College van Beroep voor het bedrijfsleven
Ahold-accountant ernstig tekortgeschoten
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in Den Haag heeft
op 11 september 2008 in hoger beroep uitspraak gedaan over de klacht
tegen de accountant in de Aholdzaak.
De Stichting onderzoek bedrijfsinformatie Sobi heeft geklaagd over de
goedkeurende verklaring die de accountant indertijd heeft afgegeven
bij de consolidatie in de groepsjaarrekeningen van Ahold van vijf
buitenlandse deelnemingen. Sobi meent dat de controlletters met
betrekking tot die deelnemingen ten onrechte zijn aangeduid als
groepsbelangverklaringen.
Het CBb stelt voorop dat de vraag of de deelnemingen van Ahold kunnen
worden beoordeeld als groepsmaatschappij volgens de Nederlandse
regelgeving moet worden beantwoord op basis van de feitelijke
situatie. Of de accountant beschikte over een controlletter of
groepsbelangverklaring is voor het antwoord op die vraag niet van
belang. Sobi gaat er ten onrechte van uit dat dat wel het geval is.
Haar grieven op dit punt zijn reeds hierom ongegrond. De accountant
kon naar het oordeel van het CBb op basis van zijn controlebevindingen
tot de conclusie komen dat sprake was van feitelijke zeggenschap van
Ahold over de deelnemingen.
Wel gegrond is de grief van Sobi over het afgeven van een goedkeurende
verklaring bij de zogenaamde 20F-formulieren. Dit zijn verklaringen
die worden opgemaakt ten behoeve van de Amerikaanse toezichthouder
SEC.
Volgens de Amerikaanse verslagleggingsregels mag een goedkeurende
verklaring alleen worden afgegeven als de accountant beschikt over een
schriftelijk stuk waaruit blijkt dat de groepsmaatschappij - in dit
geval Ahold - overwegende zeggenschap heeft over de deelneming. In het
geval van de deelneming in DAIH heeft de accountant de goedkeurende
verklaring verstrekt voordat de controlletter door hem was ontvangen
en zelfs voordat deze was totstandgekomen. De klacht van Sobi is
daarom op dit punt alsnog gegrond verklaard.
Het beroep van de accountant zelf was gericht tegen het oordeel van de
raad van tucht dat hij in zijn rol van groepsaccountant te kort is
geschoten bij de controle van de deelneming in USFoodservice. Volgens
het CBb was bij USFoodservice sprake van bijzondere omstandigheden.
Deze waren gelegen in de fraudegevoelige wijze waarop destijds bij
USFoodservice leverancierskortingen werden berekend en in het feit dat
het management persoonlijk belang had bij het resultaat en daarmee bij
de omvang van die leverancierskortingen. Deze bijzondere
omstandigheden, die al in 2000 waren gesignaleerd, hadden voor de
accountant aanleiding moeten vormen zich in de problematiek te
verdiepen en de controle, die werd uitgeoefend door Deloitte US,
nauwlettender te volgen dan in normale omstandigheden het geval zou
zijn geweest. Deloitte US heeft een verificatieprocedure gehanteerd
die onder de genoemde buitengewone omstandigheden niet toereikend was.
De accountant had moeten aandringen op doeltreffender maatregelen.
Voor de overtredingen tezamen legt het CBb, evenals eerder de raad van
tucht, de maatregel van schriftelijke berisping op. Hierbij is in
aanmerking genomen enerzijds dat de accountant ernstig is
tekortgeschoten en blijk heeft gegeven van een grote mate van
passiviteit ten opzichte van wat hem werd aangeleverd en anderzijds
dat deze gebeurtenissen het einde hebben betekend van zijn carrière
waarin hij niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.
LJ Nummer:
BF0385
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 11 september 2008