Mosselzaadinvanginstallaties
01 oktober 2008 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister meldt dat de huidige experimenten met
mosselzaadinvanginstallaties (MZI's) in 2009 worden voortgezet. Er
komen mogelijkheden voor opschaling van MZI's boven mosselpercelen.
Meer informatie
* Mosselzaadinvanginstallaties
Kamerstuk | 01-10-2008 | PDF-Document, 57 kB
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
Geachte Voorzitter,
Op 20 februari 2008 heb ik u het evaluatierapport "Perspectieven voor mosselzaadinvang
(MZI) in de Nederlandse kustwateren" (IMARES rapport C113/07) aangeboden. In deze
brief heb ik u medegedeeld te streven naar de formulering van een beleidslijn voor de
opschaling van de in het rapport beschreven manieren van mosselzaadinvang, per
1 januari 2009.
Om beleid vast te stellen dat gedurende meerdere jaren houdbaar is, dient een aantal
zaken zorgvuldig te worden voorbereid. Deze zaken zijn grofweg in de volgende
categorieën in te delen: juridische en vergunningtechnische aspecten, ecologische
inpasbaarheid, locatiekeuze en verdeling van de beschikbare ruimte.
Hoewel op alle deelterreinen vorderingen zijn geboekt, is de complexiteit van het geheel
groot. Mede gelet op de looptijd van de verschillende vergunningenprocedures, is het niet
mogelijk om tijdig voor het seizoen 2009 definitief beleid te formuleren. Temeer daar ik in
deze - gelet ook op de uitspraak van de Raad van State inzake de mosselzaadvisserij
voorjaar 2006 - aan een zorgvuldig proces hecht. Ik streef ernaar om het opschalingsbeleid
per 1 januari 2010 te kunnen operationaliseren.
Interimbeleid 2009
De mosselsector bevindt zich, onder meer als gevolg van de onzekerheid om over
voldoende mosselzaad te kunnen beschikken uit de mosselzaadvisserij, in een zeer
moeilijke situatie. Om de sector in deze periode tegemoet te komen, zal ik
a. voor het jaar 2009 evenals in 2008 interimbeleid voeren;
b. medewerking verlenen door de mogelijkheden voor mosselzaadinvang te verruimen.
Voorwaarde daarbij is wel dat deze extra ruimte de natuur niet schaadt, zo min mogelijk
beperkingen voor andere gebruiksfuncties oplevert en het opschalingsbeleid zoals ik dat
vanaf 2010 gestalte wil geven, niet belemmert. Het vorenstaande in overweging nemende
heb ik besloten het interimbeleid 2009 als volgt gestalte te geven.
a. voortzetting van de lopende experimenten;
In de Waddenzee vinden op 27 locaties experimenten plaats. In de Oosterschelde en de
Voordelta zijn dat er 8 respectievelijk 10. Deze experimenten vinden plaats zowel boven,
als buiten de mosselpercelen. De aard van de experimenten brengt met zich mee dat in
verreweg de meeste gevallen de experimenten veel minder ruimte innemen, dan is
vergund (werkelijk gebruik circa 260 hectare, zijnde de helft van de vergunde ruimte). Ik
heb besloten de experimenten in ongewijzigde vorm met één jaar te verlengen tot uiterlijk
31 december 2009. Uitbreiding van de lopende experimenten acht ik, vooruitlopend op het
definitieve opschalingsproces, niet wenselijk.
Enkele MZI-experimenten in de Waddenzee (onder andere voor de haven van Lauwersoog)
en Voordelta liggen op locaties waartegen uit het oogpunt van de recreatie, garnalenvisserij,
een veilige vaart of de bescherming van bepaalde natuurwaarden bezwaren
bestaan. In overleg met betrokkenen zal bekeken worden hoe deze MZI's verplaatst
kunnen worden.
b. het toestaan van gewijzigd gebruik van een deel van de percelen
In het Imares-rapport wordt het gebruik van reeds verhuurde percelen als locaties voor
MZI's genoemd als opschalingsmogelijkheid. Binnen de sector bestaat de bereidheid
kweekpercelen beschikbaar te stellen als ruimte voor mosselzaadinvang. Dit biedt enkele
voordelen. In de eerste plaats vertegenwoordigen deze cultuurgronden minder bijzondere
natuurwaarden en daarnaast leveren de mosselpercelen al (fysieke) beperkingen op voor
garnalenvissers en beroeps- en recreatievaart, waardoor het gebruik als MZI-ruimte vrijwel
geen extra negatieve gevolgen voor deze gebruikers met zich meebrengt.
Wat betreft de draagkracht van de kustwateren voorziet Imares met de huidige kennis dat
in de Waddenzee ecologisch ruimte is voor de productie van 10 miljoen kilo mosselzaad
en in de Oosterschelde voor 3 miljoen kilo. Dit vertaalt zich bij een optimale productie van
de MZI's in respectievelijk 660 hectare aan MZI-ruimte voor de Waddenzee en 200 hectare
voor de Oosterschelde. Voor wat betreft de Waddenzee maakt Imares onderscheid tussen
500 hectare in de geulen en 160 hectare boven de percelen.
Gelet op bovenstaande, ben ik voornemens om het gebruik van mosselpercelen voor het
invangen van mosselzaad toe te staan. Daarbij denk ik aan resp. 160 hectare in de
Waddenzee en 150 hectare in de Oosterschelde. Van de mosselsector verwacht ik een
voorstel waarin men aangeeft hoe men als collectief hieraan invulling kan geven, waarbij
het uitgangspunt is dat deze extra mogelijkheid c.q. de opbrengst aan mosselzaad ten
goede komt aan de gehele sector. De precieze locaties dienen te worden afgestemd met
de andere gebruikers van het Wad.
Door de Producentenorganisatie (PO) voor de Nederlandse mosselcultuur is gevraagd om
meer ruimte dan genoemde oppervlakten. Dit gezien de moeilijke situatie waarin de
sector zich bevindt. Ik heb begrip voor dit verzoek en zal, indien de PO hiervoor zowel
bestuurlijk als bij andere gebruikers van de Waddenzee en de natuurorganisaties
draagvlak weet te verwerven, een dergelijk voorstel met een positieve grondhouding
benaderen. Ik wacht het voorstel af.
c. geen nieuwe experimenten
Omdat ik ervan uit ga dat met behulp van de bestaande experimenten de kennisvragen
ten aanzien van mosselzaadinvanginstallaties ingevuld kunnen worden, zal ik in 2009
geen verdere nieuwe experimenten toestaan.
Een uitzondering daarop vormen experimenten die voortvloeien uit de haalbaarheidsstudie
"Aquacultuur Noordzee" die momenteel wordt voorbereid.
Over de uitvoering van het bovenstaande interimbeleid heeft afstemming plaatsgevonden
met een aantal belangrijke stakeholders in het Waddengebied en Zeeland. Behoudens
nadere afspraken over locatiekeuze en rekening houdend met de gebruikelijke vergunningenprocedures,
heb ik vastgesteld dat er geen overwegende bezwaren bestaan tegen
de uitvoering van dit interimbeleid.
Opschalingsproces
Zoals reeds is aangegeven, zal de eerste opschalingsfase voor MZI's aanvangen in 2010 en
een periode van 4 jaar beslaan. Een eerste consultatie van de betrokken stakeholders heeft
reeds plaatsgevonden, alsmede verkenningen van de juridische en bestuurlijke implicaties.
Belangrijke onderwerpen die een plaats dienen te krijgen in het proces zijn draagkracht
van het ecologisch systeem, depositie, landschappelijke inpassing en ruimtelijke concurrentie
(andere visserijen, recreatie). Ik heb besloten om in het licht van zorgvuldigheid,
draagvlak en juridische houdbaarheid te kiezen voor een proces waarin de betrokken
bestuurders (waaronder het Regionaal College Waddengebied) en stakeholders deel
kunnen nemen. Dit proces omvat in ieder geval een Plantoets als bedoeld in de Natuurbeschermingswet
en geeft de stakeholders daarnaast een platform waarin ook andere
belangen dan die van de natuur een plaats kunnen krijgen. Momenteel wordt de processtructuur
ontwikkeld, waarbij waar mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande
structuren zoals die gelden bij de vergunningverlening Natuurbeschermingswet en het
opstellen van milieueffectrapportages. Ik zal de te kiezen processtructuur vooraf vaststellen
en publiceren. Dit proces dient te leiden tot invoering van de eerste opschalingsfase
per 1 januari 2010.
De opschaling van MZI's vormt ook binnen het overlegtraject onder leiding van de heer
Heldoorn één van de gespreksonderwerpen. Bezien wordt hoe de toekomstige bodemvisserij
zich verhoudt tot de beoogde groei van de invang van mosselzaad.
Monitoring en onderzoek
Onzekerheden en kennislacunes bestaan nog ten aanzien van de uiteindelijke draagkracht
van met name de westelijke Waddenzee en de Oosterschelde en eventuele effecten van
depositie van slib en pseudo-faces. In combinatie met de onderzoeken die reeds lopen in
ander verband (NWO en Produs) zal ik opdracht geven tot monitoring en onderzoek,
ingaande 2009, om deze kennislacunes te dichten. Onderdeel van de monitoring vormt
een nauwkeurige registratie van de uitoefening van de mosselzaadinvang en de resultaten
daarvan.
Tenslotte
Met het bovenstaande interimbeleid wil ik een positieve bijdrage leveren aan de moeilijke
positie waarin de mosselsector zich op dit moment bevindt door de mogelijkheden voor
mosselzaadinvang te vergroten.
Anderzijds wil ik in een zorgvuldig proces alle stakeholders in staat stellen hun belangen
in te brengen in de beleidsontwikkeling tot opschaling van MZI's.
Ik ben van mening dat dit proces leidt tot een MZI-beleid met een duurzaam perspectief
dat op draagvlak van bestuurders, natuurorganisaties en gebruikers kan rekenen.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit