Uitspraak over inhoudelijke kennisneming van tapgesprekken tussen
verdachte en advocaat door opsporingsambtenaren en officieren van
justitie
Den Haag, 3 september 2008 - De rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag
uitspraak gedaan in een civiele bodemzaak van de Nederlandse
Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA) tegen de Staat over de vraag
of de inhoudelijke kennisneming van telefoongesprekken tussen een
burger (verdachte) en een advocaat door opsporingsambtenaren en
officieren van justitie rechtmatig is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoudelijke kennisneming van
dergelijke telefoongesprekken (tapgesprekken) onrechtmatig als deze
geschiedt door opsporingsambtenaren en officieren van justitie die
inhoudelijk betrokken zijn bij het bewuste strafrechtelijke onderzoek
en/of daarin formele bevoegdheden hebben of krijgen.
De Staat handelt onrechtmatig door de inhoudelijke kennisneming te
laten geschieden door genoemde personen en dient binnen drie maanden
maatregelen te nemen die ertoe strekken dat de inhoudelijke
kennisneming niet langer door deze personen geschiedt.
De inhoudelijke kennisneming van telefoongesprekken waarover het in
deze zaak gaat, betreft de situatie waarin een telefoongesprek van een
verdachte met een advocaat (die niet zelf verdachte is), een
zogenoemde geheimhouder, wordt afgeluisterd.
Op grond van art. 126aa lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) dienen
mededelingen van of aan een advocaat die onder het verschoningsrecht
vallen door de officier van justitie vernietigd te worden. In een
algemene maatregel van bestuur, het `Besluit bewaren en vernietigen
niet-gevoegde stukken', zijn hierover voorschriften gegeven. De
`Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met
geheimhouders' die door het College van procureurs-generaal is
vastgesteld, bevat een procedureel schema met het oog op de uniforme
uitvoering van art. 126aa lid 2 Sv en de betreffende artikelen van het
Besluit.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoudelijke kennisneming van
tapgesprekken tussen een verdachte en een advocaat door een
opsporingsambtenaar en/of een officier van justitie op zichzelf niet
in strijd is met artikel 126aa Sv en/of de ratio van het
verschoningsrecht en/of de artikelen 6 en 8 EVRM. Omdat de officier
van justitie op grond van een inhoudelijke toets moet besluiten of de
opname van gesprekken moeten worden vernietigd omdat deze gesprekken
onder het verschoningsrecht vallen, moeten die gesprekken wel eerst
worden afgeluisterd en -in elk geval deels- uitgewerkt.
Uit de stukken en uit de Instructie van het College van
procureurs-generaal blijkt dat het afluisteren en het uitwerken van de
tapgesprekken in de praktijk geschieden door politieambtenaren die
betrokken zijn bij het onderzoek en dat het vervolgens de behandelende
officier van justitie (de zaaksofficier) is die besluit tot
vernietiging van de gesprekken. Dit is volgens de rechtbank in strijd
met de ratio van het verschoningsrecht.
De vordering van de NVSA wordt voor het overige afgewezen. De
proceskosten blijven voor rekening van de partij die deze heeft
gemaakt.
LJ Nummer
BE9675
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 3 september 2008
Rechtbank 's-Gravenhage