Ingezonden persbericht
SV 2008, nr. 98 inzake nieuw advies Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
2008 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
98 vragen van mevr. K. Bouazani en dhr. G.P. Isabella
(ingekomen 9 september 2008)
Schriftelijke vragen inxake nieuw advies Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO)
In de Volkskrant van 5 september 2008 wordt aandacht geschonken aan het vandaag verschenen advies van de RMO met de titel: De ontkokering voorbij. Hierin staat beschreven hoe publieke organisaties, in bijvoorbeeld de jeugdzorg of probleemwijken, regelmatig het verwijt krijgen dat zij langs elkaar heen werken, verantwoordelijkheden op elkaar afschuiven en niet in staat zijn sociale problemen daadkrachtig aan te pakken. De oplossing hiervoor wordt veelal gezocht in meer coördinatie, meer afstemming en integraal werken: ontkokering.
De RMO waarschuwt voor het veroorzaken van een nieuwe coördinatielaag waardoor meer bureaucratie ontstaat en juist niet een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van gesignaleerde problemen. Als voorbeeld worden de plannen van minister Rouvoet om in alle gemeenten centra voor jeugd en gezin in te richten genoemd. Vanuit de praktijk en de professionals bestaat een grote roep om ontkokering en integraal beleid.
In het licht van de positieve insteek van dit College en de extra investeringen die er worden gepleegd in de jeugdgezondheidszorg, de Ouder Kind Centra en het jeugdbeleid in zijn algemeen, heeft de PvdA fractie de volgende vragen.
1. Is het College bekend met het zojuist verschenen rapport van de RMO en zo ja wat is uw inhoudelijke reactie hierop?
2. De RMO doet onder andere de volgende drie aanbevelingen:
. laat de burger meedenken,
. geef de beroepskracht meer handelingsruimte
. geef ruimte aan 'soepele, slimme en meervoudige antwoorden op maatschappelijke vragen.'
Hoe kijkt het College aan tegen deze praktische adviezen en kunt u aangeven of en zo ja op welke wijze er in Utrecht al conform deze aanbevelingen wordt gewerkt?
3. Indien het antwoord op vraag twee ontkennend is, kunt u dan aangeven op welke wijze deze aanbevolen alternatieven binnen de voorgestelde werkwijze van de Utrechtse OKC's zouden kunnen passen?
4. Is het College bereid deze alternatieven mee te nemen bij de organisatie van de OKC's en te bespreken met de betrokken organisaties?
5. Welke lessen trekt het College uit het bovengenoemde rapport voor de Utrechtse situatie en bent u bereid dit in de Commissie Mens en Samenleving met de raad te bespreken?
---- --