussen gemeenten kunnen
ontstaan. Dat is een logisch gevolg van de decentralisatie die ook in
de WWB is verankerd. Het is winst dat werkenden niet langer
uitgesloten zijn van een langdurigheidstoeslag, waardoor de armoedeval
voor werkenden met een laag inkomen kan worden beperkt en werk dus ook
meer lonend kan zijn.
Ik stel nog wel een vraag over de drie criteria die gemeenten moeten
uitwerken om helder te maken wie er in aanmerking moeten komen voor
die langdurigheidstoeslag. Ondanks de vragen en antwoorden die wij
schriftelijk hebben gewisseld, houdt mijn fractie aarzeling bij het
criterium "gebrek aan arbeidsmarktperspectief". Laat de WWB juist niet
zien dat voor steeds minder mensen dat criterium aan de orde is? Is de
uitbreiding naar de groep werkenden daarmee niet in tegenspraak? De
staatssecretaris geeft aan dat naar zijn oordeel het bij werkenden
vaak zal gaan om mensen die geen perspectief hebben op uitbreiding van
hun inkomen door promotie; ik verwijs naar pagina 6 van de nota naar
aanleiding van het verslag. Kan het naar zijn oordeel dan bijvoorbeeld
ook gaan om mensen die vanwege een fysieke beperking geen zicht hebben
op uitbreiding van het aantal uren dat zij werken? Het lijkt heel
lastig om dit criterium met enige mate van objectiviteit in een
verordening op te nemen. Om die reden heb ik samen met de collega's
Spekman en Karabulut een amendement ingediend dat beoogt dit derde
criterium te laten vervallen, omdat het geen of in ieder geval
onvoldoende toegevoegde waarde heeft naast de criteria "laag inkomen"
en "langdurigheid".
Op dit moment ontvangen ongeveer 105.000 mensen een
langdurigheidstoeslag. Het daarvoor beschikbare budget van 40 mln.
wordt overgeheveld naar het Gemeentefonds. Dit is een structurele
overheveling. Wanneer wordt deze opnieuw beoordeeld of herijkt?
Ik kom te spreken over de invoering. Het is alweer redelijk kort dag
om dit wetsvoorstel, waarvan het de bedoeling is dat het per 1 januari
in werking treedt, ook daadwerkelijk op 1 januari geïmplementeerd te
hebben. De VNG en anderen geven aan dat dit haalbaar is en wij hebben
in diverse kranten berichten gelezen, bijvoorbeeld van de gemeenten
Heiloo en Utrecht, die jongeren van een computer voorzien. Wij zijn
met de staatssecretaris van mening dat het van groot belang is om onze
lokale volksvertegenwoordigers expliciet te attenderen op de extra
mogelijkheden die zij lokaal krijgen voor armoedebestrijding. De vraag
is dus hoe de staatssecretaris gemeenteraden gaat attenderen, zoals
hij zelf in de nota naar aanleiding van het verslag aangeeft.
De CDA-fractie is ervan overtuigd dat met dit wetsvoorstel nieuwe
mogelijkheden worden toegevoegd die gemeenten nog beter in staat
stellen om mensen met een laag inkomen te ondersteunen. Dit wordt
alleen werkelijkheid als de beschikbare middelen daadwerkelijk worden
gebruikt. Wij weten allemaal dat het niet-gebruik van voorzieningen
nog steeds groot is. Zijn er dan ook al afspraken gemaakt tussen de
staatssecretaris en gemeenten die specifiek gericht zijn op de
doelgroepen die onderdeel zijn van dit wetsvoorstel?
Hoe wordt bevorderd dat mensen weten dat deze voorzieningen er zijn en
hoe zij hiervan kunnen gebruikmaken? Ik zou mij bijvoorbeeld goed
kunnen voorstellen dat ook scholen worden geïnformeerd over de
voorzieningen die wij met deze wet beogen te treffen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Mevrouw Spies sprak over mensen met lage inkomens die moeite hebben om
de touwtjes aan elkaar te knopen. Zij zei terecht dat het belangrijk
is dat hen goede ondersteuning wordt geboden. Vindt zij dat voor de
mensen met de allerlaagste inkomens, dus met een inkomen op
bijstandsniveau, een minimumnorm moet worden opgenomen zodat zij er
echt recht op krijgen? Er staan nu bedragen in de wet; dat vervalt
straks. Vindt mevrouw Spies dat wij voor die groep mensen een waarborg
moeten inbouwen zodat zij gelijke toegang hebben?
Mevrouw Spies (CDA):
Ik laat dat graag aan het oordeel van de gemeenten.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat betekent dat een gezin dat al drie of vijf jaar lang op het
sociaal minimum leeft en nu recht heeft op een langdurigheidstoeslag
van ongeveer EUR40 per maand, straks misschien maar een tientje
krijgt. Is dat acceptabel?
Mevrouw Spies (CDA):
Mevrouw Karabulut draait het meteen weer om. De gemeente kan ook
zeggen dat het geen EUR40 per maand wordt, maar misschien wel EUR50.
Laten wij dat nu afhankelijk laten zijn van de specifieke
omstandigheden waarin die mensen, die gezinnen, die huishoudens
verkeren.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik ben het met mevrouw Spies eens dat de uitvoering dicht op de mensen
georganiseerd moet worden. Als gemeenten een heel sociaal beleid
willen voeren, zal ik dat alleen maar aanmoedigen. Ik heb het echter
over het opnemen van een minimumnorm in de wet, zodat mensen die echt
heel lang van een inkomen moeten rondkomen dat te laag is om van rond
te komen, recht behouden op de langdurigheidstoeslag. Dat is het enige
wat ik wil regelen. Als gemeenten daarnaast of daarboven dingen willen
organiseren, zijn zij daarin natuurlijk vrij.
Mevrouw Spies (CDA):
Zoals ik net al heb gezegd, laten wij dat graag over aan het oordeel
van de gemeenten.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Vanavond behandelen wij twee belangrijke wijzigingen. Laat
ik beginnen met de extra mogelijkheden voor gemeenten om iets te doen
voor gezinnen met kinderen. Goed, hartstikke goed. Ik kijk de
staatssecretaris even aan. De SP-fractie kan dit alleen maar
toejuichen.
De voorzitter:
Al die blikken kunnen niet in de Handelingen worden opgenomen, dus dan
moeten wij het maar even zo doen. De staatssecretaris is er blij mee,
volgens mij.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik deel de mening van de staatssecretaris dat het belangrijk is dat
alle kinderen kunnen meedoen. Of je moeder nu tandarts is, je vader
schoolmeester, of je ouders moeten rondkomen van een uitkering of een
inkomen op het sociaal minimum, iedereen moet kunnen meedoen en
gelijke kansen krijgen. De voorgestelde wetswijziging is een mooie
stap om kinderen meer gelijke kansen te geven. Wel wil ik daarbij
opmerken dat kinderen met alleen maar meedoen nog niet dezelfde kansen
krijgen als kinderen van ouders met een royaler inkomen. Het is in dit
opzicht ook geen geheim dat mijn fractie, die van de SP, het sociaal
minimum te laag vindt. Kinderen van ouders op het sociaal minimum
krijgen echt wel mee dat hun ouders iedere maand weer geld tekort
komen, zeker als dat gedurende een aantal jaar het geval is. Het gaat
dan om voortdurende geldzorgen waar zij ook wel iets van merken. Een
uurtje gratis sporten of een gratis computer nemen dit helaas niet
weg. Dat gezegd hebbende, heb ik nog twee vragen over het voorstel om
kinderen meer te laten meedoen.
In 2008 en 2009 is er extra geld gereserveerd voor kinderen in
armoede. Mijn eerste vraag is of de staatssecretaris kan toelichten
wat er zal gebeuren na 2009, wanneer dat gereserveerde geld op is?
Moeten ouders hun kinderen dan weer van de sportvereniging halen?
De tweede vraag is waarom het extraatje voor gezinnen met kinderen per
se in natura moet worden gegeven. Natuurlijk moet je gezinnen waarvan
je weet dat zij het moeilijk vinden om met geld om te gaan, geen zak
met geld geven. Maar neem niet alle andere ouders die wel degelijk op
een verantwoorde manier geld kunnen uitgeven en graag iets extra voor
hun kinderen willen doen, dat laatste beetje respect af. Waarom geeft
de staatssecretaris de gemeenten ook niet de optie om gezinnen met een
laag inkomen, ofwel arme gezinnen, financieel extra mogelijkheden te
bieden?
Ik kom op het tweede deel waarover ik meerdere opmerkingen zal maken,
namelijk de plannen van het kabinet voor de langdurigheidstoeslag. Die
toeslag is ooit ingevoerd als extraatje voor mensen die langdurig van
een minimuminkomen moeten rondkomen. Voor alle duidelijkheid zeg ik
dat ik er voorstander van ben, af te stappen van een lappendeken aan
voorzieningen. Mensen moeten gewoonweg voldoende inkomen hebben. Mijn
fractie vindt dat die langdurigheidstoeslag overbodig zou moeten zijn.
Zolang het sociaal minimum te laag is en de bijzondere bijstand slecht
toegankelijk blijft, is die toeslag bittere noodzaak voor mensen met
een laag inkomen.
Dat werkenden straks ook in aanmerking kunnen komen voor de
langdurigheidstoeslag, vinden wij positief. Dat zal wel afhankelijk
zijn van de voorwaarden die gemeenten stellen. Bovendien is dat mede
afhankelijk van het zogenoemde arbeidsmarktcriterium waarover ook
mevrouw Spies heeft gesproken. Op dat punt gaat het nu fout en als dat
niet veranderd wordt, zal dat straks niet anders zijn. Een laag
inkomen is wat mij betreft een laag inkomen. Een tijdelijke baan
verandert daaraan helemaal niets. Meestal worden de inkomsten gekort
op de uitkering. Met extra inkomsten uit werk schieten die mensen dan
ook niets op. Sterker nog, daardoor wordt hen de langdurigheidstoeslag
soms onthouden. Het voorbeeld van Monique Hoekstra is bij meerdere
mensen bekend: zij is arbeidsongeschikt en zit nu in de bijstand. Zij
werkt negen uur in de maand en haar uitkering wordt gekort omdat zij
bijverdiensten heeft. Wat haar inkomen betreft, gaat zij er dus niet
op vooruit. Jaar in, jaar uit blijft zij op het minimum zitten. Je zou
zeggen dat de langdurigheidstoeslag juist voor die mensen is bedoeld.
Zij krijgt die toeslag echter niet, omdat zij op papier jaarlijks een
beetje bijverdient. Waanzin! Mensen worden dus gestraft omdat zij
werken. Dat kunnen wij voor eens en altijd uit de wereld helpen door
het recht op de langdurigheidstoeslag niet langer afhankelijk te maken
van het arbeidsmarktperspectief voor een persoon. Op dat punt heb ik
inderdaad een amendement ingediend, samen met mevrouw Spies en de heer
Spekman. Graag hoor ik de reactie van de staatssecretaris.
Als je iets regelt, moet je proberen om dat goed te doen. Op het punt
van de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag schort het daar
wat ons betreft aan. Het klinkt mooi: decentraliseren en maatwerk.
Onder anderen tegen mevrouw Spies zeg ik dat er geen misverstand over
mag bestaan dat ook mijn fractie strijdt voor de menselijke maat. Dat
kan alleen voor en door mensen op lokaal niveau. Wij kunnen dat niet
vanuit Den Haag. Als decentralisatie en deregulering echter gepaard
gaan met onvoldoende waarborg voor rechtsgelijkheid, komt willekeur om
de hoek kijken. Je ziet nu al verschillen. Een uitkeringsgerechtigde
die in een bepaalde gemeente woont, mag maximaal EUR1.000 in vijf jaar
verdienen. Omgerekend is dat EUR200 per jaar. In een andere gemeente
mag iemand EUR1.500 per jaar verdienen om alsnog in aanmerking te
komen voor de langdurigheidstoeslag. Dit soort verschillen moet in de
toekomst voorkomen worden, zeker als die betrekking hebben op de
hoogte van de toeslag. Door in de wet geen minimumnormen op te nemen,
kiest de staatssecretaris ervoor om gelijke gevallen in Nederland
ongelijk te kunnen behandelen. Dit past niet in de visie van de
SP-fractie: een sociaal en beter Nederland. Daarom wil zij dat er
minimum normbedragen gaan gelden voor de langdurigheidstoeslag. Wij
kennen al minimumnormbedragen. Die zijn en blijven het uitgangspunt
voor mensen die langdurig een inkomen hebben op bijstandsniveau.
Gemeenten mogen deze mensen meer toeslag geven, maar niet minder. Zij
zijn vrij om voor mensen boven het bijstandsniveau andere bedragen te
hanteren. Voor mensen met de allerlaagste inkomens, stellen wij
normbedragen landelijk vast. Daaraan wordt wat ons betreft niet
getornd.
Dat vindt de SP een fatsoenlijke inkomenswaarborg. Daarom heb ik een
amendement ingediend op stuk nr. 10. Ik wil de staatssecretaris vragen
of hij het ermee eens is dat een minimumwaarborg het minste is
waarvoor wij moeten en kunnen zorgen. Past dat ook niet mooi in het
plaatje dat de overheid verantwoordelijk is voor het inkomensbeleid?
Het laatste punt waarop volgens de SP nog verbetering mogelijk is,
betreft het begrip "langdurig". Iemand kan nu alleen aanspraak maken
op de langdurigheidstoeslag indien hij of zij vijf jaar lang moet
rondkomen van het sociaal minimum. Iemand die 4,5 jaar op een houtje
heeft moeten bijten en geen perspectief op werk heeft, kan het
schudden. Voor die persoon is een financieel extraatje echter een
bittere noodzaak. Het sociaal minimum is laag. Met in het achterhoofd
de opkomst van de voedselbanken, de toename van de problematische
schulden, het inkomens- en koopkrachtverlies dat voor het volgend jaar
is voorspeld -- juist voor de meest kwetsbare groepen -- denk ik dat
een invulling van het begrip "langdurig" noodzakelijk is.
Zoals het nu voorligt, zal de gemeente straks moeten gaan bepalen wat
het is. "Langdurig" kan zes, zeven of tien jaar zijn. Het kabinet
meldt in de nota naar aanleiding van het verslag dat in het geval van
ongelijke behandeling van gelijke gevallen in verschillende gemeenten,
er geen sprake is van willekeur. Het zou de uitkomst zijn van
democratische besluitvormingsprocessen. Hoe democratisch vindt de
staatssecretaris het dat in de ene gemeente iemand na drie jaar een
toeslag krijgt en in de andere misschien pas na acht jaar? Als het aan
de SP ligt, komen mensen na drie jaar leven op het bijstandsniveau in
aanmerking voor de toeslag. Mijn fractie wil dus een ondergrens
vaststellen van 36 maanden. Ook hier geldt dat gemeenten voor groepen
boven bijstandsniveau wel de ruimte moeten hebben om andere grenzen te
hanteren. Om dit te regelen, heb ik een amendement ingediend op, meen
ik, stuk nr. 11. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Een huidig knelpunt bij de langdurigheidstoeslag is de mogelijkheid
van beslag. Juist de mensen die te kampen hebben met schulden en er
van alles aan doen om daarvan af te komen, balanceren op het randje
van het bestaan. Zij hebben gedurende langere tijd een zeer laag
inkomen en zouden met de langdurigheidstoeslag eindelijk dat beetje
lucht kunnen krijgen dat zij zo nodig hebben. De SP wil de
langdurigheidstoeslag daarom van beslag uitzonderen, net als
bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag. In een reactie op de aanbeveling
van het rapport van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden om
de langdurigheidstoeslag vrij te waren van beslag, zegt de
staatssecretaris dat dit nu geregeld gaat worden. Is de
staatssecretaris bereid om in dit wetsvoorstel nog mee te nemen dat de
langdurigheidstoeslag niet langer vatbaar is voor beslag? Graag een
reactie daarop.
Mevrouw Spies (CDA):
Ik heb een procedurele vraag. Wij hebben twee amendementen van mevrouw
Karabulut gezien op de stukken nr. 9 en 10, en een amendement op stuk
nr. 11 van mevrouw Van Gent. Om het te kunnen volgen, zou het
plezierig zijn om het derde amendement waarover mevrouw Karabulut het
heeft nog even te laten rondgaan.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb mij versproken. Het gaat om de amendementen op de stukken nr. 9
en 10. Waar ik juist 11 zei, bedoelde ik 10.
De voorzitter:
Dat klopt. Amendement op stuk nr. 9 is "na drie jaar
langdurigheidstoeslag" en dat op stuk nr. 10 is "minimumnormbedragen
langdurigheidstoeslag".
Mevrouw Karabulut (SP):
Dank u wel voorzitter. Begrijp ik goed dat mevrouw Spies die
amendementen misschien gaat steunen?
Voorzitter, ik was aan het afronden. Om het samen te vatten:
decentraliseren met als doel meer op maat te werken is prima. Wij
moeten echter wel waarborgen inbouwen, namelijk dat de hoogte van je
inkomen het recht op de toeslag bepaalt en niet een vaag criterium als
het arbeidsmarktperspectief, een waarborg op tenminste een landelijk
vastgesteld bedrag voor de toeslag en een waarborg dat "langdurig"
niet eindeloos duurt, maar voor mensen op bijstandsniveau ten hoogste
drie jaar.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Er zou kunnen worden gezegd dat de inhoud van het
wetsvoorstel waarover wij vanavond praten goed nieuws en, laat ik het
positief brengen, minder goed nieuws bevat. Ik vind slecht nieuws toch
te zwaar uitgedrukt, maar er zijn toch enkele zaken die ik de
staatssecretaris zou willen vragen.
Wij vinden het goed nieuws dat de langdurigheidstoeslag wat wordt
aangepast en dat die wordt overgeheveld van het I-deel naar het
gemeentefonds. Daar kunnen wij op zich wel mee leven, dus daar ga ik
mij niet tegen verzetten. Wat ik zeker goed nieuws vind, is dat er
iets wordt gesleuteld aan de categoriale bijstand. Dat is een wens die
bij de fractie van GroenLinks al jaren leeft. Wij proberen ook al
jaren om daar enige verandering in aan te brengen. Het is ook goed
nieuws dat mensen met een klein baantje en mensen die uitzicht hebben
op werk recht krijgen op een toeslag. Dat lijkt mij alleszins redelijk
en ook heel erg goed. Gemeenten moeten daar wel een verordening voor
opstellen. Dat is ook prima, want er moet wel bekend zijn binnen welke
kaders dat gebeurt.
De regels voor de categoriale bijstand worden versoepeld. In de
huidige wet staat -- dat vinden wij niet goed -- dat gemeenten alleen
categoriale bijstand mogen verstrekken aan mensen van 65 jaar en
ouder. Er komt nu een aantal wijzigingen waardoor dit ook mogelijk is
voor chronisch zieken en gehandicapten en voor kinderen. Ik hoop
tenminste dat ik het niet verkeerd heb gelezen, want dan moet ik
straks nog de term "slecht nieuws" in de mond nemen. Ik reageer op de
non-verbale reactie van de staatssecretaris. Laat u mij nu niet
chagrijnig naar huis gaan, staatssecretaris.
De voorzitter:
Dat zou ik niet doen. Houdt u zich gewoon aan uw eigen verhaal.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik wordt toch een beetje afgeleid. Ik voel toch een kleine depressie
opkomen, maar ik ga er nog steeds vanuit dat ook chronisch zieken en
gehandicapten voor categoriale bijstand in aanmerking kunnen komen in
het nieuwe voorstel en ook kinderen voor sport, schoolgeld en een
aanvullende ziektekostenverzekering.
Er zijn in 2009 ook wat extra middelen beschikbaar, namelijk 40 mln.
voor arme kinderen, 10 mln. voor armoede en 15 mln. voor
schuldhulpverlening. Ik zou dat willen samenvatten als: het is beter
dan niets, maar het is een druppel op de gloeiende plaat. Wij weten
immers allemaal dat in Nederland bij veel gezinnen, dus niet bij een
paar, schrijnende armoede bestaat. Dat dit het geval is in een rijk
land, is eigenlijk onverteerbaar.
Wij vinden het goed dat gezinnen met kinderen extra worden gesteund.
Het kan natuurlijk niet zo zijn dat deze arme gezinnen incidenteel
worden ondersteund. De vraag blijft wat er gebeurt na 2009, want van
gratis medeleven wordt je niet rijker. Na 2009 moet er dus ook
financiering zijn.
Ik heb begrepen dat verstrekken in natura mogelijk is, maar niet
verplicht. Ik wil dat als volgt interpreteren: mensen krijgen in
principe geld, tenzij is aangetoond dat zij niet met geld kunnen
omgaan. Zij moeten niet aan het eind van hun geld elke keer nog een
stuk maand overhouden, zoals Loesje dat zo mooi zegt. Mensen moet
natuurlijk niet dingen uit handen worden genomen. Zij moeten niet
paternalistisch worden benaderd. Het heeft immers uiteindelijk ook met
een soort emancipatie te maken. Wij hopen dat mensen niet van
generatie op generatie in de armoede blijven. Dat is natuurlijk een
groot probleem bij veel gezinnen. Dat doe je niet alleen door het
ondersteunen, maar ook door hen zeggenschap te geven over hun eigen
budgetten. Er zijn best veel gezinnen die daar prima mee kunnen
omgaan.
Het is niet de bedoeling dat het een soort beleid wordt waarin een
staatscomputer wordt ingevoerd, staatssportschoenen of staatswitgoed.
Dat zijn allemaal interpretaties die zelfs mij, als vertegenwoordiger
van een linkse partij, wat kriebels bezorgen. Ik wil helderheid hebben
over de wijze waarop de staatssecretaris dat precies voor zich ziet en
hoe dit beleid na 2009 op een adequate wijze kan worden voortgezet met
de bijbehorende middelen.
Eindelijk kan mijn fractie concluderen dat er wat betreft een aantal
belangrijke kritiekpunten dat wij naar voren hebben gebracht bij de
behandeling van het wetsvoorstel werk en bijstand, maar wij niet
alleen, toch een beetje licht aan het eind van de tunnel te zien is,
vooral als het gaat om de langdurigheidtoeslag, ook voor mensen met
uitzicht op werk. Ook komt er geen massief verbod op de categoriale
bijstand. Dat is verstandig. Ik heb bij de behandeling van dit
wetsvoorstel aangegeven dat ook als gevolg van de
administratieve-lastendruk sprake is van veel niet-gebruik van
voorzieningen, want je moet dit soort voorzieningen jaar na jaar
individueel aanvragen. Oudere mensen hebben ook vaak gewoon geen zin
om hun hand op te houden. Door dit alles ontstaat een groot
niet-gebruik van voorzieningen. Dat zou je deels met categoriale
bijstand kunnen oplossen. Ik krijg daar graag een reactie van de
staatssecretaris op, ook als het gaat om chronisch zieken en
gehandicapten. Ook zij horen wat mij betreft bij de groep die gebruik
zou kunnen maken van de mogelijkheden voor categoriale bijstand.
Mijn fractie is niet akkoord -- dat is het minder goede nieuws -- met
de decentralisatie van de zeggenschap over de hoogte van de
langdurigheidtoeslag. Ik heb daar, evenals mevrouw Karabulut, een
amendement over ingediend. Het is het amendement op stuk nr. 11. Ik
vraag mijn collega's om aandacht voor dat amendement. Ik regel daarin
namelijk dat het Rijk het minimumniveau van de langdurigheidtoeslag
vastlegt, in plaats van, zoals in het wetsvoorstel wordt voorgesteld,
dit aan de gemeenten over te laten. Het gaat hier over mensen op het
absolute minimum, zeg ik ook tegen mevrouw Spies. Het is dan heel
schrijnend dat het per gemeente enorm kan verschillen of en wat je aan
toeslag krijgt. Veel gemeenten doen zoveel mogelijk voor mensen die op
het absolute minimum zitten, maar er zijn ook gemeenten die het
verleidelijk vinden om het beschikbare geld niet naar die groep toe te
sluizen. Ik wil dat voorkomen. In de memorie van toelichting wordt
terecht gesteld dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor het
inkomensbeleid. In de ogen van mijn fractie is de langdurigheidtoeslag
een onlosmakelijk onderdeel van het inkomensbeleid.
Ik stel in het amendement voor om de bodem van de toeslag bij AMvB
vast te leggen. Dit maakt het eenvoudig om die bodem desgewenst
jaarlijks aan te passen. In de AMvB wordt ook opgenomen dat de
bedragen worden uitgesplitst naar de diverse groepen minima, zoals
alleenstaanden, alleenstaande ouders, echtparen en paren. Je zou dit
amendement kunnen interpreteren als een variant op het amendement van
mevrouw Karabulut -- ik ben daar overigens niet op tegen -- en het
voorstel van de regering. Ik heb getracht een verleidelijk amendement
op te stellen, zodat ook de rest van de Kamer er wellicht mee instemt.
Ik ben heel benieuwd hoe mijn collega's dat zien. Wat mij betreft
leidt het amendement tot enige gebondenheid van, maar ook tot enige
vrijheid in de richting van de gemeenten.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Ik had gehoopt dat mevrouw Spies nog op het amendement zou
reageren, maar....
De voorzitter:
Dat doet zij misschien in tweede termijn, maar daar gaat zijzelf over.
Mevrouw Karabulut (SP):
Klopt het als ik stel dat het verschil tussen het amendement van
mevrouw Van Gent en dat van mijn fractie erop neerkomt dat het
minimumniveau, het normbedrag in haar amendement lager kan zijn dan
het bedrag dat nu in de wet is opgenomen? Door wie moet dat worden
betaald?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het minimumniveau moet in de wet worden vastgelegd. Het kan ook
jaarlijks worden aangepast. Ik geef de precieze bedragen nog niet aan.
Mijn amendement houdt een beetje het midden tussen het amendement van
de SP en het voorstel van de regering. Ik zou graag zien dat die zaken
worden vastgelegd. Ik ben overigens niet tegen het amendement van de
SP.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat had ik ook helemaal niet verwacht!
De voorzitter:
Misschien moet u straks even bilateraal bekijken of u de amendementen
in elkaar kunt schuiven.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb een korte vraag ter aanvulling. Betekent dit dat u de
normbedragen die nu in de wet staan, loslaat?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Die laat ik nog niet per se los. Ik wacht eerst even de reactie van de
staatssecretaris op mijn amendement af. Eén ding lijkt mij duidelijk:
ik wil minimumbedragen vastleggen en ik wil geen willekeur per
gemeente. Zeker wil ik voorkomen dat er gemeenten zijn die helemaal
niets doen met de langdurigheidstoeslag. Eigenlijk zou ik de
staatssecretaris willen vragen om uit te gaan van de huidige normen,
waarop wellicht jaarlijks een aanpassing mogelijk is. Ik wacht graag
de reactie van de staatssecretaris hierop af.
Voorzitter. De overheveling van het I-deel naar het Gemeentefonds
leidt wel tot herverdeeleffect, naar ik heb begrepen. Dit staat ook in
de nota naar aanleiding van het verslag. Ik vraag de staatssecretaris
of hierbij nog knelpunten zijn. Kan hij hieraan nog wat doen? Ik hoor
dat graag van hem, want ik maak mij daarover enigszins zorgen.
Tot slot, de GroenLinks-fractie wil recht op toeslag voor iedereen die
is vrijgesteld van de sollicitatieplicht, ook voor bijstandsmoeders
die straks een vrijstelling krijgen. Het wetsvoorstel daarover wordt
dit najaar behandeld; daar ga ik althans van uit. Ik vraag de
staatssecretaris of dit geregeld zal worden.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Nog heel levendig staat mij de bijstandswetgeving van voor
de Wet werk en bijstand voor de geest. Deze had natuurlijk voordelen,
een bereik, een openeinderegeling, weinig prikkels om uit de bijstand
te geraken. De Wet werk en bijstand heeft de gemeenten een prikkel
gegeven om de arbeidsparticipatie actief te bevorderen. Deze wet heeft
sindsdien positieve effecten gehad. Mijn fractie neemt daarvan met
erkentelijkheid kennis. Wij hadden dat ook voorondersteld; vandaar
onze steun ervoor indertijd.
De arbeidsparticipatie is toegenomen en de bijstandsgerechtigden zijn
in getal afgenomen. Er zitten echter nog altijd mensen in de bijstand,
soms zelfs langdurig. Er blijft dus voor ons in de politiek werk aan
de winkel. Was er nu ook maar werk voor al die bijstandsgerechtigden
die werken kunnen en daarop aangesproken kunnen worden. Dan waren er
nog minder problemen, maar zo ver zijn wij nog niet helemaal.
Mijn fractie ervaart de voorstellen die nu voorliggen in principe als
verbeteringen, stappen in de goede richting. De materie van beide
bewegingen die worden gemaakt, is regelmatig besproken. Ik herinner
mij nog heel goed een van de eerste optredens van collega Spekman. Met
zijn ervaringsdeskundigheid vanuit het lokale bestuur legde hij een
zwaar accent, dat mij toen wel aansprak, op gezinnen die in armoede
verkeren. Voor kinderen die in zulke gezinnen opgroeien is de kans
groot dat zij ook zelf in de armoede blijven. Dat vind ik een moreel
punt. Wij moeten er echt alles aan doen om dit te doorbreken. Dat vond
ik een goede aansporing.
In dit wetsvoorstel gaat het om de langdurigheidstoeslag, waarover ik
overigens zelf ooit begonnen ben in dit Huis. Deze toeslag zou er toen
voor het bestand van zeer langdurig werklozen komen, mensen die
bijvoorbeeld langer dan vijf jaar in die situatie zaten. Mevrouw
Noorman-Den Uyl heeft daarvan later drie jaar weten te maken. Deze
langdurigheidstoeslag krijgt nu een ruimer bereik, naar ik begrijp.
Chronisch zieken en gehandicapten met kinderen, mensen met een baan
maar met een minimuminkomen kunnen nu ook langdurigheidstoeslagen
toegekend krijgen.
Een ander moment in het wetsvoorstel is dus dat kinderen in een gezin
met een laag inkomen ongeacht de financiële beperkingen van ouders,
extra ondersteuning kunnen krijgen, zodat zij toch kunnen deelnemen
aan maatschappelijke activiteiten. Dat voorstel keert zich dus tegen
de constatering dat kinderen die in armoede opgroeien, zelf ook een
meer dan wenselijke kans maken in armoede te blijven leven. De
SGP-fractie vindt ook dat die situatie moet worden doorbroken, althans
naar vermogen. Natuurlijk blijft altijd het eerste en beste antwoord:
geef ze een baan en houdt ze daarin. Werk is inderdaad de beste
remedie; daar hoort scholing aan vooraf te gaan en de kansen daarop
moeten maximaal worden ondersteund. Het wetsvoorstel probeert daar op
dit onderdeel iets aan te doen. Kortom, de SGP-fractie steunt dat.
Als je gemeentebesturen een bepaalde bevoegdheid geeft -- je
decentraliseert dus iets -- volgt altijd de principiële discussie of
niet te veel ongelijkheid ontstaat tussen de verschillende gemeenten.
Eenieder die de discussie over de Wet voorzieningen gehandicapten
heeft meegemaakt, weet waarover het gaat. In dat verband moest
corrigerend worden opgetreden. Dat is gewoon de harde werkelijkheid.
Iedere gemeente had natuurlijk wel een verhaal, maar dat poetste niet
weg dat er toch dingen gebeurden die onder de maat waren van wat wij
hier met elkaar beoogden.
Ook bij dit wetsvoorstel kan dat gebeuren en de vraag is hoe erg dat
nu is. Mevrouw Karabulut sprak zojuist van willekeur. Ik vraag me
echter af of dat het goede woord daarvoor is. Verschillen kun je als
willekeurig ervaren, maar verschillen kunnen door autonome
bestuursorganen die democratische controle in zich dragen, te
rechtvaardigen zijn; dan heeft willekeur een niet-passende klankkleur.
Maar er moet wel op toegezien worden dat de verschillen niet te groot
worden en dat mensen ook niet door de bodem zakken van wat er nu is.
Aan gemeentebesturen wordt nu een nieuwe weging aangereikt voor
decentralisering van die langdurigheidstoeslag, waarbij zij zelf
kunnen bepalen binnen welke voorwaarden mensen recht hebben op zo'n
toeslag, wat een laag inkomen is en onder welke omstandigheden sprake
is van een gebrek aan arbeidsperspectief; zie blz. 7 van de memorie
van toelichting. Als dat maatwerk geleverd wordt, mogen mensen niet in
de situatie van voor deze "beweging" -- zoals dat in de memorie van
toelichting staat -- belanden. Hoe kijkt de staatssecretaris daar
tegenaan? Is dat nu helemaal vrijgegeven of moet een benadering worden
gekozen die in de wetsgeschiedenis wordt vastgelegd en waarmee
gemeenten in hun beleidsontwikkeling rekening zullen houden?
Eerlijk gezegd verbaasde mijn fractie zich wel een beetje over de door
het kabinet geformuleerde doelstelling, teneinde de armoede onder en
de sociale uitsluiting van het aantal kinderen dat maatschappelijk
niet meedoet, met de helft te reduceren. Op zich is dat natuurlijk een
prima doelstelling, maar waaraan meet je dat nu? Er was immers nog
geen nulmeting; dan valt er weinig te meten en vast te stellen of er
men in de goede richting vordert. Wij zijn daarom blij dat de regering
een nulmeting laat uitvoeren, maar wij willen graag nog van de
staatssecretaris vernemen welke indicatoren daarin worden meegenomen.
Wij kunnen ons vinden in de gekozen opzet om zo veel mogelijk in
natura, zoals een computer of een lidmaatschapskaart, te verstrekken,
om te voorkomen dat de bijdrage ingezet wordt voor andere -- in een
somber perspectief dan toch -- vaak consumptieve doelen. Hoe gaan
gemeenten om met frauduleuze praktijken, zo deze onverhoopt zouden
voorkomen? Hoe moeten en kunnen deze worden voorkomen?
De regering geeft aan dat voor de activiteiten van maatschappelijk
meedoen onder andere het impliciete criterium geldt dat het gaat om
participatie waaraan "financiële lasten zijn verbonden die enerzijds
niet verwaarloosbaar zijn, maar anderzijds ook niet buitensporig
hoog". Ik citeer uit de stukken. Mijn fractie vindt dit nog wat vaag.
Er kan een discussie over ontstaan die niet altijd plezierig hoeft te
zijn. Wat betekent bijvoorbeeld "verwaarloosbaar" als zelfs kosten
voor schrijfmateriaal worden vergoed? Zie hiervoor bladzijde 3 in de
nota naar aanleiding van het verslag. Begrijp mij goed, ook dergelijke
kosten mogen in ogenschouw worden genomen, maar waar liggen de
grenzen? Het kan natuurlijk ook gedecentraliseerd worden, maar ook
daar geldt dan weer een zekere mate van gelijk uitgangspunt, zodat de
doelgroep binnen proporties van gelijkheid wordt behandeld.
Ik heb een aantal vragen gesteld die mij tot mijn slotvraag leiden.
Hoe worden de monitoring en de evaluatie geregeld? Die zullen namelijk
hard nodig zijn.
De heer Blok (VVD):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel behandelt twee belangrijke thema's: het
bestrijden van armoede en de werking van de Wet werk en bijstand.
Bestrijden van armoede is voor iedere politieke partij een van de
speerpunten en de Wet werk en bijstand is een hoeksteen van onze
sociale zekerheid. Het is een vangnet voor degenen die echt niet in
hun levensonderhoud kunnen voorzien en tegelijkertijd een springplank
om terug te keren naar een situatie waarin wel in het eigen
levensonderhoud kan worden voorzien. Op beide kernpunten, het
bestrijden van armoede en de werking van de WWB als vangnet en
springplank, schiet dit wetsvoorstel echt tekort.
Ik behandel eerst het punt van de armoedebestrijding. Als ik ergens
trots op ben, terugkijkend op twaalf jaar ononderbroken deelname van
de VVD aan verschillende kabinetten, is het wel op de spectaculaire
afname van het percentage mensen dat leeft op de armoedegrens. In 1994
was dit 15%, nu ligt het rond de 8%. De Wet werk en bijstand is toch
een project van een vorig, liberaal getint kabinet. Als ik het niet
vertaal in procenten maar in mensen, gaat het om 1 miljoen mensen. Dat
is met recht iets om stil bij te staan. De manier waarop dit is
bereikt, moet goed voor ogen worden gehouden als wij verder sleutelen
aan beleid om armoede te bestrijden. Er waren twee kernpunten. Het
eerste was het verlagen van de kosten van arbeid, zodat werk in
Nederland plaatsvindt en niet in andere landen. Het werd aantrekkelijk
gemaakt voor bedrijven om mensen in dienst te nemen. Het tweede
kernpunt was het idee dat werk moet lonen. Er werd gezorgd dat het
echt de moeite waard is om vanuit een uitkering aan het werk te gaan.
Dit waren de hoekstenen van dat ontzettend succesvolle beleid.
Deze punten mis ik in het voorliggende wetsvoorstel. Een
langdurigheidstoeslag, hoe deze ook vormgegeven wordt, vermindert nu
juist de redenering dat werk moet lonen. Wanneer er langdurig sprake
is van een uitkeringssituatie is de uitkering hoger, en het verschil
met een situatie van werken dus lager. Ik heb gelezen dat de
langdurigheidstoeslag in zo'n geval nog uitgekeerd mag worden bij
werkaanvaarding. Dat verschuift de armoedeval echter. Ik heb hier
helaas geen sommetjes over gevonden in de nota naar aanleiding van het
verslag, maar een armoedeval is onvermijdelijk. Op een bepaald moment
is de landurigheidstoeslag namelijk afgebouwd en dat komt de klap
alsnog.
Daarnaast wordt op deze manier rechtsongelijkheid gecreëerd. Degene
die vanuit een uitkering werk aanvaardt op het minimumniveau heeft
recht op de langdurigheidstoeslag. Degene die nooit een beroep heeft
gedaan op publieke middelen, die de eigen broek heeft opgehouden en
precies hetzelfde nuttige werk doet, bijvoorbeeld in de thuiszorg of
de schoonmaak, krijgt die langdurigheidstoeslag echter niet.
Als wij dat willen vermijden, moeten wij iedereen aan de onderkant een
langdurigheidstoeslag geven. Dan wordt het een peperdure regeling. Ik
wil graag een specifieke reactie op de rechtsongelijkheid die kan
ontstaan tussen twee mensen die naast elkaar op de werkvloer staan.
Mevrouw Spies (CDA):
Zegt de heer Blok dat de bestaande langdurigheidstoeslag de
VVD-fractie een doorn in het oog is? De langdurigheidstoeslag wordt
immers niet geïntroduceerd met dit wetsvoorstel.
De heer Blok (VVD):
Het is in ieder geval geen parel van de sociale wetgeving. Nu gaat
mevrouw Spies natuurlijk vertellen dat die toeslag is ingevoerd in de
tijd dat de VVD deel uitmaakte van het kabinet. Dat weet ik ook wel,
maar in coalities slikken wij allemaal weleens wat. Ik heb in eerdere
betogen over de Bijstandswet aangegeven dat voor ons het ideale model
er als volgt uitziet. Er is een bijstandsuitkering voor mensen die
echt niet rond kunnen komen. Wanneer die uitkering ontoereikend is,
gaat die persoon naar de gemeente toe en geeft aan waar het knelpunt
zit. Wij zien nu nog veel te veel dat gemeenten niet het hele bestand
kennen. Het zou goed zijn als iemand langsgaat als er een knelpunt is.
Er kan natuurlijk een knelpunt ontstaan; de ijskast of iets anders kan
kapotgaan. Het gesprek gaat dan niet alleen over die ijskast, maar ook
over de vraag waarom iemand nog niet aan het werk is. Misschien is er
ook schuldhulpverlening of iets anders, maar iemand zit daar weer aan
tafel.
Er wordt verwezen naar de onmogelijkheid om zaken als huishoudelijke
apparaten te kunnen kopen. Al die automatismen zorgen ervoor dat een
granieten en onzichtbaar bestand in de bijstand blijft bestaan.
Mevrouw Spies (CDA):
Zo leer je nog eens wat, mevrouw de voorzitter. Ik wist niet dat de
VVD-fractie postuum spijt heeft van de langdurigheidstoeslag. De
langdurigheidstoeslag wordt niet bij wijze van automatisme verleend.
Die moet nog wel steeds aangevraagd worden.
De heer Blok (VVD):
De memorie van toelichting beschrijft met trots dat het zo simpel
mogelijk moet; dat het een standaardformulier moet zijn dat alleen
maar moet worden ondertekend. Ik krijg dan inderdaad weer de beelden
voor ogen van een stage afgelopen zomer bij de sociale dienst hier in
Den Haag en die ik al geschetst heb in een eerder overleg. Daar wordt
inderdaad dit soort formulieren ingevuld zonder dat de vraag aan de
orde komt waarom iemand eigenlijk niet kan werken. Ik wil juist van
dat automatisme af en dat allemaal tegen de achtergrond dat hier nog
steeds vuilniswagens rondrijden met dat grote bord op de zijkant:
"collega gezocht" en dat alle verpleeghuizen in Den Haag en in alle
andere grote steden mensen zoeken. Die twee werelden bestaan wel naast
elkaar!
Ook vinden wij het onjuist om het inkomensbeleid verder in handen van
gemeenten te leggen. Dat is niet omdat wij gemeenten domme
instellingen vinden. Zij doen nuttig werk en kennen democratische
controle. Als het gaat om de arbeidsmarkt, wordt de democratische
controle op landelijk niveau altijd sterk gestuurd door
macro-economische realiteiten. Als op landelijk niveau de
uitkeringsafhankelijkheid te veel oploopt, krijgen wij het probleem
dat dit omgeslagen moet worden over belastingbetalers die dat
vervelend vinden, dat vervolgens vertalen in looneisen waardoor de
werkloosheid verder oploopt en er nog meer problemen ontstaan met de
rijksinkomsten. Op gemeentelijk niveau werkt dat uiteindelijk niet zo.
Daar is immers altijd het vangnet van het Gemeentefonds, waarmee het
wordt afgewenteld op de collectiviteit. Wanneer de lasten te hoog
worden, gaan in eerste instantie bedrijven en de middenklasse weg. Dat
hebben alle grote steden tot hun schande gemerkt. Dat wordt vervolgens
gecompenseerd uit het Gemeentefonds of uit toelagen voor grote steden.
Op landelijk niveau gebeurt dat niet. Daar kunnen ook bedrijven
wegtrekken en kan werkgelegenheid verdwijnen, maar de klap komt
uiteindelijk bij de rijksoverheid terecht. Daarom is het onjuist om
inkomensbeleid door gemeenten te laten voeren.
Ik ben als reactie op de interruptie van mevrouw Spies al ingegaan op
de vraag waarom dit wetsvoorstel de springplankfunctie van de bijstand
niet bevordert. Het vermindert het aantal contactmomenten, terwijl het
juist belangrijk is dat er wel contact is tussen de sociale dienst en
mensen met een uitkering.
Ten slotte, voorzitter, moet mij nog iets van het hart. Er stijgt een
geur van hypocrisie op uit deze wet. Natuurlijk vinden wij het
allemaal vreselijk wanneer kinderen in armoede opgroeien of wanneer
sprake is van gezinnen met langdurige armoede.
Echter, het is ditzelfde kabinet dat ervoor zorgt dat alleenstaande
ouders met kinderen in de bijstand geen sollicitatieplicht meer
hebben, terwijl wij donders goed weten dat op die manier armoede in
stand blijft en vrouwen jarenlang langs de kant blijven staan en
daardoor geen kans meer maken op de arbeidsmarkt. Dat is dezelfde
groep waar deze wet over gaat. De groep wordt eerst nodeloos groot
gemaakt en vervolgens worden maatregelen genomen om de ergste nood te
lenigen. Dat is toch echt een beetje de brandweerman die ook pyromaan
is. Eerst het vuurtje aansteken en dan zeggen: "Kijk eens hoe fijn wij
aan het blussen zijn".
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik ben ook niet zo blij met de vrijstelling van de sollicitatieplicht,
maar daarover zullen wij binnenkort nog met elkaar komen te spreken.
Het is zoals het is, mijnheer Blok, u vindt het allemaal hypocriet,
maar armoede moeten wij tegengaan. Dan bent u het toch ook wel met mij
eens dat als die vrijstelling van de sollicitatieplicht voor
bijstandsmoeders er komt, deze vrouwen wel in aanmerking moeten kunnen
komen voor de langdurigheidstoeslag.
De heer Blok (VVD):
Het antwoord is: nee. Dit vind ik de kern van de hypocrisie: je
creëert nodeloos een groot probleem. Er is zat werk. Ik heb hier al
voorgesteld om iedere alleenstaande moeder in de bijstand met jonge
kinderen een stage in de zorg aan te bieden. De zorg is bij uitstek de
sector waar veel behoefte is aan mensen, aan deeltijdwerkers. Daar kun
je met een opleiding doorgroeien naar goed betaalde arbeid. Ik ben
destijds voor van alles uitgemaakt en een week later kwam Pieter van
Geel met een slap aftreksel in de vorm van een participatieplicht.
Maar echt, de oplossingen liggen voor de hand, oplossingen waar de
desbetreffende vrouwen beter van worden en waar de samenleving beter
van wordt. Als die route bewust niet wordt gekozen en de hele ellende
op die manier niet wordt weggewerkt, werk ik niet mee aan het
gebruiken van lapmiddelen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat vind ik toch wel een beetje treurig. Ik wil benadrukken dat er op
dit punt sprake is van een groot verschil tussen de fractie van de VVD
en die van GroenLinks. Wij zijn het eens over de sollicitatieplicht en
het scholingsrecht voor deze groep, maar ik vind dat u wel heel erg
ver gaat als u niet precies uw zin krijgt en dan zegt: laat ze maar
stikken, dan krijgen ze ook de langdurigheidstoeslag niet. Dan denk
ik: daar zijn deze vrouwen en hun kinderen zeker niet mee geholpen.
De heer Blok (VVD):
De uitspraak "laat ze maar stikken" werp ik echt verre van mij. Dat
wil ik juist niet. Ik vind dat het kabinet dat wel doet door deze
groep uit te sluiten van de sollicitatieplicht.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Het is de heer Blok bekend dat wij verschillend
denken over de vrijstelling van de sollicitatieplicht. Is zijn
benadering echter niet veel de statistisch? Redeneert hij op deze
manier niet te veel in de trant van: er is een bestand en met deze wet
wordt een bestand beoogd voor de langdurigheidstoeslag; die twee zijn
een op een met elkaar te vergelijken. De heer Blok suggereert namelijk
dat die twee bestanden dezelfde zijn.
De heer Blok (VVD):
Die overlappen elkaar natuurlijk sterk. Die vrijstelling geldt tot het
vijfde jaar bij één kind. Dus die vrijstelling zal vaak langer duren.
Het andere deel van de wet gaat over de positie van kinderen in
gezinnen op het minimum. Dat zijn voor een groot deel dezelfde
gezinnen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Maar u wilt hier toch niet beweren dat mensen die er bewust voor
kiezen om hun kinderen zelf te verzorgen en op te voeden derhalve --
verondersteld dat er een bijstandsuitkering is -- in armoede leven en
hun -- dit klinkt onsympathiek, maar ik bedoel het volstrekt integer
-- hand voor deze langdurigheidstoeslag ophouden of voor die
tegemoetkoming voor het studerende kind. Dat kun je toch zomaar niet
zeggen.
De heer Blok (VVD):
Ik zal niemand verwijten dat hij ervoor kiest om zelf zijn kinderen op
te voeden. Dat doe ik ook met veel plezier, maar onderdeel van dat
opvoeden is wel dat je, als je daartoe enigszins in staat bent, met
werken je brood verdient. Dat kun je in deeltijd doen. Daarover zou ik
onmiddellijk een compromis kunnen sluiten met welke partij dan ook,
maar bij opvoeden hoort ook de notie dat je je brood verdient met
werken.
De heer Spekman (PvdA):
Voorzitter. Na het vorige betoog weet ik weer precies waarom ik, soms
ook wel tot mijn spijt, ben gestopt als wethouder. Het geluid van de
heer Blok is precies het geluid waarvan ik als wethouder in de grote
stad Utrecht zo'n last had. Het hinderde mij bij het aanpakken van
armoede onder mensen en het hielp mij zelfs niet om mensen aan het
werk te helpen. Uiteindelijk gaat het erom, dat wij proberen mensen in
Nederland kansen te geven en verder te brengen, niet in een bevroren
toestand te laten. Het betoog van de heer Blok luidt een beetje: maak
het maar zo moeilijk mogelijk voor mensen, maak de uitkering maar zo
laag mogelijk. De mensen die erin zitten, dienen als afschrikwekkend
voorbeeld voor de mensen die er nog niet inzitten: pas op, kom er niet
in, want je gaat echt creperen.
Er is ook een andere weg. Wij kunnen ook een fatsoenlijk
bestaansminimum hebben en tegelijkertijd een dwingend beroep doen op
iemands capaciteiten en zeggen: als je kunt werken, ga je werken en
wel nu. Zo niet, dan krijg je een sanctie. Ik ben blij dat de PvdA
deel uitmaakt van een kabinet dat voor die andere weg heeft gekozen,
een in mijn ogen succesvolle weg.
De heer Blok (VVD):
De ervaring van de heer Spekman als wethouder is zeker nuttig. Ik
krijg graag een reactie op twee punten.
Ten eerste deelt een aantal nog steeds actieve collega-wethouders van
de PvdA mijn grote kritiek op het vrijstellen van de
sollicitatieplicht.
Ten tweede denk ik dat de heer Spekman mijn analyse deelt dat veel
gemeenten nog steeds geen echt inzicht hebben in wie er in de
kaartenbakken van de bijstand zitten.
De heer Spekman (PvdA):
Over de eerste vraag gaat het debat nu niet, maar ik wil daar graag op
antwoorden. Ik denk daar anders over dan die wethouders, omdat ik
geloof dat mensen kansen moeten krijgen om zich vooruit te knokken. Op
dit moment heeft een heel groot gedeelte van de vrouwen in de bijstand
niet eens een startkwalificatie. Ik vind het daarom ontzettend goed
dat dit kabinet de inzet heeft om te zorgen dat die vrouwen minimaal
de startkwalificatie halen. Dat is een tegenstelling met het vorige
kabinet, dat wel die vrijstelling liet bestaan, die door veel
gemeenten werd gebruikt, maar daar niets tegenoverstelde. Ik sluit mij
daarom aan bij de woorden die eerder in dit debat zijn gebruikt: je
hebt verplichten en verleiden. De heer Blok denkt dat verplichten het
meest succesvol is en ik geloof meer in verleiden. Uit de resultaten
van verschillende gemeenten blijkt, dat dat ook succesvoller is.
Het antwoord op de tweede vraag: ik ben het volstrekt met de heer Blok
eens dat in veel gemeenten te weinig kennis is over de mensen in de
bijstand. Maar wat ik het goede van de Wet werk en bijstand vind --
wat dat betreft complimenten voor het vorige kabinet -- is de
financiële systematiek. Die zorgt er namelijk voor dat iedere gemeente
die niet goed presteert, dat financieel gaat voelen, waarna bij ons
wordt geklaagd over het verdeelmodel. Dan hebben wij ons doel bereikt.
De heer Blok (VVD):
Op dat tweede punt kunnen wij elkaar misschien nog redelijk vinden. Op
het eerste punt, de startkwalificatie, ben ik het erg met u eens. Hoe
haal je een startkwalificatie? Doe je dat door thuis een boekje te
lezen, of doe je dat door een stage te lopen in de zorg -- dat is mijn
concrete voorstel -- om op die manier toe te werken naar een
kwalificatie?
De heer Spekman (PvdA):
Voorzitter, ik weet niet hoelang u toestaat dat ik het over een heel
ander onderwerp heb dan wat nu is geagendeerd, maar....
De voorzitter:
Ik stel voor het hierbij te laten, maar geeft u gerust nog antwoord op
de vraag van de heer Blok.
De heer Spekman (PvdA):
Ik zie dat veel vrouwen geen startkwalificatie hebben, en ik vind het
van belang dat zij die kunnen halen. Heel veel startkwalificaties
worden in de schoolbanken gehaald met behulp van een boekje, waar mij
niet veel mis mee lijkt. U hebt vast ook heel veel boekjes gelezen in
uw leven, en u bent er nog niet klaar mee!
Ik sluit mij aan bij het betoog van mevrouw Spies over de
langdurigheidstoeslag. Wel breng ik nog een keer onder de aandacht hoe
rampzalig de vorige regeling eigenlijk was.
Mevrouw Karabulut heeft daar een voorbeeld van genoemd. Als je zag wie
er wel en niet voor in aanmerking kwam, voelde dat echt onrechtvaardig
aan. Dat was niet te verkroppen en had niets te maken met een
rechtvaardige regeling want mensen van wie iedereen met gezond
verstand vond dat zij ervoor in aanmerking moesten komen, liepen die
mis. Dit is een enorme verbetering want hiermee wordt het wel
geregeld. Dat er lokale verschillen ontstaan op dit gebied, waarbij
het niet gaat over de toeslagen en niet over de hoogte van de
bijstand, vind ik logisch. Ik heb mijn opvatting over normen. In de
woorden van de heer Van der Vlies hoop ik mede dat bij lokale
verkiezingen het ook hierom gaat en niet alleen om de vraag of er
ergens een tramlijn of een ondertunneling komt en of er ergens een
leuk, nieuw stadhuis wordt gepland. Daar mag lokale democratie ook
over gaan en daar loop ik niet voor weg.
Een andere superieure verbetering ten opzichte van de vorige regeling
is dat er geen beslag meer wordt gelegd. Als mensen nu dit geld
krijgen, kan de schuldsanering het niet inpikken. Dat is een enorme
verbetering ten opzichte van de vorige regeling. Bij veel mensen werd
het geld immers weer weggehaald. Niet iedereen zal er even gelukkig
mee zijn, zeker niet de schuldeisers, maar ik vind het ontzettend goed
dat het geld voor een groep mensen die langdurig een laag inkomen
hebben, niet gelijk via een achterdeur weer wordt ingepikt en dan
overigens vaak weer bij de overheid terechtkomt.
Dan wil ik het hebben over de categorale regeling. Tijdens de algemene
beschouwingen vorig jaar heeft de PvdA het boekje "Alle kinderen een
goede start" gepresenteerd. Toen hebben wij in coalitieverband de
motie-Van Geel ingediend en geld vrijgemaakt voor kinderen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Wat de verbeteringen inzake de arbeidsmarkt betreft ben ik het eens
met de heer Spekman, maar daarover moeten wij nog antwoord krijgen van
de staatssecretaris. Vindt de heer Spekman echter ook niet dat wij een
minimumnorm van drie jaar moeten stellen voor mensen die een aantal
jaren van het sociaal minimum leven en dus van een bedrag op het
niveau van een bijstandsuitkering moeten rondkomen?
De heer Spekman (PvdA):
Als ik wethouder was, zou ik mijzelf niet in de spiegel aan kunnen
kijken als ik een langere periode zou hanteren. Ik hoop dat de lokale
democratie daarover gaat. De cliënten en de cliëntenraden van een
uitkeringssamenwerkingsverband in Friesland worden bijvoorbeeld steeds
beter geïnformeerd over de goede voorbeelden. FNV Lokaal informeert
ook. Ik weet dat er verschillen ontstaan maar ik hoop dat men elkaar
opstuwt. Een andere reden waarom ik niet voor een minimumnorm ben, is
dat ik mij kan voorstellen dat men een soort glijdende schaal maakt in
de verordening. Men wil namelijk armoedeval voorkomen. Dat zat ook in
het verhaal van de VVD. Men kan allerlei varianten maken, het wordt
overal anders gedaan. Het is dus verstandig om het aan de gemeenten
over te laten. Steeds meer gemeenten werken met het Nibud, waarbij ze
nagaan wat de betekenis van een maatregel voor de koopkracht is en
welke groepen de steun het hardste nodig hebben. Dus ik heb niet zo'n
behoefte aan een minimumnorm. Ik vertrouw in dit geval op de
creativiteit en het goede hart van de gemeenten en uiteindelijk op de
kracht van de lokale democratie. Ik hoop dat iedere wethouder die er
een potje van maakt, wordt afgestraft bij de verkiezingen, ongeacht
van welke partij die is.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik vind het jammer, want wij hebben net een VAO gehad over de
toeslagen voor alleenstaande ouders, waarvoor gemeenten kunnen
compenseren maar dit niet altijd doen. In het verkiezingsprogramma van
de PvdA staat dat mensen die drie jaar lang op het sociaal minimum
moeten leven, recht krijgen op de langdurigheidstoeslag. Ik neem aan
dat dit er niet voor niets staat. Als je drie jaar lang van dat
inkomen moet rondkomen, heb je dit geld keihard nodig. Ik vind het
gewoon jammer dat de heer Spekman er nu niet voor kiest om het gewoon
goed te regelen. Die glijdende schaal blijft natuurlijk wel degelijk
mogelijk met het amendement dat ik heb voorgesteld, namelijk ten
aanzien van alles wat daarboven zit. Wij gaan een minimum afspreken
zodat de mensen die het het hardst nodig hebben, het ook echt krijgen.
De heer Spekman accepteert toch niet dat er mensen zijn die dat niet
krijgen?
De heer Spekman (PvdA):
Dat is een herhaling van de vorige vraag. Ik blijf bij mijn antwoord.
Het debat dat wij hiervoor hebben gehad ging over de toeslagen uit de
WWB, dus over hetgeen wij als Rijk storten in het inkomensdeel. Op dat
punt vind ik dat er geen al te grote verschillen mogen bestaan. Daarom
heb ik ook met volle overtuiging de desbetreffende motie gesteund. Het
debat dat wij nu voeren, gaat over het lokale armoedebeleid waarbij ik
nog steeds vind dat de langdurigheidstoeslag naar de gemeenten moet
gaan. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma en dat wordt nu
uitgevoerd. Het is niet meer vrij voor beslag. Groepen die er tot nu
toe niet onder vallen, komen er door dit wetsvoorstel wel onder te
vallen. Dat zijn precies de verbeteringen die ik beoogde, want ik heb
de tekst in het verkiezingsprogramma die ging over het armoedebeleid
toevallig zelf geschreven.
Ik weet wat er staat over die drie jaar. Ik heb ondertussen met veel
gemeenten gesproken. Zij zijn bezig met verordeningen en in de
voorbeeldverordening staat al drie jaar. Ik wil gemeenten echter de
ruimte laten voor een glijdende schaal. Daar past een minimumnorm echt
niet bij, want dan krijgen mensen die net iets meer zijn gaan
verdienen, misschien iets minder dan het volle pond. Dat kan ik niet
billijken.
Mevrouw Karabulut (SP):
Die glijdende schaal blijft natuurlijk bestaan. Het amendement dat ik
heb ingediend, beoogt precies wat de PvdA in haar verkiezingsprogramma
had staan. Het is jammer dat de heer Spekman nu niet voor heel
Nederland, voor alle gemeenten, wil regelen dat mensen die drie jaar
van dat lage inkomen moeten rondkomen, die langdurigheidstoeslag
krijgen. Dat was ook bedoeld als extra inkomensondersteuning vanuit
het Rijk. Hij laat dat nu over aan gemeenten.
De heer Spekman (PvdA):
Ik maak hier bezwaar tegen. Mevrouw Karabulut komt met dezelfde riedel
als de vorige keer en luistert niet naar mijn betoog. Ik zeg nogmaals:
als ik kijk naar wat er nu voorligt, dan mogen wij er met elkaar trots
op zijn dat wij de oude langdurigheidstoeslag, die rampzalig was in de
uitvoering, die voor veel mensen onrechtvaardig aanvoelde en die
ervoor zorgde dat beslag werd gelegd, nu op deze wijze gewijzigd
wordt. Dat is echt een zegen voor veel mensen, want dit is voor hen
een financiële vooruitgang en een verbetering. Ik heb al enkele
modelverordeningen gezien. Ik ben ervan overtuigd dat de gemeenten de
termijn van drie jaar aanhouden en niet op dat bedrag zullen inboeten.
Ik heb zojuist al gezegd hoe de categorale regeling voor jongeren tot
stand is gekomen. Ik ben ontzettend gelukkig dat deze staatssecretaris
lef toont en de doelstelling op zich heeft genomen om voor het einde
van deze kabinetsperiode de armoede onder jongeren echt substantieel
terug te brengen, vooral voor die 50% die nu niet kan meedoen in de
samenleving, die geen kansen krijgt om zijn capaciteiten tentoon te
stellen, die wel dolgraag wil sporten, maar dat niet kan en die
misschien talent heeft voor vioolspelen, maar dat niet mag of niet kan
betalen. Dat beoogt dit wetsvoorstel. Dat kan in natura -- meerdere
collega's hebben daarover gesproken -- maar het mag ook categoraal.
Als ik het zelf zou doen, dan zou ik het inderdaad meer categoraal
doen voor de ouders die het prima voor elkaar hebben, maar die nu
eenmaal arm zijn en pech hebben. Voor mensen die structureel schulden
maken of regelmatig of überhaupt een schuld hebben, zou dat meer in
natura kunnen. Dat is echter aan de gemeenten. Dat hoeven wij hier
niet voor te schrijven. Ik heb vertrouwen in de lokale mensen en in de
werking van de lokale democratie. Ik ben echter blij dat het kabinet
de doelstelling serieus neemt en dat het organiseert dat gemeenten de
ruimte krijgen om veel beter om te gaan met de categorale regeling
voor deze groep kinderen om wie het uiteindelijk overmorgen in
Nederland toch zal gaan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dit hartstochtelijke pleidooi voor die kinderen kan ik op zich prima
steunen. Ik maak mij wel zorgen over de vraag of er na 2009 ook nog
middelen beschikbaar zijn om deze arme kinderen te helpen. Gaat de
heer Spekman er met mij van uit dat het hier gaat om een structureel
bedrag van 40 mln. dat ook na 2009 beschikbaar is?
De heer Spekman (PvdA):
De middelen voor de langdurigheidstoeslag zijn bij mijn weten
structureel. Daarnaast zijn in het regeerakkoord middelen voor
armoedebestrijding gereserveerd. Tijdens de algemene beschouwingen van
vorig jaar is dankzij een motie van de coalitiepartijen twee keer 40
mln. vrijgemaakt. Het kabinet heeft toen ook deze doelstelling op zich
genomen. Die doelstelling blijft staan: de armoede onder kinderen moet
teruggebracht worden en 50% van de kinderen die nu niet kan meedoen,
moet uiteindelijk wel kunnen meedoen. Als uit de nulmeting blijkt --
die handschoen moet het kabinet nu opnemen -- dat het een
centenkwestie is, dan horen wij dat vast. Vooralsnog is de
doelstelling het belangrijkst. Ik bewaak ook dat die gehaald wordt.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
U laat die doelstelling dus niet abrupt vallen na 2009? Er kunnen dan
minder gezinnen zijn die deze hulp nodig hebben -- dat hoop ik van
harte -- maar kunnen degenen die haar nodig hebben, gewoon naar de
sport- of muziekclub blijven gaan of een laptop krijgen zonder
problemen over de financiën? Het is belangrijk dat de staatssecretaris
daar vanavond heldere uitspraken over doet.
De heer Spekman (PvdA):
Ik snap de vraag. Ik stuur niet primair op het geld, maar op de
doelstelling. Ik vind het belangrijk dat kinderen kansen krijgen. Het
blijkt immers dat kinderen die opgroeien in armoede, kinderen die niet
mee kunnen doen, achterlopen. Dat is doodzonde. Ik stuur dus op de
doelstelling. Het kabinet heeft die handschoen opgepakt en blijft dat
doen, zo neem ik aan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat maakt het iets duidelijker. Ik hoor graag wat de staatssecretaris
daarvan vindt.
De voorzitter:
De staatssecretaris heeft om wat bedenktijd gevraagd. Ik schors de
vergadering tot tien uur. Ik druk de Kamerleden op het hart om kort en
bondig te zijn bij hun interrupties, zodat wij het debat zo snel
mogelijk kunnen afronden. Ik streef ernaar om voor middernacht thuis
te zijn.
De vergadering wordt van 21.45 uur tot 22.00 uur geschorst.
Staatssecretaris Aboutaleb:
: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn
bij dit belangrijke wetsvoorstel. Veel mensen in Nederland zullen baat
hebben bij dit wetsvoorstel. Het is een wetsvoorstel waar de gemeenten
meermalen om hebben gevraagd. Het wetsvoorstel vindt zijn oorsprong in
het bestuursakkoord dat het kabinet aan de start van deze
kabinetsperiode met de gemeenten heeft gesloten. Het kabinet komt met
dit wetsvoorstel een toezegging na.
Een en ander is onderdeel van de bredere inzet van de regering op het
armoededossier. Die wordt tot uitdrukking gebracht in de financiële
paragraaf, waarin een overzicht wordt geschetst van de middelen die de
regering toevoegt aan het subcluster armoede in het Gemeentefonds. Er
is gevraagd hoe het verloopt na 2009. In tabel 1. is opgenomen hoe de
middelen voor de komende jaren zijn opgebouwd, oplopend van 5 mln. in
2008 naar 80 mln. in 2011. Die toevoeging aan het Gemeentefonds is in
het coalitieakkoord opgenomen. Door toedoen van de Kamer is er voor de
jaren 2008 en 2009 tweemaal 40 mln. euro beschikbaar. Als de
incidentele middelen voor armoedebestrijding er niet meer zijn, lopen
die na 2009 toch door in het Gemeentefonds, als gevolg van de dotatie
van het coalitieakkoord. Dat gaat in 2011 om 80 mln. aan structurele
middelen.
Het ene deel van dit voorstel betreft de decentralisatie van de
langdurigheidstoeslag voor de gemeenten. Het andere deel gaat over
bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande
kinderen. Ik begin met de langdurigheidstoeslag. Waarom is ervoor
gekozen om die te decentraliseren? Het kabinet kiest daarvoor omdat de
langdurigheidstoeslag wordt gezien als een inkomensondersteunende
maatregel binnen de gemeente. Het vervangt dus niet de inzet en de
verantwoordelijkheid van het kabinet voor het inkomensbeleid. Het is
een inkomensondersteunende maatregel binnen de gemeenten.
De gemeenten moeten vanwege hun verantwoordelijkheid voor de
arbeidsmarkttoeleiding inkomensondersteunende mogelijkheden hebben.
Zij moeten maatregelen kunnen treffen die niet ten nadele zijn van de
arbeidsmarkttoeleiding. Ik heb dat enigszins gemist in het vanavond
gevoerde debat. Dat is immers ook de reden dat de gemeenten er bij het
bestuursakkoord op aangedrongen hebben om dit instrument in handen te
krijgen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor
arbeidsmarkttoeleiding. Zij kunnen aangeslagen worden voor de
meerkosten van het I-deel in de bijstand. Dan willen gemeenten ook
graag instrumenten in handen hebben om de risico's te beperken en het
doel van betere arbeidsmarkttoeleiding te realiseren. In die zin moet
er sprake zijn van evenwichtige ondersteuning, zonder sprake van een
armoedeval. Met de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag leggen
wij de zorg voor dat evenwicht in één hand, bij de gemeenten.
Daarnaast leert de praktijk dat het centraal regelen van de
langdurigheidstoeslag tot ongewenste starheid leidde en soms op grond
van jurisprudentie moest worden gecorrigeerd. Daardoor is een
ondoorzichtig stelsel ontstaan. De heer Spekman heeft er in zijn
bijdrage in alle klankkleuren over verteld.
Het kabinet heeft voor maatschappelijke participatie als concreet doel
geformuleerd om de helft van de arme kinderen actief te laten
participeren op het terrein van sport, cultuur en meer. Dat doet het
kabinet in het besef dat armoede niet altijd gaat om een extra tas met
boodschappen, maar dat armoede ook betekent dat mensen soms geen
kansen krijgen om hun talenten te ontwikkelen. De heer Spekman sprak
daarover. Wij willen niet dat kinderen hun talenten niet kunnen
ontwikkelen, louter en alleen omdat zij opgroeien in een gezin met een
smalle beurs. Het moet gaan om de talenten van de kinderen.
Met de voorgestelde aanvulling van de WWB hebben gemeenten een extra
instrument in handen om concrete voorzieningen te leveren die
bijdragen aan het vergroten van de maatschappelijke participatie van
de kinderen.
Tevens is dit de manier waarop de regering invulling geeft aan de
motie van het lid Spekman. Met die motie wordt de regering opgeroepen,
gemeenten toe te staan om gerichte inkomensondersteuning te verlenen
aan specifieke groepen op zodanige wijze dat de financiële prikkel om
te gaan werken wordt gehandhaafd dan wel versterkt.
Ik heb een aantal vragen voorgelegd gekregen die ik graag wil nalopen.
Om te beginnen heeft mevrouw Spies namens de fractie van het CDA
gevraagd of de gemeenten uiteindelijk zelf bepalen wie de
ondersteuning krijgt en in welke mate. Het antwoord op die vraag is
ja. Een aantal leden heeft gesproken over de verstrekking in natura.
Het kabinet is van mening -- overigens ook vanwege een discussie die
wij eerder met elkaar hebben gehad tijdens een algemeen overleg -- dat
de verstrekking in natura soms noodzakelijk kan zijn, omdat wij weten
dat veel van de gezinnen met kinderen waarover wij nu spreken,
schulden en andere financiële problemen hebben. Wij willen op deze
manier voorkomen dat gezinnen uiteindelijk onder druk van hun
financiële omstandigheden een eventuele gift of ondersteuning in
financiële termen van de zijde van de gemeenten gaan aanwenden -- hoe
begrijpelijk dat ook is -- voor consumptieve doeleinden, waardoor het
doel dat wordt nagestreefd met de motie van het lid Spekman, niet
helemaal tot zijn recht komt. Dit wetsvoorstel maakt het echter niet
onmogelijk dat gemeenten in die gevallen waar sprake is van
ondoelmatigheid van naturaverstrekking, kunnen besluiten om de
ondersteuning op een andere manier aan te bieden. Het wordt op deze
manier niet uitgesloten; gemeenten kunnen dat straks ook regelen in
een verordening.
Mevrouw Karabulut (SP):
Op een lege maag kun je ook niet sporten, dus het lijkt mij belangrijk
dat gezinnen voldoende inkomen hebben. In het wetsvoorstel staat dat
gemeenten in eerste instantie deze voorziening in natura moeten geven.
Waarom laat het kabinet de keuze niet aan de gemeenten of de
ondersteuning wel of niet in natura wordt verstrekt?
Staatssecretaris Aboutaleb:
Volgens mij heb ik net gezegd dat het aan gemeenten is om in het
invullen van hun verordeningsplicht waarover de wet spreekt, aan te
geven in welke omstandigheden zij het in natura willen doen en in
welke omstandigheden zij het anders willen doen. Dit wetsvoorstel
maakt dat niet onmogelijk.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat betekent dus dat zij niet in eerste instantie in natura hoeven te
verstrekken?
Staatssecretaris Aboutaleb:
Gemeenten kunnen zelf beoordelen in welke omstandigheden een bepaald
gezin gediend is bij naturaverstrekking en welke omstandigheden
misschien noodzaken tot een andere verstrekking. Dit wetsvoorstel
maakt dat volgens mij ten enenmale mogelijk. Als naturaverstrekking
ondoelmatig is, kunnen gemeenten anders besluiten.
Mevrouw Spies sprak ook over het onderzoek dat het Sociaal en
Cultureel Planbureau in opdracht van ons uitvoert. Niet alleen
convenantgemeenten doen mee aan dat onderzoek. Het is een landelijk,
representatief onderzoek. Begin volgend jaar hopen wij daarvan de
resultaten te krijgen. Op het vlak van de langdurigheidstoeslag bracht
mevrouw Spies het punt van het arbeidsmarktperspectief in. Zij vroeg
of het nog wel nodig is om in dit wetsvoorstel te spreken over het
gebrek aan arbeidsmarktperspectief.
Voorzitter. Ik heb eerst een procedurele vraag. Mij is een aantal
amendementen voorgelegd; ik neem aan dat zij deel uitmaken van de
beraadslaging.
De voorzitter:
Uiteraard.
Staatssecretaris Aboutaleb:
De Kamer heeft daarover in eerste termijn niet expliciet gesproken. Ik
wil daarover dan iets zeggen in mijn beantwoording.
De voorzitter:
Dat is prima.
Mevrouw Spies (CDA):
Ik ga nog even terug naar het SCP-onderzoek. Op pagina 19 van de nota
naar aanleiding van het verslag staat dat daarnaast, dus naast het
SCP-onderzoek, het voornemen bestaat om op gemeentelijk niveau te
meten hoe veel gemeenten jaarlijks besteden om participatie bij
kinderen te bevorderen en hoeveel kinderen daarmee worden bereikt. Er
staat dat deze meting gebeurt in overleg met de gemeenten die de
convenanten hebben getekend. Als dit alleen wordt gemeten bij de
gemeenten die een convenant hebben getekend, in hoeverre levert dat
dan een representatief beeld op?
Staatssecretaris Aboutaleb:
Mevrouw Spies leest het goed voor: "in overleg met". Dat is iets
anders dan het onderzoek "beperken tot" die gemeenten. Wij overleggen
met de convenantgemeenten over wat wij willen meten. Het is mijn
voornemen om de Kamer de komende maanden, in ieder geval voor het eind
van het jaar, de indicatoren aan te reiken. Dan weet de Kamer van
tevoren waarover het onderzoek zal gaan. "In overleg met" is dus niet
hetzelfde als het onderzoek "beperken tot" die convenantgemeenten.
Mevrouw Spies heeft op stuk nr. 8 een amendement ingediend over het
onderwerp arbeidsmarktperspectief. "Gebrek aan
arbeidsmarktperspectief" is onder andere in het wetsvoorstel opgenomen
om de gemeenten de mogelijkheid te geven, de groep werkenden met een
lager inkomen zonder perspectief op verbetering van hun inkomen te
onderscheiden van werkenden die dat perspectief wel hebben. Als
gemeenten dat onderscheid niet mogen maken, zouden ook studenten --
die per definitie een laag inkomen hebben -- er onder vallen. Zo'n
half miljoen mensen in het hbo en het wo komen dan in beeld. Verder
gaat het om mensen die na hun afstuderen in een aanloopschaal komen
met een laag inkomen, maar wel perspectief hebben op verbetering. Ook
zij zouden dan in aanmerking moeten komen voor de
langdurigheidstoeslag. Daarnaast zijn er mensen die er zelf voor
kiezen om parttime te werken en daardoor een laag inkomen hebben,
ondanks dat zij een goede opleiding hebben. Is het niet oneigenlijk om
het loket van de langdurigheidstoeslag ook voor hen open te stellen?
Voor zover het amendement ertoe strekt om bureaucratie te bestrijden,
wijs ik erop dat gemeenten ook nu al deze vorm van onderscheid kennen.
Bovendien lopen wij bij het weglaten van dit criterium het risico dat
de rechter ons uiteindelijk tot de orde roept. Wij kunnen wel
uitzonderingen opnemen -- het is overigens de vraag of het lukt om dat
limitatief te doen en alle ongewenste groepen uit te sluiten -- maar
de rechter kijkt vooral naar één criterium: is er sprake van langdurig
een laag inkomen? Bij studenten is daarvan vaak sprake tijdens hun
gehele studieperiode; die kan wel zes of zeven jaar duren. Met het
uitsluiten van dit criterium zouden wij in onze eigen voet schieten en
schieten wij het doel van de langdurigheidstoeslag voorbij. Dat is
toch niet wat wij willen. Het amendement stuit bij mij dus op
bezwaren.
Mevrouw Spies (CDA):
Laten wij teruggaan naar de inhoud. Het is in ieder geval niet mijn
bedoeling geweest om studenten op deze manier toegang te geven tot de
langdurigheidstoeslag. Het wetsvoorstel bevat ook de mogelijkheid om
AOW'ers uit te sluiten van de langdurigheidstoeslag zoals die in dit
wetsvoorstel is opgenomen. Kan de staatssecretaris met ons meedenken
om te zoeken naar een manier waarop wij studenten wel kunnen
uitsluiten? In het licht van pagina 6 van de nota naar aanleiding van
het verslag is voor de mij toegevoegde waarde -- naast "langdurig" en
"laag" -- van "gebrek aan arbeidsmarktperspectief" niet helder.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik ben altijd bereid om over het amendement in overleg te treden om te
bezien welke alternatieve teksten er over dit onderwerp vallen te
verzinnen. Het uitgangspunt is echter helder. Als wij het niet
afbakenen, wordt het een mer à boire en gaat het de gemeenten veel
meer geld kosten dan nu wordt overgeheveld uit het Gemeentefonds. Dat
is niet de bedoeling.
De voorzitter:
Ik zie alle drie de indieners bij de interruptiemicrofoon.
Mevrouw Spies (CDA):
Ik ben altijd bereid tot nadenken, zelfs tot nader overleg. Dat lijkt
me in dit geval noodzakelijk. CDA-fractie is het met de
staatssecretaris eens dat studenten er niet onder moeten komen te
vallen; dat is nooit onze intentie geweest. Ik krijg dan ook graag een
suggestie van de staatssecretaris over hoe wij dit op een andere
manier buiten het wetsvoorstel kunnen houden.
De voorzitter:
Dat was eigenlijk dezelfde vraag.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik heb het niet in mijn achterzak. Ik zeg nogmaals dat ik zo in elkaar
zit dat, als een volksvertegenwoordiger mij vraagt om na te gaan of er
over een soortgelijk onderwerp teksten te bedenken zijn die het doel
beogen maar anders luiden, ik daartoe altijd bereid ben. De komende
dagen of week -- in ieder geval voor de stemming -- zullen wij bezien
of het ons lukt om iets aan te reiken wat afdoende is.
De voorzitter:
Gaat de heer Spekman ermee akkoord dat er eerst in overleg wordt
getreden?
De heer Spekman (PvdA):
Ja.
De voorzitter:
En mevrouw Karabulut ook?
Mevrouw Karabulut (SP):
Ja.
De voorzitter:
Mevrouw Karabulut mag interrumperen, maar ik geef haar geen
toestemming om dezelfde vraag te stellen als mevrouw Spies.
Mevrouw Karabulut (SP):
Nee, het is absoluut niet dezelfde vraag. Ik ben het ermee eens dat
het niet om die studenten gaat. Het is goed dat wij daarnaar gaan
kijken. Voor alle duidelijkheid merk ik nogmaals op dat het gaat om
werkenden met een laag inkomen. Ik heb Monique Hoekstra als voorbeeld
genoemd. De staatssecretaris wijst er in zijn betoog op dat er nu ook
een criterium wordt gehanteerd, maar dat veroorzaakt juist de ruis.
Het is namelijk heel lastig om dat in te vullen. Ik roep de
staatssecretaris daarom op om te kijken naar dat lage inkomen in
plaats van naar het arbeidsmarktcriterium, met uitzondering van de
groep studenten. Die moet hiervoor namelijk zeker niet in aanmerking
komen.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Mevrouw Hoekstra hoeft niets te vrezen als dit voorstel wet wordt. Zij
komt gewoon in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag. Haar positie
zal door de wet niet nadelig worden beïnvloed.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat is nog maar de vraag, want gemeenten moeten zelf invulling geven
aan het arbeidsmarktcriterium. Het kan voor mevrouw Hoekstra dus nog
beroerder zijn. Dat willen wij voorkomen. Daarom stellen wij voor om
dat onderdeel uit het wetsvoorstel te schrappen en te kijken naar het
lage inkomen.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik heb zojuist gezegd dat de wegingsfactoren "lang" en "laag" zullen
zijn: langdurig leven van een laag inkomen. Mevrouw Karabulut heeft de
situatie van mevrouw Hoekstra als voorbeeld geschetst. De conclusie
kan niet anders zijn dan dat mevrouw Hoekstra langdurig van een laag
inkomen leeft en dat zij voldoet aan het grondprincipe dat inhoudt dat
zij in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag. Hoe hoog die
toeslag is, laten wij inderdaad over aan de betreffende gemeente.
Daarop kom ik later in mijn betoog terug.
Mevrouw Spies heeft zojuist gesproken over 65-plussers. Voor hen
kennen wij een andere regeling, namelijk de categorale regeling
65-plus onder de WWB. Zij komen dus niet in aanmerking voor de
langdurigheidstoeslag maar voor de zojuist door mij genoemde regeling.
Mevrouw Spies heeft gevraagd of mensen met fysieke beperkingen voor
die toeslag in aanmerking kunnen komen. Het antwoord op die vraag is
"ja". Zolang zij voldoen aan het door mij aangehaalde grondprincipe,
is dat aan de orde. Implementatie per 1 januari is inderdaad haalbaar.
Wij hebben in voldoende mate gesproken met de mensen die
verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. De gemeenten hebben de
voorbereidingen ter hand genomen. Ik ga er dan ook van uit dat 1
januari haalbaar is. Van de gemeenten heb ik niet het signaal gekregen
dat dit niet het geval zal zijn.
Mevrouw Spies vroeg hoe gemeenten worden geattendeerd op het bestaan
van de regelingen. Wij hebben in ieder geval een handleiding gemaakt
met allerlei modaliteiten die betrekking hebben op de invulling. Die
is in handen van de gemeenten terechtgekomen. In de verzamelbrief heb
ik erop gewezen dat de gemeenten daarmee aan de slag kunnen. Bovendien
hebben wij een modelverordening gemaakt die ertoe kan bijdragen dat de
verordeningen snel kunnen worden opgesteld.
Mevrouw Spies vroeg of scholen ingezet kunnen worden om gemeenten te
informeren, dus om die te gebruiken als vindplaats. Tijdens mijn
regionale rondes -- afgelopen week was ik weer in Zeist met
vertegenwoordigers van alle gemeenten rondom de gemeente Utrecht --
merk ik voortdurend dat gemeenten zich ervan bewust zijn dat zij
gebruik moeten maken van vindplaatsen. Een school is een prachtige
vindplaats om de betreffende mensen op te sporen. Dat kan enorm
helpen, al is het geen sluitende aanpak.
Ik kom op de punten van mevrouw Karabulut. Zij onderstreept het belang
dat alle kinderen mee moeten doen. Daarover zijn wij het eens. Evenals
mevrouw Van Gent vroeg zij wat wij doen na 2009. Ik heb er zojuist op
gewezen dat er na 2009 een bedrag in het Gemeentefonds zal blijven
vloeien ten bate van armoedebestrijding. Dat bedrag zal tot 2011
oplopen tot 80 mln. structureel. De motie-Spekman strekt ertoe om in
ieder geval voor een beperkt aantal jaren een doelstelling te
formuleren die behaald moet worden.
Wij hebben ons aan deze doelstelling, die in twee jaar gehaald zou
moeten worden, willen committeren. Zij staat los van het algemene
armoedebeleid dat wij voeren. Ik wil erop wijzen dat dit kabinet meer
geld uittrekt voor armoedebestrijding dan welk voorgaand kabinet ook.
Het gaat bij elkaar om 350 mln. Dat is een hoop geld; bij het vorige
kabinet moesten wij het bijvoorbeeld met aanzienlijk minder middelen
doen voor dit onderwerp.
Mevrouw Karabulut (SP):
Wij steunen het kabinet daarin natuurlijk. Het is ontzettend
belangrijk, gezien de 1,4 miljoen arme mensen. Wij hebben nog een
lange weg te gaan. Wat mij betreft doen wij ook wat aan structurele
maatregelen. Ik wil even terugkomen op de bedragen, want dat was
precies mijn zorg. Voor de specifieke doelstelling om kinderen uit
armoede meer te laten participeren, is met de motie-Spekman -- die ook
door mijn fractie werd gesteund -- voor 2008 en 2009 een bedrag van 40
mln. uitgetrokken. Daarna houdt het op. De bedragen waarover de
staatssecretaris het heeft, komen uit het potje voor het algemene
armoedebeleid. Mijn vraag is: gaat de staatssecretaris met die 80 mln.
zijn doelstelling eind 2009 halen? Of komt er daarna extra geld bij?
Staatssecretaris Aboutaleb:
Wij hebben ons gecommitteerd aan het halen van de doelstelling in twee
jaar, in 2008 en 2009. Wij gaan dat ook meten. Het onderzoek is erop
toegespitst dat wij in 2009 het doel halen. Ik zit daar heel erg
ontspannen in. Ik heb mij daaraan gecommitteerd, doe onderzoek en laat
zien wat wij gerealiseerd hebben. Wij kunnen er dan open en eerlijk
over discussiëren. Het kan zijn dat wij moeten concluderen dat er te
weinig geld uitgetrokken is, of dat de werkwijze van de gemeenten niet
helemaal juist is en dat er bijgestuurd moet worden. Dit is een nieuwe
uitdaging die wij met elkaar aangaan. Ik ga die graag aan. Ik behoor
niet tot het soort politici dat uit angst dat hun hoofd op het hakblok
terechtkomt, zich niet wil committeren aan een doelstelling. Ik doe
het wel en ga met u een eerlijk gesprek aan.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat siert de staatssecretaris natuurlijk; ik ben daar erg blij mee.
Maar betekent dat dan dat wij voor 2010 en 2011 de andere 50% van de
kinderen uit armoede gaan helpen? Ik vind het heel prettig dat die
doelstellingen worden geformuleerd, maar moeten wij dan ook niet naar
het totale armoedebeleid kijken? Daarvoor formuleert de
staatssecretaris helaas geen doelstellingen. Hoe gaan wij ervoor
zorgen dat bijvoorbeeld die 600.000 werkende arme mensen uit de
armoede worden bevrijd, of die 1,4 miljoen mensen met een laag
inkomen? Graag een antwoord van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris, maar laten wij het debat
wel blijven toespitsen op het wetsvoorstel.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Wat mij betreft zijn wij niet uitgepraat over dit onderwerp. Wij
zullen er de komende jaren nog vaker over komen te spreken. Wij moeten
nog beginnen met het halen van deze doelstelling en beginnen dan al
over de toekomst te praten. Laten wij kijken hoe het loopt. Ik ben er
positief over en de gemeenten zijn dat ook. Laten wij op een bepaald
moment meten en de thermometer hanteren. Wij kijken hoe het loopt en
hebben dan weer een ordentelijk gesprek met elkaar. Ik wil er alleen
op wijzen dat voor armoedebestrijding in de komende jaren ook nog geld
in het gemeentefonds gestort wordt. Dat zijn structurele middelen.
Voorzitter. De SP-fractie, bij monde van mevrouw Karabulut, zegt dat
het positief is dat nu ook werkenden in aanmerking kunnen komen voor
langdurigheidstoeslag. Zij vindt het alleen onbegrijpelijk dat gelijke
gevallen ongelijk worden behandeld. Daarom vindt zij dat er sprake
moet zijn van minimumbedragen. Ik wijs erop dat wij hiermee ook
armoedevaleffecten willen bestrijden. Gemeenten kunnen overgaan tot
een glijdende schaal, zodat iemand die gaat werken niet onmiddellijk
zijn langdurigheidstoeslag verliest. Gemeenten kunnen daarmee ook een
actief reïntegratiebeleid voeren. Naast het plan over reïntegratie dat
de Kamer van minister Donner en mij de afgelopen week heeft gekregen,
zal dat ook een belangrijk instrument worden. De armoedemiddelen
kunnen een effect hebben op de arbeidsmarktparticipatie. Dat zeg ik
ook tegen de heer Blok.
In het amendement op stuk nr. 9 van mevrouw Karabulut staat dat de wet
minimumbedragen zou moeten garanderen. Dat strookt niet met de
filosofie van een glijdende schaal die gemeenten zouden kunnen
gebruiken, om uiteindelijk armoedevaleffecten te kunnen verhinderen
als mensen aan de slag gaan. Die vrijheid is daarbij van belang. De
gemeenten hechten aan die vrijheid. Vanwege dat punt wil ik het
amendement op stuk nr. 9 van mevrouw Karabulut ontraden.
Mevrouw Karabulut (SP):
Het amendement op stuk nr. 10 betreft de normbedragen. Wat de
staatssecretaris zegt, is feitelijk onjuist. De glijdende schaal
waarover hij spreekt, wordt ook behouden met dit amendement. In dit
amendement staat dat de mensen met de allerlaagste inkomens, van wie
wij de armoede gezamenlijk willen bestrijden, recht behouden op een
minimum normbedrag. Gemeenten hebben verder alle vrijheid om een
glijdende schaal te hanteren.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik vind dit hooguit een theoretische discussie. Uit de gesprekken met
de gemeenten blijkt dat, zoals de heer Spekman al zei, eerder de
neiging te bestaat om een termijn van drie jaar als uitgangspunt te
nemen. Ook is de indruk dat gemeenten de huidige langdurigheidstoeslag
als uitgangspunt nemen, te beginnen met degenen die in de allerlaagste
inkomensschaal zitten, om deze vervolgens af te bouwen naarmate de
mensen toetreden tot de arbeidsmarkt. Er komt onvermijdelijk een
moment dat deze naar nul gaat. Dat is eerder de praktijk die ik
voorzie dan het theoretische model waarover mevrouw Karabulit spreekt
waarin een termijn van zes, zeven of tien jaar wordt gehanteerd. Ik
acht dat niet aan de orde.
Mevrouw Karabulut (SP):
Sluit de staatssecretaris uit dat er gemeenten zullen zijn die mensen
pas een langdurigheidstoeslag zullen geven als zij al zes jaar van het
sociaal minimum moeten rondkomen?
Staatssecretaris Aboutaleb:
De richting die het kabinet inslaat, is helder. Dat blijkt uit de
modelverordening. Daarin wordt drie jaar als uitgangspunt genomen en
niet zes, zeven, acht of tien jaar. Het ligt niet voor de hand dat
zes, zeven, negen of tien jaar als termijn wordt gehanteerd. Ik vind
dat hooguit theoretisch gespeculeer. Ik acht dat niet mogelijk.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb hier de modelverordening en daarin staat gewoon ... wat betreft
het aantal jaren. De staatssecretaris sluit een dergelijke lange
termijn niet uit. Dat vind ik zeer kwalijk. Als de staatssecretaris
echt vindt dat mensen die al een aantal jaren van dat lage inkomen
leven recht moeten behouden op deze toeslag, moeten wij dat hier met
elkaar regelen nu het nog kan.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik hecht aan het goede gesprek dat ik heb met de gemeenten. Ik weet
wat zij op dit punt ongeveer willen. Dat is ook de praktijk die ik om
mij heen zie. Ik vraag aan gemeenten hoe zij er ongeveer vorm aan
willen geven. Het zal eerder op drie jaar uitdraaien, dan op zes,
zeven of acht jaar. Ik vind dat een theoretische opvatting die volgens
mij zelfs niet in de buurt komt van de werkelijkheid die ik voorzie.
Dat geldt ook voor het uitgangspunt in een ander amendement waarin de
SP-fractie voorstelt om een ondergrens van drie jaar in de wet op te
nemen. Dat moeten wij maar niet doen. De gemeentelijke vrijheid op dit
punt zal uitmonden in een zeer aanvaardbare situatie.
Mevrouw Karabulut had waarschijnlijk heen gelezen over de passage over
beslaglegging. De langdurigheidstoeslag krijgt het karakter van
bijzondere bijstand en zal derhalve niet in aanmerking komen voor
beslaglegging in het kader van schulden of schuldsanering.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
De staatssecretaris wil heel veel aan de gemeenten overlaten. Hij zegt
dat hij vertrouwt op de goede bedoelingen en dat hij ervan uit gaat
dat het goed komt. Dat geeft echter geen garanties. Het is fijn dat
hij er zo'n optimistisch beeld van heeft, maar het geeft geen
garanties dat het overal goed gebeurt. Vindt hij het geen goed idee om
dat heel precies te monitoren en bijvoorbeeld na een jaar te kijken
hoe dit nu uitwerkt en wat de verschillen per gemeente zijn? Het is
natuurlijk niet de bedoeling dat straks blijkt dat heel veel gemeenten
pas na veel meer jaren gaan uitbetalen of veel minder gaan betalen dan
nu het geval is. Het is juist de bedoeling dat de regeling wordt
verbeterd. Gaat hij dat doen?
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik verwacht dat de regeling uiteindelijk, ingezet naast het
arbeidsmarktbeleid van de gemeenten -- waar wij mee zijn begonnen bij
het in één hand leggen van de verantwoordelijkheid -- een positieve
bijdrage zal leveren aan een flexibele situatie waarin gemeenten
kunnen inspelen op het toeleiden naar de arbeidsmarkt. Dat is
uiteindelijk het doel. Dit wetsvoorstel is niet alleen maar bedoeld
als inkomensondersteunende maatregel, maar ook om gemeenten in staat
te stellen een beter arbeidsmarktbeleid te voeren.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat is zeker een bijkomend effect. De staatssecretaris gaat echter
niet in op mijn vraag over de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop
die gaat uitwerken in verschillende gemeenten. Hij verwacht, hoopt en
gaat uit van goede bedoelingen.
Het lijkt mij van groot belang om dat goed te checken, dus goed te
monitoren hoe een en ander uitwerkt. Vervolgens kunnen wij dat
bijvoorbeeld na een jaar helder op een rijtje krijgen van de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Dat is helder. Ik vertrouw erop dat het goed komt. De gemeenten kennen
hun verantwoordelijkheid in dezen, maar ik heb toegezegd dat ik dit
zal monitoren en het in beeld zal brengen. Er komt een onderzoek van
de Inspectie daaromtrent. Dan kunnen wij precies zien hoe een en ander
uitpakt.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik heb gevraagd wanneer dat gaat gebeuren.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Wij moeten nog beginnen. De vraag is eerst wanneer wij een en ander
monitoren. Ik zal mij beraden op het moment waarop dat dit zinvol is,
in overleg met de gemeenten. De kwestie moet nu eenmaal enige tijd
lopen, wil je er met gezag enige uitspraak over kunnen doen. Ik zal de
Kamer over enige tijd melden in één van onze overleggen wanneer het
zinvol is om het onderzoek te doen. Het is zeker dat het wordt
gemonitord.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil wel graag een datum horen. De staatssecretaris komt
er op een bepaald moment op terug, maar ik wil binnen nu en een maand
worden geïnformeerd over hoe hij dit voor zich ziet, want anders is
het mij echt te vaag.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik wil mij nog beraden op wanneer het zinvol is om met het onderzoek
te starten, maar het is mijn voornemen om een en ander te onderzoeken.
Als mevrouw Van Gent binnen een maand antwoord wil hebben, kan dat wat
mij betreft.
Ik wil nu even iets corrigeren. Ik zei zojuist tegen mevrouw Karabulut
dat het in de modelverordening stond. Ik heb het dan over de
modelverordening van de G4. Daarin wordt uitgegaan van een
driejaarsperiode. Dat zegt ook iets over een kennelijke trend en dat
is niet onbelangrijk, want de G4 vertegenwoordigt een grote
WWB-populatie.
Mevrouw Karabulut (SP):
En ik wil het voor de overige 400 gemeenten ook goed regelen.
Ik werd getriggerd door een andere opmerking van de staatssecretaris.
Hij sprak over de langdurigheidtoeslag als re-integratie-instrument.
De langdurigheidtoeslag is echter bedoeld als inkomensaanvulling voor
mensen die langdurig op het minimuminkomen zitten. Laat de
staatssecretaris dat nu los?
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik ben begonnen met het schetsen van de historie van het wetsvoorstel.
De decentralisatiegedachte is ontstaan doordat de gemeenten tijdens
het overleg in het kader van het bestuursakkoord aangaven dat zij
graag het commitment aan zouden gaan om de komende jaren 100.000
mensen aan het werk te helpen, maar dat zij daar wel een aantal
instrumenten voor nodig hadden. Men ondervond ook problemen met de
langdurigheidtoeslag. Men zou die toeslag, met behoud van het karakter
ervan, namelijk een inkomensondersteunende maatregel, graag tevens
zien als instrument van re-integratie. Men wilde dit graag als één
beleidsinstrument zien. Daar is niets mis mee. Daarom komt het kabinet
graag tegemoet aan het verzoek van de gemeenten op dit punt.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik constateer dat de inkomensondersteunende functie dus behouden
blijft. Dat lucht mij enigszins op, maar wij moeten er wel voor zorgen
dat mensen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen, daar
aanspraak op kunnen maken.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Dat bevestig ik.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dus moet de staatssecretaris dat regelen.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik regel het op de aangegeven manier, maar niet op de manier die
mevrouw Karabulut voor ogen staat. Dat is het verschil.
Mevrouw Karabulut (SP):
De staatssecretaris sluit dus niet uit dat mensen misschien zes jaar
lang zonder langdurigheidtoeslag van dat sociaal minimum rond moeten
komen. Ik vind dat jammer.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik heb moeite met de benadering dat ik dit of dat nooit uitsluit en
dat ik dit of dat nooit garandeer. Ik ken die debattechniek, maar ik
heb er mijns inziens al voldoende op gereageerd. Ik ga uit van
vertrouwen in de gemeenten. De heer Spekman schetste zojuist hoe het
in gemeenteland verloopt. Ik ga dat niet herhalen. Ik ontraad de
aanneming van het lid Karabulut over de driejaarstermijn.
Mevrouw Van Gent is blij dat er een regeling voor categoriale
verstrekking komt, dit in kader van "Iedereen doet mee". Zij wees erop
dat tot nu toe alleen 65-plussers daarvoor in aanmerking kwamen. Zij
was blij dat nu ook de regeling voor chronisch zieken en gehandicapten
eronder wordt gebracht, maar die regeling was altijd al een
categoriale verstrekking. Dat is niet nieuw.
Het stond in de invoeringswet Wet werk en bijstand en wordt nu
overgeheveld om dit nog eens goed te onderstrepen. Gezinnen met
kinderen komen daar nu bij als groep die in voorkomende gevallen
categoraal kan worden benaderd.
Mevrouw Van Gent stelde ook de vraag hoe het na 2009 zal gaan. Daarop
heb ik volgens mij antwoord gegeven. Op de vraag over verstrekkingen
in natura versus verstrekkingen anderszins heb ik eveneens antwoord
gegeven in reactie op andere woordvoerders.
Ik kom op de langdurigheidstoeslag. GroenLinks is geen voorstander van
decentralisatie hiervan, zolang de hoogte van het minimum niet is
vastgelegd. Dat was zonet ook het onderwerp van de gedachtewisseling
met mevrouw Karabulut. Ik veronderstel dat helder is wat wij daarmee
beogen. Het amendement van mevrouw Van Gent over dit onderwerp is wat
mij betreft dan ook in strijd met de bedoelingen van de wet. Het
aannemen daarvan wordt dan ook ontraden.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Van Gent nog iets wil vragen over haar amendement,
maar aangezien dit, zij het uiteraard met verschillen, lijkt op dat
van mevrouw Karabulut, stel ik voor om de discussie van zonet niet
over te doen. Vergis ik mij, mevrouw Van Gent? Dan mijn excuses.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik was ook niet van plan om de discussie over te doen, want mijn stem
gaat het een beetje begeven, misschien tot uw grote vreugde. Ik heb
toch een vraag over mijn amendement. Het kan niet zo zijn dat de
langdurigheidstoeslag voor diegenen die daarop nu recht hebben, op nul
wordt gezet door de gemeenten. Dat zou in theorie namelijk mogelijk
zijn. Ik ga natuurlijk uit van het goede van de mens, en zeker ook van
de gemeenten. In het geval dat de staatssecretaris nu voorstelt, kan
het echter ook op nul uitkomen. Dat wil ik echt voorkomen; vandaar
mijn amendement.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Laat ik in zijn algemeenheid zeggen dat het beleid van dit kabinet er
niet op gericht is om mensen heel lang te bedienen met een
langdurigheidstoeslag. Het lijkt alsof dat iets moois is, maar het
mooiste is het natuurlijk als wij mensen aan het werk kunnen helpen.
Als iemand morgen de bijstand verlaat en dan een geweldig inkomen
verdient, dan gaat de langdurigheidstoeslag naar nul. Dat is dus geen
theoretische optie. Integendeel, het is een zeer wel haalbare optie.
Gezien het aantal mensen dat per maand geen beroep meer doet op de
bijstand -- dat aantal daalt immers -- zal de groep die geen
gebruikmaakt van de langdurigheidstoeslag navenant kleiner worden in
de komende periode. Er zal dus hopelijk een forse groep zijn die
teruggaat naar nul.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Zo kan ik ook antwoord geven, maar het is geen antwoord op de vraag
die ik stelde. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat diegenen
die naar een leuke baan gaan en goed gaan verdienen uiteraard die
langdurigheidstoeslag niet krijgen. Het gaat mij nu echter om de groep
mensen die nog niet in die gelukkige situatie verkeert, die nu wel de
langdurigheidstoeslag krijgt omdat wij nu nog gewoon de minimumnormen
hebben, maar die straks uitkomt op nul. Dat zou met dit voorstel in
theorie, in het slechtste geval, wel kunnen. Misschien kan de
staatssecretaris nu uitspreken dat hij daartegen is, zodat ook de
gemeenten helder weten dat dit niet de bedoeling is.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik kan mij niet voorstellen dat mensen die nu in aanmerking komen voor
de langdurigheidstoeslag en in wier omstandigheden niets verandert,
met dit wetsvoorstel niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag
komen. Mijn verwachting is dat zij er eerder beter van worden. Kijk
bijvoorbeeld naar de verordening van de G4. Terwijl wij uitgaan van
vijf jaar, gaan de G4 uit van drie jaar. Op grond hiervan moet ik
ervan uitgaan, in theorie -- daarover spreekt mevrouw Van Gent immers
-- dat deze mensen er eerder beter van worden dan slechter.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
En slechter mag dus niet!
De voorzitter:
Mevrouw Van Gent, u hebt niet het woord. De staatssecretaris vervolgt
zijn betoog. Dit is immers eigenlijk dezelfde discussie als die hij
net met mevrouw Karabulut voerde; u hebt het alleen over nul, en in
die discussie ging het over een glijdende schaal.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Mevrouw Van Gent sprak over herverdeeleffecten. Die zijn er wel, maar
ze zijn niet groot. Het gaat om een verschuiving van maximaal EUR1 per
burger. Dat valt binnen de gebruikelijke rekensystematieken van de
beheerder van het Gemeentefonds, namelijk de ministeries van
Binnenlandse Zaken en van Financiën. Hiertegen is ook van de zijde van
de gemeenten geen bezwaar gemaakt.
Mevrouw Van Gent vroeg ook of de alleenstaande moeders die vrijgesteld
zullen worden van sollicitatieplicht als zij daarom verzoeken,
eveneens in aanmerking kunnen komen of blijven komen voor de
langdurigheidstoeslag. Het antwoord daarop is ja, zolang zij voldoen
aan het criterium van "langdurig aangewezen zijn op de bijstand".
Ik grijp deze aanleiding aan om over te gaan op de opmerkingen van de
heer Blok. Ik zie aan zijn gebaren dat hij zijn gelijk aan het
incasseren is, maar ik beweer meteen dat hij dat gelijk niet heeft.
Wij veroorzaken niet eerst een brand om deze vervolgens te gaan
blussen, om in zijn termen te blijven. Dat is niet de bedoeling en
bovendien in strijd met een eenvoudige rekensom. Alleenstaande moeders
in de bijstand komen nu reeds in aanmerking voor de
langdurigheidstoeslag. Met deze wet verandert dat niet. De
veronderstelling van de heer Blok dat de groep substantieel groter
wordt, gaat dan ook niet op. Het aantal mensen blijft hetzelfde.
Ik zal het nog sterker zeggen. Ik verwacht niet dat alleenstaande
moeders, die met soms belabberde perspectieven in de bijstand zitten,
door het voorstel van de heer Blok om eerst maar eens vijf, tien,
twaalf, of twintig uur iets te gaan doen uit de bijstand zullen komen.
In die bijstand blijven zij aangewezen op een aanvulling. Het voorstel
van het kabinet echter gaat gepaard met vrijstelling, maar niet met
"gratis". Het gaat gepaard met investeren in alleenstaande moeders
door verplichte scholing. Dat is iets anders dan leren uit een boekje.
In de wet wordt het mogelijk gemaakt om complete opleidingen aan te
bieden en dat is echt iets nieuws. Ik verwacht dat deze aanpak van het
kabinet ertoe zal leiden dat die vrouwen wel degelijk een betere
springplank krijgen dan wanneer zij vast zitten in de discussie over
de vraag of het niet beter is nu al een klein aantal uren te gaan
werken. Daarbij zullen zij namelijk altijd een aanvulling uit de
bijstand moeten krijgen, omdat wij ook de zorg voor de kinderen in
deze fase heel belangrijk vinden. Ik ga graag de uitdaging met de heer
Blok aan en alleen de geschiedenis zal uitwijzen wie van ons gelijk
heeft.
De voorzitter:
Mijnheer Blok, ook u verzoek ik het kort en bondig te houden.
De heer Blok (VVD):
Ik voel mij enigszins aangesproken door de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dat begrijp ik.
De heer Blok (VVD):
Ik concentreer mij op de stelling dat de groep niet groter wordt. Dat
zal inderdaad niet gebeuren door dit wetsvoorstel, maar er is
natuurlijk wel een samenhang met het andere voornemen. Zo heb ik dat
ook gebracht.
De voorzitter:
Ik begrijp dat u het aanhaalt, maar daar debatteren wij nu niet over.
De heer Blok (VVD):
Dat is te gemakkelijk. Hetzelfde kabinet komt met twee voorstellen.
Dit voorstel heeft betrekking op ouders in een minimumsituatie. Die
groep is natuurlijk groter wanneer je een groot deel van de
alleenstaande ouders uitsluit van de sollicitatieplicht. Dat is
onvermijdelijk.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Nee. Dat bestrijd ik nu juist. De groep komt nu ook al in aanmerking
voor de langdurigheidstoeslag. Dat zal dus niet veranderen met het
andere wetsvoorstel. Het blijft dezelfde groep. De groep wordt hooguit
kleiner, want het bestand van de bijstand krimpt.
De heer Blok (VVD):
Als je tegen een groep mensen zegt dat zij niet hoeven te
solliciteren, blijft die groep constant. Dat is ook de kritiek van al
de wethouders in de grote steden. Zij zeggen dat zij die
gedragseffecten nu al zien optreden. Het is een ander voorstel, maat
het betreft wel dezelfde groep die hier ook onder valt.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik verheug mij er echt op het debat te zijner tijd met de heer Blok te
voeren. Het voorstel zegt echter niet "u hoeft niet". Het wetsvoorstel
zegt wel dat men een keuze kan maken. Men kan kiezen te gaan werken
met alle ondersteunende maatregelen die daarbij zijn, zoals
kinderopvang. Men kan ook opteren voor een vrijstelling van de
sollicitatieplicht, mits men akkoord gaat met verplichte scholing. Dat
is echt iets anders dan er maar van uit te gaan dat het wetsvoorstel
de groep groter maakt. Dat is ten enenmale onjuist.
De heer Van der Vlies spreekt zijn steun uit voor de aanpak rondom
armoede en kinderen. Ik bedank hem voor zijn lesje staatsrecht ten
aanzien van wat hij de klankkleur van de willekeur noemt. Daarmee is
ten enenmale aangegeven dat wij spreken over democratisch aanvaarde
besluitvorming, gedelegeerd door de Rijksoverheid naar de lagere
overheden. In ons staatsbestel is dat een aanvaarde vorm van beleid.
Hij sprak ook over de nulmeting. Wij gaan deze inderdaad uitvoeren.
De heer Van der Vlies vindt verder verstrekkingen in natura een goede
zaak en wil weten hoe het zit met fraudebestrijding. De gemeenten
hebben de verplichting zich bezig te houden met fraudebestrijding en
daar verordeningen voor uit te voeren. In het verleden zijn veel
wethouders bezig geweest met het instrument van het huisbezoek. Zoals
de heer Van der Vlies zal weten, is hierin op het ogenblik enigszins
de klad gekomen als gevolg van enige rechterlijke uitspraken, Dat is
de reden dat ik thans werk aan nieuwe wetgeving ten aanzien van
huisbezoeken.
Ik verwacht dat de nieuwe wetgeving voor huisbezoeken over enige weken
in de ministerraad aan de orde komt en het wetsvoorstel nog dit jaar
uw Kamer zal bereiken.
De heer Van der Vlies (SGP):
Toen ik dat vroeg, dacht ik aan de vraag die mij gesteld werd door een
aan mijn partij verwant raadslid. Hij zei: Stel dat wij een laptop
brengen in zo'n gezin, wie garandeert mij dat die beschikbaar blijft
voor dat kind?
Dat is een praktisch punt. Een laptop is immers op straat
verhandelbaar.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Als dat zich voordoet, is zo'n gezin wel erg ver heen. Dan is er echt
grondig iets mis wat je niet op deze manier kunt takkelen. Ik ga ervan
uit dat dit niet aan de orde is. Ik ben een tijdje geleden betrokken
geweest bij de aflevering van 2 tweedehands computers bij een gezin in
de Schilderswijk in Den Haag. Ik kwam binnen en ben geschrokken van
wat ik daar zag: alleen behang aan de muren. Ik overdrijf niet. Er
waren twee jonge kinderen die volgens de school waarop zij zitten,
buitengewoon getalenteerd zijn. Ik kan mij werkelijk niet voorstellen
dat die ouders deze tweedehands computers zullen gaan verkopen voor
een paar honderd euro's. Uitsluiten kan ik het niet, maar als dat aan
de orde is, is er grondig iets mis.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat ben ik natuurlijk volstrekt met de staatssecretaris eens. Het
neemt niet weg dat het gaat om gemeenschapsgeld en dat wij moeten
zoeken naar een manier om die laptop wel in dat gezin te houden voor
dat kind. Ik erken dat wij er geen zegel op kunnen plakken. Wij kunnen
niets garanderen, maar ik bepleit een inspanningsverplichting.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik zou heer Van der Vlies willen vragen om met mij mee te denken over
de wijze waarop wij dit zouden moeten doen. Er is helaas een grens aan
overheidsbemoeienis met wat er achter de voordeur gebeurt. Ik zou
bijna willen zeggen dat het al erg genoeg is dat wij onze toevlucht
moeten nemen tot verstrekkingen in natura. Ik vind dat een vergaande
stap. Iedereen die zegt dat het enigszins paternalistisch is, heeft
geen ongelijk. Het zijn keuzes die je moet maken. Maar om te
controleren of de computer niet verkocht is, gaat mij erg ver.
De heer Spekman (PvdA):
Wij kunnen het niet voorkomen, maar het wordt bijna altijd
gesignaleerd. Een sportvereniging meldt dat een bepaald persoon niet
meer komt; de muziekschool meldt dat iemand niet meer komt. In Utrecht
heeft een school gemeld dat ouders een verstrekte computer verpatst
hebben. Het gebeurt echter incidenteel.
Ik vind het echt de winst van dit voorstel dat gemeenten dan de rest
van de hulpverlening zoals schuldhulpverlening of maatschappelijk werk
meteen op dat gezin kunnen richten en ook dwingender worden. De waarde
van dit wetsvoorstel is juist dat gemeenten dit instrument erbij
krijgen. Fraudehandhaving vooraf is bijna onmogelijk, maar er worden
wel meteen consequenties getrokken uit bijvoorbeeld de constatering
dat een computer verpatst is. Dat is de winst en die moeten wij
koesteren.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de staatssecretaris zijn betoog vervolgt. Daarna gaan
wij door met de tweede termijn.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Ik heb niets toe te voegen aan deze opmerking van de heer Spekman.
Ik dank hem voor zijn waarderende woorden voor het feit dat het
kabinet inderdaad een target heeft durven te stellen en die gaan
realiseren. Alle inzet is daarop gericht. Ik heb daaraan niet veel
toevoegen en wil het hierbij laten, ook vanwege de tijd.
De voorzitter:
Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn. Er is vast nog
wel behoefte aan een tweede termijn. Ik kijk even bij wie die behoefte
bestaat.
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. Ik heb op dit moment geen behoefte aan een tweede termijn.
Ik kijk even naar de collega's. Wij hebben nog wel werk te doen. Ik
sluit niet uit dat dit nadere werk misschien schriftelijk kan worden
afgedaan. Dat zou helemaal mooi zijn. Het kan echter ook zijn dat ik
of iemand anders op enig moment een motie wenst in te dienen.
Staatssecretaris Aboutaleb:
Waarschijnlijk een amendement.
Mevrouw Spies (CDA):
Misschien dat wij nu de beraadslaging kunnen sluiten in de hoop dat
wij geen tweede termijn nodig hebben? Of wij schorsen en kunnen nog
een keer een heropening hebben.
Ik meen wel dat wij een nader overleg nodig hebben om na te gaan hoe
we de behandeling van dit wetsvoorstel afronden.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Ik heb wel behoefte aan een korte tweede termijn, maar ik
kan er ook mee leven als wij besluiten om te schorsen. Wij kunnen het
debat nu afmaken en de beraadslaging heropenen als dat nodig blijkt te
zijn.
De heer Spekman (PvdA):
Voorzitter. Ik kan mij vinden in het voorstel van mevrouw Spies, maar
als er dan toch behoefte is aan een tweede termijn houd ik die liever
meteen. Als wij in de discussie over het amendement er niet uitkomen
-- ik kan mij niet voorstellen dat dat niet lukt -- dan wil ik later
alsnog de beraadslaging heropenen. Dat betekent dan wel dat een derde
termijn nodig is, maar die kan altijd worden gehouden. Echter, ik zou
het spijtig vinden om de tweede termijn later te houden.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Laten wij nu gewoon de tweede termijn houden. Als er een
nieuw amendement wordt ingediend, kan altijd heropening van het debat
aangevraagd worden. Misschien is dat niet nodig, maar dat zien wij dan
wel. Laten wij nu de discussie afronden.
De voorzitter:
Ik stel voor om het laatste voorstel te volgen.
Mevrouw Spies (CDA):
Dan zie ik af van mijn tweede termijn.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik zie om dezelfde reden ook af van een tweede termijn.
Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris heel duidelijk
aangeeft dat de langdurigheidstoeslag wordt gevrijwaard van
beslaglegging. Ik heb dat punt blijkbaar over het hoofd gezien. Ik ga
ervan uit dat dit nu goed is geregeld. Mocht dat niet zo zijn, dan kom
ik daarop uiteraard terug. Ik ga er nu vanuit dat alles oké is.
Dan wil ik iets zeggen over de functie van de langdurigheidstoeslag.
Ik vind het heel jammer dat wij, de staatssecretaris, de woordvoerder
van de Partij van de Arbeid en mevrouw Van Gent, van mening
verschillen. De meeste mensen zien in dat de langdurigheidstoeslag is
bedoeld voor mensen die lang op het minimum leven en dat wij dus ook
een minimumnorm van drie jaar moeten hebben. Alleen het verschil
tussen de staatssecretaris, de Partij van de Arbeid en mijn partij, de
SP, is dat wij dat liever niet alleen voor de G4, maar voor alle
gemeenten regelen. De staatssecretaris zegt dat dit getheoretiseer is.
Hij weet echter net zo goed als ik dat theorieën praktijk kunnen
worden. Wat gebeurt er als er in Nederland een VVD-wind gaat waaien en
in alle gemeenten VVD-colleges komen? Dan weten wij wat er gebeurt,
mijnheer Blok. Ik vind dit daarom niet zo'n sterk argument. Ik voorzie
wat dan de praktijk zal zijn. Dat blijkt uit deze de discussie en de
verschillen die wij nu kennen. Ook al zal bedoelde praktijk zich maar
in twee gemeenten voordoen, dan vind ik dat nog twee gemeenten te
veel. In de ene gemeente zal je dan zes jaar moeten wachten voordat je
recht hebt op toeslag -- dat betekent nog meer armoede -- en in de
andere gemeente gewoon drie jaar.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris ook bedanken voor de
beantwoording. Het spreekt mij wel dat aan dat hij een optimistisch
mens is. Dat ben ik zelf eigenlijk ook wel en ik kan mij dus iets bij
zijn optimisme voorstellen. Echter, je moet oppassen en niet te goed
gelovig zijn. Het is namelijk best mogelijk dat sommige gemeenten te
veel de hand op de knip houden en dan zijn de mensen waar het om gaat
en die geen werken vinden -- ik wens iedereen toe dat hij werk vindt
-- de pineut. Mijn amendement geldt daarom nog volledig. Het is
zodanig opgesteld dat daarmee tegemoet kan worden gekomen aan een
aantal bezwaren.
De staatssecretaris heeft toegezegd dat monitoren voor hem van belang
is. Hij gaat mij en anderen binnen een maand zeggen hoe dat precies
zal gebeuren. Ik dring op die monitoring aan omdat wij voor dit
overleg een VAO hadden dat ging over ouders met studerende kinderen
die in sommige gemeenten gekort worden op hun uitkering. Het kan heel
lang duren voordat je dan weer het nodige recht hebt gebreid. Ik wil
vrij snel horen -- ik zou zeggen: binnen een jaar -- hoe dit nieuwe
beleid uitwerkt. Ik hoop echt van harte dat het heel goed uitwerkt,
maar als dat hier en daar niet het geval is, moeten wij op tijd kunnen
ingrijpen. Maar goed, ik hoor binnen een maand hoe precies zal worden
gehandeld.
De heer Spekman (PvdA):
Ik gun mevrouw Van Gent alles, maar er staat een overgangsbepaling in
de wet, dus volgend jaar is het feitelijk nog hetzelfde als dit jaar.
Dan evalueer je binnen een jaar en dan constateer je dat het nog
hetzelfde is. Wat is de meerwaarde van de evaluatie op dat moment, als
het gaat over de hoogte?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Daar heeft de heer Spekman misschien een punt. Ik wil wel toegeven dat
ik een beetje moe aan het worden ben. Als de heer Spekman daar een
punt heeft, wil ik zo snel mogelijk, dus na inwerkingtreding en dan
een jaar, helderheid krijgen. Ik zie de heer Spekman knikken. Kan hij
aan de microfoon bevestigen dat hij dat met mij eens is? Dan komen wij
een stukje verder.
De heer Spekman (PvdA):
Ik wil iemand die moe is altijd helpen. Natuurlijk vind ik het prettig
en belangrijk om op de hoogte te blijven van de uitvoering van het
lokale armoedebeleid en om daar zicht op te houden. Dat hebben wij ook
afgesproken in de Kamer. Daar is ook gevraagd om een lokale
armoedemonitor.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik concludeer dat de heer Spekman en ik het qua intentie eens zijn. Nu
de staatssecretaris nog, dan kunnen wij deze zaal, weliswaar laat,
toch nog opgewekt verlaten.
Wij hebben discussie gevoerd over de bijstandsmoeders. De
staatssecretaris zegt dat dit jaar het wetsvoorstel komt. Dat moet nog
behandeld worden, dus het kan nog lang duren voordat dat in werking is
getreden. Ik wil daar graag helderheid over. Het ligt ook aan ons. Ik
wil het snel behandelen, want er is een soort patstelling ontstaan. De
sollicitatieplicht is nog aanwezig, maar ik krijg veel signalen, ook
van heel dichtbij, die erop duiden dat bijstandsmoeders nu tussen wal
en schip vallen. Zij krijgen geen aanbod, ook niet van scholing, en
worden een beetje aan hun lot overgelaten omdat gemeenten wachten op
die nieuwe wet. Dat vind ik erg jammer. Ik ken namelijk die jonge
moeders die geen opleiding en geen werk hebben en geen aanbod krijgen.
Zij zitten thuis en hebben het niet breed.
Mevrouw Spies (CDA):
Mevrouw Van Gent wordt nu heel erg moe, maar zij moet misschien nog
wel heel lang doorwerken. Zij moet voor morgen een schriftelijke
inbreng bij dat wetsvoorstel leveren.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat is geen enkel probleem. Wij werken bij GroenLinks-fractie heel
efficiënt en effectief. Ik ga daar niet op in, maar wel op de woorden
van de staatssecretaris. Dit jaar komt het wetsvoorstel er.
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat wij vanaf 2009 hiermee zouden
gaan werken. Eerlijk gezegd zie ik dat niet gebeuren, waarover ik mij
zorgen maak. Maar mevrouw Spies, u kunt ervan verzekerd zijn dat ik
een pittige bijdrage zal blijven leveren aan het debat rond de
bijstandsmoeders!
Staatssecretaris Aboutaleb:
: Voorzitter. Mevrouw Karabulutheeft gezegd dat ik moet oppassen:
straks zitten in alle colleges van B&W in het land VVD-wethouders, die
een ander beleid gaan voeren. Dat is inherent aan lokale democratie.
Mevrouw Karabulut weet dat wetten ook veranderd kunnen worden en dat
kabinetten maar vier jaar zitten. Dus een volgend kabinet, dat anders
is van samenstelling, kan anders besluiten. Het argument dat iets wat
in de wet is opgenomen niet veranderd kan worden, vind ik niet
helemaal valide of legitiem.
Mevrouw Van Gent zegt dat te veel gemeenten misschien de hand op de
knip houden. Ik weet niet of dat helemaal waar is. Mijn ervaring is --
ik ben nu anderhalf jaar staatssecretaris -- dat ik met enige
regelmaat door de Inspectie Werk en Inkomen wordt geïnformeerd over
gemeenten die soms al te ruime regelingen willen treffen als het gaat
om lokale inkomensondersteunende maatregelen. Ik heb, naar aanleiding
van inspectierapporten, het afgelopen jaar gemeenten ook met enige
regelmaat op de vingers moeten tikken omdat ze te ver gegaan waren. Ze
hadden bijvoorbeeld eindejaarsuitkeringen verstrekt die in strijd zijn
met het inkomensbeleid zoals wij dat in Nederland voeren. Waar mevrouw
Van Gent ervan uitgaat dat gemeenten te veel de hand op de knip
houden, heb ik juist de neiging te redeneren dat gemeenten soms
ruimhartiger willen zijn dan het Rijk voorschrijft.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat vind ik geen probleem!
Staatssecretaris Aboutaleb:
Nee, maar het is goed om dit argument hier aan te voeren.
Het wetsvoorstel inzake de vrijstelling van sollicitatieplicht voor
alleenstaande ouders in de bijstand ligt in deze Kamer. Het is zaak
dat de Kamerleden daar zelf mee aan de slag gaan. Het tempo waarmee
zij dat doen, bepalen zij zelf.
Dat brengt mij op het door mij reeds toegezegde overleg om te kijken
of wij ten aanzien van het amendement van mevrouw Spies tekstueel nog
iets anders zouden kunnen organiseren, zodanig dat het doel gediend
wordt zonder dat de deur wagenwijd opengezet wordt voor groepen die
geen recht op deze toeslag hebben. Ik ben de komende dagen beschikbaar
om daarover overleg te voeren. Ik zeg graag toe dat als het overleg
voortvarend verloopt, hier uiterlijk volgende week woensdag iets kan
liggen zodat de Kamer dat eventueel snel bij de stemmingen kunt
betrekken. Dat is mijn handreiking mijnerzijds aan de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Er kan aanstaande dinsdag niet over de amendementen worden gestemd,
omdat er nog overleg moet plaatsvinden. Wij wachten dat af. De
stemmingen zullen dus op een nader te bepalen moment plaatsvinden.
Ik dank de staatssecretaris van harte voor zijn komst en inbreng. Dat
geldt ook voor de leden.