Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
ACTIVITEITEN 2009
Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs
VOORWOORD
Toezicht voor goed onderwijs
In 2008 kwam de kwaliteit van het onderwijs weer indringend in het nieuws. Een
terechte vraag is dan: Wat doet de Inspectie van het Onderwijs, wat vindt zij van de
kwaliteit van het onderwijs en hoe komt ze aan dat oordeel? Dit jaarwerkplan bevat
de plannen van de inspectie voor 2009. In het Onderwijsverslag, dat jaarlijks in mei
uitkomt, geeft de inspectie haar bevindingen over de kwaliteit van het onderwijs
weer.
Het komende jaar zijn er drie prioriteiten, die de pijlers vormen voor het werk van
de inspectie. Allereerst onze kerntaak: toezicht houden op onderwijsinstellingen en
het stelsel. Tegelijkertijd gaat de inspectie door met toezichtontwikkeling volgens
de risicogerichte aanpak met meer accent op en aandacht voor zwak presterende
scholen. Ten slotte voert de inspectie de taakstelling uit, zoals die ons conform de
taakstelling voor alle rijksinspecties is opgelegd. Over de eerste twee prioriteiten
gaat dit jaarwerkplan.
De inspectie werkt als toezichthouder op basis van twee principes, te weten
controle en vertrouwen, en heeft een informerende, oordelende en handhavende
taak. De wijzigingen in het toezicht hebben consequenties voor de
themaonderzoeken en het Onderwijsverslag. Het accent van de verschillende
onderzoeken komt te liggen op de onderwijsresultaten, de kwaliteit en de risico's
van het onderwijsstelsel, de waarborg van de basiskwaliteit en op de naleving van
wet- en regelgeving. In hoofdstuk 4 van dit jaarwerkplan vindt u de concrete
uitwerkingen voor de onderzoeken in 2009.
Overeenkomstig de WOT is dit jaarwerkplan goedgekeurd door de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit. Het werk van de inspectie is niet statisch. Op basis van actualiteit
kan het nodig zijn dat de inspectie in overleg met de Ministeries van OCW en LNV
acties onderneemt die niet in dit jaarwerkplan staan, bijvoorbeeld naar aanleiding
van de kwaliteitsagenda's primair en voortgezet onderwijs.
Mw. drs. A.S. Roeters
Inspecteur-generaal van het Onderwijs
Utrecht, september 2008
59650a.doc 2
Auteur: Gerard de Vries/Esther Visser-de Jonge
INHOUDSOPGAVE
1 HET TOEZICHT VAN DE INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS.................5
1.1 Risicogericht toezicht....................................................................................5
1.2 De Wet op het Onderwijstoezicht.................................................................6
1.3 Toezicht op instellingen en toezicht op het stelsel.......................................6
1.4 Programmatisch handhaven ........................................................................7
1.5 Samenwerken in toezicht.............................................................................7
1.6 Internationale samenwerking .......................................................................8
1.7 Kwaliteitszorg en accreditatie.......................................................................9
2 TOEZICHT OP INSTELLINGEN................................................................10
2.1 Werking van het risicogericht toezicht........................................................10
2.2 Financieel en rechtmatigheidstoezicht.......................................................11
2.2.1 Taken van de directie Rekenschap............................................................11
2.2.2 Werkzaamheden 2009 Rekenschap..........................................................12
2.3 Programmatisch handhaven ......................................................................13
2.4 Speciale categorieën van toezicht..............................................................15
2.4.1 Voor- en vroegschoolse educatie...............................................................15
2.4.2 Kinderopvang .............................................................................................16
2.4.3 Niet-bekostigd primair en voortgezet onderwijs.........................................17
2.4.4 Nederlands onderwijs in het buitenland .....................................................18
2.4.5 Europese scholen.......................................................................................18
3 ONDERWIJSVERSLAG.............................................................................20
3.1 Onderwijsverslag 2007/2008......................................................................20
3.2 Onderwijsverslag 2008/2009......................................................................20
4 THEMAONDERZOEK................................................................................22
4.1 Cluster basisvaardigheden.........................................................................23
4.2 Cluster Opbrengsten/zeer zwakke scholen................................................23
4.3 Cluster Voortijdig schoolverlaten/uitval......................................................25
4.4 Cluster Onderwijstijd...................................................................................25
4.5 Cluster De Leraar.......................................................................................25
4.6 Cluster Overige aspecten van kwaliteit......................................................26
4.7 Cluster Financieel toezicht en rechtmatigheidstoezicht.............................29
4.8 Specifiek themaonderzoek: kinderopvang.................................................30
4.9 Onderzoeken programmatisch handhaven................................................31
59650a.doc 3
Auteur: Gerard de Vries/Esther Visser-de Jonge
5 OVERIGE WETTELIJKE TAKEN...............................................................37
5.1 Vertrouwensinspecteurs.............................................................................37
5.2 Adviezen en ontheffingen...........................................................................38
5.3 Publieksfunctie ...........................................................................................38
6 BEGROTING OP HOOFDLIJNEN.............................................................40
BIJLAGE 1: OVERZICHT ONDERZOEKEN PER SECTOR ..................................41
BIJLAGE 2: GEBRUIKTE AFKORTINGEN.............................................................43
59650a.doc 4
Auteur: Gerard de Vries/Esther Visser-de Jonge
1 HET TOEZICHT VAN DE INSPECTIE VAN HET
ONDERWIJS
1.1 Risicogericht toezicht
De wijze van toezicht houden van de Inspectie van het Onderwijs (inspectie)
verandert. `Minder last, meer effect', zegt de `Kaderstellende Visie op Toezicht'
(2005) van het vorige kabinet. Het toezicht moet selectief zijn, slagvaardig,
samenwerkend, onafhankelijk, transparant en professioneel.
Het regeerakkoord van het zittende kabinet scherpt de rol van de toezichthouder
verder aan. Uitgangspunt is het vertrouwen in instellingen. Indien dit vertrouwen
wordt beschaamd, moet de inspectie snel en effectief optreden.
Het toezicht zal zich steeds meer kenmerken door het risicogerichte karakter, door
maatwerk, een bestuursgerichte aanpak, een proportionele benadering en door
een verminderde administratieve last voor de scholen. De kern van het nieuwe
toezicht is het bepalen van (eventuele) vervolgstappen voor het toezicht op basis
van jaarlijkse analyse van opbrengsten, jaarstukken en signalen. De inspectie
detecteert de instellingen waar de kwaliteit van het onderwijs mogelijk wordt
bedreigd of onvoldoende is. Daarbij worden ook eventuele financiële risico's
betrokken.
De inspectie stelt jaarlijks voor elke instelling een toezichtarrangement vast. In zo'n
toezichtarrangement staat hoe en wanneer het toezicht in de nabije toekomst
wordt uitgeoefend. Waar geen tekortkomingen of risico's zijn, wordt een
basisarrangement toegekend. De inspectie onderneemt dan geen verdere actie. In
alle andere gevallen is er sprake van een aangepast arrangement. Dit bevat de
onderbouwing van de vastgestelde tekortkomingen, de taakverdeling tussen
inspectie en bestuur, en de interventies.
Onder interventies wordt verstaan: alle activiteiten die de inspectie onderneemt om
een bestuur ertoe te brengen de vastgestelde tekortkomingen weg te werken. Al
naargelang de zwaarte en de duur van de tekortkomingen en de beoordeling van
de bestuurskracht, zijn de interventies lichter of juist zwaarder. In de toekomst, na
wijziging van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT), worden de
interventiemogelijkheden van de inspectie uitgebreid (zie hieronder in paragraaf
1.2). Interventies eindigen pas als de gewenste situatie waarin het onderwijs van
voldoende kwaliteit is en/of wet- en regelgeving wordt nageleefd is gerealiseerd.
In die situatie is dan het basisarrangement weer van kracht.
In het kader van het risicogerichte toezicht houdt de inspectie intensief toezicht op
de zeer zwakke scholen en opleidingen. Dit toezicht is gericht op vermindering van
het aantal zeer zwakke scholen en opleidingen.
Alle scholen, ook de scholen zonder risico's, worden ten minste eenmaal in de vier
jaar bezocht. Tijdens deze bezoeken kunnen verschillende typen onderzoek
plaatsvinden, bijvoorbeeld steekproefonderzoek om van bepaalde zaken een
representatief beeld te krijgen, onder meer ten behoeve van het Onderwijsverslag,
themaonderzoek, onderzoek gericht op specifieke kwaliteitsaspecten, zoals
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2005). `Minder last, meer effect; Zes
principes van goed toezicht. Kaderstellende Visie op Toezicht 2005'. Den Haag: Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
5
kwaliteitszorg of leerlingenzorg, of onderzoek in het kader van programmatisch
handhaven.
De veranderingen in het toezicht hebben ook gevolgen voor het toezicht op het
hoger onderwijs (ho). In de sector ho is de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO) belast met beoordeling van de kwaliteit van
opleidingen. Om de complementaire relatie tussen de inspectie en de NVAO vast
te leggen is een samenwerkingsprotocol opgesteld. Daarin is een scherpe
taakafbakening opgenomen tussen de NVAO en inspectie: de inspectie rapporteert
in het hoger onderwijs over ontwikkelingen in het stelsel, met inbegrip van het
stelsel van accreditatie. Daarnaast verricht de inspectie incidenteel onderzoek in
situaties waarin de bestaande `checks and balances' in en rondom de instelling
tekortschieten en waarvan de aard en effecten de afzonderlijke instelling te boven
gaan. Voorts houdt de inspectie toezicht op de naleving van regelgeving en
financiële rechtmatigheid op het niveau van de instelling. Hiertoe voert de inspectie
jaarlijks risicogerichte analyses uit. Zo nodig doet de inspectie nader onderzoek en
rapporteert zij daarover.
1.2 De Wet op het onderwijstoezicht
De Wet op het onderwijstoezicht (WOT) geeft het kader aan waarbinnen de
Inspectie van het Onderwijs haar werk doet. De WOT onderscheidt de volgende
taken:
· Beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs door het uitvoeren van periodiek
kwaliteitsonderzoek, waarbij gelet wordt op de in de wet vermelde
kwaliteitsaspecten.
· Via het toezicht stimuleren van de kwaliteit van het onderwijs en de eigen
verantwoordelijkheid van scholen en instellingen.
· Rapporteren over de ontwikkeling in het onderwijs, in het bijzonder over de
kwaliteit daarvan op instellings- en op stelselniveau.
· Verrichten van overige bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen
taken.
Momenteel wordt de wijziging van de WOT voorbereid. Naar verwachting zal deze
wijziging in 2009 haar beslag krijgen. De beoogde wijziging betreft onder meer het
beter uitdrukken van de risicogerichtheid en proportionaliteit van het toezicht van
de inspectie, het uitbreiden van interventiemogelijkheden door het toekennen van
handhavingsbevoegdheden aan de inspectie, en het toekennen van
bevoegdheden die het toezicht op het financieel beheer van de
onderwijsinstellingen betreft. Beoogd wordt tevens het toezicht op de kwaliteit van
het leraarschap en personeelsbeleid onderdeel van de WOT te maken.
1.3 Toezicht op instellingen en toezicht op het stelsel
De inspectie houdt toezicht op de individuele onderwijsinstellingen, opleidingen en
op het stelsel.
Zoals eerder aangegeven stelt de inspectie jaarlijks voor elke instelling c.q.
opleiding in het primair onderwijs (po), het voortgezet onderwijs (vo), en het
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (bve) een toezichtarrangement vast.
NVAO & Inspectie van het Onderwijs (2008). `Afspraken tussen de Inspectie van het Onderwijs en de
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) over de rolverdeling tussen NVAO en inspectie.'
Januari 2008. Den Haag/Utrecht: NVAO/ Inspectie van het Onderwijs.
6
Dit arrangement wordt gepubliceerd op de website van de inspectie. In het
volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op het risicogerichte instellingstoezicht.
In het ho is er, zoals aangegeven, geen sprake van structureel instellingstoezicht.
De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) beoordeelt nieuwe en
bestaande opleidingen in het hoger onderwijs op kwaliteit en verleent accreditatie.
De inspectie houdt toezicht op het stelsel van accreditatie.
De inspectie houdt ook toezicht op het landbouwonderwijs. De formele
verantwoordelijkheid voor het toezicht op het groene onderwijs ligt bij de minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De minister van Onderwijs
Cultuur en Wetenschap (OCW) is echter als enige minister rechtstreeks
verantwoordelijk voor de Inspectie van het Onderwijs.
De inspectie houdt, behalve op de instellingen, ook toezicht op het
onderwijsstelsel. Op basis van informatie uit het reguliere toezicht en
themaonderzoek wordt over het stelsel gerapporteerd in het Onderwijsverslag dat
de inspectie jaarlijks uitbrengt op basis van artikel 23, lid 8, van de Grondwet, en in
specifieke themarapportages. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt nader ingegaan op
het Onderwijsverslag en het themaonderzoek.
1.4 Programmatisch handhaven
De inspectie handhaaft wet- en regelgeving. Dit doet de inspectie programmatisch
door over een langere periode handhavingsproriteiten te bepalen op basis van
risico's. De achtergrond hiervan is dat beschikbare capaciteit maar eenmaal kan
worden ingezet en dat toezien op naleving niet in alle gevallen nodig is;
bijvoorbeeld omdat er sprake is van `vanzelfsprekende naleving'. Gerichte
handhavingsactiviteit is met name nodig waar het gaat om thema's met een hoog
afbreukrisico voor de leerlingen en/of voor de maatschappij.
Op basis van een richtinggevend plan voor de komende vijf jaar heeft de inspectie
keuzes gemaakt voor het handhavingstoezicht in 2009. De thema's waarop de
inspectie in 2009 gaat handhaven, staan in paragraaf 2.3.
Er zijn verschillende vormen van handhavingstoezicht. Het kan onderdeel uitmaken
van het reguliere toezicht (wanneer een handhavingsonderwerp standaard aan de
orde komt bij elk kwaliteitsonderzoek) en er kan sprake zijn van gericht
handhavingsonderzoek (bijvoorbeeld een steekproef of een specifieke
onderzoeksactie, los van het reguliere toezicht). Ten slotte kan er sprake zijn van
themaonderzoek waarin informatie wordt verzameld voor (eventuele) nadere
handhavingsactiviteiten.
De inspectie voert handhavingstoetsen uit op nieuwe wet- en regelgeving. Deze
toetsen zijn onderdeel van de Beleidswijzer OCW, dat is de procedure voor
beleidsvoorbereiding van het Ministerie van OCW. Bij de toetsing wordt
nadrukkelijk ook aandacht besteed aan administratieve lastenverlichting.
1.5 Samenwerken in toezicht
In de afgelopen jaren is de samenwerking met andere inspecties geïntensiveerd.
In de Inspectieraad werken de vijftien rijksinspectiediensten samen aan de
vernieuwing van het toezicht vanuit het Rijk. De Inspectieraad bevordert dat de
rijksinspectiediensten het toezicht uitoefenen volgens de principes die door het
7
kabinet geformuleerd zijn in de `Kaderstellende Visie op Toezicht 2005' (`Minder
last, meer effect; Zes principes van goed toezicht'). De Inspectieraad stelt de
gezamenlijke activiteiten van de rijksinspecties vast in een werkplan. De Inspectie
van het Onderwijs is binnen de Inspectieraad domeinhouder in het toezicht op de
kinderopvang.
Daarnaast werkt de Inspectie van het Onderwijs samen met de Inspectie voor de
Gezondheidszorg (IGZ), de Inspectie jeugdzorg (IJZ), de Inspectie Openbare Orde
en Veiligheid (IOOV) en de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) in het kader van
Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ). De vijf betrokken inspecties houden toezicht
op de samenwerking tussen de instanties waarmee een kind mee te maken kan
krijgen als een veilig opgroeiklimaat niet is gegarandeerd. Het
programmaministerie voor Jeugd en Gezin stelt in haar beleidsprogramma `Alle
kansen voor kinderen' dat alle kinderen en jongeren kansen moeten krijgen om
zich goed te ontwikkelen. Het programmaministerie heeft vijf pijlers gedefinieerd
waarop die kansen moeten kunnen rusten: gezond opgroeien, veilig opgroeien,
een steentje bijdragen aan de maatschappij, talenten ontwikkelen, en plezier
hebben en goed voorbereid zijn op de toekomst. De gemeenten hebben de
regierol. ITJ beoordeelt in hoeverre de vijf pijlers ook daadwerkelijk worden
gerealiseerd in de gemeenten. Dit doet ITJ op basis van een risicogestuurde
aanpak. Daarnaast houdt ITJ, zoals al aangegeven, ook toezicht op de
samenwerking tussen de gemeentelijke instanties in de jeugdketen. De activiteiten
van ITJ staan in het jaarwerkprogramma ITJ. De Inspectie van het Onderwijs levert
een bijdrage aan enkele specifieke projecten.
1.6 Internationale samenwerking
De inspectie heeft een aantal activiteiten op het terrein van internationale
samenwerking. Deze activiteiten spelen zich in hoofdzaak binnen Europa af. De
internationale activiteiten zijn de afgelopen jaren teruggebracht tot een
kernprogramma dat nauw aansluit bij de toezichtontwikkeling en thema's uit het
jaarwerkplan van de inspectie.
De inspectie stemt haar Europese activiteiten in toenemende mate af op de
Europese kalender van OCW. De aard van de betrokkenheid bij Europese
programma's wordt bepaald door de relevantie voor het onderwijstoezicht.
Ook via het SICI-netwerk (Standing International Conference of Inspectorates) en
de bilaterale contacten met de buurlanden wordt gewerkt aan de ontwikkeling van
onderwijstoezicht. De inspectie participeert in vergelijkend onderzoek en in
ontwikkelingsprojecten over aspecten van het toezicht.
De inspectie neemt deel aan de volgende internationaal vergelijkende
onderzoeken:
· `International Comparison of Learning and Teaching' (ICALT; betreft primair
onderwijs).
· Professionalisering van de beoordeling (betreft primair en voortgezet
onderwijs); `peer reviews' met zes Duitse Bundesländer rond
houdingsaspecten bij het geven van feedback en het komen tot een
beoordeling.
· Koppeling van Third International Mathematics and Science Study (TIMSS)-
gegevens aan inspectiegegevens.
Zie noot 1.
8
· Samenwerkingsproject Schotland (met name beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie): vergelijking van de kwaliteit van `Colleges' en ROCs en
AOC's.
De inspectie neemt deel aan de volgende ontwikkelingsprojecten over aspecten
van het toezicht:
· Netwerk Examinering hoger onderwijs (uitwisseling `good practices').
· Opbrengsten en `value added' (Engeland).
De inspectie heeft bilaterale contacten met Vlaanderen, Engeland, Schotland, en
Duitsland. Er is met name sprake van uitwisseling. Er is sprake van structurele
samenwerking met de Antillen en de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius, Saba),
op basis van het samenwerkingprotocol (april 2008) dat gesloten is tussen de
Inspectie van het Onderwijs en de onderwijsinspectie van de Nederlandse Antillen.
Er is vanuit het buitenland grote vraag naar de expertise van de Nederlandse
inspectie. Het gaat hier om extern gefinancierde activiteiten. Een belangrijk project
in dit kader is de ondersteuning van Kroatië bij de opleiding van inspecteurs, de
instrumentontwikkeling en de data-opbouw.
1.7 Kwaliteitszorg en accreditatie
De inspectie stelt hoge eisen aan de eigen werkprocessen en producten. In het
voorjaar van 2007 is de inspectie als eerste rijkstoezichthouder geaccrediteerd
door de Raad voor Accreditatie. Deze heeft vastgesteld dat de inspectie voldoet
aan de internationale norm voor inspecties (ISO 17020). Iedere vier jaar volgt een
nieuwe integrale beoordeling. De Raad voor Accreditatie voert jaarlijks
deelcontroles uit. Kwaliteitszorg blijft uiteraard een punt van continue aandacht en
verdere verbetering.
9
2 TOEZICHT OP INSTELLINGEN
2.1 Werking van het risicogericht toezicht
Het nieuwe toezicht in de praktijk
Het nieuwe toezicht is in 2008 uitgevoerd op basis van processtappen waarvan de
kern in onderstaand schema staat (zie verder: De WOT verwerkelijkt).
Signalen Jaarstukken Opbrengsten
Primaire detectie
Geheugen
Analyse
Probleemdetectie
Bepalen toezicht-
arrangement
Interventie
Vanaf augustus 2007 is deze werkwijze geïmplementeerd in alle
onderwijssectoren. De bevoegde gezagen (besturen) zijn vanaf dit moment ook het
aangrijpingspunt van het toezicht, in overeenstemming met het belang dat nu
wordt gehecht aan goed bestuur.
Voor de sectoren po, vo en de expertisecentra (ec) is het nieuwe, risicogestuurde
toezicht volop in ontwikkeling. In 2008 is het toezicht risicogericht ingevuld en zijn
met alle besturen gesprekken gevoerd. Er zijn voorstellen ontwikkeld voor een
nieuw toezichtkader. Dit zal op de gebruikelijke wijze met vertegenwoordigers van
het veld worden besproken. Het streven is in 2009 het nieuwe toezichtkader te
implementeren.
Inspectie van het Onderwijs (2007). `De WOT verwerkelijkt. Nieuw toezicht voor de toekomst'.
Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
10
Naast de nieuwe werkwijze wordt voor de sectoren po en vo invulling gegeven aan
de vierjarenverplichting. De inspectie doet op alle scholen minimaal een keer in de
vier jaar onderzoek. Bij schoolbezoeken aan scholen waar zich geen specifieke
risico's voordoen, wordt op basis van steekproeven een bepaald thema onderzocht
of vindt een onderzoek plaats om gegevens te verzamelen voor het
Onderwijsverslag. Ook is een onderzoek ontwikkeld voor scholen waarop zich
geen risico's voordoen maar die niet binnen de steekproeven vallen. Deze
schoolbezoeken zijn vaker dan tot nu toe het geval is onaangekondigd. In 2009
zullen de vierjaarlijkse bezoeken in het po zich vooral richten op kwaliteitszorg,
zorg en begeleiding en opbrengsten. In het vo zullen in de tussenliggende jaren bij
de scholen die geen regulier toezicht krijgen themaonderzoeken worden
uitgevoerd. Hoewel de inspectie in deze sectoren dus alle scholen blijft bezoeken,
wordt winst geboekt bij het terugdringen van de toezichtlast in het algemeen. De
schriftelijke bevraging van scholen wordt beperkt en het inspectiebezoek richt zich
vooral op geconstateerde risico's en, bij scholen die het goed doen, op specifieke
thema's of aspecten. Het toezicht wordt wel geïntensiveerd bij slecht en
onvoldoende presterende scholen. Daartoe wordt het interventierepertoire van de
inspectie uitgebreid. Hoe intensief het toezicht zal worden uitgevoerd, hangt af van
het toezichtarrangement dat de school heeft gekregen: bij een `zwaar' arrangement
kan het zijn dat de inspectie elk half jaar toezicht uitoefent, bij een `lichter'
arrangement is het toezicht minder.
Het toezicht in de bve-sector wordt sinds 2006 risicogericht uitgevoerd. Met ingang
van 2009 zal dit ook gaan gelden voor het toezicht op de kenniscentra
beroepsonderwijs en bedrijfsleven (KBB's).
2.2 Financieel en rechtmatigheidstoezicht
2.2.1 Taken van de directie Rekenschap
De taken van de directie Rekenschap van de Auditdienst zijn geïntegreerd in het
toezicht van de inspectie. In gezamenlijkheid worden de toezichtarrangementen
voor besturen/instellingen bepaald. Rekenschap vervult in dit kader enkele
specifieke taken:
1. Analyseren van jaarstukken op risico's voor de onrechtmatige besteding van
de rijksbijdrage en op risico's op het gebied van governance.
Deze analyse kent twee dimensies. De procedurele analyse betreft de controle
op de naleving van de (nieuwe) jaarverslagrichtlijnen. Deze wordt uitgevoerd
door CFI. CFI stemt haar bevindingen met de directie Rekenschap af.
Rekenschap doet de inhoudelijke analyse aan de hand van enkele
geprogrammeerde thema's en komt zo tot representatieve uitspraken op
deze thema's.
2. Analyseren van (bekostigings)bestanden zoals BRON, CRIHO, en CASO op
mogelijke onrechtmatige verkrijging (zie paragraaf 2.2.2).
3. Analyseren van financiële kengetallen van instellingen op risico's voor de
financiële continuïteit (zie paragraaf 2.2.2).
4. Reageren op signalen van bijvoorbeeld klokkenluiders, zowel op financiële
aspecten als in samenwerking met inspecteurs op het raakvlak van financieel
toezicht en onderwijstoezicht.
Naast het geïntegreerde toezicht heeft de directie Rekenschap een tweetal
wettelijke taken:
Programmatisch handhaven.
11
1. Opstellen van het controleprotocol met de richtlijnen voor de controle van
accountants bij de onderwijsinstellingen.
Op grond van de onderwijswetten ontvangen OCW en LNV van alle scholen en
instellingen jaarrekeningen (vanaf 2008: integrale jaarverslagen) die zijn
voorzien van een accountantsverklaring. Ook de jaarlijkse opgaven van
bekostigingsgegevens zijn voorzien van accountantsverklaringen. Het gaat
hierbij om verklaringen van accountants die besturen hebben aangesteld.
OCW en LNV zijn belangrijke gebruikers van hun oordelen en geven daarom
aanwijzingen in de vorm van een (jaarlijks bijgesteld) controleprotocol
(ministeriële regeling). Rekenschap stelt het protocol op in nauwe
samenspraak met de beleidsdirecties, CFI, de IB-Groep, vertegenwoordigers
van accountantskantoren en het NIVRA. Rekenschap consulteert ook de
instellingen. In 2009 past Rekenschap het controleprotocol waar nodig aan.
Het streven is uiterlijk in december 2009 de definitieve versie te publiceren.
Tevens bereidt Rekenschap in 2009 het controleprotocol 2010 voor.
2. De directie Rekenschap beoordeelt door middel van `reviews' de
werkzaamheden van de instellingsaccountants.
Het doel hiervan is om vast te stellen dat OCW kan steunen op de uitkomsten
van de controle van de instellingsaccountant. De `reviews' kennen een
jaarlijkse cyclus van september/oktober tot en met maart. Rekenschap rondt
derhalve in 2009 de `reviews' over het verslagjaar 2007 af. Het auditcommittee
van OCW stelt het `review'-beleid per kalenderjaar vast.
Tijdens de `reviews' over het verslagjaar 2007 begint Rekenschap met het
experiment `light-reviews'. Op basis van een risicodetectie wordt bepaald bij
welke instellingsaccountants een volledige `review' wordt uitgevoerd.
Rekenschap wil dit instrument ook inzetten bij thematische `reviews'. Begin
2009 evalueert Rekenschap de ervaringen met dit instrument.
Ten slotte voert de directie Rekenschap samen met de inspecteurs van de
desbetreffende sector handhavingstoetsen uit op nieuwe wet- en regelgeving. De
directie Rekenschap verzorgt hierbij de toetsing op aspecten van (financiële)
rechtmatigheid.
2.2.2 Werkzaamheden 2009 Rekenschap
Nieuwe richtlijnen jaarverslaglegging
De directie Rekenschap zal in 2009 extra aandacht besteden aan de wijze waarop
de onderwijsinstellingen invulling hebben gegeven aan de nieuwe richtlijnen voor
de jaarverslaglegging.
Toezicht financiële continuïteit
De directie Rekenschap, doet op basis van de door CFI op 1 oktober 2008 te
leveren financiële kengetallen van alle bekostigde onderwijsinstellingen, over 2007
een eerste analyse om snel de instellingen te identificeren waar sprake is van een
risico voor de continuïteit. Bij de desbetreffende instellingen zal verder onderzoek
plaatsvinden. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan lopen de werkzaamheden
door in 2009.
De directie Rekenschap ontvangt in oktober 2009 de financiële kengetallen over
2008. De instellingen die eind 2008 als risicovol zijn geïdentificeerd, worden
gemonitord. Rekenschap doet daarnaast onderzoek naar nieuw geïdentificeerde
risico-instellingen. Rekenschap kijkt in de sector bve tevens naar de
vermogenspositie van instellingen.
Analyse bekostigingsbestanden
12
Rekenschap bepaalt jaarlijks op welke bekostigingsparameter gefocust wordt bij de
analyse van de bekostigingsbestanden. Op basis van de uitkomsten van de
analyses bepaalt Rekenschap bij welke instellingen en in welke mate
vervolgonderzoek nodig is.
Rekenschap beperkt de analyse in 2009 tot de sectoren po, vo en bve. In po doet
Rekenschap een controle op de gewichtenregeling (met gebruikmaking van
BRON). In het vo zal met name gekeken worden in hoeverre het onderwijs dat
gegeven wordt aan de leerlingen en waarvoor de leerlingen worden bekostigd
aansluit bij de licentie van de betreffende vo-instelling. In de bve-sector kijkt
Rekenschap vooral naar deelnemers die zich relatief snel na de inschrijving weer
uitschrijven; het gaat hier om deelnemers aan maatwerktrajecten die mogelijkerwijs
ten onrechte voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Dit onderzoek kan
ook inzicht geven in de aantallen deelnemers die door eerder verworven
comptenties (EVC's) relatief snel een diploma halen. Ho blijft vooralsnog buiten
beschouwing vanwege de geplande invoering van een nieuw bekostigingssysteem.
2.3 Programmatisch handhaven
Voor 2009 heeft de inspectie wat de handhavingsactiviteiten betreft een aantal
prioriteiten gesteld. Daarbij is gekeken naar de (mogelijke) gevolgen van niet-
naleving van regelgeving voor de onderwijskwaliteit, voor de juiste verdeling van
middelen, en voor transparantie en rechtszekerheid. Tevens is gekeken naar
(mogelijke) maatschappelijke gevolgen van niet-naleving. De prioriteiten zijn
opgenomen in het handhavingsprogramma 2009 en verder; het programma dat de
basis vormt voor het onderdeel programmatisch handhaven zoals hieronder in de
handhavingsagenda 2009 is opgenomen. De overige wet- en regelgeving is geen
onderwerp van actief toezichtonderzoek. Wel zal, als bijvoorbeeld via signalen
duidelijk wordt dat bepaalde regelgeving niet wordt nageleefd, handhavend worden
opgetreden. In het kader van wijzigingen van de WOT wordt bezien hoe een
handhavende rol ten aanzien van kwaliteitsaspecten uitgevoerd kan gaan worden.
Handhavingsagenda 2009
Hieronder wordt per sector aangegeven welke onderwerpen opgenomen worden in
het reguliere toezicht en welke onderwerpen een specifiek handhavingstoezicht
krijgen. Ten slotte wordt, indien van toepassing, aangegeven voor welke
onderwerpen een themaonderzoek wordt uitgevoerd.
Naast de genoemde onderwerpen vindt per sector jaarlijks, via de reguliere
accountantscontrole, toezicht plaats op de rechtmatigheid van verwerving en
besteding van middelen.
Een beschrijving van de themaonderzoeken c.q. onderzoeken met (mede) een
thematische component staat in paragraaf 4.9.
Primair onderwijs
Regulier toezicht
· Criteria niet-bekostigd onderwijs; Lpw art. 1a1, lid 1 (alleen van toepassing bij
niet-bekostigd onderwijs)
· Onderwijstijd/4-daagse schoolweken; WPO, art. 8, lid 7
Registratie van ontvangst en zonodig rappel van de volgende verplichte
documenten, zonder inhoudelijke beoordeling:
· Schoolgids; WPO, art. 16
· Schoolplan; WPO, art. 6
· Zorgplan; WPO, art. 19
13
Specifiek handhavingstoezicht
· Leerlingtelling (steekproef)
Themaonderzoek
· Ouderbijdrage in het po; WPO/WEC art. 40 lid 1
· Sponsoring in het po; WPO/WEC art. 12, lid 1, en artikel 13, lid 1 onder g
Expertisecentra
Regulier toezicht
Registratie van ontvangst en zonodig rappel van de volgende verplichte
documenten, zonder inhoudelijke beoordeling:
· Schoolgids; WEC, art. 27
· Schoolplan; WEC, art. 27
Specifiek handhavingstoezicht
Scholen
· Onderwijstijd (min. 880/1000 uur/jaar); WEC, art. 11, lid 4 en 5
· Afwijkende onderwijstijd (· Handelingsplan; WEC, art. 40b, 41a
· Duur stage OKB; WEC, art. 8
· Schorsing/verwijdering en bezwaar; WEC, art. 40, lid 1 en 61, lid 4
· Thuiszitten; WEC, art. 28c en 40, lid 4
REC's
· Ondersteuning ouders; WEC, art. 28b, lid 6e
· CVI: foute beschikkingen; WEC, art. 28c
Voortgezet onderwijs
Regulier toezicht
· Criteria niet-bekostigd onderwijs; Lpw art. 1a1, lid 1 (alleen van toepassing bij
niet-bekostigd onderwijs)
Registratie van ontvangst en zonodig rappel van de volgende verplichte
documenten, zonder inhoudelijke beoordeling:
· Schoolgids; ex art. 24a WVO
· Schoolplan; ex art. 24 WVO
· Examenreglement/PTA; ex art. 31 Eindexamenbesluit
Specifiek handhavingstoezicht
· Bepalingen onderwijstijd; ex art. 10, lid 2; 10b, lid 2; 11c; 11f; 12, lid 5 WVO;
art. 16 en 26f Inrichtingsbesluit
Themaonderzoek
· Plicht tot (specifieke) zorg; ex art. 10 e, 10 g, en 10 h WVO
· Zorg zieke leerlingen; ex art. 6b WVO
· Plicht tot wegwerken (taal)achterstanden; ex art. 6c WVO
· Ouderbijdrage in het vo; WVO art. art. 50 lid 1
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Regulier toezicht
14
· 850 respectievelijk 300 klokuren voltijd-/deeltijdstudenten; WEB 2.1.b en c,
WSF 2.5 lid 3a, WTS 2.17
· omvang bol-praktijkdeel BPV; WEB 7.2.2 samen met BPV-overeenkomst 7.2.8
en BPV-plaats 7.2.9
· controle langdurige afwezigheid en melding; WEB 8.1.7, 8.1.8, 8.3.2 lid 6, WSF
2.5 lid 2, 4.5 WSF, 9.8 WSF
Specifiek handhavingstoezicht
· Onderzoek naar werking "Rutte-regeling": naleving bekostigingsregels en
onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en bve
Themaonderzoek
· Onderzoek naar zorgplicht onderwijs/examens na inwerkingtreding
Deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL)
Hoger onderwijs
Specifiek handhavingstoezicht
· Toegang tot het hoger onderwijs; WHW 7.24 lid 1-3, 7.25 lid 1-4
· Buitenlandse studenten (controle op verbeterafspraken); WHW 2.28 lid 1-5
Themaonderzoek
· EVC-voorzieningen (eerder verworven competenties) in het ho; WHW 2.29 lid
1-4, 7.31a lid 1-3, 7.31b, 7.14 lid 2
2.4 Speciale categorieën van toezicht
2.4.1 Voor- en vroegschoolse educatie
In de pilot `Toezicht op vve in de G4' (2007) is een bestandsopname gemaakt bij
ruim 250 voor- en vroegscholen in de vier grote steden. In 2008 en 2009 wordt
vervolgtoezicht uitgevoerd, gericht op de effectiviteit van voor- en vroegschoolse
educatie (vve). Vve kent twee hoofddoelen: 1) zorgen dat kinderen `gewoon' mee
kunnen in groep 3 van de basisschool, en 2) zorgen dat zoveel mogelijk
doelgroepkinderen worden bereikt. Dit zijn daarom de hoofdpunten van het
inspectietoezicht.
Het toezicht wordt op de volgende manier ingevuld:
· Bestuursgericht: bij de nieuwe werkwijze start het onderzoek op het niveau van
de gemeente. Vervolgens wordt gekeken naar het niveau van de
welzijnsorganisaties en de schoolbesturen.
· Risicogestuurd: vve-locaties worden geselecteerd op basis van risicoanalyses
bij de besturen en vanuit de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)-
onderzoeken bij de peuterspeelzalen.
· Thematisch: uit de bestandsopname van 2007 en eventueel uit andere
bronnen kunnen risicofactoren naar voren komen, die in de vorm van
themaonderzoeken worden onderzocht (bijvoorbeeld ouderbetrokkenheid,
externe zorgketen, vve-coördinatie, dubbele bezetting).
· Aansluitend op het reguliere inspectieonderzoek: als blijkt dat de kwaliteit van
het onderwijs op een basisschool (en dan met name in de onderbouw)
onvoldoende is, wordt ook onderzoek gedaan op de bijbehorende voorschool.
15
2.4.2 Kinderopvang
Inleiding
Sinds 1 januari 2008 voert de Inspectie van het Onderwijs het tweedelijnstoezicht
op de kwaliteit van de kinderopvang uit. Vóór die tijd deed het Ministerie van
Sociale zaken en Werkgelegenheid dit.
Het eerstelijnstoezicht is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zij laten de
feitelijke inspecties bij de kinderopvangbedrijven door de gemeentelijke
gezondheidsdienst (GGD) uitvoeren. Het is vervolgens aan de gemeenten om op
basis van deze inspectierapporten zonodig tot handhaving over te gaan. Als
tweedelijnstoezichthouder bevordert de Inspectie van het Onderwijs het
eerstelijnstoezicht van de gemeenten. Dit doet de inspectie door het uitbrengen
van een landelijk oordeel over de uitvoering van het eerstelijnstoezicht door de
gemeenten en daarnaast door het verrichten van onderzoeken naar aspecten van
het eerstelijnstoezicht.
Landelijk oordeel
De inspectie formuleert jaarlijks een landelijk oordeel over het eerstlijnstoezicht dat
door de gemeente op de kinderopvang wordt uitgevoerd. Hierbij wordt geoordeeld
over de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en uniformiteit van de uitvoering van
het toezicht en de handhaving door gemeenten.
De inspectie baseert zich voor dit oordeel op de jaarverantwoordingen van
gemeenten die zij jaarlijks aan de gemeenteraad en aan de minister leveren. Het
landelijk oordeel geeft de minister, maar ook de maatschappij, inzicht in de
uitvoering van het eerstelijns toezicht en daarmee in de kwaliteit van de
kinderopvang.
Het rapport met het landelijk oordeel over het verslagjaar 2008 wordt voor het eind
van 2009 aan de staatssecretaris aangeboden.
Signalering
De activiteit `signalering' wordt uitgevoerd door het scannen van mondelinge
berichten en persberichten die relevante informatie bevatten over (de uitvoering
van) kinderopvang en het toezicht daarop door gemeenten. Door het onderkennen
van signalen uit het veld worden risico's gedetecteerd, analyses uitgevoerd en
trends zichtbaar gemaakt. Een signaal kan leiden tot een nadere actie,
bijvoorbeeld een interventie in verband met mogelijke ernstige tekortkomingen of
het instellen van een aspectonderzoek.
Domeinhouder kinderopvang
Een aantal activiteiten voert de inspectie uit onder de paraplu van de
Inspectieraad, het platform voor rijksinspecties.
Onderwerpen waar de inspectie aan werkt zijn:
· Vermindering toezichtlast (begeleiding pilots bij rijk en gemeenten, opgesteld
door task-force Wallage);
· Ontwikkeling geautomatiseerd systeem dat GGD en gemeenten ondersteunt;
· Toezicht in het kader van de harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzalen.
Leveren van diensten en actieve inzet kennis
Naast de al genoemde activiteiten initieert en levert de inspectie bijdragen aan de
verbetering van het eerstelijnstoezicht door gemeenten. De inspectie wisselt actief
informatie uit met externe partijen. Soms worden discussie-notities en
aanbevelingen opgesteld. Dit toezichtinstrument is een niet te onderschatten
16
activiteit, omdat de inspectie hierdoor een beter inzicht krijgt in de problemen waar
de eerstelijnstoezichthouder voor staat.
Zichtbare diensten die de inspectie in dit kader heeft geleverd zijn onder andere
het initiëren van een betere aansluiting tussen het GGD-inspectierapport en het
wegingsmodel van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (dat gemeenten
gebruiken bij de uitvoering van de handhaving) en het beoordelen van de opzet
van risicogestuurd toezicht door GGD en gemeente. Hoe de feitelijke uitvoering
van risicogestuurd toezicht plaatsvindt, onderzoekt de inspectie in de vorm van een
aspectonderzoek.
De aspectonderzoeken die de inspectie in 2009 uitvoert, worden beschreven in
paragraaf 4.8.
2.4.3 Niet-bekostigd primair en voortgezet onderwijs
Leerplichtscholen ofwel B3-scholen
In zowel artikel 5 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) als artikel 54 van de
Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is bepaald dat het bevoegd gezag binnen
vier weken na de oprichting van een particuliere school daarvan kennis moet
geven aan de minister onder overlegging van de statuten van de rechtspersoon die
de school in stand houdt. Sinds de inwerkingtreding van de wet van 21 juli 2007,
Stb. 298, te weten 31 augustus 2007, staan in de Leerplichtwet 1969
minimumnormen opgenomen waaraan niet van overheidswege bekostigde
onderwijsvoorzieningen voor basis- en voortgezet onderwijs moeten voldoen.
Tevens is bepaald dat een leerplichtambtenaar die staat voor de vraag of een
onderwijsvoorziening een `school is in de zin van de Leerplichtwet 1969' een ter
zake gegeven advies van de Inspectie van het Onderwijs moet volgen.
In maart 2008 hebben de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap de toezichtkaders niet-bekostigd primair en voortgezet onderwijs 2008
goedgekeurd. Na de publicatie van de toezichtkaders in de Staatscourant 2008, nr.
66, heeft de inspectie, conform de toezegging van de voormalige minister aan de
Kamer, in eerste instantie bij alle 44 reeds bestaande scholen een
kwaliteitsonderzoek verricht dat uitsluitend gericht was op de beantwoording van
de vraag of de betrokken school onder vigeur van de huidige bepalingen van de
Leerplichtwet 1969 aan de nu geldende normen voor een leerplichtschool voldoet.
Deze werkwijze heeft ertoe geleid dat voor de betrokken scholen nu duidelijk is
waaraan zij dienen te voldoen als zij leerplichtschool willen zijn en blijven. De
onderzoeken hebben onder meer geresulteerd in een inspectierapport en een brief
aan de leerplichtambtenaar waarin de inspectie meedeelt dat in de status van de
betrokken school als school in de zin van de Leerplichtwet 1969 slechts wijziging
kan komen, wanneer deze van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
het (bindend) advies als bedoeld in artikel 1a1, lid 3, van de Leerplichtwet 1969
ontvangt. Voor de nieuwe particuliere B3-scholen is de procedure gevolgd zoals
beschreven in de Handreiking voor het uitbrengen van een advies. De uitkomst
van deze onderzoeken zijn in de vorm van een advies of een mededeling aan de
betrokken leerplichtambtenaren gezonden.
In 2009 beoordeelt de inspectie de kwaliteit van het niet bekostigd primair en
voortgezet onderwijs in brede zin. Omdat de beoordeling van de kwaliteit en
handhaving hand in hand gaan, is aan het einde van elke beoordeling niet alleen
duidelijk of de kwaliteit van het gerealiseerde onderwijs aan de maat is, maar ook
of de school blijft voldoen of inmiddels voldoet aan de criteria die de Leerplichtwet
1969 aan de B3-scholen stelt. Gelet op de dynamiek van het veld en de ervaring
die daarmee inmiddels bij de inspectie is opgedaan, zal dit kwaliteitsonderzoek
naar verwachting op zo'n vijftig scholen plaatsvinden. De inspectie rapporteert over
17
de uitkomsten van de kwaliteitsonderzoeken in het Onderwijsverslag en - mogelijk -
via een themarapportage. De inspectie maakt de inspectierapporten in de vijfde
week na vaststelling openbaar door ze te plaatsen op de internetsite van de
inspectie.
Zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs
De Nederlandse wetgeving onderscheidt twee soorten niet van overheidswege
bekostigde scholen of instellingen die bevoegd zijn zelfstandig examens af te
nemen en diploma's uit te reiken ter afsluiting van het voortgezet onderwijs. Dat
zijn:
1. de scholen als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs
(WVO), en;
2. de instellingen als bedoeld in artikel 1.4a.1. van de Wet educatie en
beroepsonderwijs (WEB) die voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
(vavo) verzorgen.
In 2008 is gewerkt aan de ontwikkeling van een toezichtkader. In het toezichtkader
is een helder onderscheid aangebracht tussen artikel 56 WVO-scholen en artikel
1.4a.1 WEB-instellingen. Dit is nodig omdat de wettelijke voorschriften waaraan
deze scholen/instellingen zich respectievelijk volgens de WVO en de WEB moeten
houden, van elkaar verschillen.
In 2008 heeft op alle scholen en instellingen voor de tweede keer een
kwaliteitsonderzoek plaatsgevonden. Opnieuw heeft de inspectie vastgesteld dat
bij vrijwel alle 39 bestaande scholen/instellingen zich risico's voordoen. In 2009 zal
bij alle scholen en instellingen opnieuw een onderzoek plaatsvinden. Omdat ook
voor deze groep scholen en instellingen in het toezichtkader de beoordeling van de
kwaliteit en handhaving hand in hand gaan, is aan het einde van elke beoordeling
ook duidelijk of de betrokken scholen en instellingen aan de voor hen geldende
wettelijke voorschriften (blijven) voldoen. Na de publicatie van het toezichtkader
`Zelfstandige exameninstellingen' in de Staatscourant, maakt de inspectie de
uitkomsten van kwaliteitsonderzoeken voortaan via internet openbaar. De inspectie
rapporteert over de uitkomsten van de kwaliteitsonderzoeken in het
Onderwijsverslag en via een themarapportage.
2.4.4 Nederlands onderwijs in het buitenland
De inspectie houdt toezicht op driehonderd Nederlandse onderwijsinstellingen in
het buitenland. Het gaat om scholen voor po en vo, om onderwijslocaties waar
uitsluitend Nederlandse Taal en Cultuur wordt gegeven en om instellingen voor
afstandsonderwijs. De Nederlandse overheid subsidieert deze scholen via de
Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland. Overigens vallen deze
onderwijsinstellingen niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving. Het toezicht
wordt dan ook niet uitgevoerd op grond van de WOT, maar in het kader van de
door de stichting NOB verleende subsidie en ter zake gemaakte afspraken.
De bestandsopname, waarmee het team Buitenland van de inspectie medio 2006
is gestart, is in 2008 afgerond. Alle locaties die deel uitmaken van de
bestandsopname zijn onderzocht en voorzien van een kwaliteitsprofiel. Op basis
van deze profielen wordt het nieuwe toezicht ingericht. In 2009 worden instellingen
waar de onderwijskwaliteit risico's kent en de recent gestichte scholen en locaties
bezocht.
2.4.5 Europese scholen
18
De Europese scholen vallen niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving. Het
toezicht wordt dan ook niet uitgevoerd volgens de WOT. De basis voor de
werkzaamheden van de inspecteurs Europese Scholen (po en vo) is gelegen in de
`Conventie ter regeling van het Statuut van de Europese Scholen'. Een Raad van
Inspecteurs houdt in de Europese scholen toezicht op het onderwijs. Elke lidstaat
is in deze raad vertegenwoordigd met een inspecteur voor het basisonderwijs en
een inspecteur voor het voortgezet onderwijs. De inspecteurs hebben, anders dan
in Nederland, werkgeverstaken ten opzichte van door Nederland gedetacheerde
docenten. Binnen de Europese scholen zijn twee typen te onderscheiden, waarbij
type I het klassieke model van de Europese school is. Scholen van het type II zijn
uitsluitend bedoeld voor kinderen van EU-personeel; recent is besloten dat dit type
scholen mogelijk wordt. Het aantal Europese Scholen (type I) is in de loop der
jaren toegenomen en de accreditatie van de nieuwe type II scholen vraagt extra
inspanningen. Deze ontwikkeling zal naar verwachting in de komende jaren een
grote vlucht nemen. De implicaties hiervan voor de inzet van de Nederlandse
inspecteurs zijn nog niet duidelijk.
19
3 ONDERWIJSVERSLAG
3.1 Onderwijsverslag 2007/2008
De wijzigingen in het toezicht hebben consequenties voor het verslag over de staat
van het onderwijs ofwel het Onderwijsverslag. Het accent komt te liggen bij het
toezien op:
- de onderwijsresultaten van de onderwijsinstellingen;
- de kwaliteit van het onderwijsstelsel;
- de waarborg voor de basiskwaliteit van het stelsel;
- de risico's in het functioneren van het stelsel;
- de naleving van wet- en regelgeving.
Om hierover te kunnen rapporteren verzamelt de inspectie informatie over
tenminste de stelselindicatoren die betrekking hebben op kwaliteit van het
onderwijs. Jaarlijks komt een aantal vaste rubrieken aan bod, gebaseerd op de
bevindingen c.q. analyse van reeds beschikbare gegevens vanuit het reguliere,
risicogerichte toezicht. In aanvulling hierop, en waar mogelijk in samenhang
hiermee, zal aandacht worden besteed aan thema's die zijn toegesneden op
actuele ontwikkelingen en politieke prioriteiten. Ten slotte wordt verslag gedaan
van de naleving van wet- en regelgeving.
.
In mei 2009 verschijnt het Onderwijsverslag 2007/2008. De volgende onderwerpen
worden hierin met name belicht:
Voorlopige inhoudsopgave Onderwijsverslag 2007/2008
A. De kwaliteit van het onderwijsstelsel (alle sectoren)
· Prestaties van het stelsel
B. Aspecten van kwaliteit van het onderwijs
Hoofdthema's:
· Basisvaardigheden
· Opbrengsten
· Voorkomen van uitval/voortijdig schoolverlaten
· Signaleren van risico's in het onderwijs
· Kwaliteit van de docent
· Onderwijs en financiën
C. De naleving van wet- en regelgeving
· Onderwijstijd
3.2 Onderwijsverslag 2008/2009
Ook het Onderwijsverslag over het schooljaar 2008/2009, dat verschijnt in mei
2010, zal bestaan uit de drie vaste onderdelen:
20
1. De kwaliteit van het onderwijs in de verschillende onderwijssectoren. De
informatie voor dit onderdeel wordt tijdens het regulier toezicht verzameld.
2. Aspecten van kwaliteit van het onderwijs. Het gaat met name om de volgende
thema's: basisvaardigheden; opbrengsten/zeer zwakke scholen; voortijdig
schoolverlaten/uitval; onderwijstijd; de leraar; overige aspecten van kwaliteit.
3. Resultaten van het programmatisch handhaven van wet- en regelgeving.
In het volgende hoofdstuk worden de themaonderzoeken en de onderzoeken in het
kader van programmatisch handhaven beschreven.
21
4 THEMAONDERZOEK
In onderstaand schema zijn de voorgenomen themaonderzoeken in lijn met de
beleidsprioriteiten ingedeeld in clusters. In de volgende paragrafen worden de
themaonderzoeken per cluster beschreven. Vervolgens komt het themaonderzoek
in de kinderopvang aan de orde. Ten slotte volgen de onderzoeken in het kader
van programmatisch handhaven. Het betreft hier de onderwerpen van de
handhavingsagenda die niet of niet alleen in het reguliere toezicht een plek krijgen,
maar waarbij de inspectie ofwel zich richt op specifieke scholen, ofwel een
steekproef doet, ofwel meer thematisch gericht onderzoek doet.
Overzicht
Thema's 2009 Sector
4.1 Cluster Basisvaardigheden
Basisvaardigheden Nederlandse taal: stellen en spellen po
Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het po po
4.2 Cluster Opbrengsten/zeer zwakke scholen
Opbrengstgericht werken in het po po
Opbrengsten van voor- en vroegschoolse educatie in de groepen 1 po
en 2 van basisscholen
Toezicht op sociale en maatschappelijke opbrengsten in primair en po/vo
voortgezet onderwijs
Opbrengsten in het speciaal onderwijs ec
Opbrengsten in het hoger onderwijs (monitoring meerjarenafspraken) ho
4.3 Cluster Voortijdig schoolverlaten/uitval
Onderzoek naar werking "Rutte-regeling": naleving bekostigingsregels vo/bve
en onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en bve
Dit themaonderzoek wordt in paragraaf 4.9, Programmatisch
handhaven, beschreven
4.4 Cluster Onderwijstijd
Onderwijstijd in het vo vo
Dit themaonderzoek wordt in paragraaf 4.9, Programmatisch
handhaven, beschreven
4.5 Cluster De Leraar
Kwaliteit leraren in het speciaal onderwijs ec
Bekwaamheid leraren in het mbo bve
Onderzoek lerarenopleidingen in het ho ho
4.6 Cluster Overige aspecten van kwaliteit
Integratie en segregatie in basis en voortgezet onderwijs po/vo
22
Toezicht op lokale educatieve agenda po/vo
Sociale cohesie en burgerschap po/vo/ec
Kwaliteit Cluster 1 incl. rugzakleerlingen in po, vo en bve ec
Stageplaatsen leerlingen vmbo en praktijkonderwijs vo
Omvang praktijkdeel bbl-variant bve
Zorgplicht arbeidsmarktperspectief bve
Examinering in de nautische en luchtvaartsector bve
Maatwerk en flexibiliteit van het onderwijsprogramma n.a.v. CGO bve
Evaluatie RIGO vo/bve/ho
Kwaliteit aangewezen onderwijs ho
Gehandicapte studenten (evaluatie subsidietraject) ho
Internationale stages ho
4.7 Cluster Financieel Toezicht en rechtmatigheidstoezicht
Huisvesting po/vo
Beleidsregel beleggen en belenen po/vo
Scheiding publieke en private middelen bij KBB's bve
4.1 Cluster basisvaardigheden
Basisvaardigheden Nederlandse taal: stellen en spellen
De inspectie gaat onderzoek doen naar het niveau van de schriftelijke
taalvaardigheid in het primair onderwijs (stellen en spellen) en de kwaliteit van het
onderwijs op dit punt. Stellen en spellen zijn beide belangrijke vaardigheden.
Stellen (het kunnen schrijven van teksten) krijgt relatief weinig aandacht in het
onderwijs. Spelling scoort vaak laag op de eindtoets en lijkt relatief eenvoudig te
verbeteren.
Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het primair onderwijs
Uit het project `Basisvaardigheden' deelproject rekenen-wiskunde in het
basisonderwijs (2008) blijkt dat er grote verschillen zijn tussen scholen wat
betreft reken-wiskundeopbrengsten. Een van de verklaringen hiervoor heeft
betrekking op vakdidactische tekorten in moderne reken-wiskundemethoden en
hoe scholen hierop inspelen.
Het onderzoek geeft een beeld van het aanbod, het didactisch handelen en de
leerlingzorg op het gebied van het automatiseren van rekenkennis op
basisscholen. Daarnaast wordt een analyse gemaakt van de verschillen (tussen
scholen) in relatie tot de opbrengsten.
In het vo wordt ook een onderzoek uitgevoerd naar basisvaardigheden. Dit gebeurt
in het kader van programmatisch handhaven (zie paragraaf 4.9).
4.2 Cluster Opbrengsten/zeer zwakke scholen
23
Voor het thema zeer zwakke scholen worden geen aparte themaonderzoeken
uitgevoerd. De gegevens die tijdens het reguliere toezicht worden verzameld,
worden gebruikt om over dit thema te rapporteren in het Onderwijsverslag.
Opbrengstgericht werken in het primair onderwijs
De inspectie wil in kaart brengen in welke mate po-scholen voor taal en
rekenen/wiskunde gegevens over de vorderingen van hun leerlingen gebruiken om
het onderwijs af te stemmen op individueel, groeps- en schoolniveau (data driven
teaching). Daarnaast wil de inspectie onderzoeken welke factoren een gunstig
effect hebben op de ontwikkeling van het opbrengstgericht werken in het po.
Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de Kwaliteitsagenda po. Daarin
staat dat de kwaliteit van de toetsing en de verantwoording in het po een kritische
factor is om de prestatieverbetering van het taal- en reken/wiskunde-onderwijs te
bevorderen. Voor het po is een ruim aantal toetsen beschikbaar om
schoolvorderingen te meten, maar de toetsresultaten worden onderbenut omdat ze
in onvoldoende mate worden gebruikt om de leerstof en de instructie aan te
passen aan de behoeften van de leerlingen.
Opbrengsten van voor- en vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2 van
basisscholen
De inspectie voert in 2009 een verkennend onderzoek uit naar de opbrengsten van
vve: in welke mate slaagt vve erin te realiseren dat doelgroepkinderen `gewoon'
mee kunnen op de basisschool? Het onderzoek wordt uitgevoerd op een
steekproef van vroegscholen waarvan de voorschool bezocht wordt in het kader
van de bestandsopname (zie paragraaf 2.4.1). Het onderzoek is verkennend van
aard, omdat uit de pilot vve in de G4 uit 2007 gebleken is dat op veel vroegscholen
de benodigde gegevens omtrent (de vorderingen van) vve-leerlingen in
onvoldoende mate beschikbaar zijn. Bovendien wil de inspectie aansluiten bij
andere onderzoeken naar de effectiviteit van vve, die de komende periode
plaatsvinden onder auspiciën van ECO3.
Toezicht op sociale en maatschappelijke opbrengsten in primair en
voortgezet onderwijs
De inspectie gaat indicatoren voor de meting van sociale en maatschappelijke
opbrengsten van onderwijs ontwikkelen. Daaropvolgend worden de bevindingen,
die met gebruik ervan verkregen worden, beschreven.
Kerncompetenties als taal en rekenen of Nederlands, Engels en wiskunde zijn
belangrijke opbrengsten van onderwijs. Ze spelen een grote rol in het toezicht van
de inspectie. Daarnaast is de socialiseringsfunctie van de school de
voorbereiding op deelname aan de samenleving en persoonsontwikkeling
belangrijk. Hoewel deze taak van scholen in het toezicht indirect aandacht krijgt, is
het toezicht op de sociale en maatschappelijke opbrengsten van onderwijs nog
weinig uitgewerkt. In een snel veranderende samenleving is inzicht in de bijdrage
van onderwijs aan integratie en maatschappelijke samenhang in toenemende mate
van belang. Scholen wijzen daar ook op en geven te kennen niet slechts
beoordeeld te willen worden op cognitieve prestaties, maar ook op de bijdrage aan
de vorming en ontwikkeling van leerlingen. De inspectie heeft in 2008 een
verkennend onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om dergelijke sociale en
maatschappelijke opbrengsten een nader uitgewerkte plaats in het toezicht te
geven. De resultaten van deze verkenning zijn zodanig dat nu gericht onderzoek
naar mogelijke invullingen van toezicht op sociale en maatschappelijke
opbrengsten van onderwijs wenselijk is.
Opbrengsten in het speciaal onderwijs
24
De inspectie gaat een inventariserend onderzoek doen naar de opbrengsten in het
speciaal onderwijs. Tot op heden is er geen informatie beschikbaar over de
opbrengsten, terwijl een opbrengstverantwoording noodzakelijk is; ook in het licht
van het huidige toezicht. Een maatschappelijk aspect van het onderzoek is dat veel
leerlingen `diplomaloos' het speciaal onderwijs verlaten.
Behalve dat het de opbrengsten in het speciaal onderwijs in kaart brengt, geeft het
onderzoek mogelijk ook inzicht in verschillen tussen clusters.
Opbrengsten in het hoger onderwijs (monitoring meerjarenafspraken)
De inspectie gaat monitoren of de meerjarenafspraken, die de minister van OCW
heeft gemaakt met de koepelorganisaties VSNU (Vereniging van Universiteiten) en
HBO-raad op het gebied van opbrengsten, gerealiseerd worden. Op basis van de
jaarwerkplannen 2007 en 2008 voerde de inspectie reeds onderzoek uit naar uitval
en rendement (diploma's) in het hoger onderwijs.
De kwantitatieve resultaten van de monitor betreffen gegevens over uitval en
rendement in de bachelorfase. Het kwalitatieve resultaat betreft informatie over de
feitelijke inspanningen die instellingen hebben geleverd om de meerjarenafspraken
te realiseren.
4.3 Cluster Voortijdig schoolverlaten/uitval
Het themaonderzoek `Onderzoek naar werking "Rutte-regeling": naleving
bekostigingsregels en onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en
bve' wordt uitgevoerd in het kader van programmatisch handhaven (paragraaf 4.9).
4.4 Cluster Onderwijstijd
Het themaonderzoek `Onderwijstijd in het vo' wordt uitgevoerd in het kader van
programmatisch handhaven (paragraaf 4.9).
4.5 Cluster De Leraar
In het Actieplan LeerKracht van Nederlandwordt voorgesteld om de Inspectie van
het Onderwijs te laten toezien op de kwaliteit van het leraarschap en het
personeelsbeleid. Het is de bedoeling dat de WOT hiertoe zodanig wordt
aangepast dat de kwaliteit van het leraarschap en personeelsbeleid een
nadrukkelijk element wordt in de bepaling van de sterkte van een school. In 2009
zullen deze wijzigingen worden voorbereid. Hiernaast zijn de volgende
themaonderzoeken over het leraarschap gepland:
· Kwaliteit van leraren in het speciaal onderwijs.
· Bekwaamheid van leraren in het mbo.
· Opleiden in de school.
In het vo wordt bij het programmatisch handhavingsonderzoek `Basisvaardigheden
en (taal)achterstanden in het vo' (paragraaf 4.9) aandacht besteed aan de rol van
de leraar. Verder onderzoekt de inspectie systematisch wat de kwaliteitstekorten
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2007). `Actieplan LeerKracht van Nederland.
Beleidsreactie op het advies van de Commissie Leraren'. Den Haag: Koninklijke De Swart.
25
zijn bij zeer zwakke scholen waar het vermoeden bestaat dat onvoldoende
opbrengsten te relateren zijn aan de kwaliteit van het personeel.
Kwaliteit van leraren in het speciaal onderwijs
Het project `Kwaliteit Leraren in het speciaal onderwijs' brengt in beeld wat de
kwaliteit en deskundigheid van de leraar in het speciaal onderwijs is.
In recente inspectieverslagen over de kwaliteit van ec-instellingen en sbo-scholen
is vastgesteld dat er veel scholen onder geïntensiveerd toezicht staan. Bepalend
voor de kwaliteit en de mogelijke kwaliteitsverbeteringen zijn de leraren. Ook in het
licht van het lerarentekort, dat zich sterk laat voelen in het speciaal onderwijs, zijn
er grote risico's voor de kwaliteit.
Het onderzoek richt zich met name op kennis en vaardigheden/competenties van
leraren gericht op de doelgroep. Het onderzoek wil in kaart brengen:
· Welke kennis leraren hebben van achtergronden en leerlingkenmerken.
· Hoeveel leraren een bijscholing of specifieke opleiding hebben gevolgd.
· In hoeverre in de PABO/lerarenopleiding aandacht wordt besteed aan het
speciale kind.
Bekwaamheid van leraren in het mbo
De inspectie voert een verkenning uit naar de wijze waarop instellingen in het mbo
invulling geven aan de verplichting omtrent benoembaarheid en bekwaamheid van
het onderwijzend personeel als gevolg van wijzigingen in de WEB (wet BIO). De
wet BIO, die in augustus 2006 in werking is getreden, omvat enkele wijzigingen in
de WEB op het gebied van personeelsbeleid. Het zijn beperkte aanpassingen in de
sfeer van benoembaarheid van zij-instromers en het bewaken van de
deskundigheid van onderwijsgevend personeel.
De resultaten van het onderzoek `Kwaliteit van leraren in het mbo' worden gebruikt
bij de bve-invulling van het toezicht op de kwaliteit van leerkrachten.
Lerarenopleidingen in het hoger onderwijs
De NVAO beoordeelt in de accreditatieprocedure de kwaliteit van de opleiding van
toekomstige leraren, inclusief de trajecten `Opleiden in de school'. In aanvulling
daarop houdt de inspectie in de betreffende sectoren (po, vo en bve) toezicht op
de door opleidingsscholen gerealiseerde kwaliteit van hun opleidingsinspanningen.
Het opleiden in de school is nog volop in ontwikkeling. De inspectie blijft deze
ontwikkeling vanuit het perspectief van de effecten op het onderwijsstelsel in de
komende jaren monitoren.
De inspectie rapporteert welke bedoelde en onbedoelde effecten de variëteit in
opleidingsvormen heeft op het onderwijs. In het bijzonder gaat zij na of de kwaliteit
van aanstaande leraren in de opleidingsscholen voldoende geborgd wordt.
4.6 Cluster Overige aspecten van kwaliteit
Integratie en segregatie in primair en voortgezet onderwijs
De inspectie gaat verschillen tussen scholen in het effect van segregatie op de
prestaties van leerlingen in kaart brengen. Het onderzoek verkent daarnaast
mogelijkheden om in het toezicht aandacht te geven aan de bijdrage van scholen
aan het tegengaan van segregatie en bevordering van integratie.
26
In 2008 heeft de inspectie inventariserend onderzoek gedaan naar de mate van
segregatie in het primair en voortgezet onderwijs. Onderdeel van dit onderzoek
was een verkenning van de relatie tussen kenmerken van scholen, de
samenstelling van de leerlingenpopulatie en leerprestaties. Op de achtergrond
stond de vraag welke kenmerken van scholen bijdragen aan bevordering van
integratie en het afremmen van de effecten van segregatie op leerprestaties. Deze
vraag staat in het onderzoek `Integratie en segregatie in basis en voortgezet
onderwijs' centraal. Er wordt gekeken naar de resultaten die scholen in dit opzicht
boeken.
Toezicht op lokale educatieve agenda
De inspectie onderzoekt de voortgang en het functioneren van de Lokale
Educatieve Agenda (LEA) in (een steekproef van) Nederlandse gemeenten.
In 2008 voerde de inspectie een verkennend onderzoek uit naar de stand van
zaken rond de Lokale Educatieve Agenda met name gericht op de vier grote
steden. Met gebruik van de in dat project ontwikkelde werkwijze wordt het
onderzoek in 2009 uitgevoerd. Het onderzoek omvat een beleidsanalyse van de
voortgang van het tot stand komen van Lokale Educatieve Agenda's en een
inhoudelijke evaluatie van het effect van LEA-afspraken tussen schoolbesturen en
gemeenten op versterking van de kwaliteit van het onderwijs. Het onderzoek wordt
tevens uitgevoerd vanwege de nader vorm te geven inzet van het toezicht van de
inspectie op afspraken die in het kader van de Lokale Educatieve Agenda over
resultaten van scholen worden gemaakt. Het onderzoek vindt plaats in de vorm
van een pilot waarin de mogelijkheden voor zo'n verbinding worden onderzocht.
Het onderzoek is gericht op het po, maar vo wordt zijdelings betrokken.
Sociale cohesie en burgerschap
De inspectie monitort en evalueert de implementatie van onderwijs voor
bevordering van burgerschap en integratie, en evalueert het instrumentarium voor
het toezicht daarop.
Met ingang van 2006 hebben scholen voor po, vo en ec de wettelijke taak om het
`actief burgerschap en de sociale integratie' van leerlingen te bevorderen. De
inspectie ziet toe op de invulling die scholen daaraan geven. Uit eerdere
rapportages kwam naar voren dat, hoewel veel scholen zich van deze opdracht
bewust zijn en een begin maakten met de invulling daarvan, nu de stap gezet moet
worden naar opname in het curriculum.
De inspectie beoordeelt de voortgang van de uitwerking van de
burgerschapsopdracht via regulier toezicht op (steekproeven van) scholen en
onderzoekt de inhoudelijke ontwikkeling van dit onderwijs en randvoorwaarden
zoals de beschikbaarheid van materialen, inzicht in opbrengsten en effectieve
aanpakken, en aandacht voor mogelijke belemmeringen. Het toezicht van de
inspectie op burgerschap wordt ingevuld op basis van een toezichtkader dat
gefaseerd en in overleg met veld en wetenschap wordt uitgebouwd.
Onderzoek kwaliteit cluster 1 (visueel gehandicapten)
De inspectie gaat onderzoek doen naar de kwaliteit van het onderwijs aan
leerlingen met een visuele beperking. In het onderzoek worden ten eerste de
cluster 1-scholen onderzocht, maar ook leerlingen uit het reguliere onderwijs
(rugzakleerlingen) in po, vo en bve worden bij het onderzoek betrokken. Daarnaast
wordt in kaart gebracht wat de omvang is van de plaatsingslijsten en wachtlijsten
voor de cluster 1-scholen, welke regionale verschillen er zijn en wat de oorzaken
zijn waarom leerlingen thuis zitten.
Stageplaatsen voor leerlingen in het vmbo en het praktijkonderwijs
27
De inspectie gaat onderzoek doen of het aantal beschikbare stageplaatsen voor
leerlingen uit het vmbo en praktijkonderwijs mogelijk negatief beïnvloed wordt door
de invoering van de maatschappelijke stage voor leerlingen in het vo.
In schooljaar 2011/2012 wordt de maatschappelijke stage, van minimaal 72 uur,
voor vo-scholen wettelijk verplicht. Ook vmbo-scholen en scholen voor
praktijkonderwijs maken veel gebruik van stages in de beroepsgerichte vakken. De
vraag is of door de invoering van de maatschappelijke stage er een spanningsveld
ontstaat met de beroepsgerichte stages in het vmbo en het praktijkonderwijs. In het
verlengde van deze vraag wordt in dit onderzoek nagegaan of scholen strategieën
ontwikkelen of hebben ontwikkeld die voorkomen dat deze mogelijke spanningen
optreden.
Omvang praktijkdeel bbl-variant
De inspectie doet onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs bij
opleidingsvarianten in de beroeps begeleidende leerweg (BBL) waarin de
praktijkcomponent honderd procent van het programma in beslag neemt. Daarbij
wordt ook gekeken naar het naleven van wettelijke bepalingen inzake inrichting
van het programma en rechtsbescherming van deelnemers. Daarnaast wordt de
omvang van de dienst die de instelling feitelijk levert onderzocht.
Flexibilisering en maatwerk van het onderwijsprogramma naar aanleiding
van CGO
Uit onderzoek van de inspectie naar competentiegericht onderwijs (CGO) bleek dat
er sprake is van een gebrek aan flexibiliteit en maatwerk (en daarmee het
onvoldoende honoreren van de grote diversiteit tussen deelnemers). In dit
vervolgonderzoek kijkt de inspectie welke extra inzet instellingen leveren om de
programma's beter af te stemmen op de individuele deelnemer.
Daarnaast onderzoekt de inspectie hoe er gewerkt wordt met EVC-trajecten en
verdiepende programma's, en ook instroommomenten en individuele begeleiding
in het loopbaanperspectief.
Examinering in de nautische en luchtvaartsector
De inspectie gaat de sterke en zwakke punten van de opleidingen en de
examinering in de nautische en luchtvaartsector inventariseren. Belangrijkste doel
van dit onderzoek is bij te dragen aan een goed civiel effect van de mbo-diploma's
in de nautische en luchtvaartsector, na maatschappelijke onrust over de waarde
van deze mbo-diploma's. Daarnaast kunnen, op grond van dit themaonderzoek,
instellingen van elkaars sterke punten leren.
Zorgplicht arbeidsmarktperspectief
De inspectie voert een verkennend onderzoek uit bij opleidingen met tekorten dan
wel overschotten op de arbeidsmarkt (ROA-gegevens), naar de wijze waarop deze
opleidingen loopbaanadviezen aan hun deelnemers geven.
In de wet staat dat instellingen verplicht zijn opleidingen aan te bieden met
voldoende arbeidsmarktperspectief, maar scholen richten zich in de eerste plaats
op opleiden en minder op het arbeidsmarktperspectief. Een nationale denktank van
jonge wetenschappers becijferde onlangs dat de mismatch tussen onderwijs en
arbeidsmarkt de staat jaarlijks zo'n 1,5 miljard euro kost. Hierin zitten de kosten
van overschot, herscholing en de tekorten waardoor minder arbeidsproductiviteit
kan plaatsvinden.
Evaluatie RIGO
Op verzoek van het Ministerie van LNV evalueert de inspectie projecten
gefinancierd uit de Regeling Innovatie Groen Onderwijs (RIGO), gericht op
28
onderwijsvernieuwing en kenniscirculatie in het middelbaar en hoger agrarisch
(beroeps)onderwijs.
De evaluaties geven antwoord op de vragen:
1. Wat is op de instelling waarneembaar van de projectdoelstellingen?
2. Heeft het project daadwerkelijk opgeleverd wat oorspronkelijk bedoeld was?
Kwaliteit aangewezen onderwijs
In samenwerking met de NVAO onderzoekt de inspectie de kwaliteit van het
aangewezen hoger onderwijs, in het bijzonder de hbo-bachelors. Over het
aangewezen onderwijs is minder informatie aanwezig dan over bekostigd
onderwijs, terwijl er bij het aangewezen onderwijs meer signalen zijn over
tekortschietende kwaliteit.
Er wordt niet alleen gekeken naar zwakke punten, ook good practices verdienen
vermelding. Ter vergelijking wordt eenzelfde analyse uitgevoerd bij een aantal
bekostigde opleidingen.
Gehandicapte studenten in het hoger onderwijs(evaluatie subsidietraject)
In het hoger onderwijs hebben 34 instellingen in de periode 2006-2008 subsidie
ontvangen om de positie van studenten met een functiebeperking te verbeteren.
Op verzoek van het Ministerie van OCW brengt de inspectie in kaart of de
voorwaarden voor onderwijs aan studenten met een functiebeperking op orde zijn,
zoals bijvoorbeeld voorlichting, intake en organisatie om toegezegde voorzieningen
feitelijk en op tijd te realiseren.
De doelstelling van het inspectieonderzoek is tweeledig:
1. Evaluatie van het subsidietraject.
2. In kaart brengen in hoeverre er sinds het inspectieonderzoek in 2004
vooruitgang is geboekt in het Nederlandse ho en welke problemen er nog
resteren.
Internationale stages
Uit onderzoek van het ISO en Stageplaza (2008) is gebleken dat zich rond
internationale stages in het hoger onderwijs problemen voordoen: 1) de vraag naar
stages is erg groot, maar instellingen kunnen niet aan deze vraag voldoen; 2)
studenten moeten in toenemende mate een beroep doen op commerciële
stagebemiddelingsbureaus; 3) er zijn regelmatig klachten van studenten over de
kwaliteit van de stages. In de tweede helft van 2008 voert de Nuffic in
samenwerking met Hogeschool Windesheim (lectoraat internationalisering) een
verkennend onderzoek uit naar deze problematiek. In aansluiting op deze
verkenning verricht de inspectie in 2009 steekproefsgewijs onderzoek naar het
aanbod en de kwaliteit van verplichte internationale stages. Hierbij besteedt de
inspectie ook aandacht aan de rol van stagebemiddelingsbureaus.
4.7 Cluster Financieel toezicht en
rechtmatigheidstoezicht
Huisvesting
Zowel in het po als in het vo zijn de gemeenten primair verantwoordelijk voor de
huisvesting van primaire en voortgezette onderwijsinstellingen in hun gemeente.
De gemeenten krijgen hiervoor middels het gemeentefonds middelen vanuit het
Ministerie van OCW. Er zijn aanwijzingen dat instellingen zelf relatief veel middelen
investeren in huisvesting en de gemeenten het beschikbare budget niet volledig
uitputten. Ook worden veel reserves in verband met toekomstige huisvesting
opgebouwd. In het najaar van 2008 zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de
29
huisvestingssituatie van onderwijsinstellingen in het po en vo. Dit onderzoek (quick
scan) dient om de huidige knelpunten in kaart te brengen. In 2009 zal een
uitgebreid onderzoek plaatsvinden, waarbij tevens de financiering door de
gemeente zal worden betrokken.
Beleidsregel beleggen en belenen
Onderwijsinstellingen mogen hun publieke reserves vermeerderen door ze op een
spaarrekening te zetten of andere financiële producten te gebruiken. Hieraan is
echter een aantal (strikte) regels verbonden. Het is namelijk voorstelbaar dat een
onderwijsinstelling geen goed onderwijs meer kan geven of nieuwe leermiddelen
kan kopen omdat bij een beursdaling publieke middelen zijn verdampt. Deze regels
staan in de beleidsregel beleggen en belenen.
Om te toetsen of instellingen in het po en het vo zich aan deze regels houden en
om te bepalen of er risico's gelopen worden door bijvoorbeeld riskante
beleggingen, doet de inspectie onderzoek naar de mate waarin instellingen in po
en vo zich aan de beleidsregel houden. Hierbij zal ook aandacht worden besteed
aan de evaluatie van de beleidsregel op de aspecten uitvoerbaarheid,
handhaafbaarheid en controleerbaarheid.
Scheiding publieke en private middelen bij KBB's
Kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven (KBB's) moeten een
administratieve scheiding aanbrengen tussen hun publieke middelen en hun
private middelen. De inspectie onderzoekt in hoeverre de KBB's hieraan gehoor
geven.
KBB's voeren publiek taken uit op grond van de WEB en daarnaast private
activiteiten in de eigen bedrijfstak. Er zijn diverse signalen en casuïstiek
voorhanden waaruit duidelijk wordt dat de scheiding zowel in de dagelijkse
uitvoering van beide taken, als in de besteding en verantwoording van de publieke
middelen niet helder is. Dit kan ertoe leiden dat publieke middelen ingezet worden
voor private werkzaamheden.
4.8 Specifiek themaonderzoek: kinderopvang
Gemeentelijk toezicht op gastouderbureaus
In de loop van 2007 kwamen er steeds meer signalen binnen dat de groei van de
gastouderopvang negatieve gevolgen zou hebben voor de kwaliteit. Dit was een
reden om de beleidsregels per 1 april 2008 aan te passen en het gemeentelijk
toezicht op de gastouderbureaus te verscherpen
Vanaf 1 april 2008 is verscherpt toezicht op de gastouderbureaus van start
gegaan. De inspectie onderzoekt ook in 2009 of het gemeentelijk toezicht op de
gastouderbureaus rekening houdt met de aangescherpte normen ten aanzien van
de gastouderopvang en of er verschillen tussen gemeenten waarneembaar zijn.
Toerusting GGD en uitbreiding BSO
In 2007 bleek dat veel gemeenten geconfronteerd werden met capaciteitsgebrek
bij gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD-en). Dat werd voor een deel
veroorzaakt door de forse uitbreiding van buitenschoolse opvang-vestigingen
(BSO). Deze problematiek zorgt er mede voor dat gemeenten, die verantwoordelijk
zijn, in de problemen komen met het halen van de wettelijke inspecties en het laten
verrichten van noodzakelijke onderzoeken. Door de Staatssecretaris van OCW zijn
mede hierom in december 2007 extra middelen aan het gemeentefonds
toegevoegd. De inspectie onderzoekt of GGD-en nog steeds kampen met
capaciteitsproblemen en wat de oorzaken en gevolgen hiervan zijn.
30
Risicogericht toezicht door GGD en gemeente
GGD-Nederland heeft in 2008 in samenwerking met de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG) het `risicogericht toezicht' ontwikkeld; meer toezicht waar nodig,
gericht op verbetering van de kwaliteit van de kinderopvang, en minder toezicht
waar de kwaliteit goed is. Deze vorm van toezicht op de kinderopvang wordt eind
2008 geïmplementeerd. De inspectie volgt de implementatie en brengt de eerste
ervaringen en resultaten in beeld, zonder in dit stadium al een oordeel te geven.
Centrale positie ouders
In de Wet kinderopvang, in werking getreden op 1 januari 2005, hebben de ouders
een centrale positie gekregen. Illustraties daarvan zijn de verplichte
oudercommissie, de verplichting ouders te informeren en het systeem van
vraagfinanciering.
De inspectie gaat onderzoek doen naar de positie van ouders in de kinderopvang.
Vragen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn:
· Hoe worden ouders geïnformeerd over de GGD-rapporten en andere
informatie over de kwaliteit van de kinderopvangonderneming? Is dit
voldoende?
· Kunnen ouders de aan hen toegekende centrale rol waarmaken?
· Hoe functioneert het eerstelijnstoezicht ten aanzien van de centrale rol van de
ouders?
4.9 Onderzoeken programmatisch handhaven
In paragraaf 1.4 is al kort beschreven wat programmatisch handhaven inhoudt. In
paragraaf 2.3 werd een overzicht gegeven van de handhavingsonderwerpen per
sector. In deze paragraaf worden de (thema)onderzoeken die worden uitgevoerd in
het kader van programmatisch handhaven alsmede het specifieke
handhavingstoezicht (gericht op specifieke scholen) met een thematische
component beschreven.
Overzicht onderzoeken in het kader van programmatisch handhaven
Onderwerp Soort onderzoek
Sector po
Ouderbijdrage in het po Themaonderzoek
Sponsoring Themaonderzoek
Sector vo
Specifiek
Onderwijstijd in het vo handhavingstoezicht
Plicht specifieke zorg vo (inclusief `Zorg zieke Themaonderzoek
leerlingen')
Basisvaardigheden en (taal)achterstanden in het vo Themaonderzoek
en de rol van de leraar
Ouderbijdrage in het vo Themaonderzoek
Sector vo/bve
Onderzoek naar werking "Rutte-regeling": naleving Specifiek
31
bekostigingsregels en onderzoek naar resultaten handhavingstoezicht
uitval en diplomering in vo en bve
Sector bve
Zorgplicht informatie onderwijs- en Themaonderzoek
examenprogramma in bve
Sector ho
Specifiek
Toegang tot het ho handhavingstoezicht
Specifiek
Buitenlandse studenten handhavingstoezicht
EVC-voorzieningen in het ho Themaonderzoek
Ouderbijdrage in het primair onderwijs
De inspectie wil in kaart brengen wat de hoogte is van de vrijwillige bijdrage die
scholen voor primair onderwijs aan ouders in rekening brengen. Dit gebeurt door
het analyseren van een representatieve steekproef van schoolgidsen. Het
onderzoek moet tevens zicht bieden op de vraag voor welke activiteiten scholen
aan ouders een bijdrage vragen. Tot slot wordt via de schoolgidsanalyse
geïnventariseerd in welke mate scholen de bepalingen in artikel 13, lid 1 onder e,
en artikel 40, lid 1, van de wet op het primair onderwijs (WPO) naleven. Om te
bezien hoe de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage zich in de loop van de jaren
heeft ontwikkeld, worden de gegevens waar mogelijk vergeleken met uitkomsten
van eerdere onderzoeken uit 2000 en 2002.
Indien de uitkomsten van het onderzoek naar de naleving van de bepalingen uit de
genoemde artikelen daartoe aanleiding geven, krijgt het onderzoek een vervolg in
het schooljaar 2009/2010. De focus zal dan liggen op de handhaving van de
wettelijke bepalingen binnen de toezichttaak van de inspectie.
Aanleiding tot het onderzoek zijn signalen uit het veld dat er grote verschillen
tussen scholen zijn in de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage. Deze signalen
hebben aanleiding gegeven tot artikelen in de pers, zoals in Het Parool van 3 april
2008 en tot Kamervragen. Gegeven deze signalen heeft de inspectie besloten via
een inventariserend onderzoek meer inzicht te verschaffen. Verschillen tussen
scholen in de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage hoeven op zich niet strijdig te
zijn met de wettelijke bepalingen.
Sponsoring
De inspectie gaat bij een nader te bepalen groep scholen na in hoeverre zij de
wettelijke bepalingen rondom sponsoring naleven. Het onderzoek vindt plaats in de
tweede helft van 2009 en richt zich specifiek op de vraag of scholen in het
schoolplan hun beleid ten aanzien van sponsoring hebben omschreven, of de
schoolgids informatie bevat over de wijze waarop het bevoegd gezag omgaat met
deze bijdragen en of de volledige medezeggenschap heeft ingestemd met de
Inspectie van het Onderwijs (2000). `Onderwijstijd, resultaten en de ouderbijdrage in de schoolgids.
De informatieve waarde van de schoolgids voor ouders en verzorgers.' Utrecht: Inspectie van het
Onderwijs.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2002). `Ouders bij de les. Betrokkenheid van ouders bij de school
van hun kind.' Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 802 en 2437.
32
aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen, indien daarbij
verplichtingen worden aangegaan waarmee leerlingen worden geconfronteerd.
Waar nodig zal de inspectie deze wettelijke verplichtingen uit de WPO en de Wet
medezeggenschap op scholen (WMS) handhaven.
Aanleiding voor dit onderzoek zijn de uitkomsten van een studie van Regioplan uit
2007, waaruit blijkt dat de wettelijke bepalingen aangaande sponsoring niet
altijd door scholen worden nageleefd. In slechts 23 procent van de basisscholen
treft men in de schoolgids informatie aan over het omgaan met sponsormiddelen;
in slechts 36 procent van de schoolplannen in het basisonderwijs is het
sponsorbeleid genoemd. Ook blijkt de medezeggenschapsraad niet altijd
betrokken bij de besluitvorming over sponsoring. De verwachting is dat de wake-up
call richting scholen die beoogd wordt met het binnenkort af te sluiten
hernieuwde convenant, ertoe zal leiden dat meer scholen de wettelijke
verplichtingen nakomen.
Onderwijstijd in het voortgezet onderwijs
De inspectie onderzoekt of scholen voor voortgezet onderwijs voldoen aan de
wettelijke verplichtingen ten aanzien van de realisatie van de onderwijstijd.
In de jaren 2006 tot en met 2008 heeft de inspectie op allerlei manieren aandacht
geschonken aan de naleving van de wettelijke vereisten rond onderwijstijd. Dit
onderwerp heeft in media en maatschappij, maar vooral in het onderwijsveld
nadrukkelijk de aandacht.
In de beleidsreactie van de minister van OCW op de resultaten van de
onderzoeken uit 2006 en 2007 is intensief toezicht door de inspectie in het
vooruitzicht gesteld. Dit intensief toezicht bestaat uit:
· een aanscherping van het reguliere toezicht op de onderwijstijd (binnen het
risicogerichte, nieuwe toezicht);
· verscherpt toezicht op scholen die in eerdere onderzoeken onvoldoende
onderwijstijd bleken te hebben geprogrammeerd en/of gerealiseerd;
· representatief onderzoek naar allereerst de geprogrammeerde onderwijstijd en
vervolgens ook de gerealiseerde onderwijstijd binnen het voortgezet onderwijs.
Het onderzoek `Onderwijstijd in het vo' gaat over dit laatste aspect van het
aangekondigde intensieve toezicht.
Plicht specifieke zorg in het voortgezet onderwijs
De inspectie gaat onderzoeken of scholen voor voortgezet onderwijs voldoen aan
de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de specifieke zorg voor leerlingen met
speciale onderwijsbehoeften. Hiermee wordt tevens in kaart gebracht welke
verbeteringen op dit punt in het voortgezet onderwijs mogelijk zijn en op welke
schaal eventuele interventies nodig zijn om tot naleving van de wettelijke
bepalingen te komen.
De wettelijke vereisten ten aanzien van specifieke zorg voor leerlingen met
speciale onderwijsbehoeften zijn over enkele zorgaspecten verdeeld. Hierbij gaat
het om de zorg in het kader van leerwegondersteunend onderwijs (art. 10e, WVO),
de toelating tot praktijkonderwijs en de rol van de regionale verwijzingscommissie
(art. 10g, WVO) en aansluiting bij een samenwerkingsverband voor
orthopedagogische en didactische hulp (art. 10h, WVO).
In het verlengde hiervan liggen de eisen die worden gesteld ten aanzien van zieke
leerlingen (art. 6b WVO), het bestrijden van taalachterstand (art. 6c WVO) en de
Van der Wel J.J., P.J. Krooneman (2007). `Sponsoring in het onderwijs 2007. Integrale evaluatie van
het convenant sponsering in het primair en voortgezet onderwijs.' Eindrapport. Amsterdam: Regioplan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 20072008, 31 200 VIII, nr. 185. Verslag van een algemeen overleg.
33
eisen ten aanzien van het handelingsplan LGF ex art. 26 WVO en rechtmatige
toekenning en besteding.
In de Onderwijsverslagen van de afgelopen jaren heeft de inspectie geconstateerd
dat in het voortgezet onderwijs enkele aspecten verbetering behoeven, waaronder
de zorg voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
Basisvaardigheden en (taal)achterstanden in het vo en de rol van de leraar
De inspectie onderzoekt of scholen voor voortgezet onderwijs voldoen aan de
wettelijke verplichting tot het bestrijden van achterstanden bij hun leerlingen, met
name op de basisvaardigheden, waaronder taalvaardigheden.
Het project staat in het licht van een meerjarig onderzoeksprogramma van de
inspectie naar de prestaties van leerlingen op de basisvaardigheden taal, rekenen
en sociale omgang.
In 2007 heeft de inspectie het niveau van de basisvaardigheden taal bij leerlingen
in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo en leerlingen in het
praktijkonderwijs onderzocht. Daarbij is tevens nagegaan of er een relatie is tussen
bepaalde kenmerkende onderwijsactiviteiten van scholen en hogere taalprestaties.
In 2008 voerde de inspectie een vergelijkbaar onderzoek uit naar de
basisvaardigheden rekenen, op een steekproef van scholen voor voortgezet
onderwijs.
Bij het onderzoek in 2009 zal het accent liggen op de beleidsmatige aandacht die
scholen hebben voor het bestrijden van achterstanden bij leerlingen, met name de
taalachterstanden. Hierbij zullen twee elementen worden betrokken: voldoen
scholen met hun activiteiten aan de wettelijke bepalingen en welke rol spelen
leraren bij deze activiteiten. Ook wordt in kaart gebracht waar verbeteringen
mogelijk zijn.
Ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs
De inspectie wil in kaart brengen wat de hoogte is van de vrijwillige bijdragen die
scholen voor vo aan ouders in rekening brengen. Het onderzoek moet tevens zicht
geven op de vraag voor welke activiteiten scholen aan ouders bijdragen vragen. In
het kader van het naleven door scholen van art. 27 lid 2 van de Wet op het
voortgezet onderwijs (WVO) zal de inspectie de verschillende bepalingen van dit
artikel handhaven.
Sinds 1 augustus 2005 betalen ouders voor leerlingen in het voortgezet onderwijs
geen lesgeld meer. Wel zijn er voor ouders schoolkosten, bijvoorbeeld voor boeken
en excursies. Daarnaast mogen scholen voor voortgezet onderwijs aan de ouders
van hun leerlingen een vrijwillige financiële bijdrage vragen voor extra
voorzieningen en activiteiten. In het schooljaar 2008-2009 wordt gestart met de
invoering van gratis schoolboeken.
In 2005 ontvingen de scholen in het vo 122 miljoen euro aan ouderbijdragen. In
2000 was dit nog 85 miljoen euro. De ontvangen bijdragen verschilden sterk per
school. In 2005 ontving bijna de helft van de scholen, die ouderbijdragen in hun
financiële verslagen hadden verantwoord, een bedrag tot honderd euro per leerling
per jaar; 14 procent van de scholen kreeg per leerling zelfs meer dan driehonderd
euro. Scholen die een vrijwillige bijdrage vragen zijn verplicht hieraan in de
schoolgids aandacht te besteden.
Nu vanaf 2005 een tweetal belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd, die de kosten
die aan ouders in rekening worden gebracht fors moeten reduceren, is het van
belang de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage in het vo te monitoren. Het
onderzoek naar de ouderbijdrage in het vo zal een vervolg hebben in het
schooljaar 2009/2010.
Onderzoek naar werking "Rutte-regeling": naleving bekostigingsregels en
onderzoek naar resultaten uitval en diplomering in vo en bve
34
De wet samenwerkingsconstructies vo-bve stimuleert de samenwerking tussen
onderwijsinstellingen binnen het vo en het bve. Deze wet wordt ook wel "Rutte-
regeling" genoemd. Scholen krijgen hiermee de ruimte om elke leerling zo veel
mogelijk onderwijs op maat te leveren. Deze maatwerktrajecten vergroten de kans
op een diploma of ten minste een startkwalificatie.
De leerlingen die gebruik maken van de "Rutte-regeling" blijven ingeschreven op
de vo-school, maar ontvangen (gedeeltelijk) onderwijs op de bve-instelling.
De regeling bevat voorwaarden voor de inschrijving en bekostiging van leerlingen
in deze samenwerkingsvorm. De inspectie gaat na of deze voorwaarden worden
nageleefd. Daarnaast wil de inspectie eventuele knelpunten of successen bij de
uitvoering van de regeling inventariseren.
Zorgplicht informatie onderwijs- en examenprogramma in bve
In het wetsvoorstel deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL) is de
verplichting tot het opstellen van een onderwijs- en examenregeling (OER) per
opleiding vervangen door een zorgplicht; namelijk de plicht om deelnemers tijdig
over de inhoud van het programma en van de examens te informeren. Daarmee is
in het kader van de deregulering beoogd om de instelling meer vrijheid te geven in
de wijze waarop zij deelnemers hierover informeren: er is geen bepaald document
verplicht, maar het tijdig informeren is verplicht. Het toezicht daarop zal zich richten
op ten eerste de inhoud van aan deelnemers verstrekte documenten en ten
tweede op de vraag of deelnemers zich voldoende geïnformeerd voelen.
Vooruitlopend op handhaving zal eerst een verkenning uitgevoerd worden naar de
uitvoeringsvarianten die instellingen kiezen.
Toegang tot het hoger onderwijs
De inspectie gaat onderzoeken of instellingen de wet- en regelgeving voor de
toegang tot het hoger onderwijs naleven en hieromtrent heldere informatie aan
(aanstaande) studenten verschaffen.
Er zijn diverse signalen dat de wet- en regelgeving voor de toegang tot het hoger
onderwijs onvoldoende wordt nageleefd. Zo laat recent onderzoek zien dat er bij
24 procent van de bachelors en bij 37 procent van de masters sprake is van
onregelmatigheden over de naamgeving van opleidingen. In een onderzoek
naar de werving en selectie van buitenlandse studenten bleek de naleving van de
wettelijke toelatingseisen bij de onderzochte instellingen te kort te schieten, maar
bleek ook dat de wet- en regelgeving mogelijk voor verbetering vatbaar is. De
minister van onderwijs heeft de instellingen voor hoger onderwijs per brief laten
weten dat de inspectie onderzoek gaat doen naar de naleving van de wet en
regelgeving voor de toegang tot het hoger onderwijs.
Buitenlandse studenten in het hoger onderwijs (controle verbeterafspraken)
In eerder onderzoek (2006) concludeerde de inspectie dat de werving en selectie
van buitenlandse studenten niet bij alle instellingen voldeed aan de kwaliteitseisen.
Op basis van deze conclusie zijn acht instellingen voor hoger onderwijs
(aangewezen en bekostigd) met verhoogd risico geselecteerd voor nader
onderzoek. De inspectie heeft vastgesteld of de instellingen de relevante wet- en
regelgeving op het gebied van activiteiten op de internationale onderwijsmarkt in
acht namen en of de kwaliteit van de uitvoering op orde was. De inspectie
controleert in 2009 de verbeterafspraken die met zeven van deze instellingen
`Creatief of correct, een onderzoek naar benamingen in het hoger onderwijs', OCW, april 2008.
`Onderzoek naar buitenlandse studenten in het hoger onderwijs, risico's bij werving en toelating',
Inspectie van het Onderwijs, mei 2008.
35
gemaakt zijn. Daarnaast wil de inspectie een bijdrage leveren aan de discussie
over internationalisering in het hoger onderwijs en de gewenste praktijk daarvan.
EVC-voorzieningen in het ho
De inspectie gaat na op welke schaal instellingen EVC-voorzieningen (EVC staat
voor Eerder Verworven Competenties) hanteren en in hoeverre daarbij wet- en
regelgeving en de gedragscode EVC worden nageleefd.
Regelmatig wijkt de opleidingsduur die (groepen) studenten in het vooruitzicht
wordt gesteld fors af van de norm van 60 EC (European Credit) voor een
voltijdopleiding en 30 EC voor een deeltijdopleiding, zonder dat op voorhand
duidelijk is waarom. Zo biedt een aanzienlijk aantal hbo-opleidingen een
(deeltijd)programma aan dat slechts drie jaar duurt of uitgaat van een hogere
studielast per jaar (voorbeeld 80 in plaats van 60 EC voor een voltijdopleiding).
Tegen deze achtergrond onderzoekt de inspectie in hoeverre sprake is van formele
vrijstellingen en of deze worden verleend op basis van EVC-procedures die aan
eisen van de wet en de afspraken in de gedragscode EVC voldoen.
36
5 OVERIGE WETTELIJKE TAKEN
Naast het onderwijstoezicht en het rapporteren over de staat van het onderwijs
heeft de inspectie nog een aantal wettelijke taken:
· Inzetten van vertrouwensinspecteurs voor klachtmeldingen over seksuele
intimidatie en misbruik, fysiek en psychisch geweld en discriminatie en
radicalisering;
· In bepaalde gevallen geven van ontheffingen;
· Registreren van en rapporteren over schorsing en verwijdering in het
voortgezet onderwijs.
5.1 Vertrouwensinspecteurs
Op basis van artikel 6 van de WOT behandelt de inspectie klachten in het kader
van seksuele intimidatie en seksueel misbruik, fysiek en psychisch geweld,
discriminatie en radicalisering die worden ervaren in de context van het onderwijs.
De taken van de vertrouwensinspecteurs zijn:
· Fungeren als aanspreekpunt;
· Adviseren over eventueel te nemen stappen;
· Bijstaan bij het nemen van stappen gericht op het zoeken naar een oplossing;
· Desgevraagd begeleiden bij het indienen van een klacht of het doen van
aangifte.
Om deze taken te kunnen uitvoeren heeft de inspectie een centraal meldpunt
vertrouwensinspecteurs ingericht. Eenvoudige klachtmeldingen worden meteen
afgehandeld of doorverwezen; complexe klachtmeldingen worden intensief door
een vertrouwensinspecteur begeleid. Alle klachtmeldingen worden geregistreerd.
De vertrouwensinspecteurs richten zich in 2009, behalve op hun primaire taken,
met name op de volgende zaken: rapportage en interne kwaliteitszorg.
Rapportage
Vertrouwenszaken hebben een belangrijke signaalfunctie: de casuïstiek maakt
zichtbaar wat zich meestal aan het gewone oog van beleid, bestuur en toezicht
onttrekt en daarmee kan het waardevolle informatie bieden over de feitelijke
werking van het systeem als geheel. Het is dan ook mede een taak van de
vertrouwensinspecteurs om de ernst en omvang van de klachten te analyseren en
op basis daarvan in eerste instantie intern maatschappelijke thema's te
agenderen. In 2009 leveren de vertrouwensinspecteurs drie
managementrapportages op, leveren zij bijdragen aan het Onderwijsverslag en het
jaarverslag van de inspectie, en rapporteren zij, al dan niet op verzoek van
bijvoorbeeld de minister of de inspecteur-generaal, ad hoc en los van specifieke
gevallen over vertrouwenszaken.
Interne kwaliteitszorg
De kwaliteit van de uitvoering van de vertrouwenstaak wordt bepaald door een
aantal indicatoren. Deze betreffen de voorwaarden, het proces en het resultaat. In
2009 besteden de vertrouwensinspecteurs in dit verband aandacht aan de
volgende zaken:
· Voorwaarden voor klachtbehandeling: interne en externe voorlichting ten
behoeve van bereik en bereikbaarheid, verbetering van de inrichting van het
meldpunt ten behoeve van de vertrouwelijkheid, verdere ontwikkeling van de
37
methodiek, intervisie en intercollegiale consultatie in het kader van de
professionalisering;
· Proces van klachtbehandeling: toetsing aan de geldende afspraken en
procedures;
· Resultaat van de klachtbehandeling: afmeten van de effectiviteit van het
handelen van de vertrouwensinspecteur aan de waarde die direct en indirect
betrokkenen aan de vertrouwenstaak toekennen.
5.2 Adviezen en ontheffingen
In een aantal gevallen brengt de inspectie advies uit. Enkele voorbeelden zijn
adviezen aan leerplichtambtenaren in verband met het aanmerken van een niet-
bekostigde onderwijsinstelling als `school in de zin van de Leerplichtwet 1969' (in
po, vo en ec) en adviezen over nieuwe aanvragen voor diploma-erkende
opleidingen (in bve).
De inspectie verleent ook ontheffingen in verband met toelating, onderwijstijd, en
verblijfsduur in het (v)so.
5.3 Publieksfunctie
De WOT kent aan de inspectie ook een publieksfunctie toe. Deze komt tot uiting in:
· publiceren resultaten toezicht;
· internetsite;
· publieksvragen/contactcentrum.
Publiceren resultaten toezicht
Uitgangspunt bij de publieksfunctie is openbaarheid van gegevens. De inspectie
publiceert alle resultaten van het toezicht via haar internetsite op een zogenoemde
Toezichtkaart per instelling. Op deze Toezichtkaart is voor leerlingen, studenten,
ouders, scholen en publiek duidelijk wat de risicobeoordeling is van de inspectie
per bestuur en de daaronder vallende scholen. Eveneens is voor de bezoeker
inzichtelijk waar deze beoordeling op gebaseerd is en zijn, indien van toepassing,
onderliggende rapporten openbaar. In 2009 wordt via gebruikersonderzoek de
bruikbaarheid en relevantie van de gepresenteerde gegevens geëvalueerd. Op
basis hiervan vinden bijstellingen plaats.
Internetsite
Naast de Toezichtkaarten per bestuur en de daaronder vallende scholen, vindt het
publiek via www.onderwijsinspectie.nl ook de resultaten van het toezicht op het
stelsel, via de speciale themasite Onderwijsverslag. Maandelijks publiceert de
inspectie een overzicht van zeer zwakke scholen in Nederland. Ten slotte
publiceert de inspectie door het hele jaar heen de resultaten van thematisch
toezicht. Ook voor de internetsite als geheel geldt dat in 2009 een
gebruikersonderzoek plaatsvindt om de relevantie, bruikbaarheid en de
vindbaarheid van de informatie op de site te evalueren.
Publieksvragen/contactcentrum
In 2009 verwacht de inspectie zo'n 4.000 publieksvragen te beantwoorden. Het
merendeel hiervan komt binnen via het contactformulier op de website. De
telefonische eerstelijnsopvang is via Postbus51. De publieksvragen vormen een
belangrijke bron voor het onderdeel signalen uit het toezichtproces. Alle signalen
worden gecodeerd opgenomen in het overzicht van gegevens per school. Indien
signalen daartoe aanleiding geven, wordt uitgebreider onderzoek gedaan naar de
38
betreffende instelling, school of opleiding. Ook klachten en klachtmeldingen over
scholen, die binnenkomen via Postbus51, worden geregistreerd voor het
toezichtproces. Deze registratie wordt in 2009 verder uitgebreid met signalen die
via het Ministerie van OCW en via de scholierenorganisatie LAKS binnenkomen.
Binnen de inspectie zal in 2009 een contactcentrum worden ingericht dat fungeert
als front office voor alle vragen van publiek en scholen die bij de inspectie
binnenkomen.
39
6 BEGROTING OP HOOFDLIJNEN
In 2009 bedraagt het budget van de inspectie 58.600.000,-. Hierin zijn de
middelen van het departement van LNV ten behoeve van het groene onderwijs
meegenomen.
De inspectie heeft een taakstelling opgelegd gekregen van het kabinet Balkenende
IV van 20 procent van het budget; te realiseren in de periode 2008 tot en met
2011. Het taakstellingsbedrag voor het jaar 2009 ter grootte van 1.810.000,- is in
het totaalbudget verwerkt.
Verder zijn in het budget de middelen verwerkt die aan de inspectie zijn toegekend
vanwege de overkomst in 2007 en 2008 van het toezicht op de kwaliteit van de
examinering van mbo-opleidingen, het tweedelijnstoezicht op de kinderopvang en
het toezicht op de indicatiestelling.
In 2009 zal de reorganisatie bij de inspectie worden uitgevoerd. De inspectie gaat
over op een nieuw organisatiemodel dat beter is toegesneden op het nieuwe
toezicht en de nieuwe taken die naar de inspectie zijn overgegaan. Met de
reorganisatie wordt mede beoogd de materiële en personele taakstelling in de
toekomst te kunnen invullen.
Het bedrag van 59,8 miljoen euro zal naar schatting als volgt worden besteed:
Bedrag in Percentage
Personeel 36.500.000,- 61
Huisvesting 6.700.000,- 11
Automatisering 7.600.000,- 13
Overig materieel 9.000.000,- 15
Totaal 59.800.000,- 100
Overeenkomstig de Regeling Inspectie van het Onderwijs (RIO) 2006 stelt de
inspectie in het najaar een uitgavenraming per kostensoort op. De inspectie biedt
dit bestedingsplan uiterlijk 1 december aan de secretaris-generaal aan, als
onderdeel van de managementafspraak. De secretaris-generaal stelt de
managementafspraak volgens plan vóór 1 januari vast.
40
BIJLAGE 1: OVERZICHT ONDERZOEKEN PER SECTOR
Sector Onderzoek Onderwerp Pag.
po ec vo bve ho bsv opb ler ovr rek phh kin
X Basisvaardigheden Nederlandse taal: stellen en spellen X
X Basisvaardigheden rekenen-wiskunde in het po X
X Opbrengstgericht werken in het po X
X Opbrengsten van voor- en vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2 van basisscholen X
X Toezicht op lokale educatieve agenda X
X Ouderbijdrage in het po X
X Sponsoring X
X X Toezicht op sociale en maatschappelijke opbrengsten in primair en voortgezet onderwijs X
X X Integratie en segregatie in basis en voortgezet onderwijs X
X X Huisvesting X
X X Beleidsregel beleggen en belenen X
X X X Sociale cohesie en burgerschap X
X Opbrengsten in het speciaal onderwijs X
X Kwaliteit leraren in het speciaal onderwijs X
X Kwaliteit Cluster 1 incl. rugzakleerlingen in po, vo en bve X
X Onderwijstijd in het vo X
X Plicht specifieke zorg vo (inclusief `Zorg zieke leerlingen') X
X Basisvaardigheden en (taal)achterstanden in het vo en de rol van de leraar X X X
X Ouderbijdrage in het vo X
X Stageplaatsen leerlingen vmbo en praktijkonderwijs X
41
X X Onderzoek naar werking "Rutte-regeling" X
X X Evaluatie RIGO X
X Bekwaamheid leraren in het mbo X
X Omvang praktijkdeel bbl-variant X
X Zorgplicht arbeidsmarktperspectief X
X Examinering in de nautische en luchtvaartsector X
X Maatwerk en flexibiliteit van het onderwijsprogramma n.a.v. CGO X
X Scheiding publieke en private middelen bij KBB's X
X Zorgplicht informatie onderwijs- en examenprogramma in bve X
X Opbrengsten in het hoger onderwijs (monitoring meerjarenafspraken) X
X Onderzoek lerarenopleidingen in het ho X
X Kwaliteit aangewezen onderwijs X
X Gehandicapte studenten (evaluatie subsidietraject) X
X Internationale stages X
X Toegang tot het ho X
X Buitenlandse studenten X
X EVC-voorzieningen in het ho X
Gemeentelijk toezicht op gastouderbureaus X
Toerusting GGD en uitbreiding BSO X
Risicogericht toezicht door GGD en gemeente X
Centrale positie ouders X
42
BIJLAGE 2: GEBRUIKTE AFKORTINGEN
Bbl Beroeps begeleidende leerweg
BPV Beroepspraktijkvorming
BRON Basisregister Onderwijsnummer
BSO Buitenschoolse opvang
bve Sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
CASO Salarissysteem (Commissie Automatisering Salarissen Onderwijs)
CFI Centrale Financiën Instellingen (onderdeel OCW)
CGO Competentiegericht onderwijs
CRIHO Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs
CVI Commissies van Indicatiestelling
DAL Deregulering en administratieve lastenverlichting
ec Expertise Centra
EC European Credit
EVC Eerder Verworven Competentie
EU Europese Unie
GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst
ho Sector hoger onderwijs
ICALT International Comparison of Learning and Teaching
IB-Groep Informatie Beheer Groep
IGZ Inspectie voor de Gezondheidszorg
IJZ Inspectie Jeugdzorg
IOOV Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
ISO Interstedelijk studentenoverleg
ITJ Intergraal Toezicht Jeugdzaken
IWI Inspectie Werk en Inkomen
KBB Kenniscentrum Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven
LAKS Landelijk Actie Komitee Scholieren
LEA Lokale Educatieve Agenda
LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Lpw Leerplichtwet
mbo Middelbaar beroepsonderwijs
NIVRA Koninklijk Nederlands Instituut voor Registeraccountants
Nuffic Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het ho
NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OER Onderwijs- en examenregeling
OKB Onderwijskundig besluit
PABO Pedagogische academie voor het basisonderwijs
po Sector primair onderwijs
REC Regionaal expertisecentrum
RIGO Regeling innovatie groen onderwijs
RIO Regeling Inspectie van het Onderwijs
ROA Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt
ROC Regionaal Opleidingencentrum
Sbo Speciaal basisonderwijs
43
SICI Standing International Conference of Inspectorates
So Speciaal onderwijs
TIMMS Third International Mathematics and Science Study
vavo Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs
Vmbo Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten
vo Sector voortgezet onderwijs
VSNU Vereniging van Universiteiten
Vso Voortgezet speciaal onderwijs
vve Voor- en vroegschoolse educatie
WEB Wet educatie en beroepsonderwijs
WEC Wet op de expertisecentra
Wet BIO Wet op de beroepen in het onderwijs
WMS Wet medezeggenschap op scholen
WOT Wet op het onderwijstoezicht
WPO Wet op het primair onderwijs
WSF Wet studiefinanciering
WTS Wet tegemoetkoming studiekosten
WVO Wet op het voortgezet onderwijs
44