ChristenUnie
Bijdrage Ed Anker AO Toepassing artikel 1F vluchtelingeverdrag
Bijdrage Ed Anker AO Toepassing artikel 1F vluchtelingeverdrag
woensdag 10 september 2008 16:30
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Dit debat gaat over een
moeilijk dossier. Tijdens de bespreking van het generaal pardon, vorig
jaar, kwam de groep asielzoekers in de schijnwerpers te staan aan wie
artikel 1F is tegengeworpen. Terecht is besloten dat zij niet voor het
generaal pardon in aanmerking komen. Het is een uiterst ernstige zaak
als mensen mogelijk oorlogsmisdaden hebben gepleegd. Nederland is geen
veilige haven voor oorlogsmisdadigers en zal dit nooit mogen worden.
Dat valt namelijk niet te verenigen met een beleid waarbij wij juist
een toevluchtsoord willen zijn voor mensen die vluchten voor oorlogen.
Het is daarom van groot belang dat vermeende
oorlogsmisdadigers die in Nederland asiel vragen, zo snel mogelijk
worden vervolgd of teruggestuurd. Personen die de 1F-status hebben,
mogen niet langer in Nederland blijven. Zij worden ongewenst verklaard
na een onherroepelijk geworden tegenwerping van artikel 1F en moeten
dan het land verlaten. Tijdens hun verblijf in Nederland wordt er
alles aan gedaan om deze mensen te vervolgen voor de misdaden waarvan
zij worden verdacht. Dit lijkt duidelijk. Het spreken van recht is de
enige manier om van een verdenking af te komen. De verdenking kan door
vrijspraak worden weggenomen of er wordt geboet voor de misdaden.
De praktijk is echter minder duidelijk. Het grootste deel
van de groep 1F'ers bestaat uit Afghanen die op basis van het
ambtsbericht uit 2000 de 1F-status hebben gekregen. Van deze groep kan
een deel niet worden uitgezet in verband met artikel 3 van het EVRM.
Een ander deel keert niet terug, omdat Afghanistan of derde landen
weigeren hen op te nemen. Deze groep verblijft nu illegaal in
Nederland, heeft geen recht op opvang en zwerft dus op straat. Binnen
deze groep bevinden zich mensen die daadwerkelijk oorlogsmisdaden
hebben gepleegd en een gevaar zijn voor de openbare orde. Er bevinden
zich ook mensen binnen deze groep die slechts een administratieve
functie hebben vervuld binnen een fout regime. Zij hebben daarmee een
beroerde, zelfs verwerpelijke keuze gemaakt, maar door hen bij de
daadwerkelijke kampbeulen op te tellen, is een vervuiling van de groep
1F'ers ontstaan. Het gaat bij de 1F'ers vooral om deze groep, die
redelijk groot is. Ook de gezinsleden spelen een rol. Het gaat daarbij
vaak om kinderen die inmiddels goed Nederlands spreken en volledig
zijn geïntegreerd. Deze groep brengt ons steeds meer in verlegenheid.
De heer Van de Camp noemde het te gek voor woorden dat
Afghanistan geen mensen wil terugnemen en hieraan niet meewerkt,
terwijl Nederland zwaar werk levert om de situatie in het land te
verbeteren. Kortheidshalve sluit ik mij op dit punt aan bij zijn
woorden.
De fractie van de ChristenUnie vindt dat er in de toekomst
veel minder dan nu het geval is, discussie moet kunnen ontstaan over
de juistheid van de 1F-status in individuele gevallen. Als daarover
namelijk minder onduidelijkheid ontstaat, zijn zwaardere maatregelen
mogelijk tegen personen aan wie artikel 1F is tegengeworpen. De
familie kan dan van meet af aan beoordeeld worden op eigen gronden.
Wij moeten deze mensen intensiever vervolgen, en ervoor zorgen dat zij
aan het einde van het traject niet in de Nederlandse samenleving
kunnen blijven rondlopen. In de brief van de staatssecretaris worden
stappen aangekondigd in die richting. Er wordt meer ingezet op
opsporing en vervolging van oorlogsmisdadigers. Dat is een goede zaak
en heeft een afschrikwekkend effect. De fractie van de ChristenUnie
vindt het jammer dat de staatssecretaris haar inzet op het punt van
opsporing en vervolging feitelijk beperkt tot de situaties waarin niet
kan worden uitgezet, omdat zij uitzetting voor laat gaan. Als
duidelijk wordt dat je als oorlogsmisdadiger in Nederland grote kans
maakt om te worden vervolgd, laat je het wel uit je hoofd om naar
Nederland te komen. Die dreiging is dus belangrijk.
Op dit moment kent de IND veel 1F-labels toe terwijl niet
direct strafrechtelijk onderzoek mogelijk is. Dit is een beroerd
voorbeeld van de moeizame aansluiting van het bestuursrecht op het
strafrecht. De eisen voor een strafrechtelijk onderzoek zijn vele
malen zwaarder dan de relatief eenvoudige aanleiding voor een 1F-label
in het bestuursrecht. Het OM moet vanaf het begin onderzoek doen naar
mogelijke oorlogsmisdaden. Daarvoor moet veel meer capaciteit worden
vrijgemaakt. Men kan op dit moment slechts vijf zaken per jaar aan. Ik
vraag mij bovendien af of wij hierbij spreken over vijf zaken per
jaar, of over vijf zaken tot nu toe. Het laatste zou betekenen dat de
situatie nog ernstiger is.