SGP
10 - 09 - 08 | Onderzoek marktwerkingsbeleid
De SGP is blij dat de minister het gevoerde marktwerkingsbeleid van de
afgelopen twee decennia heeft geëvalueerd. Voor de SGP is bij de
beoordeling van marktwerking niet zo veel mogelijk economische groei,
maar dienstbaarheid.
Vanuit deze visie is het waarborgen van het publieke belang altijd een
essentiële beperkende voorwaarde geweest.
________________________________________
ONDERZOEK MARKTWERKINGSBELEID
10 september 2008
B.J. van der Vlies
Voorzitter, in de afgelopen twee decennia is de Nederlandse economie
sterk veranderd door de introductie van marktwerking - het spel van
meer vraag en aanbod - op een groot aantal terreinen waar de overheid
eerst de rol had van marktpartij. En hoewel marktwerking in deze
periode als oplossing werd gezien voor vrijwel alle problemen, is het
maatschappelijke debat de laatste paar jaar - gelukkig - kritischer
van toonzetting geworden.
De SGP-fractie heeft in de achterliggende vijftien jaar namelijk
ernstige kritiek geuit op het bijkans onaantastbare dogma van de
marktwerking. Het was de tijd van een kleinere én betere overheid,
verzelfstandiging, privatisering, marktconforme elementen in verband
met concurrerende prijzen. Hoewel daarin elementen zitten die de
SGP-fractie onderschrijft, kan en mag de markt niet te allen tijde als
het meest geëigende ordeningskader worden gezien. Voor de SGP-fractie
is altijd van belang geweest dat de markt niet een doel op zich is,
maar een middel waar heel voorzichtig mee omgegaan moet worden. De
markt moet in onze visie gezamenlijk met de overheid, kerken, gezinnen
en individuen de opdracht in de praktijk brengen om de aarde te bouwen
en te bewaren. Het hoogste doel is voor ons daarom niet zoveel
mogelijk economische groei, maar dienstbaarheid in de wereld ten
dienste van God, de schepper van alle dingen, en het beste voor onze
naaste. Vanuit deze visie is het waarborgen van de publieke belangen
altijd een essentiële beperkende voorwaarde geweest. De liberale
theorie van Adam Smiths âinvisible handâ gaat onzes inziens dan ook
niet op, in onze complexe en ondoorzichtige 21ste-eeuwse
marktverhoudingen.
Mijn fractie heeft in het verleden niet tegen alle
marktwerkingsoperaties gestemd. Zoals gezegd hebben wij vooral grote
moeite met het eenzijdige marktwerkingsdogma. Maar als er overtuigende
argumenten waren om marktwerking in te voeren, hebben wij daaraan
meegewerkt. En toegegeven moet worden: in sommige sectoren heeft
marktwerking inderdaad grote voordelen opgeleverd voor burgers.
ONDERZOEKSRAPPORT EZ
Voorzitter, gezien onze kritische houding betreffende
marktwerkingsoperaties, was mijn fractie verheugd dat de minister van
Economische Zaken besloot de effectiviteit en de doelmatigheid daarvan
te onderzoeken. Immers, bij duidelijke lessen voor de toekomst is
iedereen gebaat, met name de burgers die met een geliberaliseerde
markt te maken hebben.
Maar helaas, mijn fractie betreurt het oprecht dat het onderzoek is
uitgevoerd door ambtenaren van het ministerie van Economische Zaken.
Het ministerie nota bene dat zichzelf altijd een zeer prominente rol
heeft toebedeeld bij de ontwikkeling van het marktwerkingsbeleid in
Nederland! Dat gebeurde weliswaar onder begeleiding van enkele
wetenschappers, maar toch! Deze beleidskeuze van de minister roept bij
mijn fractie echt veel vragen op. De slager keurt zijn eigen vlees
toch ook niet? Of, in dit geval toepasselijker, de marktpartijen
bestrijden toch ook niet haar eigen kartels en prijsafspraken? Waarom
heeft de minister er niet voor gekozen om een onafhankelijke partij
dit onderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld door de Algemene
Rekenkamer?
Ook inhoudelijk wordt mijn fractie van het onderzoek
Marktwerkingsbeleid niet veel wijzer. Positieve resultaten worden
breed uitgemeten, terwijl tegenvallende resultaten vaak worden
verzacht. En lessen als âMarktwerking is een middel, niet een doelâ,
âMarktwerkingsbeleid is maatwerkâ en âGoed toezicht is noodzakelijkâ
zijn open deuren die iedereen had kunnen bedenken die de discussie van
de afgelopen jaren gevolgd heeft. Waarom zijn deze lessen niet
geconcretiseerd, bijvoorbeeld door het functioneren van het toezicht
grondig te evalueren?
Een andere punt waar mijn fractie geen duidelijkheid over krijgt,
betreft het spanningsveld dat de overheid enerzijds haar invloed
verliest, maar anderzijds wel de verantwoordelijkheid houdt voor de
publieke belangen. Dat heeft mijn fractie geregeld als een zorgpunt
benoemd. Een recent voorbeeld hiervan betreft het probleem van de te
hoge stroomnota. Doordat de energiemarkt geliberaliseerd is, heeft de
overheid in principe weinig meer te zeggen over wat er met de
overwinsten gebeurt die geboekt zijn. En ook vanmorgen werd het
dilemma weer duidelijk in het debat over de prijsstijging de nationale
vervoerbewijzen: de overheid heeft daar weinig meer over te zeggen.
Dat de overheid ook met dit dilemma worstelt, wordt duidelijk wanneer
we kijken naar de grote hoeveelheid regels die de afgelopen jaren zijn
opgesteld om de markt nog enigszins te bewegen in de door de overheid
gewenste richting. Is de minister het met mijn fractie eens dat er in
verschillende sectoren juist meer regels zijn gekomen door de
invoering van meer marktwerking, met meer administratieve lasten als
gevolg? Kan de minister de wenselijkheid hiervan aangeven? En kan zij
op dit punt haar visie voor de toekomst formuleren?
Ook vindt mijn fractie het jammer dat er in het rapport nog geen
helder antwoord wordt gegeven op de door de Tweede Kamer gestelde
vragen over de kwaliteitswaarborging van de publieke belangen. Een
recent rapport van de WRR komt tot de zorgelijke conclusie dat
investeringen voor de lange termijn in infrastructuren in Nederland
onvoldoende gewaarborgd zijn. Dat betekent een potentieel risico op
termijn voor de leveringszekerheid, innovatie en duurzaamheid van
voorzieningen als water, energie, transport, (tele)communicatie,
dijken, drinkwater en riolering. Erkent de minister dit gevaar, en
neemt ze de aanbevelingen van de WRR over?
Tot slot voorzitter nog enkele opmerkingen over de arbeidsvoorwaarden
van werknemers. Het onderzoeksrapport is nogal positief over de
arbeidsomstandigheden. Naar het oordeel van mijn fractie onterecht.
Het CPB heeft berekend dat de reële lonen van werknemers over het
algemeen dalen door de verminderde winstgevendheid van een bedrijf,
maar zet dat af tegen het gestegen algemene welvaartsniveau. Daarnaast
is het helder dat de werkdruk in 6 van de 11 sectoren gestegen is,
zijn de arbeidsvoorwaarden in 4 van de 11 sectoren versoberd, en
lijken vooral de hoger opgeleiden te profiteren van de
liberaliseringen. Dat vindt mijn fractie zorgelijk. Vanwaar dit
verschil van inzicht? En vindt de minister het algemeen
welvaartsniveau als gevolg van de marktwerking opwegen tegen de
verslechtering van arbeidsomstandigheden van de betrokken werknemers?
Voorzitter, ik zou nog veel meer vragen kunnen stellen, maar ik denk
dat ondertussen wel duidelijk is dat mijn fractie, zelfs na het
verschijnen van het onderzoeksrapport, vooral nog veel vragen heeft
over de effectiviteit van het gevoerde marktwerkingsbeleid. Ik hoop op
een aantal stevige en duidelijke antwoorden van deze minister.