Partij voor de Dieren
Dierenwelzijn,
als een paal boven water!
Verkiezingsprogramma Partij voor de Dieren
Waterschapsverkiezingen 2008
Amsterdam, september 2008
2
Inhoudsopgave
Een beschavingsoffensief 4
1. Muskusratten 7
2. Waterpeil 8
3. Calamiteitenplannen 9
4. Maaien, schonen, baggeren, dempen van waterwegen 9
5. Waterkwaliteit 11
6. Overstort 13
7. Natuurbeleid en duurzaamheid 14
8. Migratie van dieren 16
9. Kaderrichtlijn water 17
10. engelen en jacht
H 10
11. itzetten van dieren
U 20
12. iet-inheemse diersoorten
N 21
Ten slotte 23
---
Een beschavingsoffensief
De strijd tegen het wassende water kenmerkt Nederland. Veiligheid staat voorop. Maar
de bouw en het onderhoud van waterkeringen en afvoersystemen gaat volstrekt onnodig
ten koste van vele miljoenen dieren. Denk aan de massale dood van vissen in de
verontreinigde kanalen, de vermorzeling van leven in de schoepen van de gemalen, de
zieltogende dieren die vanuit de sloot op de kant worden gedumpt en in de bagger
stikken, of de verdrinkingsdood van muskusratten. Die ellende voltrekt zich veelal buiten
het zicht van de burger.
Wat voor de Partij voor de Dieren als een paal boven water staat is dat het anders kan,
zelfs met een verbetering van de veiligheid.
Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit en het waterpeil. Wat we
echter zien is dat het waterschap zich in belangrijke mate dienstbaar maakt voor de
hengelaars, de landbouw en het bedrijfsleven, invloedrijke gebruikers van de wateren in
Nederland. In de uitvoering staat de automatische piloot teveel aan ten koste van
maatwerk en ten koste van vele dieren.
Dieren zijn evenals mensen wezens met gevoel en bewustzijn en dienen daarom te
kunnen rekenen op mededogen. Zij worden echter steeds meer in hun welzijn aangetast
en in hun voortbestaan bedreigd door toedoen van de mens. Aan de vernietiging van het
leefmilieu en de schending van rechten van levende wezens moet een halt worden
toegeroepen. In de beginselverklaring van de Partij voor de Dieren staat daarom de
respectvolle omgang met dieren, mensen en de natuur centraal.
Een duurzame omgang met de wereld om ons heen
Het leefmilieu op aarde is in de afgelopen eeuw onder zware druk komen te staan. Het
aantal mensen is toegenomen van 1,5 miljard in het jaar 1900 tot 6 miljard in het jaar
2000. Daarnaast hebben de technologische en economische ontwikkelingen de mens in
staat gesteld om veel meer activiteiten te ontplooien die een groot beslag leggen op
natuur, milieu en natuurlijke hulpbronnen, waaronder landbouwgronden, water en
energie. Om de druk op onze leefomgeving te verminderen zullen alle menselijke
activiteiten moeten worden gebaseerd op het principe van duurzaamheid, dat er op
gericht is om natuurlijke hulpbronnen niet uit te putten en het leven op aarde in al haar
rijkdom mogelijk te houden.
Teneinde voldoende bereidheid hiertoe onder de bevolking te creëren zal er langdurig
voorlichting gegeven moeten worden over het principe van duurzaamheid. Opvoeding en
onderwijs dienen daarom zowel het respect voor dieren, mensen en natuur als het
duurzaamheidsprincipe uit te dragen. Beleidsbeslissingen zullen onder alle
omstandigheden uit moeten gaan van een no-regret scenario: zolang de gevolgen van
een beleidsbeslissing voor een duurzame samenleving nog niet duidelijk zijn of wanneer
zij negatief zullen uitpakken, zien we af van die maatregel.
Elke ontwikkeling die kans biedt op een meer duurzame samenleving zal moeten worden
aangegrepen.
---
Rechten voor dieren en verbetering van het dierenwelzijn
Gezien de schaal waarop mensen beslag hebben gelegd op de aarde, zijn we aan dieren
verplicht om ze te beschermen. Dit hoeft niet ten nadele te zijn van de mens. Een
duurzame relatie met het ons omringende leven komt ook toekomstige generaties ten
goede.
De Partij voor de Dieren streeft naar een versterking van de morele en juridische status
van dieren door middel van de erkenning van dieren als wezens met bewustzijn en
gevoel. Die erkenning dient doorgevoerd te worden in alle beleid van en toezicht en
uitvoering door het waterschap waar dieren en hun leefgebied bij betrokken zijn.
Dieren worden door de mens in enorme aantallen gehouden, geëxploiteerd en gedood.
Bij het waterbeheer gaat het dan om gefokte en gevangen vissen en andere dieren die
uitgezet worden, maar ook om het doden van honderdduizenden muskusratten, de
onzichtbare sterfte in de bagger die de waterbeheerder uit de sloot op de kant gooit of de
miljoenen vissen die in de vijzels van de gemalen terecht komen. Als doding van
gevangen dieren nodig blijkt, dan dient de methode te leiden tot een onmiddellijk, diep
en onomkeerbaar bewustzijnsverlies, waar de dood op volgt. Het waterschap heeft een
zorgplicht en is gehouden aan het tegengaan van misstanden op het gebied van
dierenwelzijn. Dat zal dus ook in haar activiteiten tot uiting moeten komen. Om dieren
een effectieve bescherming te bieden tegen vergiftiging, mishandeling en verwaarlozing
dient het waterschap gebruik te maken van haar juridische mogelijkheden om laakbaar
gedrag te bestraffen en bevoegdheden te verkrijgen om dieren uit benarde situaties te
kunnen verlossen.
De leefgebieden van in het wild levende dieren mogen niet verder worden aangetast.
Waar mogelijk dienen ze te worden hersteld, uitgebreid en met elkaar in verbinding
worden gebracht, opdat de dieren zich weer in hun leefgebied kunnen vestigen. Ook het
voortbestaan van in het wild levende dieren mag niet verder in gevaar worden gebracht.
Waar in het wild levende dieren en mensen in elkaars nabijheid leven, moeten dieren zo
veel mogelijk in staat worden gesteld om hun eigen leven te leiden volgens de natuurlijke
processen, zonder ingrijpen van de mens. Het automatisch en cyclisch onderhouden van
wateren dient doorbroken te worden. Maaien, schonen en baggeren dienen alleen plaats
te vinden op diervriendelijke wijze en in waterwegen die voor behoud van de veiligheid
van het land noodzakelijk zijn. Indien dieren onaanvaardbare overlast veroorzaken voor
de mens, worden diervriendelijke mogelijkheden beproefd om de overlast tot een
acceptabel niveau te beperken. Overlast mag nooit bestreden worden door hobbyisten
(zoals jagers) met een eigenbelang.
Vermindering van het gebruik van dieren
Bij het gebruik van dieren dient steeds het doel van het gebruik kritisch beoordeeld en
afgewogen te worden tegen de consequenties voor het dier. Naarmate de aantasting van
het welzijn groter, het belang van het gebruik geringer en de kwaliteit van de
alternatieven beter is, wordt het gebruik van dieren ethisch minder te rechtvaardigen. Dit
betekent dat dieren niet in hun welzijn mogen worden aangetast of gedood mogen
worden voor niet-essentiële zaken, zoals vermaak (hengelen) of symptoombestrijding
(doden van niet-inheemse soorten).
---
Het gebruik van dieren moet consequent worden beperkt. Dit geldt voor in het wild
levende dieren en gehouden dieren die uiteindelijk in het wild losgelaten worden en
gebruikt worden voor onder meer consumptie (snoekbaars, paling), dierproeven (als
biologische kwaliteitsmeter), vermaak (hengelen) en introducties (van otters, bevers,
vissen etc.).
Een aangenamere samenleving
De Partij voor de Dieren gaat uit van de beginselen die zijn neergelegd in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) en het Handvest van de Aarde (1987). De
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens creëert de voorwaarden waaronder de
mens in vrijheid en zonder onderdrukking en geweld kan leven en zich kan ontwikkelen.
Het Handvest van de Aarde formuleert de uitgangspunten voor het in stand houden van
de aarde en van de menselijke gemeenschap.
Onze grondhouding is, zoals verwoord in het handvest van de Aarde (artikel I, 1), dat
,,alle schepsels onderling afhankelijk zijn en dat elke levensvorm, ongeacht zijn belang
voor de mens, waardevol is en dat mensen ,,zich jegens elkander in een geest van
broederschap te gedragen (Universele Verklaring van de Rechten van de
Mens, artikel 1). Dit uitgangspunt wordt zoveel mogelijk op de verschillende
beleidsterreinen gehanteerd.
Waterschappen zijn regionale overheden, die taken verrichten op het terrein van het
waterbeheer (en sommigen ook op het terrein van wegbeheer). De taken van de
waterschappen zijn:
Zorg voor de waterkering (veilige dijken, aanleg, onderhoud, beheer en toezicht)
Zorg voor de waterhoeveelheid (waterpeil, waterafvoer, waterberging, gemalen)
Zorg voor de waterkwaliteit (schoon oppervlaktewater, rioolwaterzuivering,
toezicht).
De zorg van het waterschap is ook onze zorg. Met de Partij voor de Dieren in het
waterschap kan ons beschavingsoffensief ook daar worden ingezet.
---
1. Muskusratten
Het zeewaterniveau stijgt en de afvoer van rivier- en regenwater wordt in toenemende
mate een probleem. De Partij voor de Dieren stelt de veiligheid en het behoud van
effectieve waterkering voorop. Er zijn echter geen dijken doorgebroken als gevolg van
muskusratten, wel door andere oorzaken.
Toch worden onder het mom van veiligheid jaarlijks tussen de 200.000 en 400.000
muskusratten gedood. Muskusratten graven weliswaar holen, maar bevorderen
(vergelijkbaar met bevers) ook de biodiversiteit in de sloten en kanalen, al was het alleen
al door het afgrazen van waterplanten. Het idee dat minder dieren tot minder schade zou
leiden, is veel te simplistisch gebleken en in veel gevallen onjuist. Er is dus geen
rechtvaardiging voor de massale en wrede doding van muskusratten met klemmen en
verdrinkingsvallen. Bovendien kost het de samenleving landelijk op jaarbasis 31
miljoen. Dit is een veelvoud van de daadwerkelijke schade die muskusratten aanbrengen.
Er zijn andere, meer duurzame en effectieve oplossingen voor het probleem van de
graverij in de waterkeringen.
Er zijn nog veel meer andere gravende dieren, zoals beverratten, mollen, konijnen,
vossen en dassen. Ook die worden ongewenst verklaard als de bescherming tegen
doorbraak in het geding is. Met uitzondering van dassen is het antwoord dan steeds:
doden. De uitdaging is om het graven op kwetsbare plaatsen te ontmoedigen. Herhaald
ontmoedigen blijkt bijvoorbeeld voor konijnen een effectief weermiddel om ze te doen
verhuizen.
Maatregelen
1.1 Er komt een einde aan de huidige muskusrattenbestrijding.
1.2 De veiligheid van dijken wordt waar nodig verbeterd door ze groter te maken
(overdimensioneren) en van een laag te voorzien waar gravende dieren die de
functie van de dijk kunnen aantasten niet doorheen kunnen.
1.3 Onderzoek wordt ondernomen om te toetsen welk type oevers en maatregelen
aantrekkelijk en onaantrekkelijk voor muskusratten zijn. Met de ruimtelijke
inrichting van de regio wordt hier rekening mee gehouden.
1.4 Er worden detectiemethoden ontwikkeld om (muskusratten)graverij in dijken op
te sporen, zodat tijdig maatregelen getroffen kunnen worden (ondoordringbaar
maken van de oever of de dijk, of tijdig herstel).
1.5 Er wordt geïnventariseerd waar holen daadwerkelijk een bedreiging vormen voor
een dijklichaam. Herstel wordt hier uitgevoerd en de dieren worden
gedemotiveerd om hier te graven.
1.6 Alleen als blijkt dat ondanks de bovenstaande maatregelen een muskusrat (of een
ander dier) bepalend is voor de veiligheid op een gegeven locatie, wordt het
wegvangen en herplaatsen ervan overwogen.
1.7 Voor de schade door andere gravende dieren wordt op dezelfde wijze een
diervriendelijke oplossing gevonden.
---
2. Waterpeil
De stijging van het zeewaterniveau en de toename van water dat afgevoerd zal moeten
worden door ons land zijn de gevolgen van de opwarming van de aarde. De waterkering
en de opvang van water zullen het antwoord hierop moeten zijn, om de veiligheid in het
land voor mens en dier te waarborgen. Gelet op de vooruitzichten is bovendien
terughoudendheid vereist bij het bouwen in diepe droogmakerijen en polders.
De kwaliteit van de dijken dient verbeterd te worden, waarbij het tijd wordt om
geldverslindende en ineffectieve methoden zoals muskusrattenbestrijding te beëindigen
(zie hoofdstuk 1). Het geld kan veel effectiever ingezet worden. Daarbij kiest de Partij
voor de Dieren voor investeren in goede aanleg, zodat de onderhoudskosten laag zijn en
overlast die mens en dier ondervinden door onderhoud beperkt blijven. Er kan dan onder
meer gedacht worden aan extra brede dijken. Verschillende LCCM rapporten geven ook
aan dat dijkverbreding een geschikt middel is om veiligheidsrisico´s door graverij te
voorkomen. Ook kan gedacht worden aan verbreding van belangrijke afvoerwateren, die
naast verbetering van de afvoer ook de mogelijkheid inhoudt dat er veel minder gemaaid
en geschoond hoeft te worden (zie hoofdstuk 4) en dat op termijn aanzienlijke kosten
bespaard kunnen worden.
De waterberging in de vorm van bekkens van allerlei aard vergt veel meer aandacht
(grootschalige gebieden bij een calamiteit, maar ook ondergrondse bekkens). Hierbij is
het van belang om een fonds in te stellen dat bij waterschades onder meer
grondgebruikers en eigenaren van onroerend goed schadeloos kan stellen, en om
grootschalige waterberging met natuurontwikkeling te combineren, mits er ook opvang is
voor dieren in geval van nood (zie hoofdstuk 3).
De belangen van het dier en de natuur dienen niet ondergeschoven te worden bij het
reguliere waterpeilbeheer. De Partij voor de Dieren vindt het belangrijk dat alle belangen
(bescherming van dieren, leefgebied, milieu, naast agrarische productie) gelijkwaardig
aan bod komen en dat bijvoorbeeld het grondgebruik niet het voorrecht gegeven kan
worden. Grondgebruik zal ook moeten kunnen wijken voor of zich aanpassen aan het
behoud van een meer natuurlijk waterpeil. De gedachte van de regering om bijvoorbeeld
het Groene Hart om te zetten in een groenblauwe delta benadert de Partij voor de Dieren
positief. Het indrogen van de waardevolle veengronden kan hier bovendien mee
voorkomen worden. Het waterschap dient er dan ook voor te zorgen dat alle belangen op
gelijkwaardige wijze bij het beheer van het waterpeil worden betrokken.
Maatregelen
2.1 Het waterschap verbreedt de dijken en waterwegen die voor de waterafvoer
belangrijk zijn, en legt waterafvoerbekkens aan om de gevolgen van de
zeewaterstijging tegen te gaan en haar lange termijn kostenbesparing op het
onderhoud en diervriendelijkheid te vergroten.
2.2 Het waterschap dient bij het beheer van het waterpeil alle belangen op
gelijkwaardige wijze te betrekken en haar invloed bij de provincie hier ook op te
baseren.
---
3. Calamiteitenplannen
Mochten dijken doorbreken of water in bekkens afgevoerd worden, dan horen er
calamiteitenplannen te zijn die ook aangeven hoe dieren gered kunnen worden. Het gaat
dan om de vele miljoenen gehouden dieren (gezelschapsdieren, vee) en om de in het
wild levende dieren.
Waterschappen hebben een wettelijke plicht om calamiteitenplannen op te stellen.
Calamiteitenplannen beschrijven in hoofdlijnen hoe het waterschap voornemens is te
handelen bij calamiteiten. Een verdere uitwerking vindt plaats in andere plannen. De
wijze van handelen wordt per type calamiteit in de desbetreffende
calamiteitenbestrijdingsplannen gedetailleerd uiteengezet.
Daarnaast zijn waterschappen overlegpartner bij de totstandkoming van
rampenbestrijdingsplannen betreffende wateroverlast. Over het algemeen hebben de
calamiteitenplannen een enigszins technisch karakter en wordt er weinig aandacht
geschonken aan dierenwelzijn. Het spreekt echter voor zich dat calamiteiten van grote
invloed kunnen zijn op het welzijn van dieren. Te denken valt bijvoorbeeld aan
calamiteiten als verontreiniging van water, watertekort of een dijkdoorbraak. Het
waterschap neemt haar zorgplicht voor dieren serieus en neemt maatregelen in het
calamiteitenplan op die voorzien in het beperken van dierenleed.
Maatregelen
3.1 Het waterschap regelt de opvang van gehouden en in het wild levende dieren in
haar calamiteitenplan en de calamiteitenbestrijdingsplannen en beperkt het
dierenleed in noodsituaties zoveel mogelijk.
3.2 Het waterschap brengt als overlegpartner bij de totstandkoming van
rampenbestrijdingsplannen het welzijn van dieren onder de aandacht en
stimuleert de opname van adequate maatregelen.
4. Maaien, schonen, baggeren, dempen van waterwegen
Het maaien van de planten langs en in de oevers en het schonen en baggeren van
wateren zoals sloten en kanalen dienen vooral om de waterafvoercapaciteit in stand te
houden. Voor de dieren die in en om het water leven betekent dit waterbeheer meestal
een levensbedreigende ingreep. Vogels verliezen nesten, eieren en beschutting langs de
kanten. Vissen en amfibieën verliezen hetzelfde in het water en de bodem. Daarnaast
zijn er veel dieren die het leven laten, hetzij in het water hetzij verwond of verstikt in de
bagger op de kant. Onderzoek is nodig om te bepalen welke aantallen dieren sterven bij
de verschillende methoden en hoe dit voorkomen kan worden.
Ook ecologisch gezien betekent het huidige opschonen een drastische ingreep in de
ontwikkeling van soorten zoals die in en om het water plaatsvindt. Gelet op deze
overwegingen staat de Partij voor de Dieren een ,,nee, tenzij beleid voor: niet maaien,
schonen of baggeren, tenzij het voor de waterafvoer of waterkwaliteit aantoonbaar
noodzakelijk is. Ook kan het nodig zijn om in te grijpen om de leefsituatie van een
bedreigde soort te behouden en bijvoorbeeld de verruiging aan de kant tegen te gaan.
---
Waterafvoer is, zeker met de toenemende wateroverlast, belangrijk, maar de
werkzaamheden aan de afvoerwateren vinden nu als een automatisme plaats in een
cyclisch regime, ongeacht de dieren die op de betreffende locaties voorkomen. Dit
automatisme dient doorbroken te worden. Zo blijkt uit onderzoek van Alterra uit 2006
dat het aantal vissen direct na het gebruik van een baggerpomp met 52% en vervolgens
na 6 weken met 74% gedaald kan zijn. Maatwerk is nodig: sloten hoeven niet meerdere
keren per jaar op de kop en er zijn dierbesparende technieken. In geval opschonen van
wateren echt noodzakelijk is in verband met de waterhuishouding, dan vindt de Partij
voor de Dieren dat zorgvuldige omgang met de dieren en hun leefomgeving altijd zou
moeten gelden. Voor de werkzaamheden komt dat praktisch neer op:
Het toepassen van dierbesparende technieken;
Het slechts gedeeltelijk opschonen van een water, eventueel van jaar tot jaar een
ander deel;
Geen werkzaamheden verrichten in periodes waarin de soorten kwetsbaar zijn:
tijdens de voortplantingstijd, de winterrust en/of migratie. Richtlijn is niet voor 15
juli of na 1 november, maar maatwerk is nodig, omdat de kwetsbare periodes van
soort tot soort kunnen verschillen;
De bagger of het schoonsel wordt niet op één grote hoop, maar uitgespreid op de
kant gebracht. Wat op de kant gebracht is, wordt direct nagezocht op aanwezige
dieren, die weer worden teruggezet. Bagger en schoonsel blijven lang genoeg
liggen, opdat de resterende dieren ook zelfstandig terug in het water kunnen
komen;
Het aanleggen van compenserende habitat indien zeldzaam leefgebied wordt
vernietigd;
Het herinrichten van waterlichamen zodat minder onderhoud noodzakelijk is.
De Gedragscode van de waterschappen voor het waterbeheer is een stap in de goede
richting, maar veel te beperkt, omdat ze alleen geldt voor zeldzame soorten en de
wateren waar deze soorten voorkomen. Zorgvuldigheid dient voor alle soorten en
wateren te gelden. Bovendien dient het waterschap erop toe te zien dat uitvoering door
derden net zo zorgvuldig gebeurt.
Bij het dempen van sloten handelt het waterschap eveneens vanuit een ,,nee, tenzij
principe en gaat het zorgvuldig en met mededogen om met het leven in de sloot. Als er
nog vissen of amfibieën in een te dempen plas of sloot leven, dan dient het dempen
buiten de eerder genoemde kwetsbare periodes van de betreffende soorten plaats te
vinden. Bovendien dienen dierbesparende technieken te worden toegepast. Ook
dergelijke activiteiten bieden mogelijkheden tot het bevorderen van mededogen en
zorgvuldige omgang met de natuur. Via samenwerking met scholen en
vrijwilligersorganisaties kan het maatschappelijke draagvlak voor beschermen van in het
water levende dieren worden vergroot.
Maatregelen
4.1 Onderzoek is nodig om te bepalen welke aantallen dieren het leven laten bij de
verschillende methoden voor maaien, schonen, baggeren en dempen en hoe het
diervriendelijker kan.
4.2 Het automatisme om wateren cyclisch te onderhouden (maaien, schonen en
baggeren) dient doorbroken te worden. De werkzaamheden dienen alleen plaats
10
te vinden als het echt noodzakelijk voor de waterhuishouding. Maatwerk is nodig
voor elk water.
4.3 Als maaien, schonen, baggeren of dempen noodzakelijk is dan dienen de minst
dieronvriendelijke maatregelen (zoals hierboven beschreven) toegepast te
worden.
5. Waterkwaliteit
Schoon water moet vanzelfsprekend worden. Dat dit niet het geval is, is vooral te wijten
aan:
De grote hoeveelheden meststoffen (vooral fosfaten) die uit de landbouwgronden
spoelen.
Het gebruik van bestrijdingsmiddelen ter bescherming van gewassen en bij
onkruidbestrijding in de landbouw en op verhardingen (op wegen, bij groenbeheer
en tuinwerkzaamheden etc.).
De meststoffen van de landbouw spoelen uit, maken de sloten en meren voedselrijk en
bevorderen op onnatuurlijke wijze de groei van waterplanten en algen. Dat kan zover
gaan dat de sloten verdichten en er onvoldoende zuurstof in het water overblijft. Zo
verstikken de meststoffen het leven in de sloot. Die verstikking bevordert ook de
ontwikkeling van gif zoals door botulismebacteriën en blauwalgen.
Vanuit haar taak om te zorgen voor een goede waterkwaliteit dient het waterschap via
voorlichting, lobby, inspraak en het bewaken van een goede opvolging van de adviezen
(bijvoorbeeld bij de nieuwe Wet ruimtelijke ordening) of andere middelen die haar ter
beschikking staan, zich actief in te zetten om de intensieve bemesting terug te dringen,
bijvoorbeeld door te stimuleren dat de intensieve veehouderij wordt omgezet in
duurzame veehouderij of akkerbouw.
De bestrijdingsmiddelen kunnen tot een sluimerende vergiftiging en tot directe sterfte
leiden. Sluimerend omdat het gif zich over langere tijd ophoopt (bijvoorbeeld zware
metalen die vaak in deze middelen voorkomen) of omdat de oorsprong moeilijk te
achterhalen is bij een concentratie van bijvoorbeeld glastuinbouwers. De bloementeelt is
berucht: door het gebruik van relatief veel en sterk insectengif is de milieudruk door die
teelt aanzienlijk. Directe sterfte van dieren in de sloot kan door een zogenaamde piek in
de milieubelasting komen wanneer er bijvoorbeeld gif door verwaaien tijdens het
sproeien in de sloot terecht komt. De veroorzaker zou dan ontdekt kunnen worden, mits
de handhaving goed werkt. Die dient te worden verbeterd. Meerdere RIZA studies laten
namelijk zien dat verschillende soorten verboden middelen nog in het water te vinden
zijn en de normen voor veilige gehaltes van toegestane bestrijdingsmiddelen ver
overschreden worden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor glyfosaat, uit het veel gebruikte
onkruidbestrijdingsmiddel Roundup. Het waterschap behoort zich actief in te zetten om
nabij wateren de uitstoot van giffen te verminderen. Teeltvrije zones, bevorderen van
biologische landbouw, die geen bestrijdingsmiddelen toestaat, en bestrijding van onkruid
zonder bestrijdingsmiddelen zijn voorbeelden.
---
Het waterschap dient zeer terughoudend te zijn met ´biologisch beheer´ om de effecten
van de vermesting tegen te gaan. Biologisch beheer komt neer op het wegvangen van
vissen om de waterkwaliteit te verbeteren. Het is in veel gevallen een onacceptabele
manier om water schoon te krijgen. De resultaten zijn wisselend en de handelingen
leiden tot stress of zelfs de dood bij de dieren.
De mens moet zelf de verantwoordelijkheid nemen voor fouten uit het verleden en
zorgen voor schoon water, op een diervriendelijke manier. Biologisch beheer mag alleen
worden toegepast als het effectief is en er een diervriendelijke bestemming is voor de
weggevangen dieren.
Wanneer landbouwgronden omgezet worden in natte natuur dan spoelt de vervuiling die
in de bodem is opgeslagen uit naar het water. Dit heeft een negatief effect op de
waterkwaliteit. Dit uitspoelen kan vele jaren duren. Het waterschap kan dit effect
verminderen door te stimuleren dat combinaties van gras met zichzelf bemestende klaver
worden toegepast, die vervolgens geoogst worden, alvorens een natte natuur wordt
ontwikkeld. De oogst zorgt voor een veel effectievere en schonere afvoer van de
voedingstoffen (zoals bij het Noord-Brabantse Hengstven van Natuurmonumenten
gebeurt).
De zorg voor de kwaliteit van het water geldt voor alle wateren. De waterkwaliteit van
alle wateren die het waterschap beheert, dient herhaald en op wetenschappelijk
verantwoorde wijze te worden gemeten, met een volledig sluitend netwerk van
meetpunten. Met een systematische aanpak is het mogelijk om ontwikkelingen in de tijd
en ruimte te volgen en voorspellingen te doen over milieubedreigingen. Dit vergroot
bovendien de mogelijkheid om een veroorzaker aan te wijzen. Vergiftigingen van het
leefmilieu met massale sterfte van vissen en watervogels en gevaar voor mensen als
gevolg kunnen dan beter worden voorkomen.
De relatie tussen waterzuivering en natuurontwikkeling zoals bij toepassing van de
zuiverende werking van begroeide, flauw oplopende oevers, waterminnende planten als
riet, lisdoddes, kalmoes, grote egelskop of gele lis, maar ook van bijvoorbeeld
driehoeksmosselen (bij blauwalgen met name) verdient meer onderzoek en uitwerking.
Vanuit haar taak als beheerder van de waterkwaliteit is het nodig dat het waterschap
actief bijdraagt aan de bewustwording over de relatie tussen de consumptie van niet-
duurzaam geproduceerde akkerbouw en bio-industrieproducten en de vervuiling van de
bron van het leven: water. De huidige voorlichting door het waterschap is op dit punt
volstrekt onvoldoende. Belangrijk zijn bijvoorbeeld voorlichtingen op scholen over die
relatie, gecombineerd met excursies naar sloten, waar mogelijk in samenwerking met
vrijwilligersorganisaties als IVN, KNNV en RAVON.
Maatregelen
5.1 Het waterschap streeft naar een verdere vermindering van fosfaat in het
oppervlaktewater. Het waterschap zet zich daarom actief in om de intensieve
bemesting en de veestapel te verminderen en mestvrije zones langs waterwegen
en filtering door planten op flauw oplopende oevers te realiseren.
5.2 Het waterschap stimuleert dat de afvoer van voedingstoffen gerealiseerd wordt
door toepassing en oogst van klaver met gras, alvorens een natte natuur in te
richten.
12
5.3 Het waterschap is zeer terughoudend met het wegvangen van vissen om de
gevolgen van de vervuiling tegen te gaan (biologisch beheer). Van toepassing kan
alleen sprake zijn wanneer de gevangen vissen een diervriendelijke bestemming
krijgen.
5.4 Het waterschap zet zich actief in om nabij wateren de uitstoot van giffen te
verminderen, ondermeer door hier teeltvrije zones te hanteren of biologische
landbouw en bestrijding van onkruid zonder bestrijdingsmiddelen te promoten via
voorlichting, advisering en bestuurlijk overleg.
5.5 Het waterschap bevordert het toezicht op de kwaliteit van het oppervlaktewater
en de handhaving van de milieuregelgeving.
5.6 De mogelijkheden om waterzuivering en natuurontwikkeling samen te laten gaan
worden onderzocht en bij geschiktheid toegepast.
5.7 Het waterschap gaat een actieve rol spelen in de bewustwording over de relatie
tussen de consumptie van niet-duurzaam geproduceerde akkerbouw en bio-
industrie producten, en de vervuiling van de bron van het leven: water.
Voorlichting op scholen en excursies spelen hierbij een belangrijke rol, al of niet in
samenwerking met vrijwilligersorganisaties op het gebied van natuur en milieu.
6. Overstort
Een overstort is een onderdeel van het rioleringsysteem om, net als een
ontluchtingsventiel, overtollig water uit het systeem te lozen. Zo kan water (afvalwater
en regenwater) uit de riolering bij hevige regenval op het oppervlaktewater geloosd
worden. Dit overstortwater kan lokaal tot een sterke vervuiling van het oppervlaktewater
leiden, waardoor massale sterfte van vissen en andere dieren kan optreden. De
verantwoordelijkheid voor voldoende rioolcapaciteit, de goede conditie van de riolering,
het scheiden van de afvoer van regenwater van afvalwater en het toezicht op de lozers
op het rioleringsysteem, ligt bij de gemeente.
Uit onderzoek van stichting RIONED uit 2007 blijkt dat ruim 90% van de gemeenten met
wateroverlast te maken heeft en meer dan de helft van de gemeenten locaties heeft waar
bij herhaling wateroverlast is. Ongeveer 30% van de gemeenten geeft aan dat
regenwateroverlast lijkt toe te nemen en dat veel problemen (achteraf) waren te
voorzien. De rol van het waterschap is nu juist toezicht te houden op het lozen van de
gemeente via de overstorten. Zij kan de gemeente dus bij ernstige vervuiling van het
oppervlaktewater, bijvoorbeeld bij achterstallig onderhoud of bij te voorziene problemen
waar niets aan is gedaan, aansprakelijk stellen.
Het waterschap kan ook toetsen of gemeenten al bij de aanleg van de riolering voldoende
maatregelen (zoals een gescheiden systeem van regenwater en afvalwater, de inrichting
van tijdelijke waterberging in de straat of op pleinen en van ondergrondse
bezinkbekkens) heeft getroffen om het risico te verkleinen dat het oppervlaktewater via
overstorten door rioolwater wordt vervuild.
Maatregelen
6.1 Het waterschap ziet erop toe dat de gemeenten regenwater meer gescheiden
afvoeren en extra afvoercapaciteit in het regenwatersysteem realiseren.
13
6.2 Het waterschap stimuleert gemeenten om bij haar planologie rekening te houden
met de hoeveelheid verhard oppervlak in relatie tot de opvang van regenwater en
de benodigde vertraging van de afvoer bij hevige regenval om zo de kans op
overstort te verlagen.
6.3 Het waterschap onderzoekt welke factoren vooral voorspellend zijn voor het
ontstaan van massale vissterfte bij overstort om hiermee aan de gemeenten eisen
te stellen ten aanzien van haar rioolvoorzieningen en de lozingen op het riool.
Zonodig stelt zij de gemeente aansprakelijk.
6.4 Het waterschap draagt zorg voor de hulpverlening aan de dieren in nood in geval
van een overstort waar dieren door dreigen dood te gaan.
7. Natuurbeleid en duurzaamheid
Nederland kenmerkt zich door een verscheidenheid aan natuurgebieden. De onderlinge
verbindingen van deze natuurgebieden en die met natuurgebieden in Europa zijn een
voorwaarde voor een dynamische flora en fauna waar de invloed van de mens
geminimaliseerd wordt. Het realiseren van deze verbindingen en grootschalige
natuurgebieden in het kader van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000
krijgt hoge prioriteit. Het waterschap heeft specifieke verantwoordelijkheid voor natte
natuurgebieden en natte verbindingszones, omdat de inrichting van wateren en
waterkanten haar taak is. Daarmee heeft het waterschap een sleutelrol bij de EHS en
Natura 2000.
Oevers dienen bij voorkeur geleidelijk af te lopen om hiermee ruimte voor een natuurlijke
gradiënt en biodiversiteit te ontwikkelen. Waar dit niet mogelijk of haalbaar is, moeten
minimaal inhammen gecreëerd worden op regelmatige afstanden waardoor dieren in en
uit het water kunnen komen, vissen en amfibieën kunnen paaien etc. Het meanderen van
waterwegen dient in stand te blijven of hersteld te worden. Het waterschap waakt ervoor
dat optimaal gerecreëerd kan worden waar het water zich hiervoor leent en dat de
recreatie op of in het water niet ten koste gaat van de natuur.
Het waterschap heeft vele oevers en oppervlaktes in haar beheer, waar biodiversiteit
actief wordt bevorderd. Er is ruimte voor ganzen nodig en ganzen vinden nabij en in het
water hun schuil- en rustplaats. Voedsel wordt in veel gevallen echter in de weilanden
van de boer gevonden. Ganzen raken zo in toenemende mate in opspraak, met als
gevolg dat ze ieder jaar na 1 april massaal verjaagd en geschoten kunnen worden. De
Partij voor de Dieren meent dat ganzen naar niet-productievelden moeten worden gelokt,
onder meer die het waterschap beheert (zoals (delen van) dijklichamen, randen langs
waterwegen, terreinen waar natuur ontwikkeld wordt). Onderzoek heeft aangetoond dat
witte klaver (dat niet hoeft te worden bemest) zeer aantrekkelijk is voor ganzen (5 keer
aantrekkelijker dan bemest gras), zorgt voor een rijk bodemleven en daarmee nieuwe
kansen biedt voor biodiversiteit en weidevogels, die voedsel in de bodem vinden.
Daar waar mogelijk zou het waterschap klaverrijke foeragegebieden moeten inrichten,
omdat zij een goede leefomgeving voor mens en dier om en nabij het water bevordert en
dus ook daar voor geschikt voedsel zorg draagt. Het zou onterecht zijn alleen
rustgebieden te creëren en dan de ganzen in feite naar de naburige grondgebruiker voor
voedsel te sturen. Met de mogelijke schade en neiging tot afschieten van dien.
14
De ontwikkeling in de aantallen dieren en soorten in de verschillende wateren zijn
indicatief voor de ontwikkelingen in het watermilieu. Het meten van deze ontwikkelingen
is dan ook een primaire taak van het waterschap. Deze taak dient diervriendelijk te
gebeuren en niet te worden uitbesteed aan hobbyisten met een eigen belang, zoals
hengelaars.
Het waterschap is visrechthebbende van haar wateren en ze dient het uitzetten van
vissen niet toe te staan (zie hoofdstuk 11). Het hengelen zelf dient niet te worden
toegestaan vanwege het dieronvriendelijke karakter van deze bezigheid en omdat het tot
schade aan de natuur leidt. Voorbeelden hiervan zijn het bijvoeren (verder gaande
verrijking van het water dat al te voedselrijk is) en het gebruik van lood (zware metalen
komen in het milieu en kunnen onder meer tot aantasting van het aanpassings- en
voortplantingsvermogen van dieren leiden, zie hoofdstuk 10).
De waterkwaliteit en het waterpeil zijn in belangrijke mate bepalend voor de
natuurwaarde van de wateren en de nabije gebieden. Hier zijn de maatregelen van
toepassing die in de hoofdstukken over de waterkwaliteit en over het waterpeil worden
genoemd
Het waterschap is een overheidslichaam en heeft daarom een voorbeeldfunctie. Dit gaat
op voor het materieel (energiezuinige auto´s), de catering (biologische producten), het
papiergebruik, huisvesting (duurzaam geproduceerd materiaal en warmte) en ook voor
het materiaal om haar taken uit te voeren (inrichting waterwerken, dijklichamen etc.). Er
wordt geen tropisch hardhout of ander hout gebruikt dat niet op een duurzame wijze is
geproduceerd.
Ondersteuning van een ontwikkelingsland bij het beheer van de waterhoeveelheid- en
kwaliteit is een voorbeeld van mededogen en een uitwerking van het bevorderen van
dieren- en natuurbescherming. Ontwikkelingssamenwerking is echter primair een taak
van het ministerie van Buitenlandse Zaken en dient dan ook goed met haar te worden
afgestemd.
Maatregelen
7.1 Het waterschap neemt een proactieve rol in het bevorderen van natuurgebieden
en verbindingszones ten behoeve van de EHS en Natura 2000.
7.2 Het waterschap bevordert het ontstaan van natuurvriendelijke oevers en oevers
met paai-, drink, uitstap- en rustplaatsen, naast een natuurlijke, variabele loop
van de waterwegen (meanderen).
7.3 Het waterschap zet haar velden, zomen en dijken zo veel als mogelijk in om
aantrekkelijke foerage voor dieren zoals ganzen en weidevogels te bieden, mede
om zo eventuele landbouwschade te voorkomen. Witte klaver is hier bij uitstek
geschikt voor.
7.4 Het waterschap voert de metingen ten aanzien van de stand van de in het water
levende dieren zelf en op een diervriendelijke manier uit.
7.5 Het waterschap verhuurt het visrecht niet meer en staat het hengelen en uitzetten
van vissen niet meer toe.
7.6 Het waterschap geeft het goede voorbeeld door het gebruik van duurzaam
geproduceerde, respectievelijk diervriendelijk geproduceerde goederen en
energiebesparing in al haar taken en uitvoeringen.
15
8. Migratie van dieren
Vissen van verschillende soorten zwemmen grote afstanden om te kunnen overleven.
Zalm, zeeforel, stekelbaars en paling migreren tussen het zoete en zoute water. Barbeel,
winde en kopvoorn doen dat in het zoete water. Ze zoeken dan gebieden waar ze kunnen
volgroeien of voortplanten. Nederland kent echter ongeveer 10.000 stuwen en 3.500
gemalen ten behoeve van waterbeheer. Daarnaast zijn er talloze sluizen en dammen en
een zestal waterkrachtcentrales. Voor veel vissen vormen deze voorzieningen een
onneembaar obstakel om te migreren, of nog erger, ze dragen zorg voor een wisse dood.
De aanleg van waterbouwkundige kunstwerken heeft geleid tot een grote mate van
versnippering van wateren. Het oppervlak aan potentieel leefgebied dat beschikbaar is
voor vissen is daardoor afgenomen. Het gevolg hiervan is dat vissoorten in hun bestaan
worden bedreigd. De belemmering van migrerende dieren staat echter haaks op de
kabinetsdoelstelling om leefgebieden met elkaar te verbinden (EHS, Natura 2000),
waardoor natuurlijke trekroutes weer hersteld worden en dieren zich kunnen verspreiden.
Daarnaast worden naar schatting jaarlijks miljoenen vissen verminkt of vinden hun dood
in de malende vijzels van gemalen of de aan een stuw gekoppelde waterkrachtcentrale.
Het gaat hier om één van de grootste vormen van verborgen dierenleed in Nederland.
Inmiddels zijn er echter al vele technische maatregelen ontwikkeld, die het vissen
mogelijk maken om waterbouwkundige obstakels zonder schade te passeren. Een
speciaal geval betreft het inlaten van zout water. In geval het de migratie van dieren
bevordert, staat de Partij voor de Dieren hier positief tegenover, mits de veiligheid van
het achterland gegarandeerd, de belangen van de naburige grondgebruikers
gerespecteerd en de zoetwatervoorraden niet bedreigd worden. De toepassing van
migratiebevorderende maatregelen moet veel meer prioriteit krijgen, ook vanwege de
stevige juridische verplichtingen voor waterbeheerders ten aanzien van vismigratie en
visveiligheid van waterbouwkundige kunstwerken. De Viswaterrichtlijn, artikel 36 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Kaderrichtlijn water, de Flora- en faunawet,
de Europese aalverordening, de Beneluxbeschikking vrije vismigratie en de
Decembernota KRW/WB21 2006 laten wat dat betreft niets aan duidelijkheid te wensen
over.
Het waterschap zou op dit gebied derhalve meer structureel beleid moeten voeren en
financiering moeten waarborgen, in plaats van ad hoc visveiligheid mee te nemen bij
haar werkzaamheden.
Maatregelen
8.1 Alle gemalen dienen visveilig ingericht te worden. Er dienen visweringen gebouwd
te worden, waarbij met behulp van geluid en licht, in combinatie met
visgeleidingssystemen de vissen de mogelijkheid wordt geboden om de
waterschoepen en vijzels te ontwijken.
8.2 Het waterschap dient verder onderzoek te verrichten naar mogelijkheden om
vissen en andere dieren weg te houden van installaties of werken met een
aanzuigfunctie.
8.3 Op punten die van belang zijn voor vismigratie dienen obstakels passeerbaar
gemaakt te worden.
16
9. Kaderrichtlijn water
Het doel van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is de vaststelling van een kader
voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en
grondwater.
De KRW geeft in dit kader aan de lidstaten een resultaatsverplichting. Het grond- en
oppervlaktewater binnen Europa moet in principe in 2015 in een ,,goede toestand
verkeren.
De zogenaamde ,,goede toestand van wateren valt uiteen in twee componenten, een
goede chemische toestand (schoon water) en een goede ecologische toestand (levend
water).
De Europese doelstellingen zijn van toepassing op alle wateren, ongeacht of zij in het
kader van de KRW zijn aangewezen als waterlichaam. De discussie die in Nederland
gevoerd wordt of water dat niet aangewezen is als waterlichaam ook moet voldoen aan
de KRW normen, acht de Partij voor de Dieren daarom niet ter zake doende. De
aanwijzing van waterlichamen is slechts een administratief hulpmiddel. Door de
onderlinge relatie kunnen wateren binnen een bepaald watersysteem niet los van elkaar
gezien worden. De stroomgebiedbenadering veronderstelt visie en beleid ten aanzien van
het hele stelsel van wateren.
Hoe de toestand van de wateren die niet als waterlichaam zijn aangewezen, de
zogenaamde kleinere wateren, het beste kunnen worden gevolgd en hoe de ,,goede
toestand van bijvoorbeeld de boerensloot het beste bewaakt kan worden, laat de
Europese Unie in het midden. De Partij voor de Dieren vindt het echter belangrijk dat
waterschappen een bredere visie hebben dan alleen een visie op KRW waterlichamen.
De ecologische doelstellingen en normen van de Europese regelgeving worden bepaald
aan de hand van een referentie. De referentie gaat gedetailleerd in op de biologische
kwaliteitselementen. Zo worden de verschillende soorten algen, planten, waterdieren en
vissen uitvoerig beschreven, omdat deze soortengroepen veel over de biologische
kwaliteit van het water vertellen. De biologische kwaliteitsnormen zijn erbij gekomen
omdat in veel wateren, ook daar waar de chemische waterkwaliteit niet het probleem is,
de biologische toestand te wensen overlaat. Zo kunnen bepaalde leefgebieden zijn
verdwenen, of vissen hun paaiplaatsen niet meer bereiken, doordat er stuwen zijn
geplaatst. Het waterschap zal dan een meetnetwerk en geschikte deskundigen moeten
kunnen inzetten om die biologische kwaliteit ook van de andere wateren dan de KRW
waterlichamen in beeld te brengen.
Maatregelen
9.1 Het waterschap neemt in haar beheerplannen ook een visie en beleid op ten
aanzien van wateren die niet zijn aangewezen als waterlichaam, in
overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Het volgen van de conditie en de handhaving zal in ieder geval hier deel van
uitmaken.
9.2 Het waterschap dient een toereikend meetnetwerk en voldoende ecologische
specialisten in te zetten om uitvoering te geven aan de Europese doelstellingen.
9.3 Bij noodzakelijke maatregelen die verslechterend werken (bouwen, peilverlaging),
dienen compenserende maatregelen genomen te worden.
17
9.4 De aanleg van voldoende natuurvriendelijke oevers dient versneld uitgevoerd te
worden. Het waterschap stimuleert de provincie om hierbij voldoende
ondersteuning te bieden. In samenwerking met andere overheden wordt gekeken
of onteigening het proces van grondverwerving ten behoeve van de aanleg van
natuurvriendelijke oevers kan versnellen.
10. Hengelen en jacht
De Partij voor de Dieren vindt dat dieren als levende wezens met bewustzijn en gevoel
met mededogen en zorgvuldigheid behandeld moeten worden en heeft er daarom
bezwaren tegen om dieren ten koste van hun vrijheid en welzijn ter vermaak van de
mens te gebruiken. Die bezwaren zijn uiteraard het sterkst indien dieren worden gedood
en verwond, zoals bij de jacht en het hengelen.
Het waterschap heeft een belangrijke rol in het tegengaan van het hengelen. Niet alleen
omdat het de visrechten heeft voor de wateren in haar eigendom, maar ook omdat ze
gaat over hoe het water ingericht en de visstand beheerd gaat worden. Bovendien heeft
zij vanuit haar wettelijke verplichte zorg voor dieren en de natuur een rol in de
voorlichting over het omgaan met het water en al het waterleven.
Vissen zijn hoogontwikkelde gewervelde dieren met gevoel en bewustzijn, die pijn en
angst kunnen ervaren. Dit blijkt onder andere uit internationaal gepubliceerd
wetenschappelijk werk en het feit dat dierexperimentencommissies hier ook van uitgaan.
Voor de vissen is het hengelen een pijnlijke en levensbedreigende activiteit. De dieren
worden immers gevangen met een haak, aan hun bek uit het water getrokken,
vervolgens vastgepakt en onthaakt. Het onthaken, met name bij vishaken met een
weerhaak, leidt vaak tot ernstige verwondingen aan de vissenbek. Daarnaast
veroorzaken ingeslikte vishaken dodelijke verwondingen aan de organen van de vis. Uit
een enquête van het NIPO in 2002 blijkt dat 69% van de Nederlanders vindt dat de
weerhaak verboden moet worden.
Nadat de vissen gevangen zijn, worden ze vaak geruime tijd in leefnetten gehouden
voordat ze hun vrijheid terugkrijgen. Deze netten, die in het water hangen, veroorzaken
veel stress en verwondingen aan de huid waardoor de vissen kunnen sterven, zelfs al
worden ze weer teruggezet. De beschermende slijmlaag is voor de overleving cruciaal en
ook het beetpakken van een vis kan die laag eraf scheuren. De laatste ernstige
lijdensweg is het doden wat in veel gevallen zo ondeskundig gebeurt dat er eerst sprake
is van verminking of verstikking voordat de vis het leven laat. Wedstrijdhengelen leidt al
helemaal snel tot misstanden. Omdat het toezicht door de hengelverenigingen zelf
plaatsvindt, moge duidelijk zijn dat veel dierenleed niet bekend wordt.
Een ernstig gevolg van het hengelen is de vogelsterfte. In veel (water)vogels worden
vishaken en vislood aangetroffen. Ook raken vele dieren verstrikt in achtergelaten of
verloren visdraad. Verschillende watervogels slikken steentjes in om voedsel in de maag
te kunnen vermalen. Soms zien ze loodkorrels voor grit aan (ook lood waarmee jagers
hebben geschoten is nog volop aanwezig in de natuur). Het inslikken van loodkorrels
door watervogels leidt tot een langzame opname in het bloed van lood onder invloed van
het maagzuur. Dit veroorzaakt loodvergiftiging en uiteindelijk een pijnlijke dood. Soms
18
zit aan de loodbolletjes nog een stuk vislijn. Wanneer de vislijn ergens achter blijft haken
sterft de vogel een ellendige (honger)dood. Dierenambulances en vogelasielen worden
regelmatig met slachtoffers geconfronteerd.
De georganiseerde hengelsport heeft zich de afgelopen jaren veel moeite getroost om
kinderen enthousiast te maken voor het hengelen. Hengelen zou een goede manier zijn
om de kinderen kennis te laten maken met de natuur. Uit de NIPO-enquête uit 2002
blijkt echter dat 73% van de Nederlandse bevolking het hengelen geen geschikt middel
te vinden om kinderen mededogen voor dieren bij te brengen. De Partij voor de Dieren is
het met deze 73% eens.
Hengelen leidt verder tot vergiftiging van de bodem en het water door het gebruik van
lood. Een ander belangrijk milieueffect is het bijvoeren. Er worden naar schatting jaarlijks
meerdere tonnen aan lokmiddelen in het water gegooid. Dit leidt tot een verdere
voedselverrijking van het toch al te rijke water (zie hoofdstuk 5). Lokaal is onderzoek
nodig om de milieueffecten van het hengelen te kwantificeren.
Visstandbeheercommissies zijn verplicht ingesteld voor de wateren van de staat en
worden bevorderd voor de andere wateren. Die commissies bestaan vooral uit hengelaars
en beroepsvissers en zijn ingesteld ter bevordering van visstandbeheer en benutting van
vissen en samenwerking tussen hengelaars en beroepsvissers.
Ook de beroepsvisserij is veelal wreed voor vissen. Nog afgezien van het vistuig, dat vele
dieren naast vissen het leven kost en vissen in stress kan brengen en verwonden, valt te
denken aan de dodingsmethode bij palingen, waarbij zout op de paling wordt gestrooid.
Het dier ervaart dit als een soort inbranden en na heftig gespartel om uit het zout weg te
komen, raakt het dier passief. Nog bij bewustzijn wordt het dier vervolgens gespiest en
van de inhoud van zijn buikholte ontdaan om gerookt te worden. Ook andere vissen
komen meestal na een lange doodstrijd aan hun eind. Een verantwoorde ,,groene
visserijsector voorkomt overbevissing, zorgt voor minimale bijvangst, tast het milieu niet
aan, belemmert de migratie niet en hanteert alleen diervriendelijke vangst- en
dodingsmethoden. Het waterschap dient een dergelijke groene visserijsector te
stimuleren. Bovendien heeft het waterschap de eindverantwoordelijkheid voor de
metingen van de visstand en het visstandbeheer. Daarom vindt de Partij voor de Dieren
dat visstandbeheercommissies opgeheven dienen te worden waar dat kan. Zolang de
(verplichte) commissies er nog zijn, vindt de Partij voor de Dieren dat het dierenwelzijn
veel meer aandacht dient te krijgen, onder meer door te bevorderen dat natuur- en
dierenbeschermende organisaties tot de commissie toetreden en afspraken worden
gemaakt over het toepassen van de minst dier- en natuuronvriendelijke vanglocaties,
type vistuigen en dodingsmethoden, naast onderzoek naar dodingsmethoden. Adviezen
van terreinbeherende en dierenbeschermende organisaties dienen meer belang te krijgen
in het beleid van en het beheer door het waterschap, omdat de ontwikkeling van het
aantal vissen en soorten vooral op ecologische beginselen en natuurbehoud en niet op
onderwaterjacht gebaseerd dient te zijn.
Vergelijkbaar met hengelen lijkt een omslag nodig bij het waterschap ten aanzien van de
jacht. Het waterschap heeft de jachtrechten op haar terreinen, maar de verhuur ervan
dient te worden stopgezet. Plezierjacht is niet acceptabel, net als het doden van dieren
onder het mom van beheer of schadebestrijding. Ethisch gezien is er geen
rechtvaardiging voor het met plezier doden van dieren. Al helemaal niet als het doden
19
gepaard gaat met achtervolging en verstoring of als dieren ernstig lijden als ze niet direct
gedood en aangeschoten worden. Onderzoek heeft uitgewezen dat de kans groot is dat
voor elke doodgeschoten vogel een andere vogel is aangeschoten, en dat een kwart tot
een derde van de volwassen ganzen waar op gejaagd kan worden gewond met hagel in
het lijf rondvliegt. Bovendien verstoort een jachtpartij de natuur en de recreatie en voedt
het de beleving van onveiligheid voor mens en dier.
Het doden van dieren onder het mom van schadebestrijding heeft hooguit tijdelijk een
effect, omdat de opengevallen plaats snel weer ingenomen wordt. In het geval dat er een
probleem met in het wild levende dieren is, dan dient het waterschap het meest
diervriendelijke effectieve middel toe te passen of met fysieke middelen dieren lokaal
buiten te sluiten, totdat er een geschikte methode ontwikkeld is. Het waterschap heeft
voor haar probleemgebieden specifieke verantwoordelijkheid om nieuwe, diervriendelijke
middelen te ontwikkelen.
Maatregelen
10.1 Het waterschap ontmoedigt het hengelen onder meer via voorlichting, omdat
hengelen bijzonder dieronvriendelijk en milieuvervuilend is. Zij stopt met de
verhuur van haar visrechten en met het inrichten van hengelplaatsen op kosten
van de gemeenschap (of anderszins).
10.2 Het waterschap heeft en houdt de verantwoordelijkheid voor het beheer van de
wateren en de dieren die erin leven.
10.3 Daar waar mogelijk wordt de visstandbeheercommissie opgeheven. Zolang de
commissie bestaat dient het waterschap te bevorderen dat natuur- en
dierenbeschermingsorganisaties toe kunnen treden en dat afspraken worden
gemaakt over het toepassen van de minst dier- en natuuronvriendelijke
vanglocaties, type vistuigen en dodingsmethoden, naast onderzoek naar
dodingsmethoden. Adviezen van de visstandcommissie oude stijl worden
ondergeschikt gemaakt aan het belang van het advies van natuurbeherende of
dierenbeschermende organisaties.
10.4 Lokaal onderzoek is nodig om de milieueffecten van het hengelen (onder meer
loodvergiftiging en eutrofiëring) te kwantificeren.
10.5 De verhuur van jachtrechten op terreinen van het waterschap wordt stopgezet. Bij
bestrijding van schade worden alternatieven ingezet (zie hoofdstuk 1).
10.6 Het waterschap ontwikkelt nieuwe diervriendelijke methoden om binnen haar
verantwoordelijkheden problemen met in het wild levende dieren op te lossen.
11. Uitzetten van dieren
Het uitzetten van dieren van in ons land uitgestorven soorten dient tot het uiterste
beperkt te worden, ervan uitgaande dat het biotoop bepalend is voor hun aanwezigheid.
Slechts wanneer spontane terugkeer uitgesloten is door onnatuurlijke barrières, wanneer
de oorzaak van het uitsterven volledig is weggenomen en wanneer de biotoop voldoende
ruimte, rust en voedsel biedt, is uitzetting bespreekbaar.
De uitzetting van bevers en otters wordt gepresenteerd als succesvol, maar de
betreffende dieren zijn in het buitenland uit hun bekende omgeving gevangen, in een
kooi op transport gezet, veelal operatief van een zender voorzien, en volstrekt gestrest
20
een volledig onbekende omgeving in een Nederlands buitengebied ingestuurd. Hoeveel
dieren ten behoeve van de introductie dood zijn gegaan (inclusief de betreffende uit het
wild gevangen dieren zelf en eventueel achtergebleven partners of jongen) wordt
meestal niet vermeld.
Een drastische aanpassingslag bij uitzetting geldt ook voor vissen die veelal eerst in een
vissenhouderij of vijver worden gefokt. Hoeveel pootvissen er tijdens de fok, vangst,
transport of na het uitzetten dood gaan is niet bekend. Ook zijn er vissen, die net als bij
uitgezette zoogdieren via lijfelijke ingrepen van middelen worden voorzien om ze te
kunnen volgen.
Het belang van het dier dient voorop te staan. En onder bovengenoemde voorwaarden
kan uitzetting dan ook alleen gebeuren met dieren die na lange observatietijd in een
groot afgezet areaal in het gebied waar ze uitgezet zouden moeten worden, ervan blijk
hebben gegeven te kunnen overleven zonder menselijke steun. Als het dier dat niet kan,
dan wordt het dier op een goede wijze verzorgd, zoals elk gehouden dier verzorgd moet
worden. Het voorzien van zenders of andere manipulaties van het dier, waardoor het dier
in stress raakt, zich minder goed kan aanpassen en meer ziektegevoelig wordt, is niet
bespreekbaar.
Jonge migrerende palingen worden uit zee gevangen (paling kan niet gefokt worden) om
ze vervolgens in het zoete water uit te zetten. De palingstand is steeds verder dalende;
het uitzetten is daarbij symptoombestrijding. Veel van de palingen die de neiging hebben
om van zee naar het zoete water te trekken, kunnen dat niet door de barricades die
mensen hebben opgeworpen (afsluitdijk, sluizen, stuwen, dammen). Daarbij spelen de
vervuiling van het water en de overbevissing een bepalende rol bij de bedreiging van de
paling. Dat dient eerder opgelost te worden. Het waterschap dient hierop aan te dringen.
Maatregelen
11.1 Het waterschap zet geen dieren uit, tenzij spontane terugkeer uitgesloten is door
onnatuurlijke barrières en de oorzaak van het uitsterven volledig is weggenomen,
het biotoop voldoende ruimte, rust en voedsel biedt en het te introduceren dier in
een voorfase in een afgerasterd areaal ook blijkt geeft goed te kunnen overleven.
Het voorzien van zenders of andere manipulaties van het dier, waardoor het dier
in stress raakt, zich minder goed kan aanpassen en meer ziektegevoelig wordt, is
daarbij niet bespreekbaar.
11.2 Het waterschap staat niet langer toe dat vissen worden uitgezet.
12. Niet-inheemse diersoorten
Niet-inheemse dieren zijn niet meer weg te denken uit de Nederlandse natuur, maar
lijken beschouwd te worden als het uitschot. Het waterschap kent ook niet-inheemse
diersoorten, zoals nijlganzen, muskusratten, beverratten, wasberen, schildpadden
(roodwang, geelwang, bijtschildpad e.d.), brulkikkers, Amerikaanse nertsen,
wolhandkrabben etc. De Flora- en faunawet sluit de bescherming ervan uit. Het enige dat
overblijft, is de bescherming op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
21
De uitheemse dieren komen veelal in het wild terecht, omdat mensen ze eerst als
productie- of als huisdier hielden en hebben vrijgelaten of laten ontsnappen. Verder
speelt het transport (ballastwater van schepen) een belangrijke rol: dieren liften
ongewild mee.
Het simpele feit dat de dieren een buitenlandse origine hebben, lijkt in de ogen van velen
voldoende motief om deze dieren te bestrijden. Vaak wordt er ook een schadelijkheid bij
vermeld om de noodzaak van bestrijding aan te dikken. Voor de Partij voor de Dieren is
het minder van belang of een dier inheems of uitheems is. Het gaat niet om een eng
conservatisme dat alleen de eigen soort eerst zet. Allerlei nieuwe, onverwachte dynamiek
en biodiversiteit kunnen ook met niet-inheemse dieren worden bereikt. Het waterschap
dient dan ook niet mee te doen aan de strijd tegen exoten. Het toekomstbeeld zou een
dynamisch, zelfregulerend ecosysteem moeten zijn. Het waterschap hoort dan ook te
onderzoeken welke invloed de huidige niet-inheemse diersoorten op de ontwikkeling van
biodiversiteit en de lokale natuur heeft en in welke mate verspreiding verwacht kan
worden.
Het in de natuur uitzetten van gehouden dieren is de kern van de oorzaak, vooral als het
om gewervelde dieren gaat. Voor het dier vergt dat een enorme aanpassingsslag (zie
hoofdstuk 11). Als de aanwezigheid van een exoot nadelig blijkt uit te pakken voor de
processen in de natuur, dient deze oorzaak aangepakt te worden. Het waterschap dient
dan ook voor te lichten over het uitzetten van dieren en de invulling te beïnvloeden van
de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ten aanzien van dieren die ongeschikt zijn
om te houden.
Maatregelen
12.1 Het waterschap dient geen dieren te bestrijden, tenzij er zwaarwegende motieven
en geen alternatieven zijn. Voor zowel inheemse als niet-inheemse dieren dient
een ,,nee, tenzij' beleid en de meest diervriendelijke weg gevolgd te worden.
12.2 Het waterschap dient te onderzoeken hoe belangrijk de huidige niet-inheemse
diersoorten voor de lokale natuur en haar ontwikkeling zijn en welke mate van
verspreiding verwacht kan worden.
12.3 Het waterschap dient voor te lichten over het ongewenst uitzetten van dieren en
de invulling te beïnvloeden van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ten
aanzien van dieren die ongeschikt zijn om te houden. Het doel hiervan is dat het
houden van deze dieren wordt tegengegaan.
---
Ten slotte
De Partij voor de Dieren is zich bewust van haar positie en mogelijke rol. Ze ziet zichzelf
met nadruk niet als een one-issue partij. Waar zelfs one-issue partijen zoals de
Boerenpartij en de ouderenpartijen er in het verleden in slaagden hun themas ingang te
doen vinden bij de zittende politiek, gaan onze missie en taakopvatting verder.
We zien grote analogie met de race van marathonloper Noah Bor die in de marathon van
Athene startte als "haas in de marathon" om de andere lopers vaart te geven, maar als
eerste finishte. De Partij voor de Dieren wil in eerste aanleg zon haas in de marathon
zijn, die zittende partijen herinnert aan hun verantwoordelijkheid voor een
diervriendelijker beleid. Onze hete adem is de wind in de rug voor diervriendelijke
specialisten die in hun eigen partij onvoldoende steun en prioriteit vinden voor het
opkomen voor dieren. Uit tal van politieke partijen ontvangen we steunbetuigingen, zelfs
van zittende parlementsleden, voor ons streven dieren serieuze aandacht op de politieke
agenda te bezorgen.
Om die reden hebben we er ook alle vertrouwen in dat zelfs het veroveren van slechts
enkele zetels in het waterschap van doorslaggevende invloed zal kunnen zijn op de
voorgestane beleidswijziging die dieren eindelijk de zorg zal moeten geven die ze
verdienen.
Andere partijen blijken in hun partijprogrammas én in hun beleid keer op keer
gemakkelijk de dieren te ,,vergeten omdat er zoveel belangrijke mensenonderwerpen op
de agenda staan waardoor dieren nooit aan de beurt komen.
Dat gaat veranderen met de inbreng van de Partij voor de Dieren in de waterschappen.
Daarnaast zal blijken dat we als partij staan voor een andere manier van denken die de
traditionele links/rechtstegenstelling overstijgt. Een beschavingsoffensief dat niet alleen
zal zorgen voor betere leefomstandigheden voor dieren, maar ook voor een meer
aangename en duurzame samenleving.
Onze inzet is een andere, soortoverstijgende manier van kijken naar de mens en zijn
omgeving, waarin werkelijke waarden die het (over)leven van mens, dier en milieu
betreffen, centraal staan en onderdeel gaan worden van het dagelijks leven van steeds
meer burgers.
We zullen ons er met alles wat in ons vermogen ligt voor inzetten om zoveel mogelijk
van onze verbetervoorstellen voor het huidige beleid doorgevoerd te krijgen.
We zijn er klaar voor, en bereid tot het sluiten van coalities met iedereen die een betere,
diervriendelijke duurzame wereld wil helpen realiseren. Vanuit welke achtergrond dan
ook!
23