Ambtelijke overeenstemming over bilateraal verdrag tussen Nederland en
Brazilië
Nieuwsbericht | 26-09-2008
Op ambtelijk niveau is overeenstemming bereikt over een bilateraal
verdrag tussen Nederland en Brazilië betreffende de overdracht van
gevonniste personen en de tenuitvoerlegging van straffen opgelegd bij
strafvonnissen. Dat schrijft minister Hirsch Ballin van Justitie
vandaag in een brief aan de Tweede Kamer.
Bilateraal verdrag met Brazilië over de overdracht van gedetineerden en de
tenuitvoerlegging van straffen opgelegd bij strafvonnissen
Tijdens het overleg met uw Kamer op 24 april 2008 in het kader van het
"debat over de kinderpornozaak Brazilië" heb ik toegezegd mij ervoor
in te spannen om op korte termijn een verdrag met Brazilië tot stand
te brengen op basis waarvan overbrenging van gedetineerden mogelijk is
en waarin een speciale voorziening zou worden opgenomen waardoor de
tenuitvoerlegging van een straf die opgelegd in een ander land ook kan
worden overgenomen wanneer de veroordeelde zich al in zijn eigen land
bevindt. Ik kan uw Kamer nu berichten dat op 11 september 2008 op
ambtelijk niveau overeenstemming is bereikt over een bilateraal
verdrag tussen Nederland en Brazilië betreffende de overdracht van
gevonniste personen en de tenuitvoerlegging van straffen opgelegd bij
strafvonnissen. Het laatste onderdeel van de titel slaat op de
overdracht van de tenuitvoerlegging van een vonnis in de gevallen dat
een veroordeelde zich aan de berechting of de tenuitvoerlegging van
een hem opgelegde vrijheidsstraf heeft onttrokken en zich in de staat
van tenuitvoerlegging bevindt.
Het ontwerpverdrag wordt nu aan beide regeringen voorgelegd met het
oog op de ondertekening ervan. Gelet op het debat van 24 april en de
motie van de leden Teeven en Azough (Kamerstukken II 2007-2008, 31200
VI, nr. 144) meen ik er goed aan te doen uw Kamer te informeren over
de inhoud ervan, alvorens het ontwerpverdrag aan de Ministerraad van
het Koninkrijk voor te leggen.
Voor het ontwerpverdrag met Brazilië heeft het Verdrag inzake de
overbrenging van gevonniste personen van de Raad van Europa model
gestaan. Veel bepalingen uit laatstgenoemd verdrag bleken voor
Brazilië aanvaardbaar. Er zijn echter ook afwijkingen als gevolg van
Braziliaanse wensen. De belangrijkste daarvan zijn de volgende.
De lengte van het strafrestant
Op Braziliaans verzoek is de lengte van het strafrestant vastgesteld
op twaalf maanden in plaats van zes maanden. De reden hiervoor is, dat
in Brazilië de beslissing op een verzoek tot overbrenging van een
gedetineerde naar een ander land wordt genomen door de rechter die
belast is met de tenuitvoerlegging van straffen, in de regio waar de
veroordeelde is gedetineerd. Mede daardoor duurt de totale behandeling
van een verzoek vrij lang. Een jaar is normaal, maar een duur van twee
jaren - zo leren de ervaringen van andere EU-lidstaten - is geen
uitzondering. Overigens vergt de behandeling van een verzoek aan
Nederland vanaf de eerste brief van de veroordeelde tot en met de
overbrenging ook meestal meer dan zes maanden.
Procedure van voortgezette tenuitvoerlegging
Het ontwerpverdrag bevat uitsluitend de procedure voor de voortgezette
tenuitvoerlegging. Dat wil zeggen dat de straf die door de rechter is
opgelegd in het andere land verder ten uitvoer wordt gelegd. Er vindt
geen omzetting van de straf plaats naar de maatstaven van het land van
tenuitvoerlegging. Alleen wanneer de opgelegde straf hoger is dan de
maximumstraf die naar het recht van de staat van tenuitvoerlegging op
het strafbare feit is gesteld, mag bij de tenuitvoerlegging de
opgelegde straf worden teruggebracht tot het wettelijke strafmaximum.
Tijdens de onderhandelingen is er door Nederland uitvoerig en
hardnekkig op aangedrongen om de zogeheten omzettingsprocedure in het
verdrag op te nemen, maar dit bleek voor de Braziliaanse delegatie
absoluut niet aanvaardbaar. De Braziliaanse executierechters die over
verzoeken tot overbrenging beslissen, achten een aanpassing van door
Braziliaanse rechters opgelegde straffen onaanvaardbaar en zullen in
geval van toepassing van de omzettingsprocedure - aldus de
Braziliaanse delegatie - elk verzoek om overbrenging weigeren. De
thans opgenomen regel van beperkte aanpassing is voor de
executierechters nog wel aanvaardbaar. Voor de goede orde merk ik
hierbij op, dat Brazilië bepaald niet alleen staat in zijn afwijzing
van de omzettingsprocedure. Diverse landen die partij zijn bij het
verdrag van de Raad van Europa en alle landen waarmee het Koninkrijk
een bilateraal verdrag heeft gesloten, stelden en stellen zich
eveneens op het standpunt dat alleen de procedure van de voortgezette
tenuitvoerlegging aanvaardbaar is.
Voorwaardelijke invrijheidsstelling
Brazilië kent evenals Nederland een systeem van tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen waarbij de veroordeelde na verloop van tijd in een
lichter detentieregime kan worden geplaatst. De beslissing daarover
wordt per geval genomen door de executierechters en hun praktijk
varieert in de 27 staten die Brazilië rijk is. In sommige staten komen
buitenlandse gedetineerden net als Braziliaanse onderdanen in
aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling, in andere
staten juist niet.
Het ontwerpverdrag bepaalt dat op de tenuitvoerlegging van de straf
het recht van de tenuitvoerleggende staat van toepassing is. Dit
betekent dat de in Nederland geldende regels voor voorwaardelijke
invrijheidsstelling zullen worden toegepast. Waar dit verenigbaar is
met het Nederlandse recht zal rekening worden gehouden met eventuele
beslissingen die in Brazilië over de voorwaardelijke
invrijheidsstelling zijn genomen voordat de veroordeelde wordt
overgebracht naar Nederland. Met het oog daarop is in het verdrag de
verplichting opgenomen om de staat van veroordeling te informeren over
dergelijke beslissingen.
Gratie
Het ontwerpverdrag bevat geen bepaling over het verlenen van gratie,
omdat Brazilië zich op het standpunt stelt dat ten aanzien van een
Braziliaans vonnis alleen Brazilië gratie kan verlenen, en ten aanzien
van een Nederlands vonnis alleen Nederland. Nederland heeft dit
afgewezen, omdat het van oordeel is dat na een overbrenging van de
gedetineerde beide landen gratie kunnen verlenen. Dat is ook de regel
van het verdrag van de Raad van Europa. Daarop is door beide
delegaties besloten geen bepaling over gratie in het verdrag op te
nemen. Doordat een regeling ontbreekt, zo was de gedeelde opvatting,
kunnen beide landen hun nationale recht blijven toepassen. Van
Nederlandse zijde is tijdens de onderhandelingen expliciet aangegeven
dat de landen van het Koninkrijk zich onder deze omstandigheden
gerechtigd achten om, in voorkomend geval, ook ten aanzien van een
Braziliaans vonnis gratie te verlenen. De Braziliaanse delegatie heeft
van deze opvatting kennisgenomen zonder er bezwaar tegen te maken.
Ontvluchtingen
In aanvulling op de standaardregels voor de overbrenging van
gedetineerden is een bepaling opgenomen die erin voorziet dat de staat
van veroordeling aan de andere staat kan verzoeken om de
tenuitvoerlegging over te nemen van een bij een strafvonnis opgelegde
straf, wanneer de veroordeelde ten tijde van zijn berechting of na
zijn veroordeling uit de staat van veroordeling is gevlucht of zich
anderszins heeft onttrokken aan de berechting of de tenuitvoerlegging
van de straf aldaar. Deze bepaling is voor Nederland bekend, omdat
deze voorkomt in verdragen waarbij Nederland al partij is, bij
voorbeeld de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen. Voor Brazilië
daarentegen is deze vorm van samenwerking geheel nieuw. Het kostte de
Braziliaanse delegatie dan ook enige tijd om na te gaan of, en in
welke mate, de voorgestelde regeling verenigbaar was met het
Braziliaanse recht. Na enige aanpassing van het oorspronkelijke
voorstel, bleek het mogelijk om een adequate regeling te treffen. In
geval van de overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf gelden
dezelfde voorwaarden als voor de overbrenging van een gedetineerde,
met uitzondering van het vereiste van instemming van de veroordeelde.
Doordat hij zelf het land van veroordeling heeft verlaten, heeft hij
dat recht verspeeld. Tijdens de onderhandelingen is ook besproken dat
met deze bepaling een juridische mogelijkheid wordt gecreëerd om het
inmiddels onherroepelijke vonnis dat is gewezen tegen de twee
ontvluchte veroordeelden in de kinderpornozaak die voorwerp was van
het debat van 24 april jongstleden, in Nederland ten uitvoer te leggen
met inachtneming van de bepalingen van het verdrag.
Nadat aan alle procedurele eisen is voldaan, in de zin van vertalingen
en interne procedures, zal het verdrag worden ondertekend. Na
ondertekening zal het verdrag in beide landen moeten worden
goedgekeurd. Het is mijn voornemen om de stilzwijgende
goedkeuringsprocedure te volgen. In Brazilië bestaat geen
vergelijkbare procedure en zal het parlement zich uitdrukkelijk over
de goedkeuring moeten uitspreken, hetgeen minimaal een jaar in beslag
zal nemen. Tegen deze achtergrond heeft Nederland tijdens de
onderhandelingen voorgesteld om het verdrag na ondertekening voorlopig
toe te passen in afwachting van de goedkeuring door beide parlementen.
Dit bleek echter naar Braziliaans recht niet mogelijk.
Naar mijn oordeel bevat het ontwerpverdrag, ondanks de geconstateerde
afwijkingen van het verdrag van de Raad van Europa, alle elementen die
nodig zijn voor een vruchtbare samenwerking met Brazilië op het
terrein van de wederzijdse tenuitvoerlegging van strafvonnissen. Door
opneming van de bepaling ten aanzien van ontvluchte personen is tevens
uitvoering gegeven aan bovengenoemde motie van de leden Teeven en
Azough.
Een kopie van deze brief zend ik aan de Voorzitter van de Eerste kamer
der Staten- Generaal.
De Minister van Justitie,