Residentiële justitiële opvoeding en de houding van jongens ten opzichte van
sociale grenzen
Datum: 04 september 2008
Promotie: J.Y. Drost, 13.15 uur, Academiegebouw, Broerstraat 5,
Groningen
Proefschrift: Residentiële justitiële opvoeding en de houding van
jongens ten opzichte van sociale grenzen
Promotor(s): prof.dr. J.E. Rink
Faculteit: Gedrags- en Maatschappijwetenschappen
Jongeren in een justitiële jeugdinrichting hebben allen sociale en/of
materiële grenzen overschreden. Het betreft wetten, voorschriften en
verwachtingen van de omgeving, die op normen en waarden van de
samenleving berusten. Als algemeen doel kan dan ook worden gesteld dat
deze jongeren moeten leren omgaan met sociale en materiële grenzen.
Aangezien jongeren in (gesloten) justitiële jeugdinrichtingen in het
eerste (half) jaar van hun verblijf nog weinig direct contact met de
samenleving hebben is het niet mogelijk om eventuele
gedragsveranderingen in die samenleving te meten.
In dit descriptief en exploratief onderzoek staat dan ook de vraag
centraal of er een aantoonbaar verschil en/of verband bestaat tussen
de wijze waarop de residentiele opvoeding en behandeling gestalte
krijgt binnen justitiële jeugdinrichtingen en de attitude of houding
van de daar geplaatste jongens ten opzichte van sociale limieten. Het
onderzoek richt zich op drie niveaus: het algemene management, het
middenmanagement en de groepsopvoeders van de in het onderzoek
betrokken instellingen. Het betreft een aantal justitiële
behandelinrichtingen met te onderscheiden behandelbenaderingen,
hoofdzakelijk gebaseerd op leertheoretische, psychodynamische,
groepsdynamische en multimethodische principes.
Uit het onderzoek blijkt dat jongens die een jaar in een justitiële
jeugdinrichting verblijven meer kennis hebben van verschillende
reactiemogelijkheden ten aanzien van hun houding ten opzichte van
sociale grenzen dan jongens die daar een half jaar verblijven.
Bovendien zijn ze bereid zich meer aan te passen en willen ze meer
onderhandelen over de sociale limieten waarvoor zij worden gesteld.
Ook zijn ze van plan de betreffende sociale limieten minder te
overtreden.
Uit het onderzoek naar de attitudes en behandelingsbenaderingen blijkt
dat vooral de jongens uit de multi-methodische benadering minder
kennis hebben van verschillende reactiemogelijkheden. Dit kan het
gevolg zijn van het feit dat het hier allen jongens betreft met een
licht verstandelijke beperking.
Bij de analyse van de samenhangen tussen aan aantal pedagogische
klimaataspecten en de houding van de jongens vallen met name de grote
positieve verbanden op tussen de variabele `verzorging' en de
verschillende reactie- en motivatietypen. Een goede `verzorging' van
de jongens kan worden gezien als een belangrijke basale,
non-specifieke methodevariabele waarmee tegemoet wordt gekomen aan
basisbehoeften van de mens.
Er wordt geen statistisch significante samenhang gevonden tussen
verschillende opvoedingstaken van de jongens ten opzichte van sociale
limieten binnen de totale onderzoeksgroep, noch binnen de
verschillende opvoedingsbenaderingen.
Tot slot wordt conform de verwachting vastgesteld dat de
groepsopvoeders in het eerste (half) jaar van het verblijf van de
jongens meer controlerende taken uitvoeren dan ondersteunende taken.
Nader onderzoek is noodzakelijk naar algemene interventiefactoren,
ongeacht de soort behandeling en de doelgroep, die van invloed zijn op
de kwaliteit van de hulpverlening.
Rijksuniversiteit Groningen