studie
Onderzoek combineren van topsport met studie
Kamerstuk, 29 september 2008
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
S/TOP-SP-2878096
29 september 2008
Tijdens het wetgevingsoverleg over sport op 19 november 2007 (TK
2007-2008, 31 200 XVI/30 234, nr 92) heb ik toegezegd uw Kamer te
berichten over de uitkomsten van een samen met het ministerie van OCW
uit te voeren onderzoek naar de knelpunten in wet- en regelgeving bij
het volgen van onderwijs naast het bedrijven van topsport. Indien de
uitkomsten daartoe aanleiding zouden geven, zouden mogelijke
oplossingen kunnen worden voorgesteld.
In samenwerking met het ministerie van OCW en NOC*NSF is eind 2007 aan
het bureau DSP de opdracht verleend genoemde studie uit te voeren. De
betreffende rapportage is recent afgerond en u treft bijgaand een
exemplaar daarvan aan, getiteld "Combineren van topsport met studie.
Een inventarisatie van situatie en knelpunten rond de combinatie
topsport en onderwijs".
Mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
kan ik over en naar aanleiding van de rapportage het volgende
opmerken.
Het onderzoek heeft verschillende inzichten opgeleverd, die betrekking
hebben op de wijze waarop binnen de verschillende onderwijssoorten de
relatie met topsportbeoefening vorm en inhoud wordt gegeven.
Voor alle onderwijssoorten die in het onderzoek aan de orde zijn
gekomen geldt, dat er geen wezenlijke knelpunten in de heersende wet-
en regelgeving zijn geconstateerd die het beoefenen van topsport in de
weg staan, dan wel ernstig bemoeilijken. Dit geldt zowel voor
leerlingen in de leerplichtige fase als voor leerlingen/studenten in
de fasen daarna. Uit de rapportage komt naar voren dat zowel scholen,
als de sporters zelf, maar ook de betrokken sportbonden en andere
organisaties die zich met de begeleiding van jonge topsporters
bezighouden, vaak niet alle mogelijkheden, die de wet- en regelgeving
bieden, gebruiken. Wijzigingen van de betreffende wet- en regelgeving
worden op basis van dit onderzoek dan ook niet overwogen.
Het onderzoek heeft verder inzicht gegeven in het aantal sporters voor
wie aangepaste onderwijsvoorzieningen benodigd zijn. Het gaat om:
- (gearriveerde) A of B topsporters en talenten met high potential
status: 712
- talenten met een status variërend van internationaal talent tot die
van belofte:1685.
In totaal spreken we dus over een groep van bijna 2400 sporters,
waartoe niet gerekend worden de regionale talenten en de talenten die
bij Betaald Voetbal Organisaties zijn ondergebracht. Zouden zij wel
meegerekend worden dan zou de groep merkbaar groter zijn, maar
wellicht ook minder goed te duiden.
De genoemde aantallen zijn het resultaat van de toepassing van nieuwe
talentprofielen die vrij recent door NOC*NSF in samenspraak met
verschillende sportorganisaties zijn ontwikkeld. Het voordeel van de
nieuwe profielen is dat ze in hoge mate eenduidig zijn en daardoor
niet veel ruimte laten voor interpretaties. De toepassing van deze
profielen betekent dan ook een scherper en duidelijker onderscheid
tussen de sporttechnische niveaus en dat leidt tot een beter inzicht
in de groepering sporters over wie we het hebben.
Wat het onderzoek verder aan het licht heeft gebracht is dat er tussen
scholen grote verschillen kunnen bestaan in de faciliteiten die
(potentiële) topsporters worden geboden. Voor topsporters in spe kan
een weloverwogen keuze van school veel verschil maken, zo merken de
onderzoekers op. Maar, zo constateert men ook, de beperkte
informatievoorziening van de kant van de scholen in combinatie met het
ontbreken van uniformiteit, uitwisseling en afstemming - zowel binnen
als tussen de verschillende onderwijssoorten - leidt ertoe, dat
sporters goeddeels hun eigen weg moeten vinden in het onderwijsveld:
topsport en onderwijs zijn nog te veel gescheiden werelden.
Zoals gezegd geven de bevindingen uit dit onderzoek ons geen
aanleiding om op het terrein van wet- en regelgeving wijzigingen te
overwegen. Wel willen wij het veld, t.w. de sportorganisaties en dan
in eerste instantie NOC*NSF, de sportbonden en de Olympische Netwerken
en de verschillende onderwijsinstellingen, de Stichting LOOT, e.a.
oproepen de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport ter harte te
nemen. Ik ben bereid daartoe bijeenkomsten te faciliteren waarin
genoemde organisaties en andere experts met elkaar in discussie gaan
en de aandacht vooral uitgaat naar het optimaliseren van de bestaande
praktijk, een verbeterde toepassing van de mogelijkheden die er al
zijn en bij te dragen aan goede voorlichting daaromtrent. Tevens is
een aandachtspunt het verbeteren van de relatie tussen sport en
onderwijs, zeker daar waar het de doorlopende sportlijn betreft, dat
wil zeggen dat de overgang tussen onderwijstypen het trainings- en
wedstrijdritme van de sporter zo min mogelijk hindert.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport