Ministerie van Buitenlandse Zaken
kamerbrief inzake informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
16-09-2008
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij drie fiches aan
te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe
Commissievoorstellen (BNC):
De staatssecretaris voor Europese Zaken,
Frans Timmermans
---
Fiche 1: Richtlijn inzake maritieme arbeid
1. Algemene gegevens
Voorstel: Richtlijn van de Raad tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de European Community Shipowners'Asscociation (ECSA) en de European Transport Workers' Federation (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 (MLC 2006) en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG
Datum Commissiedocument: 2 juli 2008
Nr. Commissiedocument: Com (2008) 422 final
Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197186
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: Niet opgesteld
Behandelingstraject Raad: Het voorstel zal in de Werkgroep Sociale Vraagstukken behandeld worden. Het is nog niet bekend wanneer de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken de richtlijn zal bespreken.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in nauwe samenwerking met het ministerie van Verkeer en Waterstaat
Rechtsbasis EG-Verdrag: Artikel 139 lid 2. Dit artikel maakt onderdeel uit van het hoofdstuk 'Sociale bepalingen' van het EG-Verdrag. Het heeft betrekking op besluiten inzake de tenuitvoerlegging van bepaalde overeenkomsten die tussen de sociale partners op Europees niveau zijn gesloten.
Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Comitologie: Nee
2. Samenvatting BNC-fiche
De Europese Commissie presenteerde op 2 en 3 juli jl. een omvangrijk sociaal pakket, inclusief richtlijnvoorstellen en mededelingen met name op het gebied van sociale zaken en gezondheidszorg. Deze richtlijn maakt hier onderdeel van uit.
Met dit voorstel wordt de overeenkomst tussen de organisaties van werkgevers (ECSA) en werknemers (ETF) in de sector maritiem vervoer over het Maritiem arbeidsverdrag 2006 ten uitvoer gebracht. Doel van het voorstel is bij te dragen aan het creëren van een sociale minimum standaard op het terrein van arbeid en inkomen aan boord van (Europese) zeeschepen en aan eerlijkere mondiale voorwaarden in het belang van alle betrokken partijen.
1
Het voorstel dient ook tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten tussen ECSA en ETF. De wijzigingen blijven strikt beperkt tot zaken die in het Maritieme Arbeidsverdrag 2006 reeds geregeld zijn.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel: EG-Verdrag artikel 139 lid 2, Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel is positief
Op nationaal niveau is iedere lidstaat verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van activiteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De verwachting is dat Nederlandse sociale partners tot zelfregulering zullen komen ter implementatie van (onderdelen van) de richtlijn.
Nederland staat positief tegenover het voorstel, omdat het bij kan dragen aan eerlijkere wereldwijde concurrentievoorwaarden op het terrein van bemanningskosten inzake arbeid en inkomen. Nederland heeft wel reserves ten aanzien van de (korte) implementatietermijn van de richtlijn.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
De Europese Commissie presenteerde op 2 en 3 juli jl. een omvangrijk sociaal pakket, inclusief richtlijnvoorstellen en mededelingen met name op het gebied van sociale zaken en gezondheidszorg. Deze richtlijn maakt hier onderdeel van uit.
De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) heeft in 2006 het verdrag betreffende maritieme arbeid (MLC) aangenomen, met de bedoeling één enkel coherent instrument te creëren dat alle actuele normen voor internationale maritieme arbeid aan boord van zeeschepen omvat.
Om een spoedige ratificatie door de lidstaten te bevorderen heeft de Europese Commissie aan de Europese sociale partners gevraagd of zij aanpassing van het EU Acquis in verband hiermee opportuun achten. Op 12 november 2007 hebben ECSA en ETF een sociaal akkoord gesloten waarmee de inhoud van het MLC 2006 materieel wordt omarmd. Met dit voorstel wil de Europese Commissie dit akkoord omzetten in Gemeenschapsrecht.
Het voorstel dient ook tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten tussen dezelfde sociale partners ECSA en ETF. Die wijzigingen blijven strikt beperkt tot zaken die in het MLC 2006 geregeld worden.
Met het opnemen van (een groot deel van) de bepalingen van het MLC in het Gemeenschapsrecht zal het werken in de maritieme sector aantrekkelijker worden voor Europese zeevarenden. Daarnaast zal een bijdrage worden geleverd aan het creëren van een minimum sociaal beschermingsniveau voor alle zeevarenden werkzaam aan boord van zeeschepen wereldwijd en aan eerlijker wereldwijde concurrentievoorwaarden (het zgn. global level playing field).
2
Impact assessment Commissie
Niet opgesteld.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid:
De Commissie baseert het voorstel op artikel 139 lid 2 EG-Verdrag. Nederland kan zich hier in vinden. Op grond van dit artikel kan de tenuitvoerlegging van overeenkomsten gesloten door de sociale partners in een besluit van de Raad worden geregeld.
De ETF en ECSA hebben beide een mandaat voor onderhandelingen in het kader van de Europese sociale dialoog. Hun overeenkomst bevat bepalingen inzake de gezondheid en veiligheid van werknemers, een terrein dat onder artikel 137, lid 1, valt.
b) Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing:
Subsidiariteit: Het voorstel vormt een aanvulling op de wetgeving van de lidstaten door een minimumniveau te bepalen voor de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zeevarenden, door onderdelen van de MLC 2006 in bestaande EU regelgeving op te nemen. Het betreft hier typisch een gebied met grensoverschrijdende aspecten, aangezien het kan bijdragen aan eerlijkere wereldwijde concurrentievoorwaarden. Europese wetgeving is dan ook vereist. Het voorstel draagt ook bij aan het gelijktijdig van kracht worden en uniforme omzetting van wetgeving in alle lidstaten.
Proportionaliteit: De richtlijn stelt uitsluitend de doelstellingen vast die dienen te worden bereikt. Tevens wordt zekergesteld (art.4 voorstel) dat alle lidstaten een basaal niveau van handhaving dienen te realiseren, zonder dat hierbij wordt getreden in de vrijheid van de lidstaten om de daarvoor meest passende middelen te kiezen.
Het voorstel laat ruimte aan de lidstaten voor flexibiliteit ten aanzien van de keuze van de concrete uitvoeringsmaatregelen. Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om uniforme omzetting in alle lidstaten te bereiken.
c) Nederlands oordeel: positief. De maritieme sector heeft behoefte aan mondiale regels. Na dit voorstel wordt hieraan voldaan.
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting
Geen
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Ja. Met de richtlijn ontstaat een aantal nieuwe aansprakelijkheden voor overheid (vlaggenstaat- en havenstaatverplichtingen en 'labour suppliers' verplichtingen) en dienen de controleactiviteiten te worden uitgebreid. Indien het voorstel budgettaire
3
gevolgen heeft, zullen deze worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement (SZW), conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
De financiële gevolgen voor het bedrijfsleven zijn gelegen in (gedeeltelijk) nieuwe verplichtingen waaraan scheepseigenaren moeten voldoen. Voorbeelden van (gedeeltelijk) nieuwe verplichtingen zijn voorschriften ten aanzien van arbeidsovereenkomsten aan boord, kosteloze voedselverstrekking, kosteloze repatriëring voor zeevarenden, aanvullende accommodatie vereisten en recreatieve voorzieningen aan boord, maatregelen ten aanzien van gezondheids- en ongevallenpreventie aan boord en het voorzien in een adequate klachtenprocedure aan boord. Het is op dit moment niet mogelijk om een exacte kwantitatieve onderbouwing te geven van de financiële gevolgen die aan de inwerkingtreding van de richtlijn (en het verdrag) verbonden zijn.
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Geen.
e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
De administratieve lasten voor bedrijven kunnen enigszins toenemen in verband met het bijhouden van informatie ten behoeve van nalevingscontroles. Op basis van het voorstel van de Arbeidsinspectie (AI) in nauwe samenwerking met de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat (IVW) ten aanzien van het aantal extra en nieuwe inspectietaken voor een Inspectieprogramma voor de Zeevaart zullen de consequenties (administratieve lasten) voor het bedrijfsleven en burgers inzichtelijk moeten worden gemaakt.
Ten aanzien van het nationale programma administratieve lasten in het bijzonder is er sprake van een netto reductiedoelstelling van 25% (saldo van simplificatie en voorgenomen regelgeving). Dit betekent dat onvoorziene stijgingen van de administratieve lasten (voortvloeiend uit zowel nationale als Europese wet- en regelgeving) dienen te worden gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, conform de interdepartementale hoofdafspraken voor compensatie van administratieve lasten-tegenvallers. Om te komen tot een merkbare vermindering van de administratieve lasten voor bedrijven, dienen compensaties zoveel mogelijk te geschieden binnen het domein waarin de tegenvaller plaatsvindt (bijlage 7 Miljoenennota).
6. Implicaties juridisch
a)Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Het voorstel blijft strikt beperkt tot zaken die in het Maritiem Arbeidsverdrag 2006 geregeld zijn. De wetgevingsconsequenties van genoemd verdrag zijn reeds bezien, mede op basis van een onderzoeksrapport van de universiteit Leiden. Op basis daarvan is reeds aan de Staten-Generaal meegedeeld dat Nederland zich in principe aan de desbetreffende verdragsnormen kan en wenst te binden. Aan de implementatie van dit verdrag wordt op dit moment hard gewerkt door de betrokken ministeries. Het betreft een majeur wetgevingstraject.
4
b)Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Zie artikel 5 van het Commissie voorstel: deze richtlijn dient te zijn omgezet binnen 12 maanden nadat het Verdrag in werking is getreden.
Artikel 6 van het voorstel bepaalt dat de richtlijn in werking treedt op het moment dat het MLC 2006 in werking treedt (zie derde lid, artikel VIII MLC: "This Convention shall come into force 12 months after the date on which there have been registered ratification by at least 30 Members with a total share in the world gross tonnage of ships of 33 per cent").
Nederland is overigens van mening dat dit een belangrijk punt is waar nog over onderhandeld moet worden. De koppeling van de inwerkingtreding van de richtlijn aan de inwerkingtreding van het maritieme arbeidsverdrag lijkt - anno 2008 - niet wenselijk. De lidstaten van de Europese Unie hebben maar weinig invloed op het moment van inwerkingtreding van het verdrag. Indien het verdrag eerder in werking zou treden dan de richtlijn dan hebben vele lidstaten een implementatieprobleem. Bezien zou kunnen worden of daartoe niet ook de implementatietermijn van een jaar verlengd moet worden.
c)Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
V&W/IVW zullen in samenspraak met SZW/AI afspraken maken hoe deze richtlijn zal worden uitgevoerd. Vooralsnog wordt geen inzet op de MLC van meerdere inspectiediensten voorzien. Voor de uitvoering is evenwel extra personele capaciteit en deskundigheidsbevordering vereist ten behoeve van de extra en nieuwe inspectietaken.
b) Handhaafbaarheid
Er worden vooralsnog geen grote problemen voorzien.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland staat positief tegenover het voorstel, omdat het bij kan dragen aan eerlijkere wereldwijde concurrentievoorwaarden. Positief aan de richtlijn is verder dat die lidstaten volop ruimte biedt sociale partners toe te staan om tot zelfregulering te komen ter implementatie van (onderdelen van) de richtlijn. Hiermee kan dan voorkomen worden dat de Nederlandse regering teveel gedetailleerde regelgeving moet vaststellen met daaraan gekoppelde administratieve lasten.
Nederland heeft wel reserves ten aanzien van de (korte) implementatietermijn (de datum waarop moet worden voldaan aan de vereisten van de richtlijn). Nederland is van mening dat 12 maanden te kort is. In principe kunnen de datum van inwerkingtreding van het
5
verdrag en inwerkingtreding van de richtlijn gelijk zijn, maar Nederland stelt zich daarbij op het standpunt dat de implementatietermijn (de termijn waarop de lidstaten hun nationale wetgeving aan de richtlijn moeten hebben aangepast, c.q. werkgevers en werknemers middels een overeenkomst de nodige maatregelen hebben getroffen) op tenminste "binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van het maritiem arbeidsverdrag" moet worden gesteld. Dit standpunt is gebaseerd op de volgende gronden:
Het is een omvangrijk en complex verdrag, waar veel wet- en regelgeving voor moet worden aangepast. Hier is tijd voor nodig.
Bij snelle inwerkingtreding van het verdrag loopt Nederland het risico op een infractieprocedure als Nederland dan nog niet klaar is met de implementatie.
Nederland accepteert geen strengere Europese eisen dan die het maritieme arbeidsverdrag voorschrijft.
Nederland vraagt aandacht voor de (vrij eenvoudige) amenderingsmogelijkheden ten aanzien van onderdelen van Code A en B van het maritieme arbeidsverdrag. Indien het MLC 2006 in de toekomst wordt aangepast, wat voor gevolgen (of niet) heeft dit dan voor de vereisten van de Europese richtlijn?
6
Fiche 2: Mededeling digitalisering Europees cultureel erfgoed
1. Algemene gegevens
Voorstel: Mededeling Het Europese culturele erfgoed met een muisklik. Vooruitgang bij
de digitalisering en online-toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring
in de EU
Datum Commissiedocument: 11.08.2008
Nr. Commissiedocument: COM(2008) 513
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197326
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: niet opgesteld
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Audiovisueel, OJC-raad van 20 november
2008
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van OCenW
2. Essentie voorstel
Als onderdeel van de i2010-strategie voor de informatiemaatschappij wordt gewerkt aan de oprichting van een Europese Digitale Bibliotheek, Europeana.
De prioritaire acties die de lidstaten daartoe zouden moeten ondernemen werden door de Commissie geïnventariseerd in een aanbeveling over digitalisering en online-toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring (2006/585/EG).
Nu, twee jaar later, geeft de Commissie in deze mededeling een overzicht van de vooruitgang die is geboekt bij de oprichting van een Europese Digitale Bibliotheek alsmede de acties die de lidstaten hebben ondernomen om een oplossing te vinden voor organisatorische, financiële, technische en juridische vraagstukken die van wezenlijk belang zijn om cultureel materiaal beschikbaar te stellen op het internet.
De Commissie stelt vast dat er de nodige voortgang is geboekt, maar dat meer actie van de lidstaten nodig is om het gemeenschappelijk erfgoed toegankelijk te maken. Voorts bevestigt de Commissie haar inzet om deze doelstelling te steunen door middel van beleid en financieringsprogramma's.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
7
Nee, de Commissie kondigt geen nieuwe acties/maatregelen aan. De mededeling geeft een stand van zaken op het terrein van digitalisering, online toegankelijkheid en digitale bewaring van cultureel erfgoed waarbij de conclusie is dat meer actie van de lidstaten nodig is, met name op de volgende vier terreinen:
1. Beschikbaar maken van financiële middelen en het formuleren van kwantitatieve doelstellingen voor digitalisering
2. Steun voor Europeana o.a. via financieringsvoorwaarden voor digitalisering en het opzetten van nationale inzamelingspunten en normalisering
3. Instellen van juridische en praktische mechanismen ter vergemakkelijking van digitalisering, de toegankelijkheid van verweesde werken (werken waarvan de maker onbekend of onvindbaar is, waardoor er niet met digitalisering kan worden ingestemd) en werken die niet meer worden uitgegeven of gedistribueerd.
4. Regelen van financiële en organisatorische aspecten van digitale bewaring.
In het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling zijn digitale bibliotheken en digitale bewaring reeds een specifieke doelstelling met een begroting die voor de periode 2009-2010 naar verwachting 69 miljoen euro zal bedragen. In het eContenplus-programma is voor 2008 ongeveer 25 miljoen euro opzij gezet voor digitale bibliotheken.
In 2009 en 2010 zal een soortgelijk bedrag worden toegewezen voor digitale bibliotheken in het kader van het programma voor concurrentievermogen en innovatie.
Er zijn geen nieuwe financiële gevolgen verbonden aan deze mededeling.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland verwelkomt de mededeling en is verheugd over de voortgang die geboekt is op het gebied van digitalisering van cultureel erfgoed. De resultaten van alle digitaliseringsinitiatieven die binnen het kader van de subsidieprogramma's van de EU worden uitgevoerd komen beschikbaar via Europeana. Daarmee is Europeana de paraplu voor alle Europese digitaliseringsactiviteiten. Nederland is dan ook bijzonder verheugd dat het bureau van Europeana, dankzij Nederlandse inspanningen en de belangrijke rol die de Koninklijke Bibliotheek (KB) speelt op het gebied van digitale cultuur in Europa, gehuisvest is in Nederland bij de KB. Nederland ondersteunt Europeana actief in financiële en organisatorische zin. Het Franse voorzitterschap zal op 20 november 2008 een reactie formuleren over het toekomstig businessmodel voor de Europese Digitale Bibliotheek 'Europeana'.
Het project Europeana sluit logisch aan bij de in Nederland lopende digitaliseringsinitiatieven op het gebied van infrastructuur en kennisontsluiting. Nederland neemt actief deel aan de Member States Expert Group waarin besproken wordt
8
wat de voortgang van de lidstaten is op gebied van de prioritaire acties die genoemd zijn in de Raadsconclusies van 13 november 2006.
Nederland, de Koninklijke Bibliotheek, neemt deel aan het IMPACT project als kenniscentrum voor digitalisering. Doel van dit project is om de elektronische toegang tot historische gedrukte teksten significant te verbeteren en de weg vrij te maken voor de massadigitalisering van het Europese gedrukte cultureel erfgoed. Dit project wordt door de Gemeenschap voor een bedrag van 11,5 miljoen medegefinancierd op een totale begroting van 15,5 miljoen.
In Nederland wordt direct en indirect door Digitaal Erfgoed Nederland , het Rijksmuseum en het Nationaal Archief een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van Europeana.
Op het gebied van verweesde werken hebben op 4 juni 2008 organisaties van belanghebbenden op Europees niveau een memorandum van overeenstemming getekend. Onderdeel van het memorandum zijn 'due diligence richtlijnen' Deze richtlijnen bevatten bronnen waar (gegevens over) rechthebbenden gevonden kunnen worden. Ook in Nederland hebben rechthebbenden (verzameld in VOI©E: Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren) met musea, archieven en bibliotheken een intentieverklaring over digitalisering ondertekend. Verweesde werken (orphan works) is een wereldwijd probleem als het gaat om digitalisering van cultureel erfgoed. Voor publicatie van cultureel erfgoed heeft men altijd vooraf toestemming nodig van de maker of diens erfgenamen. Het online zetten van een verweesd werk maakt dus inbreuk op het auteursrecht. Van alle bibliotheekcollecties is naar schatting tussen vijftig en vijfentachtig procent van de boeken verweesd. Naast boeken zijn er ook duizenden verweesde werken in de vorm van foto's en audiovisuele werken in bibliotheken, musea en archieven. Het gebrek aan gegevens over hun eigendomsrechten kan een belemmering vormen voor de openbare beschikbaarstelling van die werken op het internet. Dit staat in de weg van de door de Commissie bepleitte grootschalige digitaliseringsprojecten.
In Nederland voorziet de auteurswet op dit moment niet in een oplossing voor deze problematiek. In opdracht van het ministerie van Justitie heeft het WODC een onderzoek laten uitvoeren naar de auteursrechtelijke aspecten van de digitale ontsluiting van historisch materiaal.
9
Fiche 3: Mededeling inzake Europees immigratiebeleid
1.Algemene gegevens Voorstel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende "Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten"
Datum Commissiedocument: 17 juni 2008
Nr. Commissiedocument: COM (2008) 359def
Pre-lex: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2008:0359:FIN:NL:PDF
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board (http://ec.europa.eu/governance/impact/practice): -
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep, Strategisch Comité Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA), JBZ-Raad
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie
2.Essentie voorstel: Deze mededeling geeft 10 beginselen weer waarop volgens de Commissie het gemeenschappelijke immigratiebeleid gebaseerd dient te worden. De Commissie meent dat er een gemeenschappelijke beleidsvisie nodig is die streeft naar een coherenter en dynamischer kader voor toekomstige maatregelen om te komen tot een meer integraal EU beleid ten aanzien van immigratie. Deze noodzaak komt volgens de Commissie voort uit de behoefte aan een effectief beheer van immigratie in een open Europa zonder binnengrenzen en de daaraan gekoppelde positieve bijdrage die arbeidsmigratie kan leveren in een vergrijzend Europa, aan de economische kracht van de EU. De beginselen worden ingedeeld in drie categorieën (welvaart, solidariteit en veiligheid) en betreffen:
Welvaart:
1. Duidelijke regels en gelijke voorwaarden
2. Inzichtelijk maken van de vraag op de arbeidsmarkt op langere termijn en het op elkaar afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
3. Integratie als sleutel tot succesvolle immigratie
Solidariteit:
4. Transparantie, vertrouwen en samenwerking
5. Efficiënt en coherent gebruik van beschikbare middelen
10
6. Partnerschap met derde landen
Veiligheid:
7. Een visumbeleid in het belang van de EU en haar partners
8. Geïntegreerd grensbeheer
9. Strengere bestrijding van illegale immigratie en 'nultolerantie' ten aanzien van mensenhandel
10. Doeltreffend en duurzaam terugkeerbeleid
Per beginsel worden, ter illustratie van de toekomstige toepassing, voorbeelden van concrete maatregelen opgesomd die op EU-niveau moeten worden genomen of aan lidstaten worden aanbevolen om het beginsel in praktijk te brengen.
3.Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
Ja. De Commissie kondigt met deze mededeling nieuwe maatregelen aan. Per beginsel worden ter illustratie van de toekomstige toepassing, enkele voorstellen gedaan van een mogelijke concrete invulling van dit beginsel door de Commissie of de lidstaten. Veel beleid dat wordt gehangen onder de beginselen is lopend beleid. Naast de verdere uitwerking van de beginselen, streeft de Commissie met deze mededeling naar een coherenter en beter gecoördineerde aanpak op Europees niveau, ondermeer door het jaarlijks politiek agenderen van het onderwerp en het uitwisselen van 'best practices'.
Enkele opvallende elementen in de mededeling vormen bovendien de aandacht voor integratie voor een succesvol immigratiebeleid en het belang van arbeidsmigratie in het kader van de Lissabon-strategie, waarbij de Commissie het belang van deze vorm van migratie in zeer algemene termen beschrijft en positief waardeert. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen kennismigratie en overige vormen van arbeidsmigratie, ook wordt niet gewezen op mogelijke arbeidsmarktconcurrentie tussen binnenlands arbeidsaanbod in de lidstaten en laagopgeleide arbeidsmigranten. Ook valt op dat om 'grote politieke en operationele solidariteit' wordt gevraagd opdat zaken van gemeenschappelijk belang op gecoördineerde wijze kunnen worden aangepakt en meent de Commissie dat de economische, sociale en internationale aspecten van immigratie moeten worden meegenomen in alle verwante beleidsterreinen.
Het voorlopige Nederlandse oordeel over de bevoegdheid van de Gemeenschap op het terrein van immigratie, is -op basis van art. 61(b) jo. art. 63 EG- positief.
11
De subsidiariteit en proportionaliteit van de in deze mededeling aangekondigde maatregelen beoordeelt Nederland positief. Gezien het grensoverschrijdend karakter van migratie en de mogelijke beleidsexternaliteiten heeft een Europese aanpak op migratie meerwaarde. Zolang het uitgangspunt is politiek vast te stellen welke beginselen aan een gemeenschappelijk immigratiebeleid ten grondslag moeten liggen en zolang de Commissie geen specifieke criteria voor het nationale toelatingsbeleid formuleert, lijkt daar inderdaad het primaat op EU-niveau te liggen. Op elk van de concrete maatregelen die ten voorbeeld zijn gesteld zal moeten worden nagegaan of ook in de individuele gevallen het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel gerespecteerd wordt.
De Commissie roept enkele malen op er voor te zorgen dat in alle nationale en communautaire financiële instrumenten voldoende middelen beschikbaar zijn en dat ze efficiënt en gezamenlijk worden gebruikt. Ook noemt de Commissie 'financial burden sharing' een vorm van solidariteit. Nederland maakt zich thans zorgen over de thans financiële consequenties van ongedefineerde financial- burdensharing. Nederland wil in dit kader primair inzetten op de verbetering van procedures en samenwerking.
De Commissie kondigt in deze mededeling aan dat zij voornemens is in het voorjaar van 2009 opnieuw een mededeling uit te brengen met concrete suggesties voor verdere werkzaamheden op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid, met het oog op het nieuwe vijfjarenprogramma dat in het tweede halfjaar van 2009 moet worden vastgesteld. Nadat de Commissie dergelijke instrumenten heeft aangenomen zal in de daarop betrekking hebbende BNC-fiches een nader Nederlands oordeel worden gegeven over de bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit en financiële gevolgen van die rechtsinstrumenten.
Voor wat betreft de samenhang van deze Mededeling met de door het Franse Voorzitterschap voorgestelde maatregelen in het kader van het 'Migratiepact'1 betreffende asiel en immigratie, wordt opgemerkt dat deze een andere insteek hebben. Het Migratiepact vervat een aantal concrete afspraken (commitments) die expliciet voortbouwen op het acquis van het Europees immigratiebeleid en ten doel hebben een nieuw politiek élan te geven aan de discussie over asiel en migratie. Deze Mededeling is globaler en abstracter van aard en beoogt gemeenschappelijke basisbeginselen neer te leggen ter inkadering van bestaande en toekomstige maatregelen van de lidstaten en de EU zelf op immigratiegebied. De instrumenten die de Commissie met deze mededeling voorstelt kunnen de ambitie van het pact wel helpen verwezenlijken.
1 Gepresenteerd op 7/8 juli 2008 tijdens de informele JBZ-raad. 12
4. Nederlandse positie over de mededeling Nederland steunt het voorstel van de Commissie om algemene beginselen te formuleren waaraan immigratiebeleid in EU-verband tenminste moet voldoen. De algemene categorieën "welvaart, solidariteit en veiligheid" worden herkend, als uitgangspunten voor Europees immigratiebeleid. De nadere uitwerking in de vorm van de tien basisbeginselen sluit ook aan bij de uitgangspunten van het Nederlandse reguliere vreemdelingenbeleid (modern migratiebeleid), het asielbeleid en het terugkeerbeleid. Veel van de voorbeelden die de Commissie noemt onder de beginselen is al lopend beleid. Er bestaat evenwel enige terughoudendheid met betrekking tot de invulling die de Commissie aan de enkele beginselen wil geven door middel van concrete voorbeelden.
Zo merkt de Commissie op dat de uitvoering van de genoemde voorbeelden van maatregelen moet worden gevolgd door middel van een specifieke gemeenschappelijke methode en een toezichtmechanisme. Nederland wenst te voorkomen dat doublures ontstaan met al bestaande rapportageprocedures. Eén van de instrumenten die de Commissie introduceert ten behoeve van een gemeenschappelijke methodologie is het voorstel van de Commissie om door iedere lidstaat een nationaal immigratieprofiel te laten ontwikkelen dat een totaalbeeld geeft van de immigratiesituatie, met name ten aanzien van de arbeidsmarktparticipatie. Lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de stand van zaken ten aanzien van het gemeenschappelijke immigratiebeleid en over hun nationale profielen. Nederland zal dergelijke voorstellen beoordelen op de toegevoegde waarde naast reeds bestaande analyses en instrumenten (waaronder de Lissabonstrategie).
Nederland deelt de visie van de Commissie dat arbeidsmigratie een bijdrage kan leveren aan het bereiken van de Lissabon doelstellingen. Met name waar het gaat om het aantrekken van excellente studenten, onderzoekers en andere kenniswerkers kan Europees migratiebeleid een belangrijke rol spelen bij het positioneren van Europa als dynamische kenniseconomie.
Ook kan immigratie van kenniswerkers een rol spelen bij het opvangen van (toekomstige) tekorten op de Europese arbeidsmarkt, al past daarbij de kanttekening dat de vooruitzichten voor de ontwikkeling van de nationale arbeidsmarkten op langere termijn zeer uiteenlopend zijn, evenals de behoefte aan al dan niet laag- of hooggeschoold personeel. Nederland ziet het Europees arbeidsmigratiebeleid dan ook als complementair aan het nationale beleid.
Waar de Commissie suggereert dat immigratie tot op zekere hoogte kan helpen om de problemen als gevolg van vergrijzing op te lossen, merkt Nederland op dat het immigratie niet ziet als structurele oplossing voor de vergrijzingsproblematiek. Nederland zal dit blijven uitdragen. 13
2 Met deze motie wordt de regering verzocht om op Europees niveau inburgeringstoetsen te bevorderen voor eenieder die zich voor langere tijd vestigt in een lidstaat van de EU (motie 31 202, nr. 12 gewijzigd).
Ten aanzien van het voorstel om het aantal inspecties op de werkplek te vergroten (pagina 13) is Nederland van opvatting dat lidstaten op basis van gerichte risicoanalyses- zelf kunnen bepalen wat in hun nationale context een kwalitatief goede en effectieve handhavingstrategie van illegale tewerkstelling is Dit kan impliceren dat een verhoging van het aantal inspecties als zodanig niet effectief is en dat ook andere maatregelen aangewezen kunnen zijn.
Nederland is daarentegen verheugd met de voortdurende aandacht van de Europese Commissie voor het thema integratie en is blij dat de mededeling aandacht vraagt voor de versterking van beleid van de afzonderlijke lidstaten en de EU op dit vlak, alsmede hiertoe enkele suggesties voor concrete voorstellen doet. Deze suggesties kunnen allen worden gesteund.
In het licht van de wens om een bredere discussie in Europees verband te entameren over taaleisen voor derdelanders, verwelkomt Nederland in het bijzonder de suggestie van de Europese Commissie om de uitvoering van de gezinsherenigingsrichtlijn te beoordelen. Een aandachtspunt is hierbij de eerste toelating van gezinsleden van EU-onderdanen die in een andere lidstaat verblijven. Nederland ondersteunt het idee om de relatie tussen nieuwe patronen van (arbeids-)migratie, zoals circulaire en tijdelijke migratie, en integratie te verkennen en zal zij, in het licht van de motie Ormel2, in dit opzicht ook de wenselijkheid van de bevordering van de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van mobiliteit en participatie van EU-werknemers opbrengen. Daarnaast hecht Nederland bijzonder belang aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke indicatoren ten behoeve van de evaluatie van integratiebeleid.
Voor wat betreft de bevordering van inburgering, meent Nederland dat de aandacht niet slechts uit dient te gaan naar de aanbieding van cursussen voor nieuwkomers in het gastland, maar dat er tevens aandacht dient te worden besteed aan de bevordering van inburgering in het buitenland. Zonder iets af te doen aan het uitgangspunt dat het integratiebeleid een nationale competentie is, acht Nederland het waardevol als de Commissie in haar volgende mededeling inzake integratie welke in september zal worden gepresenteerd, onderdelen van beleid zou kunnen identificeren waarop een mate van gemeenschappelijke benadering mogelijk en gewenst is binnen de afspraken vervat in de JBZ Raadconclusies van 12 en 13 juni 2007. Daarnaast wordt verwacht dat de Commissie aandacht zal besteden aan enkele belangrijke, maar in deze mededeling ontbrekende, 14
3 Deze lijn is conform het reeds eerder ingenomen standpunt in fiche COM (2007) 787, 788, 789, 790, 792, 793, over een zestal associatie overeenkomsten.
onderwerpen zoals de bevordering van de interculturele dialoog, en (gedeeld) burgerschap.
Op het gebied van solidariteit in de Mededeling is Nederland voorstander van een intensieve samenwerking met landen van herkomst. Partnerschappen met derde landen dienen gebaseerd te zijn op wederzijdse behoeften en verplichtingen en er dient sprake te zijn van ownership en commitment van het derde land. Zoals ook opgenomen in de notitie Migratie en Ontwikkeling kunnen derde landen worden ondersteund op het terrein van capaciteitsopbouw zodat ze een eigen migratie- en asielstelsel kunnen opbouwen. Nederland ondersteunt ook het voorstel van de Commissie om in de samenwerking en ondersteuning in de partnerlanden onder meer aandacht te hebben voor maatregelen om braindrain tegen te gaan, ethische rekrutering, scholing en beroepsopleidingen, lagere kosten voor geldovermakingen en ondersteuning van de ontwikkeling van de financiële sector. De Commissie stelt ook voor om in de associatieovereenkomsten met derde landen bepalingen op te nemen over de coördinatie van de sociale zekerheid. Hierbij wordt gesproken over de overdracht van verworven sociale rechten, zoals pensioenrechten.
Nederland kan hiermee instemmen mits voldaan wordt aan het huidige Nederlandse beleid hetgeen inhoudt dat er goede concrete handhavingsmogelijkheden zijn en de reeds afgesloten bilaterale handhavingsverdragen onverlet blijven3.
Nederland is tenslotte met de Commissie voorstander van het komen tot gezamenlijke visumkantoren. Benadrukt dient echter te worden dat dit een groeiproces is, waarbij het samenwerken in een front-office, gezamenlijke aanvraagkantoren, de eerste stap is. Een volgende, maar gecompliceerdere stap is het samenwerken in een back-office, inhoudende het beslisproces. Bij dit laatste zal Nederland een eigen nationale inbreng willen houden. 15
Ministerie van Buitenlandse Zaken