Opening schooljaar Hanzehogeschool
04-09-2008
Toespraak van minister Vogelaar bij de officiële opening van het
studiejaar op de Hanzehogeschool in Groningen op 3 september 2008.
Dames en heren,
Een democratie heeft dwarse denkers nodig, mensen die politici en
bestuurders scherp houden en hen uitdagen om te reflecteren op
vanzelfsprekendheden. Ruimte voor dwarse denkers is tegelijkertijd een
belangrijke verworvenheid van ons democratisch bestel, één van die
kostbare verworvenheden die we moeten koesteren.
Vorige week zondag was in het televisieprogramma Zomergasten zo'n
dwarse denker, de socioloog Willem Schinkel. Hij poneerde de stelling
dat alle partijen in het integratiedebat zich schuldig maken aan het
buitensluiten of buiten houden van groepen mensen. Immers: als je
spreekt over integreren dan staan er nu blijkbaar mensen buiten de
samenleving. En waar is dat dan? Een prikkelende vraag.
Het gaat Schinkel natuurlijk niet om die woorden. Het gaat hem om het
beeld van de samenleving dat eruit spreekt. Schinkel meent dat alle
partijen in het integratiedebat eigenlijk op dezelfde manier kijken.
We hebben een wensbeeld de gedroomde samenleving. Een mix van hoe het
is of was en hoe het zou moeten zijn. Alles wat daar niet in past komt
van buiten.
En veel van het echte leven past natuurlijk niet in dat ideaalbeeld.
Dus voelen velen zich onzeker over de toekomst. Dat beeld kwam eerder
al treffend naar voren uit het zestiende SCP-jaarrapport van eind
2004. Een stevig rapport met heel veel cijfers en trends. Ons
nationale humeur bleek echter bondig samen te vatten als: Met mij gaat
het goed, maar niet met de samenleving.
Veel Nederlanders hebben zorgen over de criminaliteit, normen en
waarden, de sociale zekerheid, de veiligheid en de buitenlanders. Veel
hoop dat het in de toekomst beter wordt is er niet, maar als we mogen
kiezen dan liever een samenleving met meer solidariteit en gevoel voor
gemeenschapszin en niet de ratrace van de prestatiemaatschappij.
Die voorkeuren hebben te maken met veranderingen in de samenleving.
Het SCP noemt ze de vijf I's: Individualisering, Informalisering,
Informatisering, Internationalisering en Intensivering. Bij de eerste
vier kunt u zich wel wat voorstellen en bij de laatste gaat het om
hoge waardering van beleving en gevoel, behoefte aan variatie en
verandering. Je zou kunnen zeggen: meer en sneller.
Van deze ontwikkelingen is jarenlang vooral de lof gezongen. Maar
ondertussen is wel duidelijk dat ze in ieder geval óók hebben geleid
tot maatschappelijke versplintering en vervreemding bij veel mensen.
Een grote groep gevestigde en nieuwe Nederlanders profiteert bovendien
onvoldoende van de maatschappelijke verworvenheden als informatisering
en globalisering. Integendeel. Achterstandsituaties worden chronisch
en concentreren zich in bepaalde wijken. Nieuwe Nederlanders trekken
zich terug op de eigen waarden, tradities en het geloof. In hun buurt
voelen ze zich argwanend bekeken.
Oorspronkelijke Nederlanders herkennen hun buurt niet meer en voelen
zich ongemakkelijk in een wijk waar de moskee in plaats van de kerk
het straatbeeld bepaald en bewoners er andere leefgewoonten op na
houden dan waar zij vertrouwd mee zijn. Het boezemt soms zelfs angst
in.
Begrijpelijk dat mensen zich bedreigd voelen en nieuw houvast zoeken.
Er staat ook echt veel op het spel. Van de toekomst van de
verzorgingsstaat en de plaats van ons land in de wereld tot de positie
van nieuwkomers en de ongemakkelijke discussie rond hun integratie die
dat meebrengt. Het kabinet waar ik deel van uitmaak, heeft niet
toevallig als motto samen werken, samen leven, ook wij maken ons
zorgen om de economische positie van ons land in een onzekere wereld,
het gebrek aan samenhang en de tegenstellingen tussen
bevolkingsgroepen.
Met name de maatschappelijke discussie over integratie is de afgelopen
jaren soms hard en met stemverheffing gevoerd. De toon was mij vaak
wat te schril en ik heb dan ook geprobeerd daar een beetje nuance in
aan te brengen. Naar mijn indruk moedigt die nuance aan dat de nieuwe
Nederlanders zich in het debat te mengen. In het debat rond de film
Fitna van Geert Wilders hebben ze bijvoorbeeld openlijk gesproken over
de verenigbaarheid van Islam en democratie en duidelijk uitgesproken
dat ze zich Nederlander voelen en hun geloof willen belijden binnen de
kaders van de Westerse democratie.
Verworvenheden van de westerse cultuur, zoals uitgedrukt in
grondrechten van de burgers, gelden gelukkig in zeer brede kring als
onaantastbaar. Ze zijn de basis voor een samenleving waarin mensen
zich veilig, vrij en gelukkig kunnen voelen. En waar die grondrechten
onder druk komen treden we daar als overheid tegen op. Het moet
daarbij voor iedereen duidelijk zijn dat er bijvoorbeeld vrijheid van
godsdienst én vrijheid van meningsuiting bestaat. We weten dat die
verschillende vrijheden in concrete situaties kunnen conflicteren, dan
is het uiteindelijk in onze rechtsstaat aan de rechter om uit te maken
welke in dat specifieke geval prevaleert.
Ik heb bij de bespreking van mijn integratienota 'Zorg dat je erbij
hoort' in de Tweede Kamer met veel nadruk over de grondrechten
gesproken. In dat debat stond ik niet lang stil bij alle andere
problemen die met de toestroom van grote aantallen immigranten
samenhangen. Die stonden immers al in de nota. Het steeds maar weer
opsommen van de realiteit rond taalachterstanden, werkloosheid,
eergerelateerd geweld, criminaliteit en overlast dreigt een verplicht
nummer te worden. Zomergast Schinkel noemt het de nieuwe politieke
correctheid.
Het benadrukken van het belang van de grondrechten mag daarentegen
nooit zon verplicht nummer worden. In het Kamerdebat gebruikte ik een
metafoor om duidelijk te maken hoe het Nederland waar dit kabinet naar
streeft eruit ziet.
Ik zette het beeld neer van een gebouw, waarvan het schokbestendige
fundament onze grondrechten zijn. Schokbestendig, dat wil zeggen: met
een zekere mate van flexibiliteit, want teveel stijfheid betekent
gevaar. We weten dat grondrechten in concrete situaties tegen elkaar
afgewogen moeten worden en dus stuk voor stuk niet absoluut zijn. Op
dit stevige fundament staat een gebouw met een menselijke maat dat
ruimte biedt en houvast. Ruimte omdat de appartementen niet eenvormig
zijn, maar mogelijkheden bieden voor eigenheid, vrijheid en
pluriformiteit. Houvast omdat er tussen de bewoners sociale verbanden
bestaan. Ze kunnen communiceren, omdat ze het Nederlands beheersen. Ze
hebben huisregels met elkaar afgesproken.
De metafoor spreekt me aan, omdat ik er veel in terugvind van waar we
naar streven in de krachtwijken: een combinatie van veiligheid,
vrijheid en sociale binding. Een goed begin voor emancipatie.
Er zijn bemoedigende ontwikkelingen. Ik noem er een paar: het aantal
niet-westerse migranten dat slecht Nederlands spreekt daalt gestaag.
We zijn er nog lang niet, maar het gaat de goede kant op. De tweede
generatie haalt bijna even vaak een startkwalificatie als autochtone
jongeren en de arbeidsparticipatie onder niet-westerse immigranten
stijgt.
Het zoeken naar houvast komt ook tot uitdrukking in het debat over
onze nationale identiteit. Rond grote sportevenementen zoals de
Olympische Spelen en voetbaltoernooien presenteren we ons graag als
oranje. En we zijn trots op de nieuwe Nederlanders in onze teams. Ook
op andere vlakken en momenten is er bij veel mensen behoefte aan een
wij-gevoel. Dat kan een bindende en inspirerende werking hebben. Dat
blijkt uit het initiatief tot een Nationaal Historisch Museum, de
plannen voor een Huis van de Democratie en de canon van de vaderlandse
geschiedenis. Maar op een ander niveau spreekt het ook uit de behoefte
om buren te kennen en samen te werken aan het verbeteren van de buurt.
Nationale identiteit is ook een issue in relatie tot de integratie.
Dat bleek maar weer eens toen prinses Máxima bij de presentatie van
het WRR-rapport hierover opmerkte dat dé Nederlandse identiteit niet
bestaat. Dat gáf me een commotie.
Onlangs reageerde het kabinet op dit rapport. We constateerden dat
Nederlanders ieder op eigen wijze invulling geven aan hun
Nederlanderschap en wat voor hen Nederland tot Nederland maakt. We
zeiden dat we niet kunnen en willen voorschrijven op welke wijze
mensen dat doen. En, ik citeer: Het debat over nationale identiteit
gaat óók hierover: hoeveel ruimte is er voor nieuwe gebruiken en
denkwijzen, waar liggen de grenzen, wat is onaantastbaar.
Dat lijkt me toch een heel wat verstandiger benadering van de situatie
in ons land dan die van Mark Rutte die vorige week in het Financieel
Dagblad weer eens de indruk wekte dat voor hem integratie hetzelfde is
als aanpassen. Aanpassen aan de joods-christelijke traditie, begrijp
ik uit zijn nieuwe beginselprogram, want dat heeft, zegt hij in het
interview, alles te maken met gelijkwaardigheid tussen man en vrouw.
Rutte vergeet dan maar even hoe er twee emancipatiegolven nodig waren
om die gelijkwaardigheid, voor zover al gerealiseerd, te bevechten op
zijn hooggeprezen traditie.
Dan hoor ik veel liever mijn collega Hirsch Ballin, die zei dat
identiteit een product is van geschiedenis, van een gezamenlijk beeld
van de toekomst, van gedeelde ervaringen en verhalen die iedereen kent
en doorgeeft aan volgende generaties.
Migranten en hun kinderen kunnen zich sterk met Nederland
identificeren, maar tegelijkertijd ook met het land van herkomst. Dat
hoeft op zich geen punt te zijn, maar we verwachten wel verbondenheid
met en betrokkenheid bij Nederland. Zich buiten de samenleving
opstellen of zich daarvan afkeren is wel een probleem. En dat laten we
ook niet zomaar gebeuren. Maar ik neem van de Zomergast en socioloog
Schinkel graag mee dat de gedroomde samenlevingde lat voor integratie
niet onbereikbaar hoog mag leggen. Want dat frustreert mensen ook.
Integreren is meedoen. Dat begint met taal, opvoeding, school en werk.
Met burgerschap. Als vrijwilliger, buurvrouw, huurder, coach en
collega. Als kiezer of gekozene. Zeker op school en in het werk komen
we regelmatig, langdurig en op een vanzelfsprekende wijze met elkaar
in contact. Daar telt vooral of je samen kunt werken en niet of je
herkomst en cultuur deelt. Natuurlijk kan een verschil in culturele
achtergrond soms tot onbegrip en irritatie leiden, maar door er over
te praten blijkt het vaak mogelijk tot werkbare oplossingen te komen.
De Nederlandse taal is het cement van de samenleving. Daar begint
alles mee. Om de kwaliteit van de inburgering te verbeteren en ervoor
te zorgen dat méér mensen inburgeren heb ik in 2007 het Deltaplan
inburgering gepresenteerd. Want we bereiken nog onvoldoende mensen en
de resultaten zijn ook nog onvoldoende. Uitgangspunt is dat de taal
pas écht voor iemand gaat leven als je hem gebruikt. Op school in het
werk enzovoort. Daarom is het zo belangrijk om verbinding te maken
tussen die domeinen met duale trajecten: niet alleen leren van de taal
in de klas, maar juist op de werkvloer en in de samenleving. Via
speciale cursussen kunnen jaarlijks 60.000 mensen beginnen met
inburgeren.
En dan de wijk. Migranten voelen zich soms makkelijker een Turkse
Groninger of misschien wel Turkse stadjer, dan Turkse Nederlander.
Daarom is de stad of de wijk een goed vertrekpunt voor identificatie.
Met de wijkaanpak, waarbij het gaat om investeren in stenen en mensen,
werken we samen met bewoners aan wijken waarmee mensen zich kunnen
identificeren en betrokken voelen bij de Nederlandse samenleving.
Het hoger onderwijs speelt een belangrijke rol bij deze praktische
insteek en via meer themas dan ik net genoemd heb, werkt ook het
kabinet samen met burgers aan de kwaliteit van de samenleving en de
integratie van iedereen die daarbij hoort.
Het hoger beroepsonderwijs heeft een bijzondere functie. Om te
beginnen is er de vorming van jonge mensen tot betrokken burgers en
professionals in een omgeving waarin men elkaar intensief, langdurig
en vanzelfsprekend ontmoet. De Hanzehogeschool doet dat heel bewust,
het begrip actieve tolerantie spreekt me aan. Geen onverschilligheid,
maar actief nadenken en discussiëren over de omgangsvormen op school.
Hogescholen zijn nu wat de HBS vroeger was: een echte
emancipatiemotor. Want 35% van de HBO-studenten komt uit gezinnen
zonder studietraditie en het aandeel allochtone studenten is er de
laatste tien jaar verdubbeld. Van de eerstejaars in het hoger
onderwijs heeft landelijk circa 13% op dit moment een niet-westerse
achtergrond. Bovendien laten de cijfers zien dat de meisjes het
daarbij relatief beter doen. Zij maken vaak een emancipatiesprong waar
vroeger twee of drie generaties over gedaan werd. En er ligt wat dit
betreft nog een hele wereld open, een grote vijver waarin u als hoger
onderwijs kunt vissen.
Voor eerste generatie migrantenvrouwen is die emancipatiesprong van de
tweede generatie vrouwen vaak niet weggelegd. Voor hen zou het goed
zijn als er mogelijkheden voor tweede kans onderwijs kwamen, zoals
veel autochtone vrouwen zich in de jaren zeventig emancipeerden via de
moedermavo en daarna doorstroomden naar deeltijd mbo- en
hbo-opleidingen. Een specifieke groep betreft de hoger opgeleide
vluchtelingen, die vaak onder hun niveau functioneren. Via beter
maatwerk in het taalonderwijs en toegankelijker opleidingen zouden zij
beter tot ontplooiing komen. Ook daarin kan het hoger onderwijs een
rol spelen. Ik weet ook dat hbos daar initiatieven voor nemen.
Het is een belangrijke opgave om al deze groepen betere kansen te
bieden om zich te ontwikkelen en hun opleiding te voltooien. Want er
zijn nog te veel obstakels. Ze missen meer dan gemiddeld de
aansluiting en haken vaker af. Bij de autochtone studenten heeft na
zes jaar studeren 66% een diploma behaald en bij de allochtone
studenten maar 48%. Het is dus de kunst om ze te helpen die eindstreep
wél te halen. Natuurlijk niet door ze hogere cijfers te geven of op
een andere manier voor te trekken. Maar wel door ervoor te zorgen dat
ze niet voortijdig af hoeven haken om redenen die met hun afkomst en
specifieke omstandigheden te maken hebben.
De Hanzehogeschool onderneemt veel op het gebied van ondersteuning
voor studerende migrantenkinderen. Zo is er TAS, taalondersteuning
voor allochtone studenten. Maar ook docenten en
schoolloopbaanbegeleiders krijgen competentieontwikkeling (hoe omgaan
met diversiteit?).
Nog een mooi voorbeeld: een studente van niet-westerse komaf nam het
initiatief om een studievereniging op te richten waar veel aandacht is
voor communicatieve vaardigheden van alle studenten. De
Hanzehogeschool ondersteunt haar hierbij met allerlei workshops voor
leden van de vereniging.
Dit soort initiatieven is van groot belang omdat we de komende
decennia alle jonge professionals en hoger opgeleiden nodig hebben die
we maar kunnen krijgen. En het is belangrijk omdat we straks op alle
niveaus mensen nodig hebben die om kunnen gaan met diversiteit.
Tegenover mijn huis in Utrecht staat het gebouw van het voormalige
Ooglijdersgasthuis. Een oer-Nederlands Kuijperiaans gebouw, een kleine
uitgave van het Amsterdamse CS en het Rijksmuseum. Het herbergt nu een
afdeling van de Hogeschool van Utrecht. s Ochtends vroeg zie ik er de
schoonmaakploeg aankomen. Allemaal wat oudere, allochtone vrouwen.
Vaak met een hoofddoek. Geen oudere Nederlanders ertussen. De schaarse
keren dat ik ook later op de ochtend nog thuis ben, verandert het
beeld. Dan komt de nieuwe generatie aanstappen en fietsen: de
studenten. Van alles door elkaar. Welgemoed kletsend, alle kleuren
door elkaar. Beter dan woorden illustreren deze twee beelden de enorme
sprong die in één generatie is gemaakt.
Mijn, onze generatie moet die beelden goed voor ogen houden. Anders
lopen we het risico dat we heel veel woorden en papier gebruiken in
een debat dat achter de verfrissende en hoopgevende werkelijkheid van
de nieuwe generatie aanloopt. Ik wens de Hanzehogeschool veel plezier
en succes met alle activiteiten in deze nieuwe werkelijkheid.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer