Memorie van antwoord
Algemeen
Ondergetekende heeft met belangstelling kennis genomen van de in het voorlopig
verslag van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat opgenomen vragen en
opmerkingen. Ik verwacht dat de vragen en opmerkingen met deze nota afdoende zijn
beantwoord.
Gevolgen van de amendementen van de Tweede Kamer
De leden van de VVD-fractie willen weten welke eerder in het vooruitzicht gestelde
voordelen vanwege de aangenomen amendementen van de Tweede Kamer niet
worden bereikt. Zij vragen een nadere uitleg over de lagere effecten van de wet waar
het gaat om de weer noodzakelijke vergunningen en de kosten daarvan.
De aangenomen amendementen van de Tweede Kamer hebben tot gevolg dat de
eerste doelstelling van het wetsvoorstel, de versobering van regelgeving, voor een
deel niet wordt gerealiseerd. Het schrappen van de inschrijvingsplicht voor het eigen
vervoer, de verlaging van de eisen voor de financiële draagkracht tot het Europese
minimum en het schrappen van de aparte vergunning zijn nog gehandhaafd en dragen
wel bij aan de versobering van de regelgeving.
De amendementen van de Tweede Kamer leiden ertoe dat de vermindering van de
administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven lager uitvalt. De handhaving van de
huidige ondergrens voor de vergunningplicht en van de eis van dienstdienstbetrekking
voor chauffeurs verlagen de voorgenomen reductie met 2,26 mln. De cijfers zijn
gebaseerd op een tarief van 45 per uur.
De introductie van de strafrechtelijke mede-aansprakelijkheid van de opdrachtgever
voor overbelading in het voorstel voor de Wet wegvervoer goederen doet afbreuk aan
de versobering van de regelgeving maar leidt niet tot extra administratieve lasten voor
het bedrijfsleven.
Sectoroverstijgende vraagstukken
De leden van de VVD-fractie vragen een algemene reactie op problemen of
vermeende problemen die de sector Verkeer en Waterstaat overstijgen. Het betreft
hier:
a. de vermindering van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven;
b. de angst voor (buitenlandse) verdringing op de arbeidsmarkt, onder meer door
de inzet van Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP´ers);
c. de verantwoordelijkheidsverdeling tussen vervoerders, verladers en werknemers,
en
d. criteria voor het bestuur van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer
Organisatie (NIWO).
Ad a.
De amendementen van de Tweede Kamer reduceren de voorgenomen vermindering
van de administratieve lastendruk van het bedrijfsleven met 2,26 mln. Het
coalitieakkoord bevat de ambitie om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven
met 25% te verminderen. Ik heb tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel
aangegeven dat ik niet veel mogelijkheden heb om elders een besparing van 2,26
mln in mijn portefeuille te vinden. (Handelingen II 2007/08, blz. 3402). De
1
amendementen van de Tweede Kamer maken het voor mij een stuk lastiger om mijn
aandeel in de ambitie van het coalitieakkoord te realiseren.
Ad b.
Er geldt met ingang van 1 mei 2007 vrij verkeer van werknemers uit de landen van de
Europese Unie, met uitzondering van Bulgarije en Roemenië. Er geldt tevens vrij
verkeer van werknemers uit de andere landen van de Europese Economische Ruimte
(Liechtenstein, Noorwegen en IJsland) en uit Zwitserland. De werknemers met de
nationaliteiten van een lidstaat van de Europese Unie anders dan Roemenië en
Bulgarije, of van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, of van
Zwitserland, kunnen zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland werken. Een
vervoerder kan een buitenlandse werknemer waarvoor vrij verkeer zonder vergunning
van toepassing is als chauffeur inschakelen. De amendementen van de Tweede Kamer
hebben op dit punt niet tot wijzigingen geleid. De ZZP'ers uit andere lidstaten van de
Europese Economische Ruimte, met uitzondering van Bulgarije, Roemenië en
Zwitserland kunnen in Nederland werkzaam zijn mits zij niet feitelijk in loondienst
zijn. De handhaving van de eis van dienstbetrekking leidt ertoe dat het
goederenvervoer over de weg als enige sector geen gebruik kan maken van ZZP'ers
zonder eigen vrachtauto, of anders gezegd zonder eigen communautaire vergunning.
Het verbod geldt voor zowel ZZP'ers zonder eigen vrachtauto met de Nederlands
nationaliteit als voor ZZP'ers zonder eigen vrachtauto met de nationaliteit van een
andere staat van de Europese Economische Ruimte of met de Zwitserse nationaliteit.
Ad c.
De verantwoordelijkheidsverdeling tussen vervoerders, verladers en werknemers is
aan de orde geweest bij de voorgestelde afschaffing van de eis van dienstbetrekking
voor chauffeurs en de voorgestelde strafrechtelijke mede-aansprakelijkheid van de
opdrachtgever bij overbelading. De beide onderwerpen zullen in het vervolg van deze
memorie nog aan bod komen.
Ad d.
De positie van de NIWO als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) heeft bij de
parlementaire behandeling van het wetsvoorstel niet tot veel discussie aanleiding
gegeven. De NIWO wordt onder de werking van de Kaderwet ZBO's gebracht en
behoudt haar ZBO-status. De participatie van de maatschappelijke organisaties is
volgens het kabinetsstandpunt op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
Verzelfstandigde Organisaties Rijksdienst (IBO-VOR) nog steeds een geldig
instellingsmotief. (Kamerstukken II 2007/08, 25 268, nr. 47, blz. 2 en blz. 3).
Economische dynamiek
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het begrip "economische dynamiek" in de
discussie over de administratieve lastendruk in relatie tot het wetsvoorstel is
betrokken.
De ophoging van de ondergrens voor de vergunningplicht tot 3500 kg maximaal
toegestaan gewicht (ongeveer 1800 kg maximum laadvermogen) zou met name bij de
koeriersdiensten tot meer concurrentie leiden. De koeriers kunnen, zonder
communautaire vergunning, bij de huidige ondergrens, geen gebruik maken van grote
bestelauto's. De eisen van vakbekwaamheid vormen gezien de daarmee gemoeide
kosten en tijdsbeslag en het vereiste kennisniveau een belangrijke barrière voor het
2
verrichten van koeriersdiensten met grote bestelauto's. De inzet van grote bestelauto's
voor koeriersdiensten is rendabeler dan de inzet van kleine bestelauto's of
personenauto's met een maximaal laadvermogen van 500 kg. De handhaving van de
huidige ondergrens voor de vergunningplicht laat een belangrijke drempel voor
toetreding tot de markt van koeriersdiensten in stand.
De handhaving van de eis van dienstbetrekking heeft tot gevolg dat een ZZP'er zich,
zonder eigen vrachtauto, niet rechtstreeks aan een beroepsvervoerder kan verhuren.
Een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instelling dient als
intermediair op te treden. De vereiste inschakeling van een aangewezen instelling
weerhoudt chauffeurs zonder eigen vrachtauto om zich als chauffeur te verhuren.
Mede-aansprakelijkheid opdrachtgever bij overbelading
De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering om in te gaan op de
verantwoordelijkheidsverdeling bij overbelading. De leden van de fracties van de
SGP en CU vragen of de regering bereid is om de strafrechtelijke aansprakelijkheid
van de opdrachtgever bij overbelading te evalueren te toetsen en waar nodig bij te
stellen?
Het is ingevolge het voorgestelde artikel 2.6, tweede lid, in combinatie met de
krachtens het eerste lid van dat artikel vast te stellen ministeriële regeling, verboden
om beroepsvervoer te doen verrichten in strijd met de beladingsvoorschriften.
Een (rechts)persoon is naast de vervoerder strafrechtelijk aansprakelijk voor
overtreding van de beladingsvoorschriften indien:
a. hij beroepsvervoer in strijd met de beladingsvoorschriften doet verrichten;
b. die overtreding is vastgesteld, en
c. die overtreding hem in strafrechtelijke zin verweten kan worden.
Ad a.
Een persoon doet beroepsvervoer verrichten, indien
I. hij de wederpartij is van de beroepsvervoerder
II. hij de opdrachtgever is van de wederpartij van de beroepsvervoerder, of
III hij voor zijn opdrachtgever de overeenkomst met de beroepsvervoerder heeft
gesloten, zonder zelf de wederpartij van de beroepsvervoerder te zijn.
I
De wederpartij van de beroepsvervoerder is de contractspartij van de vervoerder en
wordt de afzender genoemd. De contractspartij kan voor eigen rekening dan wel voor
rekening van een opdrachtgever de vervoerovereenkomst sluiten. In het
laatstgenoemde geval is er sprake van een tussenpersoon, veelal een expediteur.
II
Het betreft hier de opdrachtgever die aan een tussenpersoon de opdracht geeft om een
overeenkomst met een beroepsvervoerder te sluiten waarbij die opdrachtgever niet de
afzender is. Zowel de opdrachtgever als de tussenpersoon doen beroepsvervoer
verrichten.
3
III
Het betreft hier de tussenpersoon die voor zijn opdrachtgever een
vervoerovereenkomst heeft gesloten waarbij die tussenpersoon niet de afzender is.
Zowel de tussenpersoon als de opdrachtgever doen beroepsvervoer verrichten.
De toelichting onder de punten I tot en met III laten zien dat voor het doen verrichten
van beroepsvervoer een directe of indirecte betrokkenheid bij de totstandkoming van
de vervoerovereenkomst vereist is. Het kan daarbij ook gaan om meerdere
tussenpersonen die betrokken zijn dan wel zijn geweest bij de totstandkoming van de
vervoerovereenkomst.
Een aflader, die in opdracht van de afzender de te vervoeren zaken gereed maakt voor
het vervoer en op of in de vrachtauto plaatst en daarbij niet als expediteur optreedt of
heeft opgetreden, doet geen beroepsvervoer verrichten. De inschakeling van de
aflader doet niets af aan het feit dat de afzender beroepsvervoer doet verrichten. Het
volgende citaat uit de toelichting op het amendement Van Heugten c.s. maakt dit
duidelijk: "Het strafbaar handelen kan dan bijvoorbeeld zijn dat de afzender of
expediteur de vervoerder van onjuiste of onvolledige informatie heeft voorzien, of
diegene inzake het laden van het voertuig de aanwijzingen van de vervoerder niet
heeft opgevolgd, terwijl in beide gevallen overbelading is
geconstateerd"(Kamerstukken II 2007/08, 30 896, nr. 17, blz. 2).
De genoemde voorbeelden betreffen een afzender dan wel een expediteur die de
vervoerder van onjuiste of onvolledige informatie heeft voorzien of de aanwijzingen
van de vervoerder niet heeft opgevolgd.
Het doen verrichten van beroepsvervoer in strijd met de beladingsvoorschriften is een
strafbaar feit (overtreding van het voorgestelde artikel 2.6, tweede lid). Er is voor de
strafbaarheid geen opzet vereist op het doen verrichten van beroepsvervoer in strijd
met de beladingsvoorschriften.
Ad b en ad c.
Een opsporingsambtenaar moet de overtreding van de beladingsvoorschriften hebben
vastgesteld. Opzet van de overtreding maakt geen onderdeel uit van de verbodsnorm
in het voorgestelde artikel 2.6, tweede lid. Het beginsel "geen straf zonder schuld"
geldt echter op basis van het commune strafrecht ook voor de geconstateerde
overtreding van de beladingsvoorschriften. De (rechts)persoon tegen wie op grond
van het voorgestelde artikel 2.6, tweede lid, strafrechtelijk wordt opgetreden, kan aan
een strafrechtelijke veroordeling ontkomen indien hij de afwezigheid van alle
strafrechtelijke relevante schuld aannemelijk maakt. Een factor die hierbij van belang
kan zijn is bijvoorbeeld het ontbreken van de betrokkenheid bij het bepalen van de
wijze van het vervoer of van het gewicht van de belading.
Het Openbaar Ministerie behoeft de verwijtbaarheid van de geconstateerde
overtreding van de beladingsvoorschriften niet te bewijzen. Een concrete aanwijzing
van overtreding van de verbodsnorm speelt wel een rol bij de opsporing. De
opsporingsbevoegdheden van de Wet op de economische delicten kunnen worden
ingezet bij een concrete aanwijzing dat een (rechts)persoon het verbod, bedoeld in het
voorgestelde artikel 2.6, tweede lid, heeft overtreden. (Zie ook HR 9 maart 1993, NJ
1993, 633).
4
De regering zal de strafrechtelijke medeaansprakelijkheid voor de overtreding van
beladingsvoorschriften nauwgezet volgen en binnen twee jaar evalueren. De regering
zal indien nodig voorstellen tot bijstelling van artikel 2.6, tweede lid doen.
Afschaffing eis van dienstbetrekking
De leden van de fracties van de SGP en CU vragen of de regering bereid is om al
eerder dan 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet wegvervoer goederen de eis van
dienstbetrekking te schrappen.
De eis van dienstbetrekking vervalt ingevolge het voorgestelde artikel 8.7 op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De eis van dienstbetrekking zal vervallen indien
een bevredigende oplossing is gevonden voor ZZP'ers zonder eigen vrachtauto,
waarin bescherming wordt geboden tegen betaling onder het CAO-loon.
(Kamerstukken II 2007/2008, 30 896, nr. 15, blz.2).
De sociale partners beschikken over de instrumenten om het bovenstaande te
realiseren. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal in het derde
kwartaal van 2008 het onderzoek naar ZZP'ers dat ook betrekking heeft op het
beroepsgoederenvervoer, afronden. De afschaffing van de eis van dienstbetrekking
kan binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de Wet wegvervoer goederen
plaatsvinden indien de sociale partners het eens worden over de bovenbedoelde
bescherming van ZZP'ers.
Ophoging vergunninggrens
De leden van de fracties van de SGP en CU vragen of de regering bereid is te
evalueren of de ondergrens voor de vergunningplicht niet moet gelden voor het
beroepsvervoer met vrachtauto's met een toegestane maximummassa van 3500 kg of
meer.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik toegezegd twee
jaar na het de inwerking treden van de wet een diepgaande evaluatie te laten uitvoeren
naar de marktontwikkelingen in de sector, en de Kamer vervolgens over deze
evaluatie te rapporteren. Nederland en België zijn de enige lidstaten, die een
ondergrens van 500 kg voor de communautaire vergunning toepassen. Eventuele
gevolgen van deze uitzonderingspositie zullen meegenomen worden in de evaluatie.
5
Ministerie van Verkeer en Waterstaat