Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
VERDIEPINGSONDERZOEK
GEWICHTENREGELING
- eindrapport -
drs. C.T.A. van Bergen
dr. M. de Weerd
Amsterdam, mei 2008
Regioplan publicatienr. 1705
Regioplan Beleidsonderzoek
Nieuwezijds Voorburgwal 35
1012 RD Amsterdam
Tel.: +31 (0)20 - 5315315
Fax : +31 (0)20 - 6265199
Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan
Beleidsonderzoek in opdracht van het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
VOORWOORD
Sommige kinderen zijn door hun opvoeding of omgeving onvoldoende voor-
bereid op het leren op school en lopen daardoor een onderwijsachterstand op.
Scholen in het basisonderwijs met relatief veel van deze leerlingen ontvangen
via de gewichtenregeling extra geld. Dat extra geld is bedoeld om de
achterstanden te compenseren en de kansen van de kinderen te vergroten om
hun talenten te ontwikkelen. Sinds 1 oktober 2006 wordt het gewicht van een
leerling vastgesteld op basis van het opleidingsniveau van de ouders of
verzorgers. De criteria etniciteit en beroep, die voorheen ook een rol speelden
bij de bepaling van het gewicht, zijn sindsdien komen te vervallen. De
gewijzigde gewichtenregeling wordt stapsgewijs in het basisonderwijs
ingevoerd.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in het voorjaar van
2008 een onderzoek uit laten voeren naar de kennis, de beleving en de
uitvoering van de gewijzigde gewichtenregeling op de scholen. Het onderzoek,
dat is uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek, moet meer inzicht geven
in het proces van registratie en vaststelling van de gewichten op de scholen en
in de problemen die zich daarbij voordoen. In het voorliggende rapport worden
de resultaten van het onderzoek gepresenteerd.
Op deze plaats danken wij de respondenten van scholen die bereid zijn
geweest een vragenlijst in te vullen en de respondenten die daarnaast ook
hebben deelgenomen aan de groepsgesprekken. Bovendien gaat onze dank
uit naar mevrouw Haanraadts van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap en de heer Davids van de Bond Katholiek Primair Onderwijs voor
de begeleiding van het onderzoek.
Drs. C.T.A. van Bergen (projectleider)
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting ........................................................................................... I
1 Inleiding ........................................................................................... 1
1.1 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen............................. 1
1.2 Onderzoeksopzet............................................................... 3
1.3 Leeswijzer.......................................................................... 4
2 Achtergronden ................................................................................. 5
2.1 Problemen in de uitvoering van de gewichtenregeling...... 6
3 De nieuwe gewichtenregeling in de praktijk................................. 9
3.1 Bekendheid en duidelijkheid.............................................. 9
3.2 Beleving en acceptatie....................................................... 12
3.3 Praktijk van de uitvoering................................................... 14
3.4 Controle.............................................................................. 22
3.5 Verbetermogelijkheden...................................................... 24
4 Conclusies........................................................................................ 27
Bijlagen ........................................................................................... 33
Bijlage 1 Responsanalyse................................................................. 35
Bijlage 2 Deelnemers groepsgesprekken......................................... 37
Bijlage 3 Tabellen bij hoofdstuk 3..................................................... 39
SAMENVATTING
Met ingang van 1 oktober 2006 is de gewichtenregeling voor het basisonder-
wijs gewijzigd. Uit recente controles blijkt dat basisscholen de nieuwe
gewichten echter onvoldoende (kunnen) registreren. Om meer inzicht te
krijgen in het proces van de vaststelling van het leerlinggewicht op de scholen
en de daarbij gemaakte keuzes die tot verkeerde bekostigingsgegevens
kunnen leiden, heeft het ministerie van OCW Regioplan Beleidsonderzoek
opdracht gegeven een verdiepend onderzoek uit te voeren.
Het doel van het onderzoek is het aanleveren van bruikbare beleidsinformatie
die kan leiden tot verbetering van de communicatie over en ondersteuning bij
de uitvoering van de regeling op korte termijn en eventueel tot een aanpassing
van de regeling op lange termijn. Uiteindelijk moet het aantal fouten in de
vaststelling van de bekostigingsgegevens worden gereduceerd.
Het onderzoek is gestart met een korte deskresearch die informatie opleverde
voor het ontwikkelen van de vragenlijst die onder scholen is uitgezet.
Er is vervolgens een enquête (schriftelijk en via internet) uitgezet onder een
groep van 1100 scholen, samengesteld uit scholen met een hoog school-
gewicht en uit scholen die recent door de auditdienst zijn gecontroleerd. De
bereidheid om de vragenlijst in te vullen was groot onder de aangeschreven
scholen. In totaal hebben vertegenwoordigers van 660 scholen aan het
onderzoek meegewerkt. Dat komt neer op een respons van zestig procent,
een hoog percentage gezien de korte doorlooptijd van het onderzoek.
Naast de enquête zijn door middel van twee groepsgesprekken de mogelijk-
heden voor aanpassing en verbetering van de regeling verder geïnventari-
seerd. Ook de bereidheid om aan de gesprekken deel te nemen was groot.
Uiteindelijk hebben dertien personen deelgenomen.
Uit de hoge respons op de enquête en de inhoud van de gesprekken blijkt dat
het onderwerp `leeft' op de scholen.
Hieronder bespreken we in het kort de resultaten van het onderzoek. We
wijzen er daarbij op dat die resultaten, gezien de samenstelling van de
steekproef, niet representatief zijn voor de totale populatie van basisscholen,
maar een beeld geven van de situatie op de scholen die veel met de regeling
te maken hebben.
Bekendheid en duidelijkheid
Hoewel slechts 10 procent van de respondenten zelf aangeeft over onvoldoen-
de kennis te beschikken om de regeling goed uit te kunnen voeren, worden er
relatief veel fouten gemaakt op een aantal kennisvragen in de enquête. Uit de
fouten blijkt dat bijna de helft van de respondenten toch niet goed op de
hoogte is van belangrijke uitgangspunten van de regeling of van de criteria op
basis waarvan het gewicht wordt vastgesteld. Ook geeft ongeveer de helft
onjuiste antwoorden bij de gevraagde categorie-indeling van opleidingen. Er
bestaat dus een gebrek aan kennis over de regeling bij een relatief groot deel
---
van de onderzochte scholen die veel met de regeling te maken hebben, terwijl
men zich daar niet bewust van is.
Iets minder dan de helft van de respondenten vindt de regeling onduidelijk. Die
onduidelijkheid geldt dan vooral het waarderen en categoriseren van buiten-
landse opleidingen. Ook (maar in mindere mate) vindt men het onduidelijk hoe
dat met Nederlandse opleidingen in zijn werk gaat en hoe de juiste informatie
van de ouders kan worden verkregen.
Onduidelijkheden en gebrek aan kennis spelen een rol bij de acceptatie en de
uitvoering van de regeling. Naarmate de kennis minder ver is ontwikkeld,
wordt de nieuwe regeling minder geaccepteerd en worden er meer problemen
ondervonden bij de praktische uitvoering ervan.
Acceptatie en beleving
Meer dan de helft (59%) van de respondenten vindt het oneerlijk dat etniciteit
geen rol meer speelt bij de vaststelling van het gewicht. Een ruime meerder-
heid (82%) van de respondenten vindt bovendien dat de gewichtenregeling
ongunstig uitvalt voor hun school. Dit oordeel is dan vooral gebaseerd op een
teruglopend schoolgewicht. Voor de terugloop in de vergoeding is een
compensatieregeling is getroffen. Scholen met veel allochtone gewichtenleer-
lingen uit de oude regeling vinden vaker dat de regeling ongunstig uitvalt dan
scholen met veel autochtone gewichtenleerlingen.
De regeling wordt als oneerlijk en ongunstig ervaren, omdat het aantal
gewichtenleerlingen terugloopt terwijl de problemen van de leerlingenpopulatie
gelijk blijven. In de groepsgesprekken werden vooral de criteria en de
uitvoerbaarheid van de regeling ter discussie gesteld. Met het loslaten van
etniciteit en beroep als criterium voor de bepaling van het leerlinggewicht en
door alleen te kijken naar de gevolgde opleiding van beide ouders wordt
onvoldoende recht gedaan aan de specifieke situatie van de leerling.
Bovendien is de regeling er volgens de gespreksdeelnemers moeilijker
uitvoerbaar door geworden. Het kost veel tijd en moeite om de juiste gegevens
van beide ouders te verkrijgen en die vervolgens in de juiste gewichtscategorie
in te delen, vooral bij buitenlandse opleidingen. Een deel van de respondenten
wijst erop dat ze niet de mogelijkheid hebben om de informatie van ouders te
verifiëren, wanneer ze twijfelen aan de hoogte van de door hen opgegeven
opleiding.
Hoewel de acceptatie van de regeling beperkt is, zegt driekwart van de
respondenten de regels na te volgen. Een kwart is hier dus echter minder
uitgesproken over.
Praktijk van de uitvoering
Het overgrote deel (circa 90%) van de onderzochte scholen vindt het ver-
krijgen van de opleidingsgegevens van in het buitenland opgeleide ouders
moeilijk. Ongeveer een kwart vindt dat (ook) voor in Nederland opgeleide
ouders. Het kost veel werk en de school ontvangt onvolledige of verkeerde
informatie. Scholen denken dat ouders vaak een te hoge opleiding opgeven,
uit schaamte of omdat ze denken dat het in het belang is van de opleidings-
kansen van hun kind.
II
Ruim veertig procent van de scholen gebruikt voor het verzamelen van de
opleidingsgegevens de `Voorbeeld nieuwe ouderverklaring' uit de brochure
`Nieuwe gewichtenregeling basisonderwijs' van CFI.1 Het merendeel van de
scholen maakt dus geen gebruik van het voorbeeldformulier, maar gebruikt
een zelfontworpen formulier of (soms) een formulier dat wordt ontleend aan
het leerlingadministratiesysteem. Volgens driekwart van de respondenten is
het vooral voor buitenlandse ouders moeilijk om de ouderverklaring met
opleidingsgegevens in te vullen.
De aanpak voor het verkrijgen van de juiste gegevens varieert: iets minder dan
helft van de scholen laat ouders die hun kind inschrijven een schriftelijke
verklaring invullen, terwijl een ongeveer even groot deel in een mondeling
gesprek de verklaring samen met de ouders invult. Het hangt van de taak-
invulling van de uitvoerende (directielid of administratiemedewerker) en van de
interpretatie van de regeling af hoeveel tijd en werk men investeert in het
achterhalen van de precieze opleidingsgegevens en hoever men gaat bij het
doorvragen en het vragen van bewijsstukken als er twijfels zijn over de infor-
matie van de ouders. Daarbij bestaan er verschillende opvattingen over wat
volgens de regeling geoorloofd is en wat niet.
Vrijwel alle respondenten vinden het moeilijk om de opleidingsgegevens van
buitenlandse ouders naar opleidingscategorieën van de gewichtenregeling te
vertalen. Ongeveer een derde vindt dat ook voor Nederlandse ouders. Dit is
opvallend, aangezien ook in de oude regeling opleidingsgegevens moesten
worden omgezet. Scholen kunnen bij problemen met het categoriseren van
buitenlandse opleidingen gebruikmaken van de diensten van het Informatie-
centrum Diplomawaardering (IcDW), maar doen dat, gezien de problemen die
ze zeggen te ondervinden, eigenlijk zeer weinig. Ongeveer een derde van de
scholen maakt er soms gebruik van en een even groot deel doet dat nooit.
Ongeveer een kwart van de respondenten weet zelfs niet wat het IcDW is of
doet.
Een op de vijf scholen zegt wel eens een hoger gewicht aan leerlingen toe te
kennen. Volgens de respondenten gebeurt dit meestal omdat de door de
ouders verstrekte opleidingsgegevens niet kloppen of door fouten in het
administratiesysteem. Als er wordt getwijfeld tussen een hoog of laag gewicht
wordt op 44 procent van de scholen net zo lang gezocht tot er duidelijkheid is.
Ongeveer een derde van de respondenten kiest echter, zonder die definitieve
duidelijkheid, wel eens voor een hoger gewicht.
Toch denkt het grootste deel van de respondenten dat het relatief weinig
voorkomt dat leerlingen op hun school een verkeerd gewicht hebben
gekregen. Gezien de problemen die in het onderzoek worden aangegeven met
het verkrijgen van de juiste gegevens en de keuzes die er worden gemaakt bij
twijfels, kan het bovendien net zo goed voorkomen dat er een te laag als een
te hoog gewicht wordt toegekend.
1 Het betreft hier de ouderverklaring uit de `oude' brochure. Tijdens het onderzoek is er door
CFI een nieuwe brochure uitgebracht.
---
Uit de analyses wordt duidelijk dat naarmate het schoolgewicht hoger is er
meer problemen worden ervaren met het verkrijgen en verwerken van de
gegevens en dat de kans op fouten in de toekenning van de leerlinggewichten
toeneemt. Op zich is dit logisch: naarmate men vaker met de regeling wordt
geconfronteerd, zal men vaker op problemen stuiten. Daarnaast is het zo dat
scholen met veel allochtone gewichtenleerlingen vaker problemen
ondervinden in de uitvoering van de regeling. Aangezien er vooral problemen
worden ondervonden met het verkrijgen en interpreteren van gegevens van
buitenlandse ouders is dit niet vreemd. Ook schatten deze scholen de kans op
fouten bij de toekenning van het leerlinggewicht hoger in.
In het onderzoek zijn eigenlijk maar op één punt verschillen waargenomen
tussen scholen die verschillende administratiepaketten gebruiken: scholen met
het meest gebruikte pakket (Esis) vinden het vertalen van opleidingsgegevens
moeilijker dan andere scholen.
Controle
Ongeveer de helft van de respondenten twijfelt wel eens aan de manier waar-
op andere scholen met de gewichtenregeling omgaan. Als men echter naar de
eigen situatie kijkt, wordt de kans dat men daarop wordt aangesproken door
de omgeving (het schoolbestuur, de MR of andere scholen) niet groot geacht:
de omgeving stemt dus in of controleert niet. Scholen verwachten eerder te
worden gecontroleerd door de Onderwijsinspectie en met name door de
auditdienst van OCW. Respectievelijk 40 en 26 procent van de scholen acht
overigens ook de kans op controles van die kant klein.
Een ruime meerderheid van de respondenten denkt ook dat de kans klein is
dat bij controles fouten worden geconstateerd in de toewijzing van de
gewichten. Dit terwijl ongeveer 40 procent in de afgelopen twee jaar werd
gecontroleerd door de auditdienst en bij twee derde van die controles wel
degelijk fouten werden gevonden.
Aan de constatering van fouten in de gewichtentoekenning is geen harde
sanctie als een boeteregeling verbonden. Er zijn wel consequenties voor de
bekostiging: teveel ontvangen gelden worden verrekend met nog te ontvangen
termijnen en nieuwe budgetten. De ernst van de gevolgen voor de bekostiging
wordt slechts beperkt ingezien: slechts 29 procent van de respondenten denkt
dat de gevolgen van geconstateerde fouten negatief zullen uitpakken voor de
bekostiging. Het kan daarbij een rol spelen dat men door de lumpsum en de
toekenning van compensatiegelden op bestuursniveau op het niveau van
scholen en vestigingen onvoldoende overzicht heeft over de budgetten om
eventuele consequenties voor de bekostiging goed te kunnen inschatten.
Scholen die de afgelopen jaren gecontroleerd zijn door de auditdienst lijken
zich overigens meer bewust van de hiaten die zij hebben in hun kennis over
de gewichtenregeling, van de moeite die een goede verwerking van de
opleidingsgegevens kost en van de fouten die er kunnen worden gemaakt bij
de bepaling van het gewicht. De controles spelen dus een rol in het leerproces
op de scholen over de omgang met de nieuwe gewichtenregeling. Daarom is
het raadzaam die controles ook de komende jaren gestructureerd te blijven
uitvoeren.
IV
Aanbevelingen
Op basis van de conclusies van het onderzoek zijn de volgende aanbeve-
lingen voor de verbetering van de uitvoering en van de naleving van de
regeling geformuleerd:
· De communicatie van OCW en de besturenorganisaties zou er meer op
gericht kunnen zijn de beschikbare informatie en de plaats waar die te
vinden is (herhaald) bij de scholen onder de aandacht te brengen. Het
probleem is namelijk niet zozeer dat er onvoldoende informatie is, maar dat
er onvoldoende kennis van wordt genomen.
· De uitvoerders op de scholen zijn zich nu onvoldoende bewust van hiaten
in hun kennis. Om dat bewustzijn te vergroten, zouden ze er meer op
moeten worden gewezen hoeveel en wat voor fouten er in de
gewichtenregeling worden gemaakt. De uitkomsten van controles van de
auditdienst kunnen (meer) worden teruggekoppeld naar het veld, zodat
men zich vragen gaat stellen bij de eigen uitvoering van de regeling.
· Er bestaat behoefte aan het uitwisselen van ervaringen tussen scholen
over de uitvoering van de nieuwe gewichtenregeling. Die uitwisseling van
ervaringen komt nu maar beperkt vanuit de scholen zelf tot stand. De
besturenorganisaties zouden een rol kunnen spelen bij het stimuleren van
de onderlinge uitwisseling.
· Het geven van gerichte en specifieke informatie (schema's of een matrix)
over de wijze waarop Nederlandse en buitenlandse opleidingen dienen te
worden gecategoriseerd, voorziet in een grote behoefte van het veld. In dat
kader zijn op de website van CFI al stappen gezet. De nu beschikbare
informatie over buitenlandse opleidingen zou daarbij verder kunnen worden
uitgebreid en aangevuld. Ook hier geldt echter dat de uitvoerders op de
scholen er gestructureerd en herhaald op moeten worden gewezen dat de
informatie beschikbaar is.
· Via de informatiekanalen waarlangs de (centrale of gemeentelijke) overheid
ouders informeert over de inschrijvingsprocedures in het basisonderwijs
kan extra aandacht worden geschonken aan (eventueel ook anderstalige)
informatie over de gewenste opleidingsgegevens voor de
gewichtenregeling.
· Vanwege de effecten van controles van de auditdienst op het bewustzijn
van de eisen en consequenties van de regeling en omdat controles en
correcties uit de eigen omgeving van de scholen zeer beperkt zijn, is het
raadzaam de controles gestructureerd te blijven uitvoeren.
· Voor een van de grootste problemen die scholen ervaren, de niet te
verifiëren buitenlandse opleidingsgegevens, is geen eenvoudige oplossing
voorhanden. Dit blijft afhankelijk van de aanpak van de scholen zelf.
Eventuele verbeteringen kunnen leiden tot een betere en minder proble-
matisch verlopende uitvoering van de regeling en dat zou kunnen bijdragen
aan een grotere acceptatie in het veld. De bezwaren van degenen die de
uitgangspunten van de regeling ter discussie stellen en die de opleidings-
criteria uit de huidige regeling onvoldoende vinden voor de juiste vaststelling
van achterstanden worden daarmee niet weggenomen. Inmiddels is al
---
aangekondigd dat onderzocht gaat worden op welke manier er na de volledige
invoering van de gewichtenregeling in 2010-2011 verder wordt gegaan.2 Bij
het zoeken naar een nieuw criterium zal er echter altijd een spanning blijven
bestaan tussen de uitvoerbaarheid van de regeling en het recht dat wordt
gedaan aan de specifieke situatie van achterstandsleerlingen.
2 Staatsecretaris van OCW. Wijziging van de gewichtenregeling. Brief aan de Tweede
Kamer van 18 januari 2008.
VI
1 INLEIDING
Met ingang van 1 oktober 2006 is de gewichtenregeling voor het
basisonderwijs gewijzigd. Voor de leerlingtelling van 1 oktober 2006 moesten
scholen voor basisonderwijs voor het eerst indien een leerling voor een
hoger gewicht meetelt gegevens over het opleidingsniveau van de ouders
opgeven volgens de categorisering in de nieuwe gewichtenregeling. De
nieuwe gewichtenregeling kijkt in tegenstelling tot de vorige regeling alleen
nog naar opleidingsniveau voor het vaststellen van het leerlinggewicht en niet
meer naar (etnische) afkomst of beroep.
Bij de leerlingtelling in het basisonderwijs dienen scholen gegevens over het
opleidingsniveau van ouders op te geven ten behoeve van het vaststellen van
de (extra) gewichten 1,2 en 0,3. Scholen voor basisonderwijs blijken deze
gewichten echter onvoldoende juist te (kunnen) registreren. Dit blijkt uit
recente controles door de auditdienst van het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) en onderzoek van Cap Gemini.1 Uit het
onderzoek van de auditdienst blijkt dat er door scholen verschillende en in
sommige gevallen op verkeerde gronden keuzes worden gemaakt bij de
bepaling van de nieuwe gewichten en dat niet altijd wordt voldaan aan
wettelijke inrichtingseisen van leerlingadministratie. Uit het onderzoek wordt
echter onvoldoende duidelijk wat er in het proces van de leerlingtelling op de
scholen gebeurt met de vaststelling van het leerlinggewicht en welke keuzes
er in het registratieproces worden gemaakt, die tot verkeerde bekostigings-
gegevens kunnen leiden. Om hier meer informatie over te krijgen heeft het
ministerie van OCW aan Regioplan Beleidsonderzoek opdracht gegeven een
verdiepend onderzoek uit te voeren.
1.1 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen
Het doel van het onderzoek is het aanleveren van bruikbare beleidsinformatie
die kan leiden tot verbetering van de communicatie over en ondersteuning bij
de uitvoering van de regeling op korte termijn en eventueel tot een aanpassing
van de regeling op lange termijn. Uiteindelijk moet het aantal fouten in de
vaststelling van de bekostigingsgegevens worden gereduceerd.
Uit de controles van de auditdienst en uit het onderzoek van Cap Gemini is al
vrij veel bekend over waar de oorzaken van fouten bij de opgave van
leerlinggewichten moeten worden gezocht. Welk van de oorzaken aanleiding
geeft tot de meeste fouten is echter niet bekend. Het onderzoek is daarom
vooral bedoeld om voor een brede groep vast te stellen `waar de schoen
wringt' bij de nieuwe gewichtenregeling. In hoeverre spelen bekendheid en
1 Auditdienst OCW (2007). Rapport over de leerlingtelling per 1 oktober 2006 in het primair
onderwijs. Den Haag: ministerie van OCW.
Van Gerven et al. (2007) Onderzoek naar toepassing nieuwe gewichtenregeling. Utrecht:
Cap Gemini.
---
beleving van de regeling, de uitvoeringspraktijk ervan of de ingeschatte kans
op controles en sancties een rol? De regelgeving rond de leerlingtellingen stelt
bepaalde eisen aan de procedures, keuzes en de inrichting van de
leerlingadministratie die moeten leiden tot een bekostiging conform de wet.
Welke dimensies van naleving en handhaving van de regeling zijn bepalend
voor het gedrag van scholen?
Voor het onderzoek werden de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1 Bekendheid en duidelijkheid
1a In welke mate zijn scholen bekend met de nieuwe gewichtenregeling
basisonderwijs (indeling opleidingen naar categorieën, gefaseerde
invoering)?
1b In welke mate beschikken scholen over voldoende kennis om de
gewichtenregeling te kunnen uitvoeren (van voortgezet onderwijs)?
1c In welke mate is de regelgeving voldoende duidelijk?
1d Zijn er verbeteringen mogelijk in de voorlichting over de regelgeving
door OCW en CFI?
2 Uitvoering van de regeling door scholen
2a Welke problemen hebben scholen bij het bepalen van de opleiding
(waardering buitenlandse opleiding, juistheid door ouders opgegeven
opleiding, onvoldoende of onvolledige opgave, verkeerd interpreteren et
cetera)?
2b Welke problemen hebben scholen bij het vaststellen van de
opleidingscategorie waar de opleiding van de ouders onder valt?
2c In welke mate treden verschillende problemen op bij het bepalen van de
opleiding en de opleidingscategorie?
2d Welke rol spelen verschillen in administratiepakketten in het juist
vaststellen van de opleiding/opleidingscategorie en het nakomen van de
wettelijke inrichtingseisen voor leerlingadministratie?
2e Welke kosten-batenafwegingen maken scholen bij de uitvoering van de
gewichtenregeling? Handelen scholen in het besef dat ze fouten
maken?
2f Op welke wijze proberen scholen uitvoeringsproblemen van de regeling
te beperken?
2g Welke verbeteringen zijn mogelijk in de uitvoering van de regeling?
3 Beleving en acceptatie
3a Wat is de mate van acceptatie bij de scholen van de nieuwe
gewichtenregeling, in vergelijking tot de oude (doelstelling,
gewichtscriteria)?
3b Hoe wordt de uitvoering van de regeling een jaar na invoering beleefd?
2
4 Controle
4a Hoe groot achten scholen de kans op controle (door overheid, bestuur,
MR, ouders)?
4b Hoe groot achten scholen de kansen op sanctionering bij onjuiste
uitvoering van de gewichtenregeling?
4c Wat is de verwachting van de sanctie-ernst bij fouten?
1.2 Onderzoeksopzet
Het onderzoek is gestart met een korte deskresearch. Daarin is de
beschikbare kennis over de mogelijke oorzaken van afwijkingen in de
vaststelling van de gewichten verzameld door middel van literatuuronderzoek
en een gesprek met een vertegenwoordiger van de auditdienst van het
ministerie van OCW. De deskresearch leverde de benodigde informatie voor
het ontwikkelen van de vragenlijst die in de volgende fase van het onderzoek
is gebruikt.
Vervolgens is er een enquête gehouden onder een groep van 1100 scholen.
De groep was samengesteld uit scholen met een hoog schoolgewicht die veel
met de gewichtenregeling te maken hebben en uit scholen die naar aanleiding
van de meest recente leerlingtelling door de auditdienst zijn gecontroleerd.
Onder deze groep scholen is half maart 2007 een vragenlijst uitgezet die
schriftelijk of via internet kon worden ingevuld.2 Twee weken na het uitzetten
van de vragenlijst is er een rappel gestuurd naar de scholen die op dat
moment nog niet hadden gereageerd. De betreffende scholen kregen niet
alleen een rappelbrief maar ook de vragenlijst opnieuw toegestuurd.
Via deze methode is in relatief korte tijd een hoge respons behaald.
Uiteindelijk hebben vertegenwoordigers van 660 scholen aan het onderzoek
meegewerkt: een respons van 60 procent. De vragenlijst werd in 61 procent
van de gevallen ingevuld door directeuren van de school, 22 procent van de
respondenten was administratief medewerker, circa tien procent was locatie-
/vestigingsleider of adjunct-directeur. De overige vragenlijsten werden door
anderen of door een combinatie van mensen ingevuld.
Met een responsanalyse is vastgesteld of de deelnemende scholen een goede
afspiegeling vormden van de aangeschreven groep hooggewichtscholen.
Vanwege een geconstateerde afwijking in de respons naar regio is voor de
verdere analyses door middel van weging een correctie toegepast.3
Door middel van groepsgesprekken zijn vervolgens de mogelijkheden voor
aanpassing en verbetering verder geïnventariseerd. Er zijn daarvoor twee
groepsgesprekken georganiseerd. De deelnemers voor die gesprekken zijn in
2 Naast de schriftelijke versie van de enquête ontvingen de scholen een unieke inlogcode
waarmee ze de vragenlijst via internet konden invullen.
3 Zie bijlage 1 voor de samenstelling van steekproef en respons.
---
eerste instantie geworven via de enquête. Daarin kon worden aangegeven of
men geïnteresseerd was in deelname. Die bereidheid was groot. Uiteindelijk
hebben in totaal dertien personen deelgenomen aan de gesprekken, verdeeld
over twee gemengde groepen van respectievelijk negen en vier deelnemers.4
Er hebben scholen deelgenomen die meer en scholen die minder problemen
ondervinden, scholen uit de grote steden en scholen uit andere steden,
scholen die wel en niet recentelijk waren gecontroleerd door de auditdienst.
De functie van de deelnemers varieerde, maar allen waren nauw betrokken bij
het verzamelen en verwerken van gegevens voor de vaststelling van het
leerlinggewicht.5
In de gesprekken hebben de deelnemers de belangrijkste knelpunten
toegelicht en konden ze reageren op de verbeteringen en maatregelen om de
uitvoering te verbeteren die in de enquête naar voren waren gebracht. De
gesprekken zijn gehouden aan de hand van een lijst gespreks- en
verbeterpunten.
1.3 Leeswijzer
In het vervolg van deze rapportage gaan we allereerst kort in op de
achtergronden van de problemen met de regeling en de resultaten van de
onderzoeken van de auditdienst en van Cap Gemini (hoofdstuk 2). Vervolgens
bespreken we de resultaten van het uitgevoerde onderzoek (hoofdstuk 3). De
uitkomsten van de enquête zullen daarbij worden aangevuld met de
bevindingen uit de groepsinterviews. In hoofdstuk 4 becommentariëren we de
uitkomsten en worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek
weergegeven.
4 Het aantal van acht deelnemers per groep is uiteindelijk niet gehaald, omdat enkele
deelnemers aan het tweede gesprek zich op het laatste moment toch afmeldden of niet
kwamen opdagen.
5 In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de deelnemers.
4
2 ACHTERGRONDEN
Zoals in hoofdstuk 1 al is vermeld, is de gewichtenregeling voor het basis-
onderwijs per 1 oktober 2006 gewijzigd.
In de oude regeling kregen leerlingen van wie beide ouders of verzorgers een
schoolopleiding hadden genoten tot of tot en met het niveau eindexamen
voorbereidend beroepsonderwijs een gewicht van 0,25.1 Leerlingen kregen
een gewicht van 0,9 als zij een niet-Nederlandse culturele achtergrond hadden
en als bovendien:
· één van beide ouders of verzorgers een schoolopleiding had tot of tot en
met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs of
· de meest verdienende ouder of verzorger een beroep in loondienst
uitoefende waarin hij lichamelijke of handarbeid verrichtte, of geen
inkomsten had uit arbeid.
In de nieuwe regeling telt alleen het opleidingsniveau van de beide ouders
voor het vaststellen van het leerlinggewicht en niet langer (etnische) afkomst
of beroep. Er wordt in de nieuwe regeling met drie opleidingscategorieën
gewerkt:
1. maximaal basisonderwijs of (v)so zmlk;
2. maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kader
beroepsgerichte leerweg, óf maximaal twee jaar een andere vorm van
voortgezet onderwijs;
3. drie of vier jaar mavo, drie of vier jaar vmbo gemengde of theoretische
leerweg, havo/vwo et cetera.2
Het gewicht 1,2 wordt toegekend wanneer een van de ouders een opleiding op
niveau 1 heeft en de ander uit categorie 1 of 2. Het gewicht 0,3 wordt
toegekend wanneer beide ouders een opleiding uit categorie 2 hebben gehad.
Geen gewicht wordt toegekend wanneer minimaal een van de ouders een
opleiding uit categorie 3 heeft gehad.
Ouders wier kind in aanmerking komt voor een gewicht dienen een ouder-
verklaring in te vullen waarop zij hun opleiding moeten aangeven. De voor-
beeldouderverklaring die voor de scholen beschikbaar is, bevat daarvoor geen
antwoordcategorieën: ouders geven een omschrijving van de opleiding.
Vervolgens verwerkt de school de gegevens over de opleiding in het leerling-
administratiesysteem waarbij een leerlinggewicht wordt toegekend. Het
1 Het hebben doorlopen van ten hoogste de eerste twee leerjaren van een andere vorm van
voortgezet onderwijs was gelijkgesteld aan het hebben van een schoolopleiding tot of tot en
met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs.
2 De regeling geeft een uitgebreide beschrijving van de opleidingscategorieën, zie
bijvoorbeeld de brochure `Nieuwe gewichtenregeling basisonderwijs' van het ministerie van
OCW.
---
toekennen van het gewicht gebeurt afhankelijk van het gebruikte
administratiesysteem handmatig of automatisch, al dan niet met behulp van
vragen waarmee de opleiding van de ouders wordt bepaald. Bij de meeste van
de veelgebruikte administratiesystemen heeft de school dus een belangrijke
rol in het vaststellen van het opleidingsniveau en/of het leerlinggewicht.
2.1 Problemen in de uitvoering van de gewichtenregeling
Uit controles op de leerlingtelling van 1 oktober 2006 door de auditdienst van
het ministerie van OCW blijkt dat bij het vaststellen van leerlinggewichten
relatief veel fouten worden gemaakt, namelijk in vijftien procent van de
gevallen voor het hoogste gewicht 1,2 en in bijna dertig procent van de
gevallen voor het 0,3-gewicht. Onder de oude gewichtenregeling is het
percentage fout vastgestelde gewichten veel lager.
Uit het onderzoek van de auditdienst en dat van Cap Gemini is al een aantal
belangrijke verklaringen voor de gemaakte fouten naar voren gekomen.3 Deze
liggen vooral op de terreinen:
1. bekendheid met en duidelijkheid van de regeling;
2. vaststellen van het opleidingsniveau van de ouders door de school;
3. mate waarin ouderverklaringen (volledig/duidelijk) worden ingevuld.
Ad 1)
Hierbij speelt een aantal aspecten een rol, zoals de juiste toedeling van
opleidingen aan een opleidingscategorie volgens de regeling en het feit dat het
gaat om gevolgde opleiding en niet het behaalde diploma. Ook onduidelijkheid
van en onbekendheid met de eisen die aan de leerlingadministratie worden
gesteld, spelen een rol, zo blijkt uit het onderzoek van de auditdienst.
Ad 2)
Voor Nederlandse opleidingen wordt soms een verkeerde opleidingscategorie
gekozen. Daarnaast moeten scholen bij in het buitenland gevolgde
opleidingen een inschatting maken. De waardering van een in het buitenland
gevolgde opleiding gebeurt soms incorrect, waarbij vermoedelijk ook bewust
een lager opleidingsniveau door de school wordt geadministreerd dan de
ouder heeft opgegeven. De school twijfelt dan bijvoorbeeld aan de juistheid
van de door de ouder genoemde (Nederlandse) opleidingsnaam of denkt dat
de ouder een hoger opleidingsniveau opgeeft dan in werkelijkheid gevolgd.
Uit de rapporten van de auditdienst en Cap Gemini komt naar voren dat het
vragen van hulp aan het IcDW bij het bepalen van de hoogst gevolgde
opleiding niet zo vaak voorkomt.
3 Auditdienst OCW (2007), Van Gerven et al. (2007).
6
Ad 3)
Ouders vullen de ouderverklaring soms onvolledig in. Gegevens over de
opleiding ontbreken dan deels, of de genoemde opleiding is niet de hoogst
gevolgde. Ook worden opleidingen soms zo omschreven dat dit aanleiding
geeft tot foute interpretaties.
De door scholen gehanteerde administratiesystemen (ESIS, LAR et cetera)
blijken niet (langer) tot verschillen in leerlinggewicht bij te dragen, zo is
vastgesteld door Cap Gemini. Als de opleidingscategorie van beide ouders
eenmaal correct is vastgesteld, wordt ook het leerlinggewicht correct
vastgesteld. Daar waar systemen het opleidingsniveau vragen, is wel meer
ruimte voor interpretatieverschillen door scholen dan binnen systemen die via
gerichte vragen over de opleiding de opleidingscategorie bepalen. Deze
verschillen tussen de pakketten hebben vooral effect op foutenoorzaak 1
(bekendheid met de regeling, in het bijzonder toedelen van opleidingen aan
opleidingscategorie).
---
8
3 DE NIEUWE GEWICHTENREGELING IN DE PRAKTIJK
In dit hoofdstuk presenteren we de uitkomsten van het onderzoek. De
resultaten van de enquête worden daarbij, waar dat van toepassing is,
aangevuld met de bevindingen uit de groepsinterviews. We bespreken
achtereenvolgens de bekendheid van de regeling, de uitvoering ervan, het
verkrijgen en het verwerken van de opleidingsgegevens, de beleving en de
acceptatie van de regeling en de eventuele verbetermogelijkheden die zijn
aangedragen. Bij de analyses van de enquêtegegevens zijn er vergelijkingen
gemaakt naar achtergrondkenmerken als schoolgewicht, verhouding
allochtone-autochtone leerlingen1, regio, mate van stedelijkheid van de
vestigingsplaats, het gebruikte administratiepakket, schoolgrootte en
bestuursomvang. Bovendien is er gekeken naar de functie van de invuller en
naar de vraag of de school is gecontroleerd door de auditdienst.2 Als er bij die
vergelijkingen significante verschillen zijn gemeten, worden die in de tekst
vermeld.
3.1 Bekendheid en duidelijkheid
Voor de uitvoering van de regeling is het in de eerste plaats van belang dat
scholen voldoende op de hoogte zijn van wat de regeling inhoudt en dat zij
bovendien voldoende duidelijk hebben hoe ze aan de voorwaarden van de
regeling kunnen voldoen. De scholen in het basisonderwijs zijn op
verschillende manieren op de hoogte gebracht van de nieuwe
gewichtenregeling. Vrijwel alle respondenten kennen de Brochure van CFI
"Nieuwe gewichtenregeling Basisonderwijs". Ruim de helft heeft daarnaast
kennis genomen van de Toelichting leerlingentelling basisonderwijs van CFI,
waarin ook informatie over de nieuwe gewichtenregeling was opgenomen.
Verder heeft ongeveer een derde van de respondenten andere informatie
gebruikt van de CFI-website (zie bijlage 3, tabel B3.1).3
In de genoemde informatiebronnen is de nieuwe gewichtenregeling uitgelegd
en toegelicht. Om een beeld te krijgen van de mate waarin men van de
verschillende facetten op de hoogte is, zijn er in de vragenlijst enkele
kennisvragen opgenomen. Tabel 3.1 geeft die vragen weer en het aantal
1 Voor de gebruikte indeling hebben we de verhouding leerlingen met een gewicht van 0,90
en met een gewicht van 1,25 uit de oude regeling als indicator gebruikt.
2 In de enquête hebben we gevraagd of de school in het afgelopen jaar of het jaar daarvoor
is gecontroleerd door de auditdienst. Dat bleek voor 272 scholen (41%) het geval te zijn.
3 Tijdens de looptijd van het onderzoek is er, in april 2008, nieuwe informatie verschenen
over de gewichtenregeling (een nieuwe brochure, een nieuwe voorbeeldouderverklaring en
informatie voor het bepalen van vo-opleidingen en van buitenlandse opleidingen). Deze
nieuwe informatie was dus nog niet bekend bij de respondenten.
---
respondenten met een onjuist antwoord. Bijna de helft van de respondenten
geeft een onjuist antwoord op minstens een van de genoemde vragen. Daarbij
is het opvallend dat één op de vijf respondenten niet goed weet op basis van
welke criteria het gewicht van de leerling wordt bepaald en dat ongeveer
hetzelfde aantal niet weet dat de opleidingscategorie wordt vastgesteld op
basis van de hoogst gevolgde opleiding.
Tabel 3.1 Onjuiste antwoorden op kennisvragen*
Aantal %
Op basis van welke criteria wordt het gewicht van een 139 21,1%
leerling in de nieuwe gewichtenregeling bepaald?**
Is het mogelijk dat het gewicht van een ingeschreven 161 24,4%
leerling aan uw school verandert als de gezinssituatie
verandert?
Wordt de opleidingscategorie volgens u vastgesteld op 120 18,2%
basis van de hoogst afgeronde of de hoogst gevolgde
opleiding?
Een of meer vragen onjuist beantwoord 307 46,9%
Alle vragen goed beantwoord 353 53,1%
Totaal 660 100%
* Inclusief degenen die `Weet niet' als antwoord aankruisten.
** Antwoordcategorieën: etniciteit én opleiding van de ouders; opleiding van één van de ouders;
opleiding van beide ouders.
Voor het vaststellen van het leerlinggewicht in de nieuwe gewichtenregeling
moeten de opleidingen van de ouders worden ingedeeld in
opleidingscategorieën. We hebben de respondenten daarom ook gevraagd om
van een aantal in de vragenlijst beschreven (Nederlandse) opleidingen aan te
geven in welke categorie van de gewichtenregeling zij thuishoren (zie bijlage
3, tabel B3.2). Ook bij deze vragen deelt de helft van de respondenten een of
meer van de genoemde opleidingen onjuist in.4
Tabel 3.2 laat zien dat ruim de helft van de respondenten zelf aangeeft over
voldoende kennis te beschikken om de gewichtenregeling uit te kunnen
voeren. Dat komt op het eerste gezicht overeen met de percentages die bij de
kennisvragen zijn gevonden. Het is echter niet zo dat al deze respondenten de
hierboven besproken kennisvragen goed hebben beantwoord. Relatief gezien
scoort maar een klein deel van hen beter op de kennisvragen. De eigen
inschatting van het kennisniveau is dus niet altijd correct.
Iets minder dan de helft van de respondenten schat het eigen kennisniveau
neutraal of onvoldoende in. Deze respondenten geven aan dat ze vooral
behoefte hebben aan informatie over opleidingen in het buitenland en over
4 Er werd gevraagd om in totaal zeven opleidingen in te delen, maar de vraag naar het
indelen van `inburgeringscursus' in een categorie is buiten beschouwing gelaten, omdat die
te veel verwarring opriep bij de respondenten.
10
`verouderde' Nederlandse opleidingen en (in iets mindere mate) aan informatie
over opleidingen in het vmbo en in het mbo.
Tabel 3.2 Inschatting eigen kennisniveau om de gewichtenregeling goed uit te
kunnen voeren
Aantal %
Voldoende kennis 361 54,7%
Neutraal 220 33,4%
Onvoldoende kennis 70 9,6%
Geen antwoord 9 1,3%
Totaal 660 100%
Bijna 60 procent van de respondenten vindt de nieuwe gewichtenregeling
duidelijk, 40 procent vindt de regeling onduidelijk (zie bijlage 3, tabel B3.4).
Scholen met veel allochtone gewichtenleerlingen vinden vaker dat de regeling
ongunstig uitvalt dan scholen met veel autochtone gewichtenleerlingen. Het
valt op bovendien op dat vertegenwoordigers van scholen die de afgelopen
twee jaar zijn gecontroleerd door de auditdienst van OCW de nieuwe regeling
vaker onduidelijk vinden. Dit kan erop wijzen dat zij door de controles op
hiaten in hun begrip van de regeling zijn gewezen.
Degenen die de regeling onduidelijk vinden, hebben meer moeite met het
beantwoorden van de kennisvragen.
De respondenten is gevraagd wat ze onduidelijk vinden aan de gewichten-
regeling. De antwoorden op die vraag laten een duidelijk beeld zien.
· Het overgrote deel (circa 200 respondenten) benadrukt hier dat vooral
onduidelijk is hoe ze om moeten gaan met buitenlandse opleidingen, hoe
die moeten worden gewaardeerd en gecategoriseerd.
· Een deel van de respondenten geeft in het algemeen aan dat het
onduidelijk is hoe opleidingsgegevens vertaald moeten worden naar
categorieën en dat de categoriegrenzen onduidelijk zijn (circa 60
respondenten).
· Dan zijn er ook onduidelijkheden rondom het beoordelen en categoriseren
van Nederlandse opleidingen (circa 50 respondenten). Het gaat dan in de
eerste plaats om de vraag hoe niet-afgemaakte opleidingen moeten
worden beoordeeld en verder (in ongeveer gelijke mate) om de vraag hoe
dat moet met `verouderde' opleidingen en vmbo-opleidingen.
· Een ander deel van de respondenten geeft aan dat het vooral onduidelijk is
hoe ze de juiste informatie kunnen verkrijgen (circa 50 respondenten).
Deze scholen worden geconfronteerd met ouders die niet goed kunnen
aangeven wat hun opleidingsniveau is of met ouders die volgens de
scholen verkeerde (te hoge) informatie opgeven. Dit geldt vooral voor
ouders met buitenlandse opleidingen, maar ook voor ouders met
Nederlandse opleidingen. Een deel van deze respondenten wijst erop dat
bewijsmateriaal voor de gevolgde opleiding ontbreekt en niet kan worden
opgevraagd.
---
3.2 Beleving en acceptatie
Een goede uitvoering en naleving van de regeling is ook afhankelijk van de
acceptatie ervan en van de vraag welk effect de nieuwe regeling heeft voor de
bekostiging van de school. Niet alleen vindt een relatief groot deel van de
respondenten de regeling onduidelijk, ook vindt meer dan de helft (59%) van
de respondenten het oneerlijk dat `etniciteit' geen rol meer speelt bij de
bepaling van het gewicht (tabel 3.3). Schooldirecteuren die de vragenlijst
hebben ingevuld, vinden het vaker oneerlijk dan respondenten met een andere
functie. Bovendien speelt kennis van de regeling hierbij een rol: respondenten
die minder kennis hebben van de regeling zeggen vaker dat ze het oneerlijk
vinden dan respondenten met meer kennis. Opvallend is verder dat
vertegenwoordigers van scholen in de vier grote steden dit aspect van de
nieuwe regeling juist minder vaak oneerlijk vinden.
Tabel 3.3 Hoe eerlijk of oneerlijk vindt u het dat `etniciteit' in de nieuwe
gewichtenregeling geen rol speelt?
Aantal %
Heel eerlijk 17 2,6%
Eerlijk 124 18,8%
Eerlijk noch oneerlijk 121 18,3%
Oneerlijk 245 37,2%
Heel oneerlijk 148 22,4%
Geen antwoord 5 0,7%
Totaal 660 100%
Een ruime meerderheid (82%) van de respondenten vindt bovendien dat de
gewichtenregeling ongunstig uitvalt voor hun school (tabel 3.4). Er zijn hierbij
geen verschillen in achtergrondkenmerken van de scholen geconstateerd. We
merken opnieuw op dat de schooldirecteuren die de vragenlijst hebben
ingevuld de nieuwe gewichtenregeling vaker ongunstig voor hun school vinden
dan respondenten met een andere functie. Scholen met veel allochtone
gewichtenleerlingen vinden vaker dat de regeling ongunstig uitvalt dan scholen
met veel autochtone gewichtenleerlingen.
Het valt op dat veel respondenten de regeling ongunstig vinden. Er is een
compensatieregeling getroffen, waarmee herverdeeleffecten van de nieuwe
regeling op bestuursniveau worden gecompenseerd. De respondenten
baseren hun oordeel hier echter vooral op een teruglopend schoolgewicht,
meer dan op de directe financiële consequenties. Het is in het onderzoek niet
duidelijk geworden in hoeverre de respondenten zicht hebben op de omvang
van de compensatie die op bestuursniveau wordt toegekend.
12
Tabel 3.4 Hoe gunstig of ongunstig vindt u de uitwerking van de nieuwe
gewichtenregeling voor uw school (de compensatieregeling buiten
beschouwing gelaten)?
Aantal %
Heel gunstig 4 0,6%
Gunstig 13 2,0%
Gunstig noch ongunstig 94 14,2%
Ongunstig 328 49,7%
Heel ongunstig 215 32,5%
Geen antwoord 6 0,9%
Totaal 660 100%
Ondanks de ervaren oneerlijkheid of de ongunstige gevolgen zegt het
merendeel van de respondenten de regels te zullen volgen. Driekwart van de
respondenten is het eens met de uitspraak: "Regels zijn regels en die zal ik
naleven, ook als dat de school geld gaat kosten". Een kwart is hier echter
minder stellig in (zie bijlage 3, tabel B3.5).
De respondenten zijn er minder sterk van overtuigd dat de regels ook door
anderen worden nageleefd: ongeveer de helft van de respondenten twijfelt wel
eens aan de manier waarop andere scholen met de gewichtenregeling
omgaan (zie bijlage 3, tabel B3.6).
Groepsinterviews
De deelnemers aan de groepsgesprekken ervaren de nieuwe gewichtenregeling als
een bezuinigingsmaatregel. Elk van de scholen van de gespreksdeelnemers ziet het
aantal gewichtenleerlingen sterk teruglopen en weet van geen enkele school die meer
geld zou ontvangen in het kader van de nieuwe gewichtenregeling. De regeling wordt
hierdoor als oneerlijk ervaren. De leerlingenpopulatie van de scholen met de daarbij
horende problemen is niet veranderd, maar het gewicht van de leerlingen wel.
"In de nieuwe regeling krijgen onze Antilliaanse leerlingen vaak gewicht nul, terwijl hier
juist de meeste problemen mee zijn. De problematiek is in de loop der jaren hetzelfde
gebleven, maar de gewichten doen er nu geen recht meer aan." (Directeur van een
school met bijna 100% allochtone leerlingen).
Dat de leerlingen onder de nieuwe regeling vaak een lager of geen gewicht meer
krijgen, wordt voor een deel veroorzaakt doordat nu naar de opleiding van beide
ouders gekeken wordt. Het komt volgens de gespreksdeelnemers veel voor dat de
vader hoger is opgeleid, terwijl de moeder verantwoordelijk is voor de opvoeding en
bijna geen opleiding heeft genoten en bovendien geen of nauwelijks Nederlands
spreekt.
De nieuwe regeling is scheef, vinden veel gespreksdeelnemers.
"Wat ik heel raar vind, is dat een kind met een analfabete ouder en een ouder met drie
jaar mavo in dezelfde categorie valt als ouders die allebei universiteit hebben."
(Directeur van een school met 100% allochtone leerlingen).
Door de deelnemers wordt in meerdere dan wel mindere mate erkend dat er een
verband is tussen het opleidingsniveau van de ouders en het leervermogen van het
kind. Door bij de bepaling van het gewicht alleen naar het opleidingsniveau van beide
13
ouders te kijken wordt volgens hen echter vaak geen recht gedaan aan de situatie
waarin het kind verkeert. Een groot deel van de gespreksdeelnemers vond de oude
regeling, waarbij ook gekeken werd naar etnische achtergrond en werk van de ouders,
eerlijker.
Omdat taalachterstanden een grote rol spelen, is de taal die kinderen thuis spreken
een ander element dat meegenomen zou kunnen worden in de toekenning van de
gewichten. De deelnemers achten een regeling waarin zowel de cognitieve als sociaal-
emotionele ontwikkeling van het individuele kind het uitgangspunt vormt bij de
toekenning van gewichten ideaal.
De nieuwe gewichtenregeling wordt door de gespreksdeelnemers bovendien als
oneerlijk ervaren doordat zij niet goed uitvoerbaar is. Van scholen wordt verwacht dat
zij opleidingsgegevens van ouders verzamelen, maar scholen hebben niet de
mogelijkheid om deze informatie te verifiëren. Zij mogen immers officieel geen
diploma's vragen. Door de formulering van de gewichtenregeling bieden diploma's
bovendien geen sluitend bewijs, aangezien in de maatregel de hoogst gevolgde en niet
de hoogst afgeronde opleiding van ouders het criterium vormt.
In een van de twee groepsgesprekken werd door een van de deelnemers zeer sterk
naar voren gebracht dat het geen taak van de school is om opleidingsgegevens van
ouders te verzamelen. Hij kreeg hiervoor veel bijval. In het tweede groepsgesprek was
dit geenszins de teneur, alhoewel ook de deelnemers aan dat gesprek zeer kritisch
waren over de nieuwe gewichtenregeling en met name over het aspect van de
gegevensverzameling.
3.3 Praktijk van de uitvoering
In hoeverre dragen keuzes van scholen en ondervonden problemen in de
uitvoeringspraktijk bij tot (bewuste of onbewuste) fouten in de vaststelling van
het leerlinggewicht? Om die vraag te beantwoorden, is het belangrijk de wijze
waarop de scholen de gegevens van de ouders verkrijgen en de manier
waarop ze die gegevens verwerken nader te bekijken. Hoe ziet de praktijk van
de uitvoering er op de scholen uit en welke problemen worden daarbij
ervaren?
3.3.1 Het verkrijgen van de gegevens
Om de gewichten te kunnen bepalen, is een schriftelijke en ondertekende
verklaring van de ouders nodig, waarop de benodigde gegevens zijn ingevuld.
Ruim 40 procent van de scholen maakt daarvoor gebruik van de `Voorbeeld
nieuwe ouderverklaring' die in de brochure `Nieuwe gewichtenregeling
basisonderwijs' van CFI5 is opgenomen (tabel 3.5). Het merendeel van de
respondenten gebruikt dus een eigen formulier of een formulier dat wordt
ontleend aan het gebruikte leerlingadministratiesysteem.
5 Het betreft hier de ouderverklaring uit de `oude' brochure. Tijdens het onderzoek is er door
CFI een nieuwe brochure uitgebracht.
14
Tabel 3.5 Maakt u gebruik van de voorbeeld nieuwe ouderverklaring van CFI
die in de brochure `Nieuwe gewichtenregeling basisonderwijs' staat
vermeld?
Aantal %
Ja 273 41,3%
Nee, zelf een formulier ontwikkeld 294 44,6%
Anders* 85 12,9%
Geen antwoord 8 1,2%
Totaal 660 100%
* Meestal (circa 9%) een formulier dat afkomstig is uit het leerlingadministratie-programma;
soms (circa 2%) is de voorbeeldouderverklaring (iets aangepast) en geïntegreerd in een eigen
formulier.
Het overgrote deel (87%) van de scholen legt aan de ouders uit waarvoor hun
opleidingsgegevens nodig zijn (zie bijlage 3, tabel B3.7 t/m B3.9). In die uitleg
wordt vooral vermeld dat:
· de school verplicht is de opleidingsgegevens te vragen (86%);
· de hoeveelheid geld die de school voor de leerlingen krijgt afhankelijk is
van de opleiding van de ouders (73%);
· het niet-invullen van de ouderverklaring betekent dat de school geen extra
middelen ontvangt (43%);
· dat de extra middelen worden ingezet voor het kind van de ouder (24%).
Volgens ruim driekwart van de respondenten begrijpen de meeste ouders wel
waarom de ouderverklaring moet worden ingevuld, 17 procent denkt echter
dat de meeste ouders het niet begrijpen. Hoe onduidelijker, oneerlijker en
ongunstiger men de regeling vindt, hoe vaker men denkt dat de ouders het
niet zullen begrijpen.
Begrijpen waarom de ouderverklaring moet worden ingevuld is één ding, het
invullen van de ouderverklaring is wat anders. Volgens de respondenten is het
vooral voor buitenlandse ouders moeilijk om die ouderverklaring in te vullen
(tabel 3.6). Driekwart van hen denkt dat het voor de meeste buitenlandse
ouders moeilijk is, terwijl maar 6 procent denkt dat dat voor Nederlandse
ouders geldt.
Tabel 3.6 Is het voor ouders moeilijk om de ouderverklaring in te vullen?
Aantal %
Voor de meeste buitenlandse ouders wel 497 75,3%
Voor de meeste Nederlandse ouders wel 41 6,2%
Totaal 660
Er zijn hierbij verschillen tussen scholen. Op scholen met een hoog
schoolgewicht denkt men relatief vaak dat de meeste ouders niet begrijpen
waarom de ouderverklaring moet worden ingevuld en dat buitenlandse ouders
moeite hebben met het invullen ervan. Bovendien denkt men op scholen die
de afgelopen twee jaar zijn gecontroleerd door de auditdienst vaker dan op
15
andere scholen dat ouders de reden van het invullen van de ouderverklaring
niet begrijpen.
Voor de leerlingtelling van 1 oktober 2007 moesten de leerlingen van vier en
van zeven jaar volgens de nieuwe gewichtenregeling worden geteld. De
respondenten is gevraagd op welke manier zij de opleidingsgegevens van de
ouders daartoe hebben verkregen (tabel 3.7).
Voor de nieuw ingeschreven 4-jarigen moesten de ouders op bijna de helft van
de scholen een schriftelijk vragenformulier invullen en ondertekenen. Op een
ongeveer even groot aantal scholen is de ouders mondeling om de gewenste
gegevens gevraagd en hebben zij het door de school ingevulde formulier
ondertekend.
Is bij de 4-jarigen het opvragen van de opleidingsgegevens van de ouders
veelal geïntegreerd met de inschrijving, voor de 7-jarigen was een extra actie
nodig. Op het merendeel van de scholen zijn de opleidingsgegevens van de
ouders van de 7-jarigen verzameld door de ouders een schriftelijk
vragenformulier te laten invullen en ondertekenen. In een klein deel van de
gevallen lieten de scholen de ouders een uitdraai van reeds in de
leerlingadministratie aanwezige gegevens ondertekenen. Slechts in 12 procent
van de gevallen is de ouders van de 7-jarigen mondeling om de gegevens
gevraagd, waarna een door de school ingevuld formulier door hen is
ondertekend.
Tabel 3.7 Langs welke weg heeft u de opleidingsgegevens van de ouders van
de 4-jarige en van de 7-jarige leerlingen verkregen?
4-jarigen 7-jarigen
Aantal % Aantal %
De ouders moesten een schriftelijk 303 45,9 429 65,1%
vragenformulier invullen en ondertekenen
De school heeft de ouders mondeling om de 312 47,2 80 12,1%
gegevens gevraagd en het door de school
ingevulde formulier laten ondertekenen
De school heeft een uitdraai gemaakt van de - - 79 12,0%
oudergegevens uit de leerlingadministratie en
deze laten ondertekenen*
Anders** 42 6,3 65 9,8%
Geen antwoord 4 0,6 7 1,0%
Totaal 660 100% 660 100%
* Alleen gevraagd voor de 7-jarigen.
** Hier wordt voor zowel de 4- als de 7-jarigen vaak aangegeven dat een combinatie van
methoden is gebruikt, waarbij een deel van de ouders mondeling is benaderd en ander deel
alleen schriftelijk. Voor de 7-jarigen wordt bovendien aangegeven dat ouders op school zijn
uitgenodigd en dat het formulier samen met hen is ingevuld, dat de gegevens al in het bezit
van de school waren, of dat men afschriften van diploma's heeft opgevraagd.
De manier waarop de opleidingsgegevens worden opgevraagd verschilt naar-
mate er meer gewichtenleerlingen zijn. Op scholen met een hoog school-
gewicht en op scholen in de vier grote steden wordt vaker gebruikgemaakt van
16
de methode om de gewenste gegevens mondeling bij de ouders op te vragen
dan op andere scholen.
Groepsinterviews
Uit de groepsgesprekken bleek dat er grote verschillen zijn in de manier waarop
scholen de opleidingsgegevens van ouders boven tafel proberen te krijgen. Een groot
deel van de scholen investeert vooral veel tijd in gesprekken met ouders die een
opleiding in het buitenland hebben gevolgd. Alleen de naam van een buitenlandse
opleiding biedt vaak onvoldoende aanknopingspunten voor categorisering. Bovendien
zouden met name buitenlandse ouders in eerste instantie geneigd zijn een te hoge
opleiding op te geven. Gespreksdeelnemers noemden hiervoor als reden dat ouders
die geen of weinig opleiding hebben gevolgd zich hier vaak voor schamen. Daarnaast
denken ouders hun kind te helpen als de school denkt dat zij een hogere opleiding
hebben.
De manier waarop informatie verzameld wordt in de gesprekken met de ouders
verschilt. Sommige scholen gaan uit van de opleiding die de ouders hebben gevolgd en
proberen daar een zo nauwkeurig mogelijk beeld van te krijgen. Op basis daarvan
wordt vervolgens bekeken wat het Nederlandse equivalent van de betreffende
opleiding is. Anderen concentreren zich vooral op het aantal jaren scholing van ouders
en plaatst hen op basis daarvan in een categorie. Op de scholen van verschillende
gespreksdeelnemers wordt bij de gesprekken gebruikgemaakt van bijvoorbeeld
Arabisch- of Turkssprekende medewerkers van de school.
In een van de groepsgesprekken werd aangegeven dat bij zo'n 30 procent van de
ouders in gesprekken invloed kan worden uitgeoefend om als opleiding basisschool te
laten noteren. Deelnemers hadden het idee dat dit op veel scholen gebeurde.
Een van de gespreksdeelnemers in het eerste gesprek wenste de informatie over
opleidingen nadrukkelijk niet in een gesprek met ouders te verkrijgen. Dat kost te veel
tijd. Bovendien vindt hij dat hij daarmee een negatief signaal (wantrouwen) naar de
ouders afgeeft. De betreffende directeur doet dit in het besef dat het de school veel
geld kost, maar zag het niet als zijn taak om achter de juiste opleidingsgegevens van
ouders aan te gaan.
Verschillende deelnemers aan het gesprek vroegen ouders om diploma's te laten zien.
Een van de directeuren heeft als opdracht van het bestuur gekregen ouders om
diploma's te vragen als het gewicht op nul uitkomt. Een andere deelnemer is hierover
juist door de auditdienst op de vingers getikt en doet dit niet meer.
Uit de enquête blijkt duidelijk dat de scholen veel moeite hebben met het
verkrijgen van opleidingsgegevens van ouders met een buitenlandse opleiding
(tabel 3.8). Ongeveer 90 procent van de respondenten vindt het verkrijgen van
de gegevens moeilijk of heel moeilijk. Voor ongeveer 20 procent van de
scholen is (ook) het verkrijgen van gegevens over Nederlandse opleidingen
moeilijk.
De responderende directeuren geven vaker aan dat de uitvoering van deze
elementen van de gewichtenregeling moeilijk is. Ook hebben kleinere scholen
meer moeite met het verkrijgen van gegevens over buitenlandse opleidingen.
17
Tabel 3.8 Hoe moeilijk of makkelijk ervaart u het verkrijgen van opleidings-
gegevens van ouders? (N=660)
Heel Moeilijk Moeilijk Makke- N.v.t/
moeilijk noch lijk geen
makkelijk antwoord
Van ouders met een
buitenlandse opleiding 48,7% 39,6% 7,0% 4,0% 0,6%
Nederlandse opleiding 3,5% 17,8% 30,9% 46,9% 0,9%
Uit de enquête komt verder naar voren dat de volgende problemen zich het
vaakst voordoen bij het verkrijgen van de gewenste gegevens:
· De ouders moeten meerdere keren worden benaderd voor het verkrijgen
van de gewenste gegevens.
· De school ontvangt onvolledige informatie over de opleiding van de ouders.
· De informatie die ouders geven over hun opleiding klopt niet.
· De school ontvangt informatie van slechts een van beide ouders (terwijl er
sprake is van een tweeoudergezin).
Als we de mate waarin problemen worden ondervonden vergelijken naar
achtergrondkenmerken van de respondenten en de scholen, dan vallen een
paar dingen op. In de eerste plaats geven scholen met een hoger
schoolgewicht vaker aan dat de genoemde problemen zich vaak voordoen dan
scholen met een lager gewicht. Binnen de onderzochte groep
hooggewichtscholen zien we dus nog verschillen naarmate het aantal
gewichtenleerlingen toeneemt. Verder ondervinden scholen met veel
autochtone gewichtenleerlingen minder problemen dan scholen met veel
allochtone gewichtenleerlingen.
Er bestaat bovendien een duidelijk verband tussen de ervaren problemen en
de ervaren onduidelijkheid en de acceptatie van de regeling. Naarmate men
de nieuwe regeling onduidelijker, oneerlijker of ongunstiger vindt, zegt men
meer problemen te ondervinden met de uitvoering.
3.3.2 De verwerking van de opleidingsgegevens
De informatie van de ouders moet worden vertaald naar de opleidings-
categorieën op basis waarvan het leerlinggewicht wordt vastgesteld. Bij die
vertaling van opleidingsgegevens zijn vaak de directeur en/of de
administratieve kracht betrokken, iets minder vaak een adjunct-directeur en
soms anderen, zoals een locatieleider of een leraar met een speciale taak (zie
bijlage 3, tabel B3.10). Er zijn regelmatig meer mensen binnen de school bij
betrokken, de meest voorkomende opties zijn:
· de directeur en de administratieve kracht (24%);
· de administratieve kracht alleen (23%);
· de directeur alleen (17%);
· de adjunct-directeur en de administratieve kracht (7%);
· de adjunct-directeur alleen (6%).
18
Op 12 procent van de scholen wordt de omzetting van de opleidingsgegevens
in categorieën altijd gecontroleerd door een tweede persoon, op 9 procent
gebeurt dat vaak. Op de overige scholen gebeurt het soms of nooit (zie bijlage
3, tabel B3.11). Controle gebeurt vaker op de scholen waar meer mensen
betrokken zijn bij de vertaling van de opleidingsgegevens dan op scholen waar
dat door één persoon gebeurt.
Scholen kunnen bij problemen met de categorisering van buitenlandse
opleidingen gebruikmaken van de diensten van het Informatiecentrum
Diplomawaardering (IcDW). Van die mogelijkheid wordt tot nu toe nog weinig
gebruikgemaakt (tabel 3.9). Ongeveer een derde van de scholen maakt er
soms gebruik van en ruim een derde nooit. Opvallend is dat ongeveer een
kwart van de respondenten niet weet wat het IcDW is of doet. Overigens
geven de administratieve krachten die de vragenlijst hebben ingevuld vaker
aan dat zij het IcDW niet kennen dan responderende directeuren of andjunct-
directeuren. Scholen met minder kennis van de gewichtenregeling zijn ook
minder goed op de hoogte van het IcDW.
Tabel 3.9 Hoe vaak maakt u gebruik van het IcDW bij de categorisering van een
buitenlandse opleiding?
Aantal %
Nooit 242 36,7%
Soms 211 32,0%
Vaak 27 4,1%
Niet van toepassing 12 1,8%
Weet niet wat het IcDW is of doet 161 24,5%
Geen antwoord 6 0,9%
Totaal 660 100%
Groepsinterviews
In de groepsgesprekken bleken overigens verschillende deelnemers veelal negatieve
ervaringen te hebben met het IcDW in die zin dat niet het gewenste uitsluitsel werd
verkregen of dat de contactpersoon hen ook niet verder kon helpen. Afgezien hiervan
vindt men bovendien dat het te veel tijd kost om steeds het IcDW te moeten
raadplegen.
Is het verkrijgen van de opleidingsgegevens van ouders met een buitenlandse
opleiding al moeilijk, nog meer scholen (95%) hebben (veel) moeite met het
omzetten van de gegevens over buitenlandse opleidingen naar de categorieën
voor de gewichtenbepaling (tabel 3.10). Bovendien heeft ongeveer een derde
van de scholen moeite met het vertalen van Nederlandse opleidingen.
Opnieuw geven responderende directeuren vaker aan hier moeilijkheden mee
te ondervinden en hebben kleinere scholen meer moeite met het vertalen van
gegevens over buitenlandse opleidingen. Verder zijn er verschillen tussen
scholen met verschillende administratiesystemen in de mate waarin moeite
wordt ondervonden met de vertaling van Nederlandse opleidingsgegevens.
19
Scholen met het meest gebruikte pakket (Esis) vinden dit moeilijker dan
andere scholen.
Tabel 3.10 Hoe moeilijk of makkelijk ervaart u het vertalen van gegevens naar
opleidingscategorieën? (N=660)
Heel Moei- Moeilijk Makke- N.v.t/
moeilijk lijk noch lijk geen
makkelijk antwoord
Vertalen gegevens naar
opleidingscategorieën bij
buitenlandse opleidingen 58,9% 33,2% 5,1% 0,8% 1,9%
Nederlandse opleidingen 9,8% 22,4% 31,6% 34,3% 1,8%
Groepsinterviews
Sommige deelnemers aan de groepsgesprekken bleken het categoriseren van
buitenlandse opleidingen makkelijker te vinden dan anderen. Zo vielen buitenlandse
opleidingen volgens een van de deelnemers bijna altijd in de eerste categorie,
aangezien universitaire diploma's van bijvoorbeeld artsen in Nederland zelden erkend
worden. "Waarom zou ik die diploma's wel moeten erkennen als de beroepsgroep dat
niet doet?" (Directeur van basisschool met 20 tot 25% allochtone leerlingen).
Uit de enquête blijkt dat de volgende problemen zich het vaakst voordoen bij
het verwerken van de opleidingsgegevens:
· De verwerking van de opleidingsgegevens kost erg veel tijd.
· De opleidingsgegevens van de ouders kunnen soms niet in een van de
categorieën geplaatst worden.
Scholen met een hoger schoolgewicht en scholen met een grotere
informatiebehoefte geven vaker aan dat de genoemde problemen zich
voordoen dan scholen met een lager gewicht.
De responderende directeuren vinden vaker dan respondenten met een
andere functie dat de verwerking van de gegevens erg veel tijd kost. Ook
respondenten van scholen die de afgelopen twee jaar zijn gecontroleerd door
de auditdienst geven relatief vaak aan dat er erg veel tijd mee is gemoeid.
Opnieuw bestaat er een duidelijk verband tussen de ervaren problemen en de
ervaren informatiebehoefte en onduidelijkheid over de regeling. Ook bestaat er
een verband tussen de ervaren problemen en de vraag of men de nieuwe
regeling oneerlijk of ongunstig vindt. Hoe onduidelijker, oneerlijker of
ongunstiger men de regeling vindt, hoe meer problemen men ondervindt.
3.3.3 Twijfels over het juiste gewicht
Ruim driekwart van de respondenten zegt dat op de school nooit een hoger
gewicht aan een leerling wordt toegekend (tabel 3.11). Bijna 20 procent zegt
dat dat wel gebeurt. Als het gebeurt, dan is dat in ruim de helft van de gevallen
omdat de opleidingsgegevens van de ouders niet kloppen en in iets minder
20
dan de helft van de gevallen door fouten in het administratiesysteem. Soms
gebeurt het omdat het toegekende gewicht geen recht doet aan de
praktijksituatie (zie bijlage 3, tabel B3.14).
Scholen die het afgelopen jaar gecontroleerd zijn door de auditdienst zeggen
vaker dat ze wel eens een hoger gewicht toekennen dan niet-gecontroleerde
scholen. Verder geldt dat hoe onduidelijker men de regeling vindt, hoe vaker
er een hoger gewicht aan een leerling wordt toegekend.
Tabel 3.11 Wordt op uw school wel eens een hoger gewicht aan een leerling
toegekend?
Aantal %
Nooit 502 76,0%
Soms 118 17,8%
Vaak 4 0,7%
Weet niet/geen antwoord 37 5,6%
Totaal 660 100%
Het kan voorkomen dat oude 0,9-leerlingen volgens de nieuwe regeling geen
gewicht meer krijgen. Deze leerlingen krijgen op 5 procent van de scholen dan
toch wel eens een hoger gewicht. Op het ruime merendeel van de scholen
worden dan (naar eigen zeggen) de regels gevolgd en krijgt de leerling geen
gewicht (zie bijlage 3, tabel B3.15).
Het beeld verandert enigszins als er bij een leerling wordt getwijfeld tussen
een hoog of een laag gewicht (tussen geen gewicht of 0,3 of tussen een
gewicht van 0,3 en 1,2). Bij twijfel zoekt 44 procent van de respondenten net
zo lang tot er geen twijfel meer mogelijk is (tabel 3.12). Bij twijfel kiest 7
procent echter voor het hoogste gewicht en 27 procent soms voor het hoogste
en soms voor het laagste gewicht: samen een derde van de respondenten die,
zonder definitieve duidelijkheid, wel eens een hoger gewicht aan de leerling
toekennen. Overigens zeggen scholen met veel autochtone gewichten-
leerlingen vaker dat bij twijfel het laagste gewicht wordt gekozen.
Tabel 3.12 Welke keuze wordt er gemaakt als er bij een leerling wordt getwijfeld
aan de hoogte van het gewicht?
Aantal %
Het laagste gewicht wordt gekozen 144 21,8%
Het hoogste gewicht wordt gekozen 45 6,8%
Soms de ene, soms de andere keuze 176 26,7%
Er wordt net zo lang gezocht tot er geen twijfel meer is 292 44,2%
Geen antwoord 3 0,5%
Totaal 660 100%
Ondanks de eerder beschreven problemen met het verzamelen en het
verwerken van de opleidingsgegevens en de hierboven besproken keuzes die
21
gemaakt worden bij twijfel over het juiste leerlinggewicht, achten de meeste
respondenten de kans op verkeerd toegekende gewichten gering, in ieder
geval kleiner dan 50 procent. Slechts 6 procent schat die kans hoger in. Er is
hier wel een verband met het schoolgewicht te constateren, hoe hoger het
schoolgewicht, hoe groter de kans wordt geacht op een verkeerd toegekend
gewicht. Op zich is dit logisch: als er meer leerlingen zijn waarvan het
leerlinggewicht moet worden vastgesteld, neemt de kans op fouten toe.
Scholen met veel allochtone gewichtenleerlingen achten de kans op verkeerde
gewichten groter dan scholen met veel autochtone gewichtenleerlingen.
Ook scholen met een grote informatiebehoefte zeggen vaker dat de kans op
een verkeerd gewicht groter is. Hoe onduidelijker, oneerlijker en ongunstiger
men de regeling vindt, hoe hoger men de kans op een verkeerd gewicht
inschat.
Tabel 3.13 Hoe groot acht u de kans dat leerlingen van uw school een verkeerd
gewicht hebben gekregen?
Aantal %
Heel klein 343 52,0%
Klein 265 40,2%
50% of groter 42 6,4%
Weet niet/geen antwoord 10 1,5%
Totaal 660 100%
3.4 Controle
Verwachtingen ten aanzien van controles en sancties zouden kunnen leiden
tot een extra inzet van de scholen om fouten in de bepaling van de gewichten
te voorkomen. Die controle kan komen van partijen uit de eigen omgeving van
de school of van officiële instanties.
De respondenten achten over het algemeen de kans niet groot dat de school
wordt aangesproken door de omgeving (het schoolbestuur, de MR of door
andere scholen) over de manier waarop er met de gewichtenregeling wordt
omgegaan (tabel 3.14). Dat betekent dat die partijen instemmen met de
aanpak van de school of dat de kans op controles van die kant klein wordt
geacht.
De Onderwijsinspectie heeft geen specifieke opdracht ten aanzien van de
controle van de opgaven voor de leerlingtelling, maar kan er wel aandacht aan
besteden tijdens de reguliere controles. Toch denkt meer dan de helft van de
respondenten dat de kans op controle door de inspectie 50 procent of hoger
is. De kans op een controle door de auditdienst wordt nog hoger ingeschat:
bijna driekwart van de respondenten schat die kans in op 50 procent of hoger.
Degenen die de afgelopen jaren al zijn geconfronteerd met een controle door
de auditdienst schatten de kans op controles hoger in dan scholen waar dat
niet is gebeurd. Hetzelfde geldt voor de scholen met een grote
informatiebehoefte. Ook directeuren denken vaker dat de auditdienst de
opgegeven gegevens gaat natrekken.
22
Tabel 3.14 Hoe groot acht u de kans dat uw school wordt aangesproken of
gecontroleerd op de uitvoering van de gewichtenregeling? (N=660)
Heel Klein 50% Groot Heel Geen
klein groot antwoord
Door Schoolbestuur, MR 49,2% 36,1% 6,2% 6,3% 0,6% 1,6%
of andere scholen
Door onderwijsinspectie 9,7% 31,1% 37,0% 16,3% 4,3% 1,5%
Door auditdienst 5,3% 21,0% 41,5% 22,2% 7,3% 2,7%
Het merendeel (86%) van de respondenten acht de kans gering dat bij
controles fouten worden geconstateerd in de toegekende gewichten. Dat is
opvallend. Van de onderzoeksdeelnemers is namelijk 41 procent het
afgelopen jaar of het jaar daarvoor gecontroleerd door de auditdienst. Daarbij
zijn op bijna twee derde van de gecontroleerde scholen fouten geconstateerd
in de toekenning van gewichten (zie bijlage 3, tabel B3.18 en B3.19). Ook de
bevindingen van de auditdienst wijzen erop dat er veel fouten worden
gemaakt.
Onterecht toegekende gelden worden niet teruggevorderd, maar op te ont-
vangen bekostigingstermijnen in mindering gebracht. Het merendeel van de
respondenten denkt dat de kans op correcties in de schoolbekostiging na
geconstateerde fouten in leerlinggewichten gering is (zie bijlage 3, tabel
B3.20). Een kwart van de respondenten schat die kans op 50 procent of
hoger.
Slechts 29 procent van de respondenten denkt dat de gevolgen van
geconstateerde fouten (zeer) negatief zullen uitpakken voor de bekostiging.
Een nog kleiner deel denkt dat er negatieve gevolgen zullen zijn voor het
imago van de school. Opvallend is dat een groot deel van de respondenten
niet kan aangeven of er negatieve gevolgen voor de bekostiging of voor het
imago zullen zijn.
Overigens zien we ook hier weer dat scholen die de afgelopen jaren zijn
gecontroleerd door de auditdienst vaker denken dat er negatieve gevolgen
zullen zijn voor de bekostiging. Opnieuw speelt de ervaring met controles
blijkbaar een rol bij de inschatting van de risico's van fouten.
Tabel 3.15 Hoe negatief zouden de gevolgen zijn voor de school wanneer de
auditdienst of de Onderwijsinspectie fouten zouden constateren in de
uitvoering van de gewichtenregeling? (N=660)
Zeer negatief Negatief Niet negatief Weet
niet/geen
antwoord
Voor de bekostiging 4,2% 24,4% 27,0% 44,5%
Voor het imago 3,8% 18,1% 44,8% 33,3%
23
3.5 Verbetermogelijkheden
In de enquête is de respondenten gevraagd welke verbetermogelijkheden zij
zagen in de ondersteuning van de uitvoering van de gewichtenregeling. Hierbij
zijn de volgende verbeterpunten genoemd:
· Meer en betere informatie beschikbaar stellen over de categoriegrenzen
en over de indeling van opleidingen in categorieën, van oude en van
huidige Nederlandse opleidingen, maar vooral ook van buitenlandse
opleidingen (circa 90 respondenten).
· Duidelijke overzichten, schema's of matrixen beschikbaar stellen van
zowel Nederlandse als van buitenlandse opleidingen, met behulp waarvan
het indelen van opleidingen eenvoudiger wordt (circa 60 respondenten).
· Verbeteringsmaatregelen die gericht zijn op de ouders, die variëren van
betere (en ook anderstalige) informatie over de gewichtenregeling van de
overheid aan ouders die hun kind gaan inschrijven tot maatregelen die de
controlemogelijkheden van de school vergroten als zij twijfelen aan de
juistheid van opgegeven opleidingsgegevens (circa 40 respondenten).
· Het verzamelen en categoriseren van de opleidingsgegevens centraal
regelen of komen tot een centrale controle van door de scholen
verzamelde gegevens, zodat onjuist opgegeven (te hoge of te lage)
opleidingen gecorrigeerd worden (circa 20 respondenten).
· Verbetering van de helpdeskfunctie, zowel telefonisch als digitaal (circa
15 respondenten).
De vraag naar verbeteringsmogelijkheden in de ondersteuning is verder door
een deel van de respondenten aangegrepen om hun ongenoegen over de
criteria van de regeling uit te spreken en te pleiten voor een terugkeer naar de
oude regeling of voor een regeling waarin criteria als etniciteit, taalvaardigheid
van de ouders, inkomen of het ontwikkelingsniveau van het kind een
doorslaggevende rol spelen.
Groepsinterviews
Een deel van de suggesties voor verbetering is in de groepsgesprekken voorgelegd
aan de gespreksdeelnemers.
Externe verzameling van onderwijsgegevens
Verschillende deelnemers vroegen zich af of de opleidingsgegevens van ouders niet al
ergens geregistreerd staan. Zij zouden graag zien dat de opleidingsgegevens van
ouders door een externe partij verzameld worden. Niet alle deelnemers waren het
hiermee eens; sommige directeuren hielden het verzamelen van de
opleidingsgegevens van ouders liever in eigen hand omdat zij er niet op vertrouwden
dat een externe partij in staat zou zijn of moeite zou willen doen om de daadwerkelijk
door ouders gevolgde opleiding te achterhalen.
Diploma's vragen
Een deel van de gespreksdeelnemers zou meer mogelijkheden willen om bewijzen van
ouders te vragen over de juistheid van de opgegeven opleiding. Door geen van de
deelnemers werd echter het vragen van diploma's als een echte oplossing gezien. Een
24
deel van de ouders beschikt niet (meer) over diploma's. Bovendien staat in de regeling
de hoogst gevolgde opleiding centraal en niet het hoogst behaalde diploma.
Informatie over de gewichtenregeling in verschillende talen
De meeste deelnemers aan de groepsgesprekken zouden het prettig vinden als er
brochures voor buitenlandse ouders over de gewichtenregeling in verschillende talen
beschikbaar zou komen. Een echte oplossing biedt dit niet omdat juist de ouders
waarmee de grootste problemen zijn in het kader van de uitvoering van de
gewichtenregeling, de laag- of niet-opgeleide ouders, niet in staat zijn de brochures te
lezen.
Matrix van opleidingen
Een matrix van buitenlandse opleidingen waarin staat vermeld tot welke categorie zij
behoren, wordt door alle deelnemers als een goed hulpmiddel gezien bij de uitvoering
van de gewichtenregeling. Een dergelijke matrix maakt niet alleen het categoriseren
eenvoudiger, maar biedt bovendien een referentiekader in het gesprek dat met ouders
wordt aangegaan. Ook deze maatregel biedt volgens veel gespreksdeelnemers echter
geen uitkomst voor het grootste probleem van de gewichtenregeling: scholen kunnen
de informatie die de ouders geven niet verifiëren.
25
26
4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In dit laatste hoofdstuk trekken we de conclusies uit de resultaten van het
onderzoek. We spreken daarbij in het algemeen over de scholen. We merken
echter wel op dat het onderzoek zich vooral gericht heeft op de groep
hooggewichtscholen. De resultaten zijn dus niet representatief voor de totale
populatie van basisscholen, maar geven wel een goed beeld van de situatie
op de scholen die veel met de regeling te maken hebben. Het hoofdstuk wordt
afgesloten met enkele aanbevelingen voor verbeteringen.
Bekendheid en duidelijkheid
Ondanks de informatie die over de nieuwe gewichtenregeling is verstrekt,
schiet de kennis van verschillende aspecten van de regeling op een relatief
groot deel van de scholen nog tekort. Dit geldt zowel voor de criteria van de
regeling als voor de meer specifieke categorie-indeling van de opleidingen van
de ouders. Dit is een opvallende constatering, omdat de enquête is uitgezet
onder respondenten die zich bezighouden met de uitvoering van de regeling
op scholen die er veel mee te maken hebben.
Er heerst vooral onduidelijkheid over het waarderen en categoriseren van
buitenlandse opleidingen, maar ook, zij het in veel mindere mate, over het
beoordelen en categoriseren van Nederlandse opleidingen. Bovendien is het
voor scholen vaak onduidelijk op welke manier de juiste informatie van de
ouders kan en mag worden verkregen.
Met een verhoging van het kennisniveau en het verminderen van
onduidelijkheden kan de uitvoering van de regeling op de scholen worden
verbeterd. Gebrek aan kennis over de regeling en een grotere
informatiebehoefte gaan namelijk vaak gepaard met een lagere acceptatie en
meer problemen bij de praktische uitvoering. Een probleem is wel dat als men
zich niet bewust is van de ontoereikende kennis van de regeling, men ook
minder geneigd zal zijn naar nieuwe of aanvullende informatie op zoek te
gaan.
Acceptatie en beleving
De acceptatie van de nieuwe gewichtenregeling is, ruim anderhalf jaar na de
invoering, nog beperkt op de onderzochte scholen. De meeste scholen vinden
dat de regeling ongunstig voor ze uitpakt. Ze zien het aantal leerlingen met
een gewicht of met een hoog gewicht dalen, terwijl ze geconfronteerd blijven
met dezelfde problemen in hun leerlingenpopulatie als onder de oude
gewichtenregeling. Dat er een compensatieregeling is getroffen om
herverdeeleffecten op te vangen, doet aan dat idee weinig af.
Bovendien worden de gewijzigde criteria van de gewichtenregeling ter
discussie gesteld. Het wegvallen van etniciteit als criterium wordt op een
relatief groot deel van de scholen als oneerlijk ervaren. Door alleen naar
opleiding te kijken en niet langer naar etniciteit en beroep vindt men de
regeling te eendimensionaal geworden. Door de opleiding van beide ouders te
27
betrekken bij de bepaling van het leerlinggewicht wordt voorbijgegaan aan het
feit dat een deel van de kinderen waar het om gaat vooral wordt opgevoed
door de laagstopgeleide ouder.
De nieuwe gewichtenregeling wordt ook als ongunstig ervaren, omdat ze
moeilijk uitvoerbaar zou zijn. Het kost de scholen tijd en moeite om de juiste
opleidingsgegevens van beide ouders te krijgen en in categorieën in te delen.
Er worden bovendien vragen gesteld bij de categoriebegrenzingen. Daarnaast
is de regeling gebaseerd op het Nederlandse onderwijssysteem en is een
belangrijk deel van de doelgroep opgeleid binnen andere systemen die vaak
moeilijk vergelijkbaar zijn. Ten slotte hebben scholen maar beperkt de
mogelijkheid om de informatie van ouders over de door hen gevolgde
opleiding te verifiëren als zij aan de juistheid ervan twijfelen. Er bestaan, zo
blijkt, zeer verschillende interpretaties over hoever men daarbij mag gaan.
Praktijk van de uitvoering
Scholen worden met twee soorten problemen geconfronteerd bij de uitvoering
van de gewichtenregeling: problemen bij het verkrijgen en problemen bij het
verwerken van de opleidingsgegevens. In beide gevallen speelt dit sterker
voor in het buitenland opgeleide ouders dan voor in Nederland opgeleide
ouders.
Voorheen gold naast het opleidingscriterium voor de laagstopgeleide ouder
met een niet-Nederlandse culturele achtergrond ook nog het beroepscriterium
van de meestverdienende. Bovendien was er maar sprake van twee
opleidingscategorieën, waarvan de laagste breder was geformuleerd dan nu.
Nu het opleidingsniveau van beide ouders doorslaggevend is geworden voor
de bepaling van het gewicht, wordt er door de uitvoerders op de scholen vaak
getwijfeld aan de juistheid van de hoogte van de opgegeven opleidingen.
De moeite die scholen hebben om de juiste opleidingsgegevens te verkrijgen,
leidt tot grote verschillen in aanpak. Die aanpak varieert in de praktijk van het
rechtstreeks overnemen van de informatie die door ouders schriftelijk is
aangeleverd tot het samen met de ouders in een mondeling gesprek intensief
zoeken naar en zo precies mogelijk vaststellen van het opleidingsniveau en
het vragen van bewijsstukken over gevolgde opleidingen. Hoever men daarin
gaat en hoeveel tijd men eraan besteedt, is afhankelijk van eventuele
afspraken binnen de school of het bestuur, van de taakinvulling van de
uitvoerder en van de interpretatie van wat er volgens de regeling geoorloofd is.
Het vertalen van gegevens kost veel tijd, omdat het moeilijk blijft de juiste
categorie te bepalen voor een aantal Nederlandse opleidingen en met name
voor buitenlandse opleidingen. De vraag om meer informatie voor het
categoriseren van opleidingen onderstreept dat. Een extra complicerende
factor is daarbij dat wordt gevraagd naar de hoogst gevolgde en niet naar de
hoogst afgeronde opleiding.
Het valt op dat scholen in het proces van het verkrijgen en verwerken van de
gegevens relatief weinig gebruikmaken van de informatie en diensten die
worden aangeboden. De voorbeeldformulieren voor de ouderverklaring
28
worden minder gebruikt dan eigen formulieren, de informatie op de website
van CFI wordt maar door een relatief klein deel van de scholen bezocht en ook
van de diensten van het IcDW wordt maar beperkt gebruikgemaakt.
Op een deel van de scholen wordt, naar men zelf zegt, wel eens een hoger
gewicht aan leerlingen toegekend. Dat gebeurt soms omdat het gewicht geen
recht zou doen aan de situatie van de leerling, maar meestal gebeurt het
omdat men de opleiding niet goed in de categorieën van de gewichtenregeling
kan indelen of twijfelt over het juiste gewicht. Gezien de aard van de naar
voren gebrachte problemen kan het echter net zo goed voorkomen dat er een
te laag als een te hoog gewicht wordt toegekend.
Controle
Het lijkt erop dat er maar weinig externe prikkels voor de scholen zijn om
fouten in de vaststelling van de gewichten te voorkomen. De kans dat scholen
door de eigen omgeving (het schoolbestuur, de MR of andere scholen) worden
aangesproken op de manier waarop ze met de gewichtenregeling omgaan,
wordt niet groot geacht. Dit kan betekenen dat men de kans op controle door
die partijen (en dus ook door het eigen bestuur) gering acht, maar ook dat die
partijen instemmen met de aanpak en uitvoering van de scholen.
Controles verwacht men eerder van officiële instanties als de
Onderwijsinspectie en met name van de auditdienst van OCW. Men is zich op
de scholen dus wel van bewust dat er controles door de auditdienst kunnen
plaatsvinden. De kans dat daarbij fouten worden geconstateerd wordt echter
relatief laag geschat, lager dan daadwerkelijk het geval blijkt te zijn. Bovendien
wordt de kans op de financiële consequenties van geconstateerde fouten
maar door een beperkt aantal scholen gezien.
De controles van de auditdienst hebben effect op de wijze waarop er op de
scholen met de gewichtenregeling wordt omgesprongen. Scholen die de
afgelopen jaren zijn gecontroleerd door de auditdienst zijn zich meer bewust
van de hiaten die zij hebben in hun kennis over de gewichtenregeling, van de
moeite die een goede verwerking van de opleidingsgegevens kost en van de
fouten die er kunnen worden gemaakt bij de bepaling van het gewicht. Voor
die scholen heeft de controle van de auditdienst een rol gespeeld in het proces
van leren omgaan met de gewichtenregeling.
Aanbevelingen
Afsluitend formuleren we de belangrijkste aandachtspunten voor de
verbetering van de informatievoorziening over de gewichtenregeling, van de
ondersteuning bij de uitvoering en van de naleving van de regeling.
Communicatie over beschikbare informatie
In de eerste plaats komen we tot de conclusie dat voor een goede uitvoering
van de regeling en grotere acceptatie een verhoging van het kennisniveau op
de scholen nodig is. De uitvoerders op de scholen hebben hierin natuurlijk een
eigen verantwoordelijkheid, maar kunnen daarbij wel worden ondersteund. Het
29
is niet zozeer het probleem dat er onvoldoende informatie voorhanden is. Via
de website van CFI met name is er informatie en ondersteuningsmateriaal
voorhanden over de gewichtenregeling en hoe daarmee moet worden
omgesprongen.1 Er moet echter wel kennis van worden genomen. Uit het
onderzoek blijkt dat maar een relatief klein deel van de respondenten
momenteel de beschikbare informatie van CFI-website gebruikt. De
communicatie van zowel OCW als de besturenorganisaties zou er meer op
gericht kunnen zijn de beschikbare informatie en de plaats waar die te vinden
is (herhaald) bij de scholen onder de aandacht te brengen.
Verhogen bewustzijn van hiaten in de kennis
Om te komen tot een verbetering van het kennisniveau bij de uitvoerders op
de scholen is het echter wel nodig dat zij zich ervan bewust zijn dat hun kennis
misschien tekort schiet. Wie denkt voldoende van de regeling te weten en hem
goed uit te voeren, zal minder naar (aanvullende) informatie op zoek gaan.
Om het bewustzijn van eventuele kennistekorten te vergroten, is het belangrijk
dat scholen erop worden gewezen hoeveel en wat voor fouten er in de nieuwe
gewichtenregeling worden gemaakt. De uitkomsten van controles en
onderzoeken op dit vlak, met name van de auditdienst, kunnen meer worden
teruggekoppeld naar het veld, zodat meer scholen zich vragen gaan stellen bij
de eigen uitvoering van de regeling.
Uitwisseling ervaringen
Naar aanleiding van de groepsgesprekken concluderen we dat er bij de
scholen behoefte bestaat aan het uitwisselen van ervaringen tussen scholen
over de nieuwe gewichtenregeling en over hoe er met uitvoeringsproblemen
kan worden omgegaan. Uitvoerders van de regeling zijn benieuwd naar de
oplossingen die anderen kiezen en naar de manier waarop de ouders worden
geïnformeerd en bevraagd. De uitwisseling van ervaringen komt blijkbaar
maar beperkt vanuit de scholen zelf tot stand. Wellicht kunnen de
besturenorganisaties een rol spelen bij het stimuleren van de uitwisseling of
een platform bieden waarop die uitwisseling plaats kan vinden.
Specifieke opleidingsinformatie
Scholen kunnen verder heel gericht worden ondersteund met specifieke
informatie (schema's of een matrix) over de wijze waarop Nederlandse en
buitenlandse opleidingen dienen te worden gecategoriseerd. Dit is heel
concrete informatie die voorziet in een grote behoefte vanuit het veld.
Inmiddels is hier al een belangrijke stap gezet. Tijdens de onderzoeksperiode
is er op de website van CFI nieuwe informatie verschenen over het beoordelen
en categoriseren van Nederlandse opleidingen en is er ook informatie
beschikbaar gekomen over opleidingen in Turkije, Marokko en Somalië. Het
verder aanvullen van die informatie met eventueel meer opleidingsinformatie
en informatie over opleidingssystemen in andere landen kan de scholen
1 Zoals al eerder vermeld, is daar sinds april 2008 ook nieuw informatiemateriaal
beschikbaar gekomen.
30
verder helpen bij een juiste bepaling van het leerlinggewicht. Ook hier geldt
echter dat de uitvoerders op de scholen er gestructureerd en herhaald op
moeten worden gewezen dat de informatie beschikbaar is.
Informatie aan ouders
Scholen geven zelf informatie aan ouders over de gegevens die nodig zijn om
een kind in te schrijven en over de gevraagde opleidingsgegevens. Omdat
goede informatie van de ouders van groot belang is voor de vaststelling van
het leerlinggewicht, zouden scholen hierbij extra kunnen worden ondersteund.
Via de informatiekanalen waarlangs de (centrale of gemeentelijke) overheid
ouders informeert over de inschrijvingsprocedures in het basisonderwijs kan
extra aandacht worden geschonken aan (eventueel ook anderstalige)
informatie over de gewenste opleidingsgegevens voor de gewichtenregeling.
Controles
De controles van de auditdienst hebben een positief effect op het bewust zijn
van mogelijke fouten en van de eisen die de regeling stelt. Alleen al vanwege
die effecten is het raadzaam de controles ook de komende jaren gestructu-
reerd te blijven uitvoeren. Zoals hierboven al gezegd, is het zeer aan te
bevelen de resultaten van die controles breed onder de aandacht te brengen.
Niet alleen wordt daarmee het bewust zijn van de regeling op andere scholen
versterkt, maar bovendien kunnen de uitvoerders leren van de geconstateerde
fouten en van de wijze waarop ze kunnen worden gecorrigeerd.
Omdat controles en correcties uit de eigen omgeving van de scholen zeer
beperkt zijn, blijven controles van de auditdienst ook belangrijk om zowel
gecontroleerde als niet gecontroleerde scholen te wijzen op de consequenties
van een foute gewichtstoekenning en de correcties in de bekostiging die
daarvan het gevolg zijn.
Intensieve aanpak om opleidingsgegevens te achterhalen
Voor een van de grootste problemen die scholen ervaren, de niet te verifiëren
buitenlandse opleidingsgegevens, is geen eenvoudige oplossing voorhanden.
De enige oplossing ligt in een intensieve aanpak waarmee de uitvoerders
proberen zo goed mogelijk het opleidingsniveau vast te stellen als er twijfels
zijn over de juistheid van opgegeven gegevens. De controlemogelijkheden van
de school zijn beperkt als opleidingen niet met een diploma zijn afgerond.
Nieuwe criteria?
Er is ook voor de scholen sprake van een leerproces in de uitvoering van de
regeling. Voor een aantal scholen zal verbetering van de ondersteuning leiden
tot een betere en minder problematisch verlopende uitvoering van de regeling
en daarmee tot een grotere acceptatie. Dat laatste zal echter minder gelden
voor diegenen die de uitgangspunten van de regeling ter discussie stellen en
die de opleidingsgegevens, zoals die nu in de regeling als criterium worden
gehanteerd, een onvoldoende indicator vinden voor de vaststelling van
achterstanden en voor de toekenning van gewichten. Die bezwaren kunnen
alleen worden weggenomen in een debat waarin de indicatoren voor
31
achterstand opnieuw ter discussie worden gesteld. De staatsecretaris heeft
inmiddels al aangekondigd dat onderzocht gaat worden op welke manier er na
de volledige invoering van de gewichtenregeling in 2010-2011 verder wordt
gegaan.2 Bij het zoeken naar een nieuw criterium zal er echter altijd een
spanning blijven bestaan tussen een regeling die makkelijk uitvoerbaar is en
een regeling die recht doet aan de specifieke situatie van
achterstandsleerlingen.
2 Staatsecretaris van OCW. Wijziging van de gewichtenregeling. Brief aan de Tweede
Kamer van 18 januari 2008.
32
BIJLAGEN
33
34
BIJLAGE 1
RESPONSANALYSE
Er is voor gekozen om in het onderzoek vooral scholen te benaderen met een
hoog schoolgewicht, omdat die scholen het meest met de gewichtenregeling
te maken hebben en er in de bekostiging van afhankelijk zijn. Doordat er van
veel leerlingen gewichten moeten worden vastgesteld, is de kans op fouten er
groter. Er is uiteindelijk een groep van 1100 scholen benaderd, die was
samengesteld uit de scholen met een hoog schoolgewicht en scholen die naar
aanleiding van de meest recente leerlingtelling door de auditdienst zijn
gecontroleerd. Vanwege de keuze voor scholen met een hoog schoolgewicht
was de steekproef niet representatief voor de gehele schoolpopulatie. De
betreffende scholen zijn oververtegenwoordigd in (zeer) sterk stedelijke
gebieden en in het westen van het land. Bovendien zijn het vaker middelgrote
en grote scholen en ten slotte maken de hooggewichtscholen relatief vaak
gebruik van het administratiesysteem Esis.
Vanwege deze bewust gekozen groep scholen die afwijkt van de populatie is
in de responsanalyse dan ook vooral gekeken of de deelnemende scholen een
goede afspiegeling vormden van de aangeschreven groep hooggewicht-
scholen. Vanwege een significante afwijking in de respons naar regio is voor
de verdere analyses door middel van weging een correctie toegepast.
Tabel B1.1 Categorie-indeling schoolgewicht*
Steekproef Respons
vestiging vestiging
Kleiner of gelijk aan 40 25,2% 22,9%
41-60 23,5% 25,6%
61-100 25,0% 24,8%
101of hoger 26,4% 26,7%
1100 660
* We beschikken niet over populatiegegevens met betrekking tot het schoolgewicht.
35
Tabel B1.2 Pakket
Populatie Steekproef Steekproef Respons
brin brin vestiging vestiging
ESIS 3 42,8% 70,0% 70,5% 69,8%
LAR 15,6% 11,7% 11,5% 12,6%
OAS 6,0% 3,5% 3,5% 2,9%
ParnasSys 5,4% 0,9% 1,0% 1,2%
Tangram 9,2% 2,3% 2,3% 1,8%
Winsas 15,7% 5,6% 5,5% 4,8%
Eduscope/Ipsas/Teamplus 4,5% 5,8% 5,6% 6,8%
Overig/onbekend 1,0% 0,2% 0,2%
6900 1076 1100 660
Tabel B1.3 Regio
Populatie Steekproef Steekproef Respons
brin brin vestiging vestiging*
Noord 15,9% 4,6% 4,5% 3,3%
Oost 24,4% 16,6% 16,2% 17,6%
West 36,9% 59,2% 60,1% 58,0%
Zuid 22,8% 19,6% 19,2% 21,1%
6900 1076 1100 660
* Respons wijkt af van steekproef: p
Tabel B1.4 Stedelijkheid
Populatie Steekproef Steekproef Respons
brin brin vestiging vestiging
Zeer sterk stedelijk 11,4% 40,8% 41,7% 40,1%
Sterk stedelijk 21,7% 37,2% 36,8% 38,2%
Matig stedelijk 19,6% 13,9% 13,6% 14,0%
Weinig stedelijk 26,9% 7,4% 7,2% 6,8%
Niet stedelijk 20,4% 0,7% 0,7% 0,9%
6900 1076 1100 660
Tabel B1.5 Grootteklasse
Populatie Steekproef Steekproef Respons
brin brin vestiging vestiging
Klein 33,4% 16,2% 15,8% 17,1%
Middelgroot 33,4% 38,8% 38,1% 35,7%
Groot 33,1% 45,0% 46,1% 47,2%
6900 1076 1100 660
36
BIJLAGE 2
DEELNEMERS GROEPSGESPREKKEN
Deelnemers groepsgesprek Rotterdam
Functie Plaats Leerlingpopulatie
1 Locatiedirecteur G4 Gemengd
2 Adjunctdirecteur G27 70% allochtoon
3 Management assistent G27 90% allochtoon
4 Directeur G4 60% allochtoon
5 Facilitair manager G4 Verkleurend
6 Directeur G4 100% allochtoon
7 Directeur Overig 20-25% allochtoon
8 Directeur Overig 45% allochtoon
9 Administratief financieel Overig Gemengd
medewerker
Deelnemers groepsgesprek Amsterdam
Functie Plaats Leerlingpopulatie
1 Directeur Overig 10% allochtoon
2 Administratief G4 100% allochtoon
medewerkster
3 Directeur G4 100% allochtoon
4 Directeur Overig 85% allochtoon
G4:Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht
G27: Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Arnhem, Breda, Deventer, Dordrecht,
Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond,
Hengelo, 's-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht,
Nijmegen, Sittard-Geleen, Schiedam, Tilburg, Venlo, Zaanstad, Zwolle
37
38
BIJLAGE 3
TABELLEN BIJ HOOFDSTUK 3
Tabel B3.1 Gebruikte informatiebronnen
Aantal %**
Brochure CFI "Nieuwe gewichtenregeling Basisonderwijs" 637 96,5%
Toelichting leerlingentelling basisonderwijs (CFI) 361 54,8%
CFI-website 197 29,9%
Anders* 38 5,8%
Totaal 660 100%
* Eigen bestuur, softwareleverancier, telefonisch contact met CFI, OCW-publicaties, website
PGN PO.
Tabel B3.2 Onjuist indelen onderwijsbeschrijvingen in categoriën*
Aantal %
3 jaar havo 131 19,1%
Diploma lhno 101 15,3%
Lagere school 101 15,3%
2 jaar universiteit 107 16,2%
Diploma moedermavo 192 29,1%
Diploma VMBO-k 181 27,5%
Een of meer bovenstaande opleidingen onjuist ingedeeld 341 51,7%
Alle opleidingen goed ingedeeld 319 48,3%
Totaal 660 100%
* Inclusief degenen die `Weet niet' als antwoord aankruisten.
** De vraag naar het indelen van `inburgeringscursus' in een categorie wordt hier buiten
beschouwing gelaten, omdat die te veel verwarring opriep. Die vraag werd door 387
respondenten (58,7%) fout beantwoord.
Tabel B3.3 Informatiebehoefte bij degenen die het eigen kennisniveau neutraal
of onvoldoende inschatten*
Aantal %
Over opleidingen in het buitenland 241 83,0%
Over `verouderde' Nederlandse opleidingen 154 53,1%
Over opleidingen in het vmbo 106 36,6%
Over opleidingen in het mbo 66 22,8%
Andere informatie** 24 8,2%
Totaal 290 100%
** Alleen gevraagd aan degenen die op de vraag naar hun kennisniveau het antwoord `neutraal'
of `onvoldoende' gaven.
* Onder andere informatie over de waarde van specifieke cursussen en over hoe om te
springen met ouders die een te hoge opleiding opgeven.
39
Tabel B3.4 Hoe duidelijk vindt u de nieuwe gewichtenregeling?
Aantal %
Zeer onduidelijk 31 4,7%
Onduidelijk 230 34,9%
Duidelijk 360 54,6%
Zeer duidelijk 30 4,6%
Geen antwoord 8 1,2%
Totaal 660 100%
Tabel B3.5 In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling: "Regels zijn
regels en die zal ik naleven, ook als dat de school geld gaat
kosten."
Aantal %
Zeer oneens 11 1,7
Oneens 24 3,6
Eens noch oneens 130 19,7
Eens 400 60,6
Zeer eens 91 13,7
Geen antwoord 5 ,8
660 100%
Tabel B3.6 Hoe vaak twijfelt u aan de manier waarop andere scholen met de
gewichtenregeling omgaan?
Aantal %
Vaak 60 9,1%
Soms 263 39,9%
Nooit 304 46,0%
Geen antwoord 33 5,0%
660 100%
Tabel B3.7 Legt u de ouders uit waarvoor hun opleidingsgegevens nodig zijn?
Aantal %
Altijd 405 61,4%
Meestal 172 26,0%
Soms 76 11,5%
Nooit 6 0,9%
Geen antwoord 1 0,1%
Totaal 660 100%
40
Tabel B3.8 Aan welke punten wordt in de uitleg aandacht besteed?
Aantal %
De school is verplicht de opleidingsgegevens te vragen 567 85,9%
De hoeveelheid geld die de school voor de leerlingen krijgt 483 73,2%
is afhankelijk van de opleiding van de ouders
Niet invullen van de ouderverklaring betekent dat de school 280 42,5%
geen extra middelen ontvangt
De extra middelen worden ingezet voor het kind van de 159 24,1%
ouder
Het invullen van de ouderverklaring mag maar hoeft niet 39 6,0%
Anders* 18 2,7%
Totaal 653
* Hier wordt onder andere genoemd: dat het aantal leraren ervan afhankelijk is, dat de privacy
gewaarborgd is, dat er kans op een boete is als de school niet de goede gegevens opgeeft.
Tabel B3.9 Begrijpen ouders waarom de ouderverklaring moet worden
ingevuld?
Aantal %
De meeste ouders wel 509 77,2%
De meeste ouders niet 113 17,1%
Weet niet/geen antwoord 38 5,8%
Totaal 660 100%
Tabel B3.10 Wie vertaalt de informatie van de ouders naar de opleidingscate-
gorieën op basis waarvan het leerlinggewicht wordt vastgesteld?*
Aantal %
Directeur 415 62,9%
Administratieve kracht 339 51,3%
Adjunct-directeur 134 20,2%
Locatieleider 43 6,6%
Leerkracht met speciale taak 43 6,6%
Anders** 45 6,9%
Totaal 660
* Meer antwoorden mogelijk, percentages tellen niet op tot 100%.
** Hier wordt regelmatig het administratieprogramma genoemd, maar ook medewerkers die een
specifieke taal spreken, ouderconsulentes en personeelsleden met een functie die hierboven
niet is opgenomen.
Tabel B3.11 Laat u de omzetting van de opleidingsgegevens van ouders in
categorieën controleren door een tweede persoon?
Aantal %
Nooit 179 27,2%
Soms 336 50,9%
Vaak 61 9,2%
Altijd 80 12,2%
Geen antwoord 3 0,5%
660 100%
41
Tabel B3.12 Hoe moeilijk of makkelijk ervaart u de uitvoering van de volgende
elementen van de nieuwe gewichtenregeling? (N=660)
Heel Moeilijk Moeilijk Makke- N.v.t/
moeilijk noch lijk geen
makke- ant-
lijk woord
Verkrijgen opleidingsgege-
vens van ouders met een
buitenlandse opleiding 48,7% 39,6% 7,0% 4,0% 0,6%
Nederlandse opleiding 3,5% 17,8% 30,9% 46,9% 0,9%
Vertalen gegevens naar
opleidingscategorieën bij
buitenlandse opleidingen 58,9% 33,2% 5,1% 0,8% 1,9%
Nederlandse opleidingen 9,8% 22,4% 31,6% 34,3% 1,8%
Tabel B3.13 Hoe vaak doen zich op uw school de volgende situaties voor?
(N=660)
Nooit Soms Vaak N.v.t/
geen
antwoord
We moeten de ouders meerdere keren 3,9% 43,8% 51,4% 0,9%
benaderen voor we de gewenste
gegevens hebben
We ontvangen onvolledige informatie 2,4% 53,1% 42,8% 1,8%
over de opleiding van de ouders
De informatie die ouders geven over hun 4,9% 58,0% 30,7% 6,4%
opleiding klopt niet
We ontvangen informatie van slechts één 16,6% 60,1% 22,5% 0,7%
van beide ouders (terwijl er sprake is van
een 2-oudergezin)
Ouders willen geen informatie geven over 31,6% 59,1% 7,6% 1,5%
de opleiding die zij gevolgd hebben
Ouders weigeren de ouderverklaring te 61,9% 33,3% 1,5% 3,2%
ondertekenen
De verwerking van de 11,2% 37,4% 45,8% 5,7%
opleidingsgegevens kost erg veel tijd
We kunnen de opleidingsgegevens van 9,9% 70,9% 17,2% 2,0%
de ouders niet in een van de categorieën
plaatsen
Tabel B3.14 Om welke redenen wordt een hoger gewicht toegekend?
Aantal %
Omdat opleidingsgegevens van de ouders niet kloppen 71 58,0%
Door fouten in het administratiesysteem 53 43,3%
Omdat het toegekende gewicht geen recht doet aan de 18 15,1%
praktijksituatie
Anders* 6 5,0%
Totaal 122
* Onder andere corrigeren van interpretatiefouten.
42
Tabel B3.15 Het kan voorkomen dat oude 0,9-leerlingen volgens de nieuwe rege-
ling geen gewicht meer krijgen. Hoe gaat de school hiermee om?
Aantal %
Die leerlingen krijgen geen gewicht 625 94,7%
In een enkel geval krijgen ze een gewicht van 0,3 20 3,0%
In de meeste gevallen krijgen ze een gewicht van 0,3 11 1,6%
Er waren geen 0,9-leerlingen 1 0,2%
Geen antwoord 3 0,4%
660 100%
Tabel B3.16 Hoe groot acht u de kans dat leerlingen van uw school een verkeerd
gewicht hebben gekregen?
Aantal %
Nul 18 2,7%
Heel klein 325 49,3%
Klein 265 40,2%
50% 23 3,5%
Groot 16 2,4%
Heel groot 3 0,5%
Weet niet/geen antwoord 10 1,5%
660 100%
Tabel B3.17 Hoe groot acht u de kans dat bij uw school fouten in de toegekende
gewichten worden geconstateerd? (N=660)
Aantal %
Heel klein 175 26,5%
Klein 397 60,2%
50% 53 8,1%
Groot 21 3,1%
Heel groot 8 1,2%
Geen antwoord 6 0,9%
660 100%
Tabel B3.18 Bent u het afgelopen jaar of het jaar daarvoor gecontroleerd door
de auditdienst?
Aantal %
Ja 272 41,3%
Nee 330 49,9%
Weet niet/geen antwoord 58 8,8%
660 100%
43
Tabel B3.19 Zijn bij die controle(s) fouten geconstateerd in de toekenning van
de gewichten?
Aantal %
Ja 172 63,1%
Nee 45 16,5%
Weet niet/geen antwoord 52 20,4%
272 100%
Tabel B3.20 Hoe groot acht u in het algemeen de kans op correcties in de
schoolbekostiging na geconstateerde fouten in leerlinggewichten?
(N=660)
Aantal %
Heel klein 139 21,1%
Klein 354 53,7%
50% 63 9,6%
Groot 75 11,4%
Heel groot 19 2,9%
Geen antwoord 9 1,4%
660 100%
44