Ingezonden persbericht
P E R S B E R I C H T
Strafrechtelijke immuniteit rijksoverheid niet langer houdbaar!
Wanneer je als burger in de duinen bij Petten afval laat vallen, riskeer je een boete van de politie. "Terecht!", oordelen een aantal milieuorganisaties, waaronder de Milieufederatie Noord-Holland. Laat Defensie rommel van schietoefeningen in dit natuurgebied achter, dan kan de politie niets doen. Op grond van de strafrechtelijke immuniteit van de rijksoverheid is Defensie namelijk niet vervolgbaar. Dit is volgens de milieuorganisaties op grond van het Europese recht niet langer houdbaar.
Advocaten Anna Jonkhoff en Thomas Rammelt van Spuistraat 10 advocaten: 'De schietactiviteiten van Defensie vinden plaats in de Natura 2000 gebieden Pettemerduinen en de Noordzee kustzone. Dit zijn natuurgebieden die op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn beschermd. Het achterlaten van afval in deze gebieden is op grond van dit Europese recht niet toegestaan. De milieuorganisaties hebben klachten hierover bij verschillende Nederlandse bestuursorganen ingediend, maar kregen nul op het rekest. Het gemeenschapsrecht eist dat overtreding van de Habitatrichtlijn wordt gehandhaafd. Maar bestuursrechtelijke handhaving liep op niets uit en alleen strafrechtelijke handhaving kan tegen deze vervuiling van Defensie iets doen. Omdat Defensie onderdeel uitmaakt van de rijksoverheid, staat de strafrechtelijke immuniteit hier in de weg. Het Hof van de EG heeft echter in vergelijkbare zaken geoordeeld dat een bijzondere omstandigheid niet aan het niet-handhaven van Europese richtlijnen in de weg mag staan. Dus de bijzondere omstandigheid dat Defensie immuun is voor het strafrecht, zal door het EG Hof hoogstwaarschijnlijk niet worden toegestaan. Het EG Hof zal hoogstwaarschijnlijk het Openbaar Ministerie dwingen om tot strafrechtelijke vervolging van Defensie voor de overtreding van het Europese natuurbeschermingsrecht over te gaan'.
Vandaag diende bij het Gerechtshof Amsterdam het beroep van de milieuorganisaties tegen het besluit van de Officier van Justitie om niet tot vervolging van Defensie over te gaan. Het Gerechtshof oordeelde dat de zaak aangehouden moest worden zodat op de pleitnota van de milieuorganisaties kon worden gereageerd. De milieuorganisaties hopen dat het Gerechtshof Amsterdam alsnog oordeelt dat Defensie op grond van het Europese recht vervolgd dient te worden. Met name ook omdat Defensie in vele andere Natura 2000 gebieden oefent en zich volgens de Officier van Justitie vaak niet aan alle natuur- en milieuregels houdt.
Een kopie van de pleitnota treft u als bijlage bij dit e-mail aan.
Voor meer informatie en een kopie van het klaagschrift kunt u terecht bij Anna Jonkhoff van Spuistraat 10 advocaten.
Anna Jonkhoff
Spuistraat 10 Advocaten
Sectie Milieu
Spuistraat 10
1012 TS Amsterdam
Telefoon 020-5205112 of 06-10116790
Linda van Hout
Secretariaat
Milieufederatie Noord-Holland
Stationsstraat 38
1506 DH Zaandam
tel. 075-6351598
Gerechtshof Amsterdam
Zitting d.d. 25 september 2008, 14:45 uur,
Uw kenmerk: K06/1564
Klaagschrift ex artikel 12 Sv inzake niet vervolging van het Ministerie van Defensie die de duinen, strand en Noordzee nabij Petten vervuilt.
PLEITAANTEKENINGEN
Houd Zijpe Leefbaar, Stichting de Noordzee, Milieufederatie Noord-Holland en de heer R. Maarschall,
bijgestaan door Anna H. Jonkhoff en Thomas Rammelt, advocaat en gemachtigde Spuistraat 10 Advocaten
Edelachtbare heer/mevrouw,
1. Klagers zijn een aantal organisaties welke opkomen voor natuurbehoud van de duinen, van het Noordzeestrand en van de Noordzee zelf. De heer Maarschall is een omwonende van het schietterrein in de duinen bij Petten. Het steekt hen dat wanneer een burger de duinen, het strand of de zee vervuilt, deze een boete van de politie boven het hoofd hangt. Dit terwijl wanneer Defensie zich hieraan schuldig maakt, deze de dans geheel ontspringt. Het Openbaar Ministerie kan (volgens de Officier van Justitie) niet tot vervolging van het Ministerie van Defensie overgaan, gelet op de strafrechtelijke immuniteit die de Staat der Nederlanden geniet.
2. Klagers achten de activiteiten van Defensie: het rijden door de duinen met een rupsvoertuig, het schieten in de natuur met bijbehorende kruitdampen, het achterlaten van schietafval in het duingebied, -op het strand en -in de zee, zeer schadelijk voor de kwetsbare Pettemerduinen en de Noordzee. In ieder geval behoort volgens hen onderzocht te worden of deze activiteiten niet schadelijk zijn voor de natuurwaarden van de Europeesrechtelijk beschermde Natura 2000-gebieden. Klagers zijn verheugd dat de A-G in ieder geval dit standpunt terzake van de Noordzee in haar Verslag lijkt te bevestigen (zie 5de pagina van het Verslag van de A-G van 21 februari 2008). De Wet Verontreiniging Oppervlaktewater-vergunning voor het schieten in zee, werd door de Raad van State vernietigd omdat onder meer niet voldoende onderzoek was gedaan naar de effecten van het schietafval op de natuurwaarden van de Noordzee (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2005, r.o. 2.3.3.). Door zonder WVO-vergunning te gaan schieten, handelt - volgens de A-G - Defensie strafbaar.
3. Maar naast een aantasting van de natuurwaarden van de Noordzee, schaden de schietactiviteiten van Defensie ook de natuur van de kwetsbare Pettemerduinen en het Noordzee-strand. Volgens Klagers handelt Defensie dan ook strafbaar ten aanzien van de natuurwaarden van zee én duinen en strand. Op het moment van de schietactiviteiten in maart was de Natuurbeschermingswet 1998 nog niet in werking getreden. Wel waren de gebieden aangemeld als Speciale Beschermingszones op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Klagers kunnen hoe dan ook, maar hierdoor zeker een rechtstreeks beroep op het Europese recht doen. In het Klaagschrift ben ik namens Klagers uitvoerig ingegaan op de schending van het materiële Europese recht. Met name het ontbreken van een onderzoek naar mogelijke schade aan de natuur door de schietoefeningen is in strijd met de Habitatrichtlijn.
Schending Europees recht moet worden gehandhaafd
4. Omdat materieel Europees recht geschonden wordt, heeft Nederland als lidstaat van de Europese Unie de plicht om deze schending van Europees natuurbeschermingsrecht te handhaven. Het is vaste rechtspraak van het EG Hof dat de nakoming van het EG-recht op het nationale grondgebied een resultaatsverplichting voor de lid-staten inhoudt. Europese richtlijnen - zoals de Habitat- en Vogelrichtlijn - moeten met andere woorden niet alleen worden omgezet in nationale regels, zij moeten ook daadwerkelijk worden gehandhaafd. Naast het in overeenstemming brengen van de nationale regelgeving, moeten de lidstaten voor daadwerkelijke toepassing en handhaving van het EG-recht door de terzake bevoegde instanties zorgen.
5. Het EG-Hof verlangt van de lidstaat aldus een resultaatsverplichting. Nederland moet ervoor zorgen dat bepaalde resultaten worden bereikt: zij kan zich niet op bijzondere omstandigheden beroepen om de niet-nakoming van deze verplichting te rechtvaardigen. Zo is meermalen terzake van economische redenen, politieke of constitutionele moeilijkheden, het feit dat andere lidstaten niet nakomen, de vrees voor binnenlandse moeilijkheden en allerhande andere nationale voorschriften en praktijken door het EG-Hof uitgemaakt dat die de niet-nakoming en niet-handhaving van EG-recht niet kunnen rechtvaardigen, (zie onder meer Zaken C-56/90, p. I-4109, punt 43-44 en C-198/97, 8/6/99, punt 35). Klagers konden geen uitspraak vinden waarin het EG-hof toetste in hoeverre strafrechtelijke immuniteit van een overheid of een andere instantie aangevoerd kan worden om niet tot handhaving van het Europese recht over te gaan. Maar gezien de vele uitspraken waarin het EG-hof heeft bepaald dat bijzondere nationale omstandigheden het handhaven van het EG-recht juist niet in de weg mag staan, is het Nederlandse beleid dat strafrechtelijke immuniteit van Defensie als onderdeel van de Staat der Nederlanden toestaat, hiermee in strijd. Klagers kunnen dan ook het oordeel van de A-G dat de Europeesrechtelijke jurisprudentie geen ruimte lijkt te bieden voor het vervolgen van Defensie, als onderdeel van de centrale overheid, niet volgen (zie negende pagina Verslag A-G). De Europeesrechtelijke jurisprudentie geeft juist aan dat schending van het Europese recht gehandhaafd door Nederland - aldus het OM - dient te worden én dat een bijzondere omstandigheid als de immuniteit van de rijksoverheid neergelegd in de 'Aanwijzing voor de opsporing en vervolging van overheden', hier niet in de weg mag staan.
6. Het staat de lid-staat vrij of de handhaving middels het bestuursrecht of het strafrecht wordt geëffectueerd. Echter, er geldt daarbij wel een belangrijke randvoorwaarde. Artikel 10 van het EG-verdrag eist namelijk dat handhavingsmaatregelen 'doeltreffend, proportioneel en afschrikkend' moeten zijn (zie onder meer de Griekse Mais zaak 68/88). In vele uitspraken is deze randvoorwaarde bevestigd, (zie C-58/95, 382/92, C-212/04, C-53/04, C-315/05, C-387/02, C-40/04, C-186/98, C-382/92, C-7/90 en bijvoorbeeld C217/88). In deze jurisprudentie overweegt het Hof standaard: 'Wanneer een gemeenschapsregeling geen specifieke strafbepaling met betrekking tot een overtreding bevat of daarvoor verwijst naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, zijn de lidstaten krachtens artikel 10 EG verplicht om alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren. Daartoe dienen de lidstaten er met name op toe te zien, dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht. Zij zijn daarbij wel vrij in hun keuze van de op te leggen straffen, maar deze moeten wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn'.
7. Klagers zijn van oordeel dat zonder de mogelijkheid van het strafrechtelijk vervolgen van Defensie, de handhavingsmaatregelen met name niet doeltreffend en afschrikkend zijn. Klagers hebben naar voren gebracht dat de bestuursrechtelijke handhaving van het overtreden door Defensie van de Europese richtlijnen, tot niets leidde. Door het ontbreken van de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging van Defensie, is ook handhaving middels het strafrecht uitgesloten. Gevolg hiervan is dat er door de lidstaat Nederland geheel niet handhavend wordt opgetreden tegen de overtredingen van Defensie van de Vogel- en Habitatrichtlijn bij Petten. Dit staat het Gemeenschapsrecht expliciet niet toe: in het geheel niet handhaven is niet toegestaan. Met andere woorden, het OM als onderdeel van de Staat der Nederlanden, schendt artikel 10 EG, welke de lidstaat verplicht om alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren. Bovendien schendt het OM als lidstaat de plicht dat de op te leggen straffen afschrikkend zijn. Het niet optreden cq gedogen kan een inbreuk op het gemeenschapsrecht opleveren. Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraken van het EG-Hof C-265/95 en C-494/01 waarin het EG-Hof oordeelde dat het niet optreden van de lidstaat een inbreuk op het Gemeenschapsrecht opleverde.
8. In het navolgende staan wij nog iets langer stil bij het ontbreken van doeltreffende bestuursrechtlijke handhaving van de schending van Defensie van het Europese recht. Hoewel het Europese recht slechts een plicht aan lidstaten oplegt tot effectieve handhaving van het materiële Europese recht, staan we ook stil bij het feit dat een civiele handhavingsactie door Klagers geen zin heeft. Daarnaast zullen wij namens Klagers ingaan op de eis dat de handhaving afschrikkend dient te zijn, en zullen wij ingaan op de wezenlijke verschillen tussen bestuurs- en civielrechtelijke handhaving enerzijds en strafrechtelijke handhaving anderzijds. Conclusie hiervan zal zijn dat het besluit van de Officier van Justitie om niet tot vervolging over te gaan vanwege de strafrechtelijke immuniteit van de Staat, het Openbaar Ministerie als onderdeel van de Nederlandse Staat, het recht van de Europese gemeenschappen schendt. Daarbij verzoeken Klagers u de vraag in overweging te nemen of het beleid ten aanzien van de immuniteit van de rijksoverheid voor het strafrecht niet in strijd is met het Europese gemeenschapsrecht, voor te leggen als prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie.
Bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhaving niet doeltreffend en niet afschrikkend
9. Het Europese recht legt slechts een plicht tot handhaving aan de lidstaten van een schending van het Europese recht op. Klagers zijn aldus eigenlijk van oordeel dat er voor hen geen plicht bestond om tot de bestuursrechtelijke handhavingsactie over te gaan. Zij zijn hier toch toe overgegaan om te proberen de schending van het Europese natuurbeschermingsrecht aan de kaak te stellen en wellicht te stoppen. In het Klaagschrift is uiteengezet dat de verschillende bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving vastliepen. De uitspraak van 1 maart 2007 van de Rechtbank Haarlem inzake het beroep van Klagers tegen de Keurontheffing bevestigt wederom dat bestuursrechtelijke handhaving van schending van de Habitatrichtlijn door de schietactiviteiten niet doeltreffend en niet afschrikkend is (zaaknummer AWB 06-6063, zie met name R.O. 2.7. e.v.). De Rechter oordeelde dat het specialiteitsbeginsel in de weg staat om aan de Europese Habitatrichtlijn te toetsen. Volgens de rechter kan die toetsing wel plaatsvinden in besluitvorming welke nog moet volgen op grond van de Wet milieubeheer en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren. De milieuvergunning voor het schietterrein is echter geheim gehouden, waardoor Klagers hier niet tegen konden ageren. Wel is er een aanvulling op deze milieuvergunning op 10 november 2005 als ontwerp ter inzage gelegd. Klagers hebben in hun bezwaar/zienswijze daartegen, gewezen op de inbreuk op het Europese recht. Maar het Ministerie van VROM heeft nimmer de definitieve milieuvergunning afgegeven. Wel heeft de Raad van State, zoals hiervoor gemeld, de WVO-vergunning vernietigd. Deze beroepsprocedure van Stichting De Noordzee heeft echter Defensie er niet van weerhouden de schietoefeningen te houden. Bestuursrechtelijke handhaving van de inbreuk op het Europese recht is aldus noch doeltreffend noch afschrikkend gebleken.
10. Net als voor een bestuursrechtelijke handhavingsactie zijn Klagers van oordeel dat niet aan hen de plicht is opgelegd om middels de civiele weg, tot handhaving van overtredingen van Europees natuurbeschermingsrecht te komen. Het Europese recht legt slechts een plicht tot handhaving hiervan bij de lidstaten. Hier zetten we namens Klagers kort uiteen dat een civiele handhavings actie tegen Defensie geen zin had. Wanneer we de onderhavige zaak als voorbeeld nemen, zouden we het volgende bij een civiele handhavingsactie zien gebeuren. Het Ministerie van Defensie schiet in de duinen en ruimt het schietafval niet op. Hierbij schendt zij een aantal nationale, Europese en internationale regelingen. Stel, een organisatie met een milieubelang, dat wil zeggen een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en het milieubelang in haar statuten omschreven, en/of een particulier gaan naar de civiele rechter terzake van ecologische schade.
11. Wordt aangetoond dat een norm is overschreden dan is, hoewel sprake van een onrechtmatige daad, daarmee nog niet de aansprakelijkheid gevestigd van het overheidsorgaan. Daarvoor moeten de organisatie met een milieubelang en/of particulier schade aantonen. Het is voor de stichting of vereniging niet mogelijk om via de collectieve actie schadevergoeding in geld te vorderen. De stichting of vereniging rest nog enkele andere mogelijkheden. Zij kan een declaratoir vonnis vragen, waarmee individuen in een verdere schadevergoedingsprocedure hun voordeel kunnen doen, zij kan vergoeding van haar eigen schade vorderen - zij het dat het dan niet gaat om een collectieve actie - en zij kan schadevergoeding in natura vorderen.
12. Maar wat is de eigen schade van een organisatie met een milieubelang in een zaak als deze? Een gelaedeerde in civielrechtelijke zin is niet makkelijk aan te wijzen wanneer het gaat om ecologische schade. In de Borceazaak kon nog wat worden berekend voor de reiniging en verzorging van met olie besmeurde vogels (Rb. Rotterdam 15 maart 1991, NJ 1992, 91). In het onderhavige geval is het schoonmaken van de zee waar veel van het schietafval in terecht komt echter ondoenlijk. En het schoonmaken van de duinen is eveneens een theoretische exercitie omdat veel van het schietafval dat in het zand doordringt, zeer moeilijk vindbaar is waardoor wellicht het schoonmaken alleen maar meer schade aan de natuurwaarden oplevert. Ook de particulier komt wat betreft het (eigen) schadecomponent voor deze onneembare horde te staan. Kortom, organisaties met een milieubelang en particulieren zullen dom of heel rijk moeten zijn om in de onderhavige zaak een civielrechtelijke procedure te beginnen. Verder is een declaratoire uitspraak in een civiele procedure waarin materiële Europese milieuregelgeving is overtreden, wegens het ontbreken van een sanctie, niet doeltreffend en afschrikwekkend. Doordat voor de eisende partij de eigen schade moeilijk aantoonbaar is, is daarmee de mogelijkheid van schadevergoeding, als de in theorie achter de deur van een civiele rechtsgang enige doeltreffende en afschrikwekkende stok, meestal een wassen neus.
Strafrechtelijke handhaving, afschrikkend en aldus wezenlijk anders dan bestuurlijke- of civielrechtelijke handhaving
13. In de toelichting bij het ontwerp van de Europese 'Richtlijn betreffende milieubescherming door het Strafrecht', geeft de Europese Commissie aan dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen strafrechtelijke- en bestuursrechtelijke handhaving. In veel gevallen hebben alleen strafrechtelijke sancties voldoende afschrikwekkende werking. Dit omdat het opleggen van strafrechtelijke sancties een vorm van sociale afkeuring is van een kwalitatief ander orde dan (bijvoorbeeld) administratieve sancties. Kennelijk volstaat in de ogen van de Commissie de veelal door de lidstaten gehanteerde bestuursrechtelijke handhaving niet. Voorts is het strafrecht volgens haar noodzakelijk omdat de strafrechtelijke onderzoeksmiddelen krachtiger zijn, waarom ook het onderzoek doeltreffender is dan bestuursrechtelijke of civielrechtelijke onderzoeken. Ook het gegeven dat strafrechtelijke instanties die het onderzoek verrichten, in tegenstelling bestuursrechtelijke instanties onpartijdig zijn, acht zij van belang. (zie hierover meer in paragraaf 2.3.4. 'De rechterlijke 'macht' van Europa, De invloed van de Europese rechter op het Nederlandse milieustrafrecht', van Mr. A. de Lange, welke ik als nader stuk bij uw Hof indiende).
14. Klagers zijn daarnaast van oordeel dat bestuursrechtelijke- en civielrechtelijke handhaving wezenlijk andere middelen zijn dan strafrechtelijke handhaving van een schending van een Europese norm. De eerste twee zijn vooral toegesneden op het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van de overtreding en op het herstel van de situatie. Terwijl strafrechtelijke handhaving vooral gericht is op het straffen van de dader en op het wegnemen van diens wederrechtelijk verkregen voordeel. In het civiele recht bestaat er de verbods- of gebodsactie. En deze is gericht op het in ere herstellen van de rechtmatige situatie en niet op het bestraffen van de dader. Maar wat als de situatie niet meer in ere valt te herstellen en er wel behoefte is aan een veroordeling waarin de afkeuring en de normbevestiging worden uitgedrukt? Met name bij (publieke) rechtspersonen is veel meer dan de hoogte van de sanctie, de normbevestigende werking van het strafrecht (als ultimum remedium) van belang: een strafrechtelijke veroordeling drukt afkeuring uit en onderstreept de geschonden norm.
15. Op grond van bovenstaande en hetgeen Klagers reeds schriftelijk naar voren hebben gebracht, blijven Klagers van oordeel dat door het ontbreken van de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging van Defensie, handhaving van de geschonden Europese natuurbeschermingsrichtlijnen, niet doeltreffend, proportioneel en afschrikkend is. Klagers zijn van oordeel dat alleen strafrechtelijke handhaving hieraan voldoet. Door niet tot vervolging over te gaan vanwege de strafrechtelijke immuniteit van de Staat handelt het OM - als onderdeel van de Staat der Nederlanden - in strijd met artikel 10 van het Europees Verdrag. Het door het Openbaar Ministerie gevolgde idee van immuniteit speelt ook geen rol in het Europees recht.
Prejudiciële vraag
16. Voor het geval u op grond van immuniteitsoverwegingen zou overwegen om geen bevel tot verdere vervolging te geven, hebben klagers u verzocht in dat geval aan het Hof van Justitie toch de in het klaagschrift beschreven prejudiciële vraag voor te leggen. Reden hiervoor is dat de juiste toepassing van artikel 10 van het EG-Verdrag en de jurisprudentie niet evident tot de conclusie kan leiden dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel bestaat aan de niet vervolgbaarheid van het Ministerie van Defensie. Uit de Griekse Maïs-zaak volgt immers dat maatregelen ter handhaving van het gemeenschapsrecht 'doeltreffend, proportioneel en afschrikkend' moeten zijn. Voorbeelden waaruit kan worden afgeleid dat het Hof van Justitie van de EG van oordeel is dat er wel een noodzaak voor strafrechtelijke handhaving bestaat zijn bijvoorbeeld de zaken C-176/03 en C-144/05. Naar aanleiding van deze arresten wordt op dit moment in Brussel verschillende richtlijnen met als onderwerp de noodzaak van strafrechtelijke handhaving van het Europese recht behandeld, bijvoorbeeld de 'milieustraf'-richtlijn en de 'shipsource pollution'-richtlijn. Klagers zijn dan ook van mening dat strafrechtlijke immuniteit geen acte claire is, zoals bijvoorbeeld beschreven in het CILFIT-arrest van het Hof van Justitie.
17. In haar advies heeft de Advocaat-Generaal aangegeven dat zij twijfelt over de vraag of een artikel 12 Sv-procedure wel een 'zaak' is in de zin van artikel 234 van het EG-Verdrag. Zoals zij terecht opmerkt wordt de voorwaarde 'een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie' door het Hof van Justitie ruim uitgelegd. In de Broeckmeulen-zaak (EHJ 246/80, Broeckmeulen v Huisarts Registratie Commissie (1981) ECR 2311) was het Europees Hof van Justitie bereid om zélfs een prejudiciële vraag te beantwoorden van de Huisarts Registratie Commissie(1). Onderhavige casus zal door deze ruime uitleg volgens Klagers zeker een 'zaak' zijn in de zin van artikel 234 van het EG-verdrag. Bovendien, uw Raadkamer biedt door middel van de klaagprocedure het enige nationale gewone rechtmiddel tegen de beslissing tot niet-verdere vervolging. En de klaagprocedure is de enige procedurevorm waarin deze strafzaak nog voorgelegd kan worden aan een nationale rechterlijke instantie.
18. In een beslissing van 21 december 2005 oordeelde uw Gerechtshof over het klaagschrift van Greenpeace tegen de niet verdere vervolging van Euratom (LJN: AU9264). Uw Gerechtshof was toen niet van oordeel dat een artikel 12 Sv-procedure per se geen zaak is in de zin van artikel 234 EG-Verdrag. Het verzoek om een prejudiciële beslissing werd in concreto immers afgewezen op de overweging dat sprake was van een acte claire in de zin van het CILFIT-arrest, en niet omdat de zaak buiten de reikwijdte van artikel 234 EG-Verdrag zou vallen.
EVRM
19. Zoals in het klaagschrift aangegeven wijst de Grote Kamer van het EHRM in de zaak Oneryildiz t. Turkije er op dat strafrechtelijke immuniteit van overheden in strijd is met het EVRM. Hoewel het daar ging om schending van het recht op leven van artikel 2 EVRM, mag uit de uitspraak zeker niet worden afgeleid dat bij milieudelicten waarbij geen doden vallen niet strafrechtelijk dient te worden opgetreden. Zie bij voorbeeld De Lange in par. 3.2.4 van het eerder aangehaalde 'De rechterlijke macht van Europa'. De mogelijkheid dat het niet vervolgen en berechten van verdachte overheden een schending oplevert van artikel 8 EVRM, het recht op een schoon milieu, wordt daar zeer reëel geacht.
Tot slot
20. Afsluitend zou ik hier graag de volgende punten kort op een rijtje willen zetten. Het instrument van strafrechtelijke handhaving vervult een geheel eigen taak. Het bestuursrecht is primair gericht op het ongedaan maken of beëindigen van de situatie en op het herstel van de situatie, maar het strafrecht richt zich daarentegen op het straffen van de dader. Dat is niet het doel van het bestuursrecht. De normbevestiging die van de strafrechtelijke handhaving uitgaat, de signaalfunctie die dit heeft, wordt als essentieel aangemerkt. Vanuit de Europese wetgevende en rechtsprekende macht wordt telkens bevestigd dat het strafrecht bij de handhaving van het Europees milieurecht in de lidstaten als instrument van handhaving op zich staat en juist een hoofdrol dient te spelen. De notie van strafrechtelijke immuniteit voor overheden van lidstaten is daarbij in het EG-Verdrag, het EHRM en de jurisprudentie een onbekend fenomeen. Immers, ook voor de overheden van de lidstaten is de afkeurende werking van een veroordeling van belang. En, het democratische gehalte van de samenleving wordt versterkt doordat ook de overheid kan worden vervolgd. En, de overheid dient aan de burgers te laten zien dat ook zij zich houdt aan de door haar zelf vastgestelde regels. En, een overheid die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit niet vervolgen waar de burger dat lot wel zou ondergaan is, met het oog op de rechtsgelijkheid, in strijd met de eisen van de rechtstaat. En nogmaals, het Europees recht kent geen strafrechtelijke immuniteit, en óók geen functionele immuniteit voor overheden van lidstaten. In deze zaak is het OM onderdeel van de Staat der Nederlanden, ook onderdeel van Nederland als lidstaat van de EG. Omdat ook Europees materieel recht is geschonden, heeft het OM reeds daarom een plicht om deze schending te handhaven.
Klagers verzoeken u dan ook het Openbaar Ministerie te bevelen dat de verlangde vervolging wordt ingesteld ofwel op grond van artikel 234 van het EG verdrag het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken een prejudiciële beslissing te nemen over de vraag of het niet vervolgen van de staat niet in strijd is met bepalingen van het gemeenschapsrecht.
-----------------------
(1) Tegenwoordig de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie, HVRC. De taken van de HVRC liggen vast in de op de Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) gebaseerde Regeling Specialisten Geneeskunde van de KNMG. De HVRC is een college dat met openbaar gezag is bekleed en is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, lid 1 aanhef en onder b Algemene wet bestuursrecht. De HVRC beoordeelt verzoeken tot inschrijving in het register voor specialisten. In de Broeckmeulen-zaak beantwoordde het EHvJ een prejudiciele vraag van de, toen nog, Huisarts Registratie Commissie.
---- --