Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Den Haag Ons kenmerk

1 oktober 2008 BVE/I&I/59955

Onderwerp Bijlage(n) Voortgang uitvoering motie Depla c.s. 1

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van de motie Depla c.s. (Tweede Kamer, 2007-2008, 26 695, nr. 48). Met deze motie wordt de regering verzocht in kaart te brengen wat de belangrijkste problemen zijn die mbo-instellingen ondervinden bij het succesvol kunnen opleiden van de groep risicoleerlingen en de Kamer voor 1 oktober te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek. Ten tweede wordt de regering verzocht op basis van dit onderzoek met voorstellen te komen hoe mbo-instellingen geholpen kunnen worden zodat ze succesvoller deze risicogroep kunnen opleiden.
Tijdens het Algemeen Overleg over de integrale aanpak van schoolverzuim op 24 september jl., heb ik de voortgang van de uitwerking van deze motie met de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kort besproken. Conform deze bespreking bied ik u hierbij de resultaten aan van het onderzoek naar het succesvol kunnen opleiden van risicojongeren. Dit onderzoek is uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJI). Het rapport "Probleemdruk en zorgstructuur in het middelbaar beroepsonderwijs" geeft een kwalitatieve analyse van de vraag naar zorg door (risico)deelnemers in het mbo, geeft een beeld van de huidige zorgstructuur en doet voorstellen voor verdere versterking van de zorgstructuur.
Het NJI constateert enerzijds dat de afgelopen jaren goede vorderingen zijn gemaakt met psychosociale begeleiding van deelnemers in het mbo. Anderzijds constateert het NJI dat de probleemdruk in het mbo toeneemt over de hele breedte van niveau 1 tot en met 4. Vanwege de drempelloze instroom doet de grootste probleemdruk zich echter voor in de niveaus 1 en 2 en dan met name in de grote steden. Bij deelnemers in de grote steden is sprake van een complexere, meervoudige problematiek dan elders in het land. Het NJI adviseert de zorgstructuur in het mbo verder te versterken en in het bijzonder het schoolmaatschappelijk werk. Daarnaast schat het NJI de omvang van de `moeilijkste' groep deelnemers binnen de niveaus 1 en 2 in de grote steden op zo'n 3200 deelnemers. Deze groep vraagt om alternatieve trajecten waarin zorg, onderwijs en werk met elkaar vervlochten Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/2

zijn tot een geïntegreerde aanpak. Het NJI adviseert meer ervaring op te doen met dergelijke trajecten om de effectiviteit daarvan te kunnen vaststellen. De versterking van de zorgstructuur in het mbo gaat ondertussen door. Vanaf 2009 komt de laatste tranche aan extra middelen beschikbaar op grond van het interdepartementaal beleidsonderzoek beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (ibo-bve) voor versterking van de zorgstructuur. In totaal is vanaf 2009 103 miljoen structureel beschikbaar (Tweede Kamer, 2005-2006, 26 695, nr. 32). Daarnaast blijf ik deskundigheidsbevordering stimuleren via een landelijk steunpunt voor Zorg- en Adviesteams (Tweede Kamer, 2007-2008, 31 001, nr. 51). Tevens vormt versterking van zorg op onderwijsinstellingen één van de thema's in de recent afgesloten convenanten voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten waarvoor ook extra middelen ingezet worden. Tenslotte komt er op initiatief van uw Kamer voor schoolmaatschappelijk werk in het mbo vanaf 2009 structureel 15 miljoen beschikbaar. Gelet op het NJI rapport vormt dit laatste een zeer waardevolle impuls. Wat betreft het organiseren van een geïntegreerd aanbod van jeugd, onderwijs, zorg en welzijn voor jongeren met meervoudige problematiek in de grote steden (de zogenaamde `overbelaste' jongeren), is tijdens het Algemeen Overleg op 24 september jl. aangegeven dat onder regie van de minister voor Jeugd en Gezin nu bezien wordt op welke wijze met name aan de grote steden meer armslag kan worden gegeven om middelen ontschot in te zetten. Dit in combinatie met het maken van prestatieafspraken. Zo vindt bijvoorbeeld op 8 oktober een overleg plaats tussen betrokken bewindspersonen en de gemeente Rotterdam. Over de uitkomsten wordt uw Kamer later geïnformeerd.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart