Gerechtelijke organisatie

Vorderingen tot schadevergoeding in twee Srebrenica-zaken afgewezen

Den Haag, 10 september 2008 - De rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag uitspraak gedaan in twee rechtszaken tegen de Nederlandse Staat over de massamoord in juli 1995 op de mannelijke Moslimbevolking van Srebrenica door eenheden van het Bosnisch-Servische leger onder leiding van generaal Mladic. Deze procedures waren aangespannen door nabestaanden van individuele slachtoffers. In beide zaken heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding afgewezen.

Het Internationaal Gerechtshof heeft in 2007 de massamoord in juli 1995 op vele duizenden Moslimmannen in Oost-Bosnië als genocide gekwalificeerd. In die periode was een Nederlands bataljon, Dutchbat, daar gelegerd in het kader van de vredesmissie van UNPROFOR, een onderdeel van de Verenigde Naties. Het mandaat dat UNPROFOR van de VN-Veiligheidsraad had gekregen, was gericht op bescherming van de lokale bevolkingen in de gebieden die als veilig gebied (`safe area') waren aangewezen. Srebrenica was het eerste gebied dat als `safe area' is aangewezen.

Eisers in de ene zaak zijn nabestaanden van Rizo Mustafic, die werkzaam was als elektricien voor Dutchbat. Aangenomen wordt dat hij na zijn onvrijwillige vertrek van het basiskamp (de `compound') van Dutchbat is vermoord. In de andere zaak treedt Hasan Nuhanovic als eiser op. Hij was als tolk in dienst van de Verenigde Naties en heeft onder meer voor Dutchbat gewerkt. Zijn ouders en jongere broer hadden op de compound bescherming gezocht. Ook zij hebben na hun vertrek van de compound de dood gevonden. Hasan Nuhanovic zelf behoorde tot het lokale personeel dat bij Dutchbat mocht blijven.

Eisers in beide zaken stellen dat Dutchbat en `Den Haag' onrechtmatig hebben gehandeld door de slachtoffers onvoldoende bescherming te bieden en hen aan de vijand bloot te stellen. De Nederlandse Staat moet hiervoor volgens eisers aansprakelijk worden gehouden. Eisers in de zaak Mustafic beroepen zich bovendien op een beschermingsovereenkomst die Rizo Mustafic met de Staat zou hebben gesloten.

Het verweer van de Staat houdt in de kern in dat het handelen van Dutchbat niet aan de Nederlandse Staat, maar uitsluitend aan de Verenigde Naties moet worden toegerekend, aangezien deze organisatie de operationele gezags- en bevelsbevoegdheid (`operational command and control') over het Nederlandse bataljon uitoefende. De rechtbank heeft dit verweer gehonoreerd.

Het handelen van Dutchbat moet volgens de rechtbank worden beoordeeld in het kader van het optreden van UNPROFOR, waarvan het deel uitmaakte. De rechtbank verwerpt de stelling dat na overdracht van de relevante bevels- en gezagsbevoegdheden aan de Verenigde Naties nog steeds moet worden getoetst of de Staat heeft voldaan aan zijn verplichtingen onder de mensenrechtenverdragen, het Genocideverdrag en de Rode Kruisverdragen (conventies van Genève). Wanneer bij de uitoefening van bevoegdheden waarover de Staat niet meer beschikt, normen zijn geschonden, dan heeft als uitgangspunt te gelden dat deze schendingen niet aan de Staat kunnen worden toegerekend. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is volgens de rechtbank niet van toepassing, aangezien de Verenigde Naties daarbij geen partij zijn en de inwoners van Srebrenica niet onder de rechtsmacht van Nederland vielen.

Alleen wanneer de leiding van de Nederlandse krijgsmacht en/of leden van de Nederlandse regering de bevelsstructuur van de Verenigde Naties hadden doorbroken, waardoor de feitelijke grondslag waarop de toerekening aan de Verenigde Naties berust in juli 1995 was aangetast, bestaat er ruimte voor toerekening aan de Nederlandse Staat. De rechtbank heeft daarom onderzocht of van de kant van de Nederlandse autoriteiten aan Dutchbat opdracht is gegeven om VN-bevelen te negeren of daartegen in te gaan. Ook heeft de rechtbank zich afgevraagd of Dutchbat zich met instemming van de gezagsdragers in Nederland in meer of mindere mate uit de VN-bevelslijn heeft losgemaakt. Op basis van de door eisers gestelde feiten heeft de rechtbank echter niet tot toerekening aan de Nederlandse Staat kunnen concluderen.

De twee rechtszaken waarin de rechtbank vandaag uitspraak heeft gedaan, zijn zaken van individuele eisers tegen de Nederlandse Staat. In een andere procedure, die wordt gevoerd door de stichting `Mothers of Srebrenica' samen met tien individuele eiseressen, heeft de rechtbank op 10 juli 2008 (in een zogenoemd bevoegdheidsincident) uitgemaakt dat zij onbevoegd is een uitspraak te doen over de aansprakelijkheid van de Verenigde Naties voor de eerder genoemde massamoord omdat de Verenigde Naties immuniteit toekomt.

De vonnissen in deze zaken zijn op deze site gepubliceerd, in het Nederlands (LJN BF0184 en BF0187), Engels (LJN BF0181 en BF0182) en Bosnisch (onder de actualiteit in het Bosnisch).

LJ Nummers

BF0184
BF0187
BF0181
BF0182

Bron: Rechtbank 's-Gravenhage Datum actualiteit: 10 september 2008 Naar boven