ChristenUnie
Bijdrage Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen
Bijdrage Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen
vrijdag 12 september 2008 15:26
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Vorig jaar publiceerde de Britse econoom Richard Layard
het boek Happiness. Hij toonde hierin aan dat wij de afgelopen 50 jaar
enorm veel rijker zijn geworden, maar niet gelukkiger. Desondanks
blijft de westerse mens geobsedeerd door meer inkomen. Ik moest hier
even aan denken bij de voorbereiding van dit debat.
Voor de duidelijkheid: mijn fractie is geen tegenstander van een goed
inkomen. Een mens heeft de vermogens gekregen om zich te ontwikkelen
en in zijn behoeften te voorzien. Daarbij hoort een inkomen dat kan en
mag toenemen. Tegelijkertijd komen dan wel begrippen als
"rechtvaardigheid" en "verantwoordelijkheid" om de hoek kijken.
"Rechtvaardigheid" in de zin dat een beloning in relatie staat tot de
bijdrage die geleverd wordt en "verantwoordelijkheid" in de omgang met
al die rijkdom. Deze begrippen staan voor mijn fractie centraal in de
discussie over excessieve beloningen en beloningsbestanddelen.
Vandaag bespreken wij een wetsvoorstel dat beoogt de excessieve
beloningselementen aan te pakken. Het is niet, zoals de heer Weekers
zegt, zomaar een "coalitieakkoordje", maar een serieus voorstel. De
eerste reactie kan zijn dat dit al veel eerder had moeten gebeuren,
dat het nog steeds niet genoeg is en dat grootverdieners toch wel een
manier vinden om de belasting te ontwijken. Wij kunnen echter ook
constateren dat dit kabinet nu daadwerkelijk met concrete voorstellen
komt. Misschien is het allemaal nog niet optimaal, maar mijn fractie
is blij met de stappen die gezet worden.
Voordat ik op technische vragen kom, wil ik eerst nog eerst nog even
wat kwijt over de onderbouwingen en de keuzes in het wetvoorstel. Daar
is namelijk nog wel wat over te zeggen. Er wordt namelijk een aantal
maatregelen voorgesteld die in zichzelf een principiële discussie
rechtvaardigen, zoals de overweging wat nu precies een excessieve
beloning of een lucratief belang is en de vraag of een eindloonstelsel
nog wel van deze tijd is. In het wetsvoorstel ontbreekt naar mijn
gevoel deze onderbouwing. Naast het feit dat wij dergelijke discussies
hier zouden moeten durven voeren, zou een dergelijke onderbouwing ook
bijdragen aan de helderheid van het debat en de helderheid waarmee
tegenwoordig in de samenleving naar deze excessieve
beloningbestanddelen wordt gekeken.
Ik kom nu bij techniek. Het lastigste is de kwestie van het carried
interest. Veel deskundigen hebben de afgelopen periode hierover hun
kritische geluid laten horen. Voor een deel kan ik hen volgen, met
name waar het gaat over de complexiteit van de regelgeving. Het is
moeilijk, zo niet onmogelijk, om alle modaliteiten te overzien. De
staatssecretaris probeert toch zo veel mogelijk situaties dicht te
timmeren, wat op zich een nobel streven is. Hierdoor lijkt de wet
echter wel zijn doel voorbij te gaan schieten. Het verleidt immers
private equity managers tot nog meer boekhoudkundige creativiteit.
Waarom moeilijk doen als het makkelijker kan? Waarom kan het lucratief
belang niet onder het loonbegrip worden gebracht? Kan de
staatssecretaris aangeven wat zijn grootste bezwaren hiertegen zijn en
kan hij mij ervan overtuigen dat de systematiek in het wetsvoorstel
echt de allerbeste is?
Ook over de terugwerkende werking van de maatregel is het een en ander
te doen geweest. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid zou deze
inderdaad arbitrair kunnen zijn. Aan de andere kant hebben genoeg
private equity managers al eerder keurig afspraken met de
Belastingdienst gemaakt over de heffing op het lucratief belang. De
groep die dit niet heeft gedaan, kan nu ineens een probleempje
krijgen. Dat vindt de fractie van de ChristenUnie een typisch geval
van eigen schuld. Bovendien is er nog altijd tijd en ruimte om de
portefeuille in een bv onder te brengen. Wat ons betreft is een
step-upregeling dus niet nodig.
Ik wil nadrukkelijk aandacht vragen voor de positie van TechnoPartner
Seed fondsen. Dit zijn fondsen die zeer risicovolle investeringen doen
in innovatieve projecten. Het kabinet belijdt enerzijds het belang van
innovatie, maar schaadt anderzijds mogelijk de financiering ervan. Dat
kan wat mijn fractie betreft niet. Wij zijn dan ook blij met de
toezegging van de staatssecretaris dat hij een regeling wil treffen om
de nadelige gevolgen voor huidige contracten te ondervangen. Wanneer
gaat hij die regeling opstellen en wat wordt de strekking ervan? Het
effect op nieuwe contracten kan groot zijn. Investeerders zullen niet
meer zo gretig zijn om in nieuwe innovatieve projecten te investeren.
Ik ben heel benieuwd hoe de minister van EZ op dit voorstel heeft
gereageerd. Kan de staatssecretaris dat nader toelichten? Is hij het
met mij eens dat TechnoPartners niet afgeschrikt mogen worden door dit
wetsvoorstel en dat hiervoor eventueel extra maatregelen moeten worden
getroffen?
Excessieve vertrekvergoedingen vormen een doorn in menig oog. Het is
dus goed dat hier maatregelen tegen komen. In het verleden heeft mijn
fractie al gepleit voor een prikkel bij de aandeelhouders om de
vertrekvergoeding te beteugelen. Het kabinet legt die prikkel bij de
werkgever neer. Dat is prima. Ik vraag mij wel af of de grens van
EUR500.000 geen calculerend gedrag gaat uitlokken. Als je EUR499.999
in jaar t-2 verdient, wordt er geen werkgeversheffing opgelegd, ook al
bedraagt je vertrekpremie een jaar later 1 mln. Dat is opmerkelijk.
Waarom wordt niet bepaald of de vergoeding an sich excessief is en
wordt op basis daarvan een heffing opgelegd? Kan de staatssecretaris
mij dat uitleggen?
Ik vraag mij ook af wat er nu precies gebeurt als een grootverdiener
binnen een jaar vertrekt. Wordt het vergelijkingsloon gebaseerd op het
werkelijk genoten loon, bijvoorbeeld als het drie maanden betreft
zoals in het wetsvoorstel, of wordt daarbij gerekend met een heel
jaarsalaris? In dat laatste geval wordt de werkgeversheffing uiteraard
lager en dat lijkt ons niet de bedoeling, juist ook omdat een
vergoeding volgens mij excessief is als er maar een zeer korte periode
is gewerkt. Ik hoor graag nog een nadere uitleg hierover. Ik hoop dat
de staatssecretaris daarin aangeeft dat de maximale vergoeding is
gebaseerd op de periode van het werken als iemand binnen het jaar
vertrekt.
Ik kom nu op backservice. Ik heb al gezegd dat wij de discussie moeten
durven voeren over de vraag of eindloonregelingen op zich nog wel van
deze tijd zijn. Heel Nederland zit bijna op middenloon, maar wij
blijven rekening houden met een handvol, vaak goedverdienende,
managers. Ik snap de noodzaak hiervan niet, maar ik hoor graag de
bespiegelingen van de staatssecretaris op dit punt.
Ook vraag ik mij af waarom die backservicemaatregel pas op 1 januari
2010 ingaat. Contracten moeten dan opengebroken worden, luidt de
verdediging. Dat geldt echter ook voor de maatregel van de "carried
interest". Ik hoor hierover graag een toelichting. Wat de fractie van
de ChristenUnie betreft, gaat deze maatregel dus ook gewoon op 1
januari 2009 in.
Ik ga afronden. Ik kan ook afronden. Er wordt ook in de nota naar
aanleiding van het verslag gesproken over een evaluatie. Dit
wetsvoorstel kan en zal best effecten gaan veroorzaken, die strak
gemonitord moeten worden. Wanneer de evaluatie pas over een groot
aantal jaren plaatsvindt, kunnen allerlei ongewenste effecten al zijn
opgetreden. Ik wil graag dat de regering toezegt dat de vingers in de
tussentijd strak aan de pols gehouden worden. Zou het niet beter zijn
om op kortere termijn dan vijf jaar te evalueren?
De heer Van Dijck (PVV):
De heer Cramer plaatst een paar kritische kanttekeningen en stelt een
paar kritische vragen aan de bewindspersonen. Ik vraag mij echter
onder andere af waarom wij niet hebben gekeken naar de
ontslagvergoeding zelf, in plaats van te kiezen voor de manier waarop
het nu in het wetsvoorstel is verwerkt. De heer Cramer stelt de vraag
met de ondertoon dat hij dit eigenlijk beter vindt. Waarom is hij dan
niet met amendementen gekomen?
De heer Cramer (ChristenUnie):
Wij hebben daarover ook vragen gesteld in aanloop naar deze
wetsbehandeling. Nu wij dit onderwerp plenair behandelen, leg ik deze
vragen neer. Ik snap een deel van de motivering ook wel, maar het
lijkt mij goed om op het moment dat de wet daadwerkelijk in
behandeling is, de puntjes op de "i" worden gezet en te verklaren
waarom de keuzes gemaakt zijn. Wij plaatsen daarbij een kanttekening.
Ik begrijp de keuzes aan de ene kant wel, maar het is goed om op zo'n
moment, voordat de wet definitief wordt, dit soort zaken helder te
definiëren.
De heer Van Dijck (PVV):
In de nota naar aanleiding van het nader verslag heb ik ook veel
antwoorden gekregen die niet bevredigend waren. Waarom hebben wij dan
niet een nader nader verslag geïnitieerd? Er bleven immers zoveel
vraagtekens staan naar aanleiding van de antwoorden van de nota naar
aanleiding van het verslag.
De voorzitter:
Ik vind het prima, maar dit is wel weer een procedurevraag. Kunt u een
kort antwoord geven, mijnheer Cramer? Ik denk dat wij toch bij de
inhoud moeten blijven.
De heer Cramer (ChristenUnie):
Ik heb een heel kort antwoord. De nota naar aanleiding van het nader
verslag was voor mij op dat punt helder. Ik heb ervoor gekozen om deze
vraag in dit debat nog te stellen. Wij hebben eerder in het debat ook
al duidelijk gemaakt dat het helemaal niet onlogisch is om bij een
wetsbehandeling nog een kritische kanttekening te plaatsen over
technische zaken.
De heer Weekers (VVD):
De ChristenUnie is een partij die in het verleden bekend stond om haar
rechtsstatelijkheid. Ook wilde zij rechtszekerheid bieden. De heer
Cramer was erbij op de hoorzitting. Hij heeft daar kunnen horen dat
dit wetsvoorstel heel veel rechtsonzekerheid schept doordat de
definities heel warrig zijn gemaakt en de inspecteur veel ruimte voor
willekeur toe te staan. Ook heeft de heer Cramer aangegeven dat hij er
niets voor voelt om de terugwerkende kracht eruit te halen. Hij heeft
gewezen op mijn "step-upamendement". Hoe zit het nu met de
rechtszekerheid van de ChristenUnie? Is hij dit helemaal kwijtgeraakt?
De heer Cramer (ChristenUnie):
Integendeel, voorzitter. Daarom ben ik ook begonnen zoals ik begonnen
ben. Ik heb aangegeven dat wij kritische kanttekeningen plaatsen bij
de buitengewoon excessieve beloningsbestanddelen, zonder dat wij
daarbij ter discussie willen stellen of een hoog inkomen per definitie
fout is. Dat is een morele vraag, die je als samenleving aan het
commerciële bedrijfsleven mag stellen. Van de overheid moet ik daarin
echter zeer terughoudend optreden. Dat heb ik ook neergezet, denk ik.
De manier waarop de heer Weekers het benaderde, maar ook de heer Van
Dijck, leidt er naar mijn stellige overtuiging toe dat wij iets aan
het maken zijn wat niet handhaafbaar is.
Bij de uitwerking en de bestudering van de wet, ook naar aanleiding
van alle vragen die gesteld zijn, wordt mij steeds duidelijker dat je
te maken hebt met een beperkte groep mensen, die buitengewoon goed op
de hoogte zijn van de financiële handel en wandel. Daarbij is
optimalisering een doel voor het veilig stellen van het inkomen. Dat
vind ik overigens een gerechtvaardigd doel. Daarvoor hebben zij vaak
doorgeleerd. Dat willen zij. Ik vind dat daarbij hoort dat zij
rechtvaardig belasting afdragen. Dit is een spanningsveld. Ik
accepteer dat mensen proberen dit zo beperkt mogelijk te houden,
terwijl de overheid probeert ook zijn deel te krijgen. Dit heb ik de
heer Weekers eigenlijk ook horen zeggen. Dit is het standpunt dat de
ChristenUnie altijd heeft ingenomen, en dat ik nu nog steeds huldig.
Wat betreft de "step-up": het is mijn stellige overtuiging dat de
beperkte groep managers waarmee wij te maken hebben, dit is een
overzienbaar aantal, een belangrijk deel al de afspraak met de
Belastingdienst gemaakt heeft en eigenlijk in alle voorbije discussies
zijn verantwoordelijkheid genomen heeft.
Een ander deel heeft echter willens en wetens gezegd dat niet te doen
en het erop te laten aankomen. Dan vindt de fractie van de
ChristenUnie het buitengewoon gerechtvaardigd dat de overheid zegt:
prima, maar nu gaan wij dwingen om tot een afspraak te komen.
De voorzitter:
Mijnheer Van Dijck, ik heb u al twee keer het woord gegeven. Wij gaan
niet opnieuw beginnen.
De heer Van Dijck (PVV):
Voorzitter. Ik wil de heer Cramer een nieuwe vraag stellen, naar
aanleiding van zijn vorige antwoord.
De voorzitter:
Dat kan zijn, maar dan stel ik u voor deze in de tweede termijn te
stellen.