Ministerie van Buitenlandse Zaken
Kamerbrief inzake de reactie op de lijst van vragen over de voorgenomen inzet ten aanzien van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden van mei 2008
Graag bieden wij u hierbij de reactie aan op de lijst van vragen van de vaste
commissies voor Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 6
juni 2008 op onze brief over de voorgenomen inzet ten aanzien van landbouw,
rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden van 8 mei 2008.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.G. Koenders
De minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
Kamervragen Landbouwnotitie
Beantwoording lijst van feitelijke vragen over landbouw, rurale werkgelegenheid en
voedselzekerheid
Vraag 1
Valt er een principe uitspraak te doen ten aanzien van een preferent
financieringskanaal voor landbouwactiviteiten: begrotingssteun of juist niet en
waarom?
Antwoord
Nee, centraal staat dat onze inzet een werkelijke bijdrage levert aan de resultaten en
aanvullend is ten opzichte van al bestaande activiteiten en infrastructuur op het gebied
van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid. Onze keuze voor een
bepaalde vorm van financiering van de landbouwactiviteiten is daarom altijd
afhankelijk van de omstandigheden in het betreffende land. Wij beoordelen die
omstandigheden aan de hand van een analyse van het land en de eerder geleverde
prestaties van betrokken organisaties en overheidsinstanties en maken een inschatting
via welke partner we het beste op effectieve en doelmatige wijze de werkgelegenheid
en inkomenstoename in de landbouwsector kunnen bevorderen Dit gebeurt uiteraard
in nauw overleg met het ontvangende land en in lijn met de Parijse agenda.
Vraag 2
In hoeverre sluit deze notitie aan bij voorstellen van Jeffrey Sachs en Kofi Annan,
respectievelijk voor een financieringsvenster voor landbouw naar het model van het
Global Fund en een Green Revolution?
Antwoord
Onze inzet is gericht op een structurele ondersteuning die moet bijdragen aan
nationaal beleid op het gebied van landbouwontwikkeling. Ook verticale fondsen
zoals voorgesteld in het kader van de Global Fund en de Alliance for a Green
Revolution in Africa (AGRA) kunnen belangrijke partners zijn om landen te steunen
bij de uitvoering van het eigen beleid. Voorwaarde is dat zij aansluiten bij
financieringsmodaliteiten die de 'ownership' van landbouwbeleid en -programma's
bij de landen zelf leggen.
AGRA maakt deel uit van het partnership platform van het Comprehensive Africa
Agriculture Development Programme CAADP) van NEPAD en heeft toegezegd zich
aan te sluiten bij de uitvoeringsafspraken met betrekking tot de
landbouwsectorontwikkeling tussen NEPAD/CAADP en het betreffende land.
Hierbij moet ook worden aangetekend dat de voor Afrika voorgestelde 'Green
Revolution' andere regionaal specifieke elementen bevat dan de groene revolutie die
in Azië heeft plaatsgevonden. De Afrikaanse groene revolutie legt veel meer nadruk
op een op locatiespecifieke omstandigheden georiënteerde productieverhoging.
Andere kenmerken zijn het bevorderen van een grotere diversiteit van gewassen, een
directe betrokkenheid van kleinere boeren via coöperaties, een duurzaam gebruik van
water en bodem evenals betrokkenheid van de bancaire sector bij de financiering
daarvan. Het beleid neergelegd in de notitie onderschrijft deze genuanceerde visie op
de groene revolutie.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 3
Hoe dient volgens u de institutionele architectuur er uit te zien om de investeringen in
de landbouw (zowel de hulp als de investeringen van de regeringen en de particuliere
sector van ontwikkelingslanden) effectief en efficiënt voor armoedebestrijding in te
zetten?
Antwoord
Gestreefd wordt naar goede onderlinge afstemming tussen de verschillende
financieringskanalen op nationaal, regionaal en internationaal niveau. Zo werkt het
Comprehensive African Agriculture Development Programme (CAADP)
landenspecifieke investeringsplannen uit, die op hun beurt gekoppeld zijn aan de
nationale armoedebestrijdingstrategieën. Op regionaal niveau vindt in Afrika
afstemming plaats binnen instanties zoals SADC, ECOWAS en EAC. Als het CAADP
erin slaagt een continentaal breed programma voor de landbouwontwikkeling in
Afrika in het leven te roepen, waaraan zowel de publieke sector als de private sector
bijdragen, is een basis gelegd voor grotere efficiëntie en effectiviteit van de hulp. Ook
op andere deelterreinen, bijvoorbeeld internationale handel, wordt gestreefd naar
goede afspraken en institutionele samenwerking tussen de verschillende niveaus. Wij
zouden ook graag meer publiekprivate samenwerking willen zien; tot nu toe is de rol
van de private sector o.a. bij de publieke dienstverlening en in het kader van
privatiseringsprocessen onvoldoende uitgewerkt.
Voor afstemming op bilateraal en multilateraal donorniveau moeten de nationale
armoedebestrijdingstrategieën de leidraad vormen. Daarbij moet in overleg met de
ontvangende landen invulling gegeven worden aan de principes van de Parijse
Agenda.
Vraag 4
Hoe kan de (landbouw)kennis van Nederland worden ingezet?
Antwoord
Nederland heeft een vooraanstaande positie als het gaat om de innovatiekracht van
onze agro-sector en onze kennis op het gebied van de landbouw en rurale
ontwikkeling, die aanwezig is bij bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen. Wij willen
inzetten op een versterking vanuit een gezamenlijke aanpak vanuit universiteiten en
bedrijfsleven.
Uitgaande van deze aanpak ondersteunen het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit en het ministerie van Buitenlandse
Zaken/Ontwikkelingssamenwerking specifiek op landbouw en rurale ontwikkeling
gerichte onderzoeks- en onderwijsprogramma's via kennisinstellingen in Nederland,
bijvoorbeeld bij Wageningen UR en de groene onderwijsinstellingen, het KIT, de
Vrije Universiteit Amsterdam (SOW-VU) en IHE-UNESCO in Delft. Leidend voor de
inzet van Nederlandse kennis zijn armoederelevantie, vraagsturing vanuit
ontwikkelingslanden en inbedding in duurzame institutionele verbanden. Bovendien
wordt de Nederlandse inzet zoveel mogelijk gekoppeld aan de Europese en de
internationale landbouwkundige onderzoeksagenda's zoals de programma's van de
Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR).
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 5
Wat is uw reactie op de stelling dat de structurele aanpassingsprogramma's (SAP's)
van het IMF en de Wereldbank de doodsteek voor de landbouw hebben betekend?
Antwoord
De structurele aanpassingsprogramma's van het IMF en de Wereldbank waren gericht
op herstel van economische groei en ontwikkeling door middel van macroeconomische
stabilisering en aanpassing van structureel beleid. Zij waren een reactie
op de grootschalige economische stagnatie in het begin van de jaren tachtig, als
gevolg van grote macro-economische onevenwichtigheden, exogene schokken en
beleid gericht op importsubstitutie.
De structurele aanpassingsprogramma's vereisten veelal pijnlijke bezuinigingen die
ook de landbouwsector troffen. Verder kenden zij vaak een te grote nadruk op
privatisering en handelsliberalisering en hadden IMF en Wereldbank destijds te
weinig oog voor het belang van sterke onderliggende instituties en van infrastructuur
en voorlichting. Daarmee waren de structurele aanpassingsprogramma's onvoldoende
geënt op de langtermijn ontwikkeling van de landbouwsector.
Daarnaast werd de landbouwsector ook door veel ontwikkelingslanden en door
donoren in de betreffende periode niet als prioritair gezien. Met de schaarse financiële
middelen die beschikbaar waren, werden de prioriteiten al snel bij gezondheid en
onderwijs gelegd. Daarbij maakten de toen lage voedselprijzen investeringen in de
landbouwsector onaantrekkelijk.
Vraag 6
Vindt u subsidies op inputs en voorraadbeheer van stapelgewassen (via nationale
graanraden) wenselijk?
Antwoord
In de notitie worden verschillende instrumenten genoemd die bedoeld zijn om
landbouwproducenten en de rurale bevolking te beschermen tegen risico's en in staat
te stellen meer en duurzamer te produceren. Ook subsidies gericht op specifieke
doelgroepen kunnen hierbij in noodsituaties een rol spelen. In normale
omstandigheden kan worden volstaan met het beter toegankelijk maken van financiële
en logistieke diensten. Subsidies moeten niet structureel worden ingezet om de
toegang tot landbouwinputs en voedsel te garanderen. Hiervoor is goed beleid gericht
op armoedebestrijding en risicobeheersing nodig en goede omstandigheden voor de
private sector om actief markten hiervoor te ontwikkelen.
Daarnaast is er algemene erkenning dat beperkte strategische voorraden een dempend
effect kunnen hebben op prijsfluctuaties en daarmee structureel de toegang tot voedsel
kunnen verbeteren. Hierbij zullen in de regel ook alleen in noodsituaties subsidies
benodigd zijn.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat volgens u de voornaamste problemen zijn van de aanbodzijde in
Afrika?
Kamervragen Landbouwnotitie
Antwoord
Klimatologische omstandigheden en de relatief beperkte beschikbaarheid van
vruchtbare bodems en water bepalen voor een belangrijk deel het aanbod van
landbouwproducten in Afrika. Daarnaast spelen misoogsten door natuurlijke oorzaken
dan wel politieke problemen en/of geweld een rol. Voorts kunnen er nationale en
regiospecifieke problemen en risico's voor boeren en boerinnen zijn die op één of
meerdere van de volgende terreinen liggen: wet- en regelgeving (denk bijvoorbeeld
aan landrechten en belastingen), markttoegang en marktontwikkeling (denk
bijvoorbeeld aan prijsinformatie en standaarden), financiële sector (denk aan kredieten
en verzekeringen), infrastructuur (denk bijvoorbeeld aan wegen en elektriciteit) en
kennis & vaardigheden (denk bijvoorbeeld aan beroepsonderwijs, toegepast
onderzoek en vernieuwing in de landbouw en capaciteit van ledenorganisaties).
Tenslotte leidt het niet optimaal functioneren van productieketens tot
aanbodproblemen.
Vraag 8
Kunt u een overzicht geven van de specifieke landen en organisaties die Nederland
wil gaan ondersteunen, op welke manier en met welk budget? Wil Nederland ook
niet-partnerlanden gaan steunen? Zo ja, op welke manier en met welk budget?
Antwoord
Voor een overzicht van specifieke organisaties die Nederland wil ondersteunen
verwijzen wij u naar het kopje "Nederlandse inzet" dat is opgenomen bij elk van de
vijf sporen in de notitie "Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in
ontwikkelingslanden". Waar mogelijk zijn ook bedragen genoemd. Soms betreft het
lopende programma's, soms intensiveringen. Een overzicht van specifieke landen is
niet te geven. Het verschilt sterk per programma en per organisatie welke
ontwikkelingslanden zijn of worden betrokken. Dit kunnen ook niet-OS-partnerlanden
zijn. De bilaterale OS-programma's van Nederland gericht op landbouw en rurale
bedrijvigheid, hebben betrekking op de volgende landen: Afghanistan, Benin, Bolivia,
Ethiopië, Mali, Nicaragua en Rwanda.
Vraag 9
Hoe zorgt u ervoor dat de vele initiatieven die zijn opgenomen in de notitie op elkaar
zijn afgestemd? Hoe worden de verschillende instrumenten op elkaar afgestemd in een
specifiek gebied of land?
Antwoord
In de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris
van Economische Zaken van 29 juni 2007 (TK 30-800, nr. 110) is aangekondigd om
tot meer samenhang van het bedrijfsleveninstrumentarium te komen. Dat kan door
meer samenwerking en afstemming tussen de verschillende instrumenten en door
stroomlijning van de landen waarvoor deze instrumenten open staan. In dat kader is in
het najaar van 2007 door het ministerie van Buitenlandse
Zaken/Ontwikkelingssamenwerking een plenaire bijeenkomst georganiseerd met alle
bij private sectorontwikkeling betrokken Nederlandse organisaties. In april 2008 zijn
ronde tafeldiscussies georganiseerd tussen de betrokken Nederlandse organisaties en
Nederlandse ambassades actief op het terrein van private sectorontwikkeling. Deze
Kamervragen Landbouwnotitie
hebben geleid tot de identificatie van een aantal pilots om kennis op een meer
systematische manier uit te wisselen en concrete vormen van samenwerking te
stimuleren. Deze pilots worden thans uitgevoerd.
Vraag 10
Wat is de invloed van het speculatief inspelen van handelaren en beleggers op de
voedselprijzen? Kunt u een indicatie geven hoe groot die invloed is?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij naar de bijlage Voedselprijsontwikkelingen
van de brief van de minister van Financiën van 27 juni 2008 met het
verslag van de voorjaarsvergadering IMF en Wereldbank. Hierin komt speculatie ter
sprake in relatie tot de wereldvoedselvoorraad en termijnmarkten. De bijlage stelt dat
de eventuele impact van speculatie op voedselprijzen moeilijk te kwantificeren valt
vanwege methodologische en dataproblemen maar dat de ER van 19 en 20 juni het
voorstel van de Europese Commissie heeft verwelkomd om meer inzicht te verkrijgen
in de negatieve rol van speculatieve acties in verhoging van de voedselprijzen.
Recente publicaties over het fenomeen spreken elkaar gedeeltelijk tegen. Dit alles
neemt niet weg dat er gevoeglijk kan worden aangenomen dat speculaties niet de
aanleiding vormden tot de voedselprijzencrisis maar wel tot een verdieping van die
crisis hebben geleid.
Vraag 11
Welke rol ziet u, naast overheden, bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld,
voor nationale parlementen?
Antwoord
Versterking van accountability neemt in het OS beleid een centrale plaats in.
Parlementen moeten toezien op goede prioriteitsstelling en op de besteding van eigen
en door donoren ter beschikking gestelde middelen. Het versterken van parlementen
is daarom van groot belang.
Vraag 12
Met welke maatschappelijke organisaties, hier en in ontwikkelingslanden, hebt u
overleg gevoerd over en bij de totstandkoming van deze notitie? In welk stadium
waren de maatschappelijke organisaties hier betrokken? En in welk stadium de
organisaties in ontwikkelingslanden?
Antwoord
Bij de totstandkoming van de notitie is nauw samengewerkt met AgriProfocus, een
koepelorganisatie van 19 Nederlandse maatschappelijke organisaties (NGO's,
kennisinstituten en financiële organisaties) die zich richten op versterking van
landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden. Tijdens een bijeenkomst in juli 2007
werd met ruim 50 vertegenwoordigers van deze en andere organisaties gediscussieerd
over inhoud en opzet van de notitie. De betrokken organisaties en bedrijven hebben
daarbij ook zoveel als mogelijk getracht de stem van de met hen samenwerkende
organisaties uit ontwikkelingslanden te laten doorklinken. Dat laatste is ook gebeurd
in het laatste kwartaal van 2007 toen ambassades zijn gevraagd om op basis van hun
Kamervragen Landbouwnotitie
ervaringen met plaatselijke partners, suggesties te doen en commentaar te geven.
Vraag 13
Kunt u toelichten waarom u structurele aanpassingsprogramma's van Wereldbank en
IMF - met als gevolg gedwongen afbouw van de bescherming van de eigen
voedselproductie, gedwongen bezuiniging op de overheidsuitgaven (waaronder
investering in landbouw) in ontwikkelingslanden, en het opleggen van
exportgeoriënteerde landbouwproductie in plaats van eigen voedselproductie - niet als
oorzaak van de voedselcrisis ziet?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 14
Waarom wordt in de benoeming van de oorzaken van de voedselcrisis nagenoeg
voorbij gegaan aan de verantwoordelijkheid van westers beleid in het algemeen (door
Nederland ondersteund via de EU, Wereldbank, IMF en WTO), en Nederlands beleid
in het bijzonder?
Antwoord
Bij de benoeming van de oorzaken van de recente voedselcrisis wordt nagenoeg
voorbijgegaan aan de verantwoordelijkheid van westers beleid in het algemeen, en
Nederlands beleid in het bijzonder, omdat deze verantwoordelijkheid er in het huidige
tijdsgewricht nagenoeg niet is. Bij de hoge voedselprijzen gaat het om een samenspel
van meerdere oorzaken, waarvoor betrokken partijen ieder een eigen
verantwoordelijkheid draagt voor het beleid dat zij voeren. Een directe oorzakelijke
relatie tussen de voedselcrisis en westers beleid ontbreekt.
Wel is het zo dat de geringe aandacht voor landbouw in OS-landen een aantal
oorzaken heeft die verder terug gaan in de geschiedenis. In het antwoord op vraag 5 is
daar al voor een deel op ingegaan als het gaat om het beleid van WB en IMF. Het EUbeleid
op het gebied van landbouw en handel heeft in het verleden een aantal
handelsverstorende maatregelen gekend, die mogelijk hebben bijgedragen aan de
ontmoediging van landbouwproductie in sommige OS-landen. Vanaf de WTO
Uruguay Ronde is het beleid omgebogen resulterend in een belangrijke reductie van
beschermingsmaatregelen voor de eigen landbouwsector en daarmee het bevorderen
van een zo efficiënt mogelijke, wereldwijde landbouwproductie en handel. In het
beleid van een aantal andere westerse landen, met name de VS, hebben dergelijke
hervormingen tot nu toe niet plaatsgevonden.
Vraag 15
Welk percentage van de gronden die geschikt zijn voor voedselproductie wordt thans
gebruikt voor het produceren van biobrandstof? Hoe liggen deze verhoudingen in
Latijns-Amerika, Afrika en Azië?
Antwoord
Ongeveer één procent van het landbouwareaal is thans in gebruik voor
biobrandstoffen. In 2050 zou van het totaal voor regenafhankelijke landbouw
Kamervragen Landbouwnotitie
beschikbaar areaal maximaal 13 procent gebruikt kunnen worden voor productie van
biobrandstof, wanneer alle andere gebruiksruimte is verdisconteerd. Van deze
beschikbare gronden ligt ca. 40 procent in Afrika en ca. 60 procent in Latijns-
Amerika. In Azië is na verdiscontering van ruimte ingenomen door bossen,
voedselproductie en bebouwing geen ruimte meer over voor verbouw van
biobrandstoffen.
Vraag 16
Is de analyse juist dat de jarenlange Westerse politiek van aanbodbeheersing en
interventievoorraden niet alleen een versterkend effect heeft gehad op de recent sterk
stijgende voedselprijzen, maar ook al decennia lang op de rurale economie van
ontwikkelingslanden? Moet op grond daarvan een deel van de maatregelen rond
verbeterde markttoegang voor ontwikkelingslanden mede gezien worden als reparatie
van schade waaraan óók het Westen heeft bijgedragen?
Antwoord
De westerse programma's van aanbodbeheersing en interventievoorraden in de
landbouw zijn indertijd juist ontworpen om de schokken van prijsfluctuaties te
dempen en te voorkomen dat er grote overschotten zouden ontstaan op de
internationale markten die zouden concurreren met productie in ontwikkelingslanden.
Mede vanuit dit oogpunt heeft Nederland de regelingen ten aanzien van verplichte
braaklegging en productiequota in de EU altijd ondersteund. De maatregelen waren
relevant ten tijde van lage voedselprijzen en overschotten op de internationale
markten, maar bemoeilijkten de respons van Westerse boeren toen de prijzen
recentelijk sterk begonnen te stijgen. Als reactie heeft de EU de verplichte
braaklegging opgeheven om Europese boeren meer ruimte te geven te reageren op de
groeiende mondiale vraag naar voedsel.
Het streven naar een verbeterde markttoegang voor ontwikkelingslanden maakt deel
uit van het beleid dat gericht is op verdere vrijmaking van mondiale markten door
afbouw van invoerbelemmeringen, exportrestricties en subsidies. Vrije markten
dragen ertoe bij dat productiefactoren wereldwijd op zo'n effectief mogelijke wijze
kunnen worden ingezet. Dit geldt ook voor landbouwproductie.
Vraag 17
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de vele initiatieven die de notitie opsomt op elkaar
afgestemd zijn? Hoe wordt nagestreefd dat innovaties die met Nederlandse steun tot
stand komen ook daadwerkelijk geïmplementeerd worden en dat producten die met
Nederlandse steun tot stand komen ook echt vermarkt worden? Hoe worden de
verschillende instrumenten op elkaar afgestemd in een specifiek gebied of land?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 9. Wat betreft de versterking van internationaal onderzoek
en innovatie zal Nederland zich ervoor inzetten dat de te steunen internationale
instituten innovaties en uitkomsten van onderzoek ook effectief verspreiden en
toepasbaar maken, voor zover dat te weinig gebeurt.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 18
In de notitie wordt de nadruk gelegd op de rol van de kleinschalige landbouw bij
armoedebestrijding, maar in hoeverre betrekt u hierbij ook het (middel)grote
boerenbedrijf, dat in termen van werkgelegenheid en voedselproductie een veel
grotere bijdrage kan leveren?
Antwoord
In het verleden is dikwijls uitsluitend aandacht geweest voor de kleinschalige boeren,
en dan soms ook nog in de meest marginale gebieden. Het is van belang voor de
ontwikkeling van een winstgevende en vitale landbouwsector niet alleen naar deze
groepen te kijken. Het gaat om het scheppen van gunstige voorwaarden voor de
ontwikkeling van een concurrerende landbouwsector waarin alle categorieën van
landbouwondernemers kunnen gedijen. Deze gunstige voorwaarden zullen voor zowel
grootschalige als kleinschalige landbouw beschikbaar moeten zijn, zodat een
dynamische landbouwsector zich kan ontwikkelen en een levendige rurale economie
wordt gestimuleerd met werkgelegenheid zowel in als ook buiten de landbouw. Het
spreekt voor zich dat directe ondersteuning van de grootschalige landbouw in de
meeste gevallen niet direct aan de orde zal zijn. Dat laat weer wel onverlet dat kleine
boeren ook hier profijt kunnen hebben van een dergelijke grootschaliger landbouw.
Zo kunnen zij bijvoorbeeld als contractboer meeliften op de verbeterde marktkanalen
en infrastructuur die in eerste instantie zijn gerealiseerd voor of door grote bedrijven.
Vraag 19
Zijn overheden van ontwikkelingslanden betrokken geweest bij de totstandkoming
van deze beleidsbrief? Zo ja, op welk moment en van welke landen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Overheden van ontwikkelingslanden zijn niet direct betrokken geweest bij de
totstandkoming van de beleidsbrief. Wel zijn geselecteerde experts en ambassades
gevraagd om suggesties te doen op basis van hun kennis en ervaringen met het beleid
van overheden en andere betrokken organisaties in ontwikkelingslanden.
Vraag 20
Wat is volgens u de reden dat de economische groei in Azië minder afhankelijk is van
de landbouw, ook in Zuid-Azië?
Antwoord
In nauwe samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven hebben een aantal
Aziatische landen in de vorige eeuw ervoor gekozen om een industrieel
ontwikkelingsbeleid gestalte gegeven. In landen als Japan, Zuid-Korea, Singapore,
Maleisië en China zijn hiermee goede resultaten bereikt, die inmiddels ook tot
navolging in Zuid-Azië hebben geleid. In Azië heeft overigens ook de
landbouwontwikkeling een belangrijke rol gespeeld in de initiële fase van de
economische groei. Die rol is nog steeds aanzienlijk. Rond de eeuwwisseling zorgde
de landbouw bijvoorbeeld in China nog voor ongeveer de helft van de
Kamervragen Landbouwnotitie
werkgelegenheid. De recente voedselprijzencrisis heeft in Azië aanleiding gegeven tot
een reeks van exportrestricties en invoerverruimende maatregelen voor
landbouwproducten. Hiermee is nog eens onderstreept dat het belang van de
landbouwsector voor de economische groei niet moet worden onderschat.
Vraag 21
Is het beleid gericht op Afrika als geheel of zal het beleid per land op de
omstandigheden afgestemd worden?
Antwoord
Het Nederlandse beleid zoals verwoord in de notitie is gericht op het stimuleren van
een meer evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de landbouwsector in
ontwikkelingslanden. Het betreft grotendeels specifieke landen in Afrika, Azië en
Latijns-Amerika, waar bilaterale programma's op de omstandigheden in het
desbetreffende land worden afgestemd. Er zijn echter ook programma's die Nederland
ondersteunt die zich richten op meerdere landen of regio's. Te denken valt aan
multilaterale programma's, zoals de ondersteuning van internationale
onderzoeksinstituten.
Vraag 22
In algemene termen onderschrijft de Nederlandse regering de conclusies van de
Wereldbank: welke punten in de conclusie deelt de regering niet?
Antwoord
De Nederlandse regering onderschrijft de algemene conclusie van de Wereldbank dat
het van uitermate groot belang is dat er met nieuwe slagkracht en op basis van
geleerde lessen meer geïnvesteerd moet worden in landbouwontwikkeling in
ontwikkelingslanden. De wijze echter waarop dat moet gebeuren wordt door de
Wereldbank niet verder uitgewerkt. Zo ontbreken bijvoorbeeld duidelijke conceptuele
interventiekaders welke behulpzaam zouden kunnen zijn voor prioriteitsstelling
binnen de onderscheiden landengroepen en wordt het belang van vrijhandel wel erg
eenzijdig neergezet. Ook is de Nederlandse regering van mening dat meer aandacht
nodig is voor het stimuleren van rurale bedrijvigheid en vangnetconstructies ter
bestrijding van honger. Om zowel op korte als op langere termijn bij te dragen aan
MDG1, zet de Nederlandse regering daarom in op 5 samenhangende
oplossingrichtingen die zowel landbouw, rurale bedrijvigheid als voedselzekerheid
bevorderen.
Vraag 23
Wat verstaat u concreet onder "meer investeringen in de landbouw"?
Antwoord
Met 'meer investeringen in de landbouw' bedoelen we extra financiële middelen en
kennis die jaarlijks ter beschikking worden gesteld voor het stimuleren van duurzame
ontwikkeling van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid die vooral ten
goede komt aan betrokken arme huishoudens.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 24
Heeft de afbouw van de meeste programma's voor landbouw ook geleid tot een
afbouw van de capaciteit voor landbouw en rurale ontwikkeling binnen het ministerie
van Buitenlandse Zaken, het ministerie van LNV, de ambassades en
uitvoeringsorganisaties? Zo ja, hoe bent u van plan deze capaciteit weer uit te
breiden?
Antwoord
Nee, binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn er nog steeds deskundigen
werkzaam op het gebied van landbouwontwikkeling, kleinschalige bedrijvigheid en
gerelateerde terreinen. Binnen het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit heeft evenmin afbouw van capaciteit plaatsgevonden. Integendeel, in
de ontwikkelingslanden is het aantal LNV- attachees over de laatste jaren uitgebreid.
Wij onderzoeken de noodzakelijke bemensing voor het behalen van de doelstellingen
in "Een zaak van iedereen" en "Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid"
tegen de achtergrond van het besluit van het kabinet om de Rijksoverheid in te
krimpen.
Vraag 25
4
Kunt u een voorbeeld geven van een programma gericht op landbouw dat is
voortgezet als programma voor lokaal bestuur? Om hoeveel programma's gaat het,
met wat voor budget en in welke landen? Wat zijn de resultaten van deze
programma's?
Antwoord
Veel geïntegreerde plattelandsontwikkelingsprogramma's in de 80'er en 90'er jaren
van de vorige eeuw hadden een belangrijke landbouwcomponent. In met name
Rwanda, Ethiopië, Mozambique, Burkina Faso, Kenia, Uganda en Tanzania zijn deze
programma's na verloop van tijd in lijn gebracht met door regeringen in die landen
ingezette decentralisatieprocessen, waarbij meer beslissingsbevoegdheid kwam te
liggen op decentraal - dus ook plattelands - niveau. Nederlandse bijdrages aan deze
programma's voor lokaal bestuur variëren sterk van land van land. Als gemiddelde
kan zo'n ¤ 4 miljoen per jaar aangehouden worden.
Vraag 26
Wie moeten de politieke keuzes over landbouwontwikkeling maken?
Antwoord
Zowel zijdens de ontwikkelingslanden als ontwikkelde landen zijn er politieke keuzes
te maken. Het is daarbij voor Nederland belangrijk dat binnen de politieke dialoog de
inbreng van de direct betrokken partijen verzekerd is, vooral die van organisaties van
agrarische ondernemers. De visie en standpunten van de belanghebbenden moeten
terdege meegenomen worden in de beleidsontwikkeling en de uitvoering daarvan in
de vorm van het scheppen van voldoende randvoorwaarden en de nodige wet- en
regelgeving alsmede regulering van markten.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 27
Bent u van mening dat nationale parlementen in ontwikkelingslanden voldoende
betrokken zijn bij de politieke keuzes op het terrein van landbouwontwikkeling?
Antwoord
Neen, dit is niet altijd het geval. Het is echter belangrijk dat de stem en inbreng van
boeren en boerinnen gehoord wordt via de daartoe geëigende fora, als parlement,
overheid en andere relevante fora rondom markten en handel (zie overigens de
antwoorden op vragen 11 en 26).
Vraag 28
Bent u van mening dat de plattelandsbevolking over het algemeen goed
vertegenwoordigd is in de nationale parlementen van ontwikkelingslanden? Kunt u
voorbeelden geven waar dit volgens u het geval is? Kunt u voorbeelden geven waar
dit volgens u niet het geval is?
Antwoord
Neen, de plattelandsbevolking is over het algemeen niet goed vertegenwoordigd in de
nationale parlementen van ontwikkelingslanden. Dit geldt overigens ook voor andere
groepen.
Vraag 29
Welke rol kan landbouw spelen bij het diversifiëren van de economieën in Sub-Sahara
Afrika?
Antwoord
Verbeteren van de productiviteit, winstgevendheid en duurzaamheid van de
(kleinschalige) landbouw draagt aanzienlijk bij aan armoedebestrijding en
economische ontwikkeling op het platteland. Naast de belangrijke rol van landbouw
als producent van primaire producten, vormt het tevens de basis voor een potentieel
belangrijke inkomensgenererende verwerkende agro- industrie die zowel op het
platteland als in semiurbane en urbane gebieden gevestigd kan zijn. Daarnaast trekt
deze industrie op haar beurt andere industrieën en diensten aan, wat bijdraagt aan een
diversificatie en consolidatie van economieën in Sub-Sahara Afrika.
Vraag 30
Kunt u aangeven welke ruimte het voorgestelde beleid geeft aan rechtstreekse
investeringen in de uitbreiding van de voedselproductie, zoals beschikbaarstelling van
kredieten voor vergroting van het landbouwareaal, mechanisatie van het
productieproces en de aanschaf van zaden en mest? Deelt u de mening dat dit aspect
van landbouwontwikkeling voldoende aandacht moet krijgen naast investeringen in
kennisontwikkeling, innovaties en verbetering van politieke structuren?
Antwoord
Rechtstreekse investeringen ter verhoging van de landbouwproductiviteit zijn
belangrijk maar moeten, behoudens in noodsituaties, in principe worden gefinancierd
via de hiervoor geëigende financiële instellingen. Om dergelijke investeringen te
faciliteren, draagt Nederland bij aan versterking, diversificatie en verspreiding van de
Kamervragen Landbouwnotitie
financiële sector.
Vraag 31
Kunt u duidelijk maken op welke wijze u waarborgt dat de voorgestelde steun van
landbouwontwikkeling ten goede komt aan de allerarmsten in de partnerlanden,
aangezien veel maatregelen en initiatieven die in de notitie genoemd worden, zich niet
rechtstreeks op die groep richten maar hen alleen indirect ten goede kunnen komen?
Antwoord
In de politieke dialoog met de landen moet dit element expliciet aan de orde komen,
het gaat er immers om dat de landen zelf ook hun verantwoordelijkheid oppakken daar
waar het gaat om de zorg voor meest kwetsbaren in de samenleving. Daarnaast wordt
in de notitie onder spoor 5 beschreven op welke manier er gewerkt wordt aan het
creëren en genereren van andersoortige werkgelegenheid voor die groepen die
misschien niet onmiddellijk uitblinken in ondernemerschap. Er wordt dan gedacht aan
programma's als betalen voor milieudiensten, productieve vangnetten, 'cash for work'
programma's. In verschillende landen zijn dergelijke programma's in uitvoering,
bijvoorbeeld in Ghana een programma voor schoolvoeding, dat overigens voor de
lokale boeren en boerinnen een interessante afzetmogelijk biedt. In Rwanda is er een
programma waarbij arbeidsintensieve publieke werken worden aangelegd. Ook wordt
via het multilaterale kanaal (WFP en IFAD) de uitvoering van dergelijke programma's
gefinancierd.
Vraag 32
Kunt u aangeven waarom sprake is van een inkrimpend landbouwareaal? Gaat het
daarbij vooral om klimatologische oorzaken of zijn er ook nog andere oorzaken te
noemen? Welke oorzaken zijn waar aan de orde? Kunt u aangeven hoe groot de
inkrimping van het landbouwareaal is? Hoe groot is de inkrimping in Afrika? Hoe
groot is de inkrimping in Azië? Hoe groot is de inkrimping in Amerika? Hoe groot is
inkrimping in Europa? Kunt u aangeven wat de oorzaak van deze inkrimping is? Kunt
u onderbouwen of in de tropen sprake is (geweest) van inkrimpend landbouwareaal?
Antwoord
Van een inkrimpend landbouwareaal was in de periode 1995-2005 alleen sprake in de
VS en Europa. In Afrika, Latijns-Amerika en Azië steeg het areaal licht. De omvang
van het areaal per werelddeel uitgedrukt in 1000 ha:
1995 2000 2005
Europa 313215 306649 299370
VS 181839 175368 174448
Latijns Amerika 140649 142400 144713
Afrika 194522 197112 212978
Azië 503215 506267 515870
(bron: Statistische gegevens FAO)
Kamervragen Landbouwnotitie
De oorzaak van inkrimping van het areaal in de VS kan voornamelijk toegeschreven
worden aan de zogenaamde set-aside regelingen (braaklegging). De afname in Europa
is het gevolg van de uitbreiding van stedelijke en industriële zones alsmede van
braaklegging.
Vraag 33
Kunt u aangeven op welke VS-subsidies u doelt? Wat houden deze subsidies in? Kunt
u aangeven hoe deze subsidies worden betrokken bij de WTO-onderhandelingen en
wat daar de stand van zaken is?
Antwoord
Het betreft subsidies voor boeren die energiegewassen, in het bijzonder voor ethanol
productie, verbouwen in combinatie met een verplichte bijmenging en
belastingvoordelen voor bijmenging. Deze subsidies zijn gerelateerd aan marktprijzen
zodat de subsidie afneemt als de marktprijs stijgt.
Deze subsidies maken deel uit van de WTO Doha-onderhandelingen over de
landbouwsector. In de Doha Ronde wordt onder meer getracht een reductie tot stand
te brengen van aan de landbouwproductie gekoppelde binnenlandse steun. Hierbij
speelt geen rol of gewassen bestemd zijn voor energieproductie of
landbouwdoeleinden.
Vraag 34
Wat is de stand van zaken bij het programma ter certificering van biomassa in landen
als Indonesië en Maleisië? Hoeveel projecten of producenten zijn inmiddels
gecertificeerd?
Antwoord
Over de Nederlandse ondersteuning aan een programma van certificering van
biomassa voor energiedoeleinden in Indonesië vindt momenteel overleg plaats met
Indonesische counterparts. De verwachting is dat de inhoud van een dergelijk
programma in het najaar van 2008 geformuleerd is. Vooruitlopend op dit programma
wil Nederland een project ondersteunen gericht op certificering van smallholders
binnen de context van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO), van ¤ 350.000.
Daarnaast werkt Nederland met Maleisië en Indonesië samen in het kader van het
tripartite WSSD-partnerschap. Het doel van de samenwerking is het bijdragen aan de
verduurzaming van de internationale palmolieketen. Ook vanuit dit partnerschap
ondersteunt Nederland de activiteiten van de RSPO. De RSPO is nu bezig met het
vaststellen van standaarden voor certificering en verificatiesystemen. Deze worden op
dit moment getoetst in de praktijk door middel van pilots. Nederland ondersteunt bij
deze activiteiten de overdracht van kennis door financiële- en projectmatige
assistentie. Zo is het opzetten van een Indonesisch Liaison Office van de RSPO in
Jakarta financieel ondersteund met een bijdrage van ¤ 45.000 voor 2 jaar (2007-2008).
Daarnaast wordt ondersteuning verleend aan de door de RSPO ingestelde Taskforce
on Smallholders (ToS) in zowel Indonesië als Maleisië ter waarde van ¤ 90.180. De
ToS voert ook de workshopreeks 'Free, Prior and Informed Consent' uit waarvoor zij
¤ 83.860 ontvangt in 2008.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 35
Kan meer worden gemeld over programma's voor aanbodbeheersing die kennelijk
bedoeld zijn om de productie in de landbouwsector in te perken? In welke
ontwikkelingslanden is sprake van dergelijke programma's? Wie zijn verantwoordelijk
voor die programma's?
Antwoord
Programma's voor aanbodbeheersing bestaan alleen in ontwikkelde landen (verplichte
braaklegging, productiequota), niet in ontwikkelingslanden.
Vraag 36
Wat is uw mening over de exportrestricties die sommige ontwikkelingslanden hebben
ingesteld? Welke landen hebben deze restricties ingesteld? Wat zijn volgens u de
gevolgen van deze restricties?
Antwoord
Op langere termijn werken exportrestricties contraproductief omdat boeren minder
zullen gaan verbouwen als de afzetmarkt kleiner is. Daarbij zullen de
aanbodfluctuaties toenemen zowel binnen landen als mondiaal, waardoor prijzen nog
sterker zullen gaan fluctueren en stijgen. Er zijn exportrestricties afgekondigd in o.m.
Egypte, Argentinië, Mali, Ethiopië en de Oekraïne, waarbij de latere opheffing van het
graanexportverbod in de Oekraïne onmiddellijk leidde tot een daling van de
wereldmarktprijs van graan met 10%.
Vraag 37
Kan het vooruitzicht dat de voedselprijzen de komende decennia hoog zullen blijven
niet een belangrijke stimulans vormen voor het vergroten van de landbouwproductie
in ontwikkelingslanden en voor het stijgen van de inkomsten van diegenen die
betrokken zijn bij die landbouwproductie?
Antwoord
Ja.
Vraag 38
Hoe zal de Parijse Agenda specifiek worden vertaald naar de rurale sector? Welke
meetbare indicatoren zijn hier van kracht?
Antwoord
De Parijse Agenda bevat algemene principes voor de effectiviteit van de hulp. Het
gaat hierbij om algemene principes, die onder leiding van de OESO/DAC op nationaal
en internationaal niveau gevolgd worden. Er zijn geen specifieke indicatoren van
toepassing om de implementatie op sectorniveau te monitoren.
Vraag 39
Hoe dragen de EPA's, de interim-akkoorden en de afgesloten bilaterale akkoorden bij
aan het stimuleren van lokale en regionale markten?
Kamervragen Landbouwnotitie
Antwoord
De Economische Partnerschapovereenkomsten (EPA's) hebben tot doel regionale
markten te versterken door regionale integratie te bevorderen. De afgesloten
akkoorden tot dusver zijn divers; in het Caribische gebied is een regionaal akkoord tot
stand gekomen dat de regionale integratie versterkt. Ook in Oost-Afrika heeft de East
African Community (EAC), die bestaat uit Kenia, Tanzania, Uganda, Rwanda en
Burundi, als regio een akkoord gesloten met de Europese Unie. De overige interim
akkoorden, waaronder de bilaterale akkoorden, hebben ervoor gezorgd dat voor die
landen de markttoegang tot de Europese Unie is veilig gesteld, waardoor voor
producenten aldaar hun afzetmogelijkheden in Europa verbeterd zijn. De bilaterale
akkoorden zijn niet gericht op de regionale markten en dragen er dan ook niet of in
beperkte mate aan bij.
Vraag 40
Gesproken wordt over het bevorderen van internationale markttoegang en handel,
zodat producenten en consumenten aan elkaar gekoppeld worden en marktprikkels
kunnen dienen als leidraad voor economische ontwikkeling. Wat kan in dat verband
een overeenkomst over internationale vrijhandel in het kader van de WTO betekenen?
Antwoord
In de landbouwonderhandelingstekst in het kader van de WTO/Doha Ronde is het
doel om onder meer verlaging van importtarieven (op 'Most Favourite Nation'- basis)
te realiseren. Daarmee kan een grotere markttoegang worden verkregen en kan de
internationale handel in landbouwproducten worden bevorderd.
Vraag 41
Welke aandacht is er in het Nederlandse OS-landbouwbeleid, naast de terechte inzet
voor de rol van vrouwen, voor het gezinsverband waarvan zij deel uitmaken en de rol
die mannen kunnen spelen bij zwaardere taken in de landbouw (met name
areaalvergroting, vergroting van productievolumes en bewerking van het land)?
Antwoord
In ontwikkelingslanden zijn veel kleine boerenbedrijven familiebedrijven waar
mannen, vrouwen en kinderen werken of coöperaties. De taakverdeling wordt bepaald
door contextspecifieke sociale, economische en culturele factoren. Traditioneel
worden veel taken door mannen verzet hoewel steeds meer vrouwen op het platteland
geen beroep kunnen doen op mannelijke familieleden (door migratie/HIV/AIDS) en
deze taken zelf op zich moeten nemen of arbeid inhuren. In de notitie wordt
voorgesteld maatregelen te treffen daar waar tekorten aan arbeidskracht in arme
gezinnen een beperkende factor voor de productie en voedselzekerheid zijn. In sociale
noodsituaties kan dit de vorm krijgen van cash transfers die het mogelijk maken
arbeid in te huren.
Vraag 42
Op basis waarvan bent u gekomen tot een extra inzet van ¤ 50 miljoen per jaar,
Kamervragen Landbouwnotitie
waarom niet meer/minder?
Antwoord
De extra inzet van ¤ 50 miljoen per jaar is een verdere uitwerking binnen de bestaande
financiële ruimte van de voorgenomen intensiveringen op met name de prioriteit
'groei en verdeling' in 'Een zaak van iedereen'. Met een directe verhoging van bijna
15% bovenop de uitgaven die op dit moment al gedaan worden ter stimulering van
landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden meent de
Nederlandse regering een duidelijk signaal te hebben afgegeven dat onderschrijft dat
Nederland daadwerkelijk een verschil wil helpen te maken t.a.v. het behalen van
Millennium Doelstelling 1. Met de ophoging geeft Nederland ruim 8% van haar
budget voor ontwikkelingssamenwerking uit aan landbouw, rurale bedrijvigheid en
voedselzekerheid. Dit is ruim boven het gemiddelde van de OESO donoren.
Vraag 43
Waarom wordt in de notitie geen expliciete aandacht besteed aan landbouwonderwijsen
training (van praktische vaktrainingen tot hoger onderwijs)? Gaat u hieraan
aandacht besteden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
In de notitie wordt aandacht besteed aan landbouwonderwijs- en training.
Landbouwonderwijs en landbouwtraining (van praktische vaktraining tot hoger
onderwijs) maken integraal deel uit van het onderwijs- en trainingsaanbod in de OSpartnerlanden.
Het gaat dan onder andere om kennisontwikkeling en -opbouw, i.c.
onderwijs, voorlichting en vraaggestuurde onderzoek. Zo wordt er bijvoorbeeld
bekeken hoe in Uruzgan een centrum voor beroepsonderwijs op te zetten met
daarbinnen een landbouwsectie en een agrarische proeftuin. Op nationaal niveau
wordt gedacht aan de hervorming van het curriculum voor landbouwonderwijs.
Nederlandse ervaring met capaciteitsopbouw ter ondersteuning van kleinschalige,
kennisintensieve vormen van landbouw wordt ingezet. In een aantal landen zal de
beleidsontwikkeling en uitvoering van het landbouwbeleid worden ondersteund
(vraaggestuurd, via ambassadeprogramma's) onder andere door capaciteitsopbouw.
Wij besteden hier in toenemende mate aandacht aan, zowel door een versterking van
de gehele onderwijssector in de landen, als via gerichte ondersteuning van
landbouwtrainingen aangeboden door publieke en private
landbouwtrainingsinstellingen. Een van de kanalen is het Netherlands Programme for
the Institutional Strengthening of Post-secondary Education and Training Capacity
(NPT), het programma dat zich richt op institutionele versterking van hoger onderwijs
instellingen. Hier worden ook agrarische (hoger) beroepsonderwijsinstellingen
ondersteund.
Vraag 44
Welk deel van de ¤ 350 miljoen is ODA? Is dit een toevoeging van ODA of een
verschuiving? Als er sprake is van een verschuiving, waar komt het vandaan?
Antwoord
De in de notitie aangegeven ¤ 350 miljoen is geheel onderdeel van de huidige
Nederlandse ODA-inspanning. Dit betreft dus geen toevoeging of verschuiving.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 45
Op welke wijze en met welke instrumenten zullen de middelen ingezet worden?
Antwoord
Wij hebben gekozen voor een aanpak via 5 samenhangende sporen. Ten aanzien van
spoor 1, onderzoek en innovatie, zal vooral ingezet worden op partnerschappen met
relevante (inter)nationale kennisinstellingen. Versterken van publieke dienstverlening
en instituties (spoor 2) zal vooral gebeuren via ambassadeprogramma's en via
ondersteuning van boerenorganisaties en bedrijven/instellingen, die zich voornamelijk
richten op het verbeteren van infrastructuur en financiële dienstverlening. Duurzame
ketenontwikkeling (spoor 3) wordt met name bevorderd via cofinanciering van het
Initiatief voor Duurzame Handel, het bevorderen van publiekprivate partnerschappen
en inzet op duurzame productstandaarden. Ten aanzien van spoor 4, verbetering van
de markttoegang, wil Nederland vooral inzetten met behulp van (inter)nationale
faciliterende instellingen op het versterken van lokale en regionale output- en
inputmarkten, evenals op globale processen als het slagen van de Doha Ronde en
Hulp voor Handel. Bevorderen van voedselzekerheid en overdrachtmechanismen
(spoor 5), tenslotte wil Nederland bewerkstelligen via zowel het bilaterale als het
multilaterale kanaal.
Vraag 46
Op welke wijze zal de afstemming tussen de departementale inzet en die van de
NGO's, multilaterale organisaties en bedrijfsleven worden vergroot? Hoe ziet die
afstemming er nu uit?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 9. Wat betreft het multilaterale kanaal is het Nederlandse
beleid er sinds jaar en dag op gericht om in de beleidsdialoog met multilaterale
organisaties hen aan te moedigen de samenwerking te zoeken met andere donoren en
aan te sluiten bij de prioriteiten van het land (de zogenaamde Parijse Agenda).
Vraag 47
Is ook bij andere Europese landen een versterkte politieke wil waarneembaar om te
investeren in de 'vergeten sector' van de landbouwontwikkeling en kunt u daarvan
concrete voorbeelden geven? Zo neen, wat gaat u daaraan doen? Hoe ligt dat voor de
Europese Unie?
Antwoord
Bijna alle andere Europese landen tonen inderdaad versterkte politieke wil meer te
investeren in landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid. Het World
Development Report 2008 en de voedselprijzencrisis zijn hierbij van belang geweest.
Toezeggingen op de FAO bijeenkomst begin juni 2008 in Rome van onder meer
Frankrijk, Spanje en VK onderschrijven dit, alsmede actieve deelname van Duitsland
en andere in het Global Donor Platform for Rural Development. De EU heeft recent
de notitie 'Advancing Agriculture in Africa' uitgebracht en probeert via Hulp voor
Handel eveneens meer aandacht voor productieve capaciteit en infrastructuur te
bewerkstelligen die de landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in
ontwikkelingslanden moet versterken.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 48
Om welke reden blijft het kwalitatief hoogstaande geïntegreerde waterbeleid van
Nederland ongenoemd in deze notitie, gelet op de nauwe relatie tussen water en
landbouw? Hoe is het in de achterliggende jaren opgebouwde geïntegreerde
waterbeleid van Nederland gekoppeld aan de beleidsvoornemens ten aanzien van
landbouw en rurale ontwikkeling in de Minder Ontwikkelde Landen (MOL's)? Hoe
wordt, gelet op de toenemende waterschaarste in met name Afrika, erop toegezien dat
door Nederland ondersteunde initiatieven voor ontwikkeling van duurzame landbouw
ook rekening houden met de noodzaak van verantwoord waterbeheer? Welke
mogelijkheden ziet u om in die partnerlanden waar Nederland focust op landbouw en
rurale bedrijvigheid, daar ook standaard programma's voor geïntegreerd waterbeheer
te ondersteunen?
Antwoord
Het is inderdaad zo dat in de notitie niet expliciet ingegaan wordt op de rol van
geïntegreerd waterbeleid. Toch speelt het concept van geïntegreerd waterbeheer een
belangrijke rol in de landbouwsector en het Nederlandse beleid. Nederland heeft een
belangrijke internationale agenderende rol gehad voor het thema Water voor Voedsel
en Ecosystemen. Via het multilaterale kanaal wordt, onder andere in de context van
FAO en CSD, gewerkt aan de implementatie van internationale afspraken op dat
terrein.
Nederland ondersteunt in Afrika een tiental landen bij de ontwikkeling van nationale
plannen voor geïntegreerd waterbeheer en ondersteunt de implementatie daarvan in de
OS-partnerlanden waar Nederland bilateraal actief is in de watersector. Deze plannen
voor geïntegreerd waterbeheer houden niet alleen rekening met de grote
waterbehoeften in de landbouw, maar maken een afweging tussen de vraag en aanbod
van water in de andere subsectoren (drinkwater, landbouw, natuur, mijnbouw etc.).
Voor de door Nederland ondersteunde initiatieven zijn deze nationale plannen het
kader voor ondersteuning. Naast deze nationale plannen geeft Nederland
ondersteuning aan duurzaam waterbeheer in een aantal grensoverschrijdende
stroomgebieden waaronder die van de Nijl, Niger, Incomati en Senegal in Afrika.
Vraag 49
Kunt u, aangezien u prioriteit geeft aan versterking van het MKB in
ontwikkelingslanden, aangeven op welke wijze u de afstemming van het Ministerie
met dit deel van het bedrijfsleven concreet gaat vergroten?
Antwoord
Er is een regelmatige uitwisseling met VNO/NCW. De voorzitter van MKB
Nederland is, evenals de voorzitters van de andere werkgeversverenigingen, in het
bestuur van DECP vertegenwoordigd. Het DECP (Dutch Employers Cooperation
Programme) gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse
Zaken/Ontwikkelingssamenwerking, is bedoeld om ondernemersverenigingen in
ontwikkelingslanden te ondersteunen. In de ontwikkelingslanden maakt het MKB in
de regel ook deel uit van verenigingen van werkgevers.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 50
Wilt u meer specifiek aangeven op welke wijze u meer gaat samenwerken met NGO's
in landbouwontwikkeling? Denkt u daarbij aan een rol voor NGO's op het gebied van
kennisontwikkeling, training en onderwijs of meer aan een rol als kredietverstrekker
voor kleinschalige landbouwondernemingen, of ook aan andere rollen?
Antwoord
In het kader van de landbouwontwikkeling willen wij meer samenwerken met
nationale en internationale NGO's. Genoemd worden onder meer lokale NGO's (via
ambassadeprogramma's), koepels als AgriProfocus en ILC, en MFS-organisaties. De
rollen van deze organisaties zijn zeer divers en variëren van kredietverlening tot
technische capaciteitsopbouw. Zo trainen lokale NGO's onder meer groepen boeren.
Verschillende MFS-organisaties en PPP-partners vervullen regelmatig de rol van
kredietverstrekker (micro- en mesokredieten). Op deze wijze geven al deze
organisaties invulling aan het hele spectrum van interventies die nodig zijn voor het
vergroten van de landbouwproductiviteit.
Vraag 51
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de innovaties gericht op productiviteitsverbetering ook
ten goede komen aan (met name de kleine) boeren, dat die kennis de boeren ook
daadwerkelijk bereikt en dat zij daarnaast de beschikking hebben over financiële
middelen om te investeren in het toepassen van die kennis?
Antwoord
Binnen de verschillende sporen wordt gestreefd naar een zo inclusief mogelijke
aanpak. Die aanpak houdt in dat er binnen alle trajecten en programma's, met inbegrip
van innovatieve en onderzoeksprogramma's, gewerkt wordt aan het levensvatbaar
maken van een zo groot mogelijk aantal boeren. Hierbij wordt extra ingezet op het
verhogen van de productiviteit en organisatiegraad zodat een efficiëntere
bedrijfsvoering mogelijk wordt. Een belangrijk middel is hierbij ook om het
ondernemerschap in de landbouwsector te bevorderen. In tegenstelling tot de situatie
in het verleden worden boeren en boerinnen expliciet gezien als ondernemers.
Vraag 52
Waarom bent u zo positief over de groene revolutie in Azië, als u het volgende in
ogenschouw neemt: de negatieve gevolgen voor de agrobiodiversiteit, de vergrote
afhankelijkheid van boeren van zaadfirma's, het afgenomen landbezit en de vergrote
schuldenpositie van kleine boeren, het onduurzame gebruik van zoet water en de sterk
vergrote afhankelijkheid van eindige fossiele brandstoffen?
Antwoord
In de notitie wordt verwezen naar het feit dat de groene revolutie in Azië geleid heeft
tot hogere productiviteit in de landbouw en minder armoede vooral in de steden.
Hiermee is niet gezegd dat er geen negatieve gevolgen zoals vermindering van de
biodiversiteit, afhankelijkheid en schulden, en uitputting van natuurlijke hulpbronnen
zijn geweest.
Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 53
Waarom blijft u pleiten voor het westerse landbouwmodel en liberalisering van
wereldmarkten (wat veel extra transport en verwerking zal opleveren), terwijl deze
landbouw en voedselvoorziening een grote bijdrage leveren aan de uitstoot van
broeikasgassen en klimaatverandering, en een beroep doen op eindige fossiele
brandstoffen?
Antwoord
Marktoriëntatie en verdere ontwikkeling van de landbouw richten zich op het
comparatieve voordeel van de diverse vormen van landbouw, zowel met het oog op
handel als met het oog op voedselzekerheid. Zo produceren ontwikkelingslanden in
tropische en subtropische klimaatzones bijvoorbeeld koffie, thee en cacao, waarmee
zij op de wereldmarkt inkomsten kunnen genereren. Volledige zelfvoorziening in
landbouwproducten per land of regio zal niet mogelijk zijn en zeker niet
kosteneffectief zijn. Een zo energie-efficiënt mogelijke landbouw, die ook kan
bijdragen aan CO2 vastlegging in de bodem, kan soms op meer en soms op minder
gemechaniseerde wijze tot stand worden gebracht. De voorgestelde innovaties zijn
dan ook niet alleen gericht op mechanisatie. Een grotere toegevoegde waarde van
productie in ontwikkelingslanden door export van verwerkte en bewerkte grondstoffen
tot halffabricaten of eindproducten zal bijdragen aan vergroting van de inkomsten van
ontwikkelingslanden en grotere differentiatie van hun economieën. De afhankelijkheid
van ontwikkelingslanden van de vraag naar ruwe grondstoffen zal eveneens
verminderen. Verwerking en transport zullen op duurzame wijze moeten geschieden.
Vraag 54
Zou het landbouwmodel Low External Input Sustainable Agriculture (LEISA) -
gepromoot door ILEIA, een model met laag gebruik van kunstmest,
bestrijdingsmiddelen en fossiele brandstoffen, en veel gebruik van lokaal aanwezige
kennis - niet een veel betere weg zijn om voedselzekerheid te vergroten?
Antwoord
Wij gaan uit van duurzame landbouw, waar geïntegreerd water-, bodem- en
bestrijdingsmiddelbeheer, evenals een optimale inzet van traditionele, lokale kennis
onderdeel van uitmaken. Hierbij is het echter niet uitgesloten dat voor een duurzame
verbetering ook externe inputs noodzakelijk zijn. In West Afrika ondersteunt
Nederland al geruime tijd nationale overheden in hun streven naar het verbeteren en
behoud van bodemvruchtbaarheid. Gebruik van organische mest, 'green manure' en
traditionele praktijken om de bodem te beschermen worden hierbij bevorderd. Bij het
streven naar voedselzekerheid moet ook rekening worden gehouden met de
arbeidsproductiviteit die door efficiënt gebruik van een bepaalde 'mix' van inputs
bereikt wordt, vooral daar waar arbeid in het productiesysteem een beperkende factor
is.
Vraag 55
Is het waar dat genetische modificatie van gewassen nog niet heeft geleid tot
significante verhoging van de productiviteit?
Kamervragen Landbouwnotitie
Antwoord
Genetische gemodificeerde gewassen hebben in potentie met name meerwaarde voor
droogte- en ziekteresistentie. Dat heeft een directe invloed op de productiviteit. Dit
kan ook voor de toepassing in kleinere boerenbedrijven belangrijk zijn. In de praktijk
wordt genetische modificatie in ontwikkelingslanden slechts beperkt toegepast en dan
voornamelijk op een beperkt aantal gewassen (bijvoorbeeld soja en maïs) in enkele
landen, zoals Argentinië, Brazilië, China, India en Zuid-Afrika. Het betreft zowel de
grootschalige als de kleinschalige landbouw. Gezien het bovenstaande is de invloed
op de totale productie gering, met name in Afrika.
Vraag 56
Welke landen zullen naar verwachting het Comprehensive African Agriculture
Development Programme (CAADP) in 2008 ondertekenen?
Antwoord
Alle landen die lid zijn van COMESA en ECOWAS zijn betrokken bij CAADP
processen die tot landenspecifieke investeringsprogramma's voor de landbouw
moeten leiden. Rwanda heeft als voorloper in 2007 een zogenaamd 'compact'
ondertekend. Dit is een politieke overeenkomst c.q. 'gentlemen's agreement' tussen
Afrikaanse landen en NEPAD. Andere landen waarvan verwacht wordt dat zij op
korte termijn een 'compact' zullen tekenen zijn Malawi, Oeganda, Zambia, Kenia
Togo, Mali, Niger, Ghana en Benin. Acht andere landen hebben deskundigen
aangesteld om de analyses uit te voeren ter voorbereiding van een dergelijke compact.
Ook een aantal, dat buiten COMESA en ECOWAS vallen (vooral centraal Afrika)
zijn betrokken bij CAADP.
Vraag 57
Hoe verhoudt de verplichting binnen de CAADP-overeenkomst om minimaal 10 %
van de nationale begroting voor de landbouwsector in te zetten zich tot ownership? Is
er een garantie die voorkomt dat deze verplichting wordt nagekomen ten koste van
bijvoorbeeld gezondheidszorg?
Antwoord
Deze verplichting is door de Afrikaanse leiders aangegaan in 2003 en herbevestigd
tijdens de AU Summit in 2006. De Afrikaanse landen hebben dit in het kader van
NEPAD afgesproken zonder tussenkomst van de donoren. Hoewel geen garanties zijn
afgegeven dat het nakomen van deze verplichting niet ten koste zal gaan van de
directe investeringen in de sociale sectoren, is duidelijk dat verhoging van de
voedselproductie en inkomens op het platteland bijdragen aan verbetering van de
gezondheidstoestand en toegang tot sociale faciliteiten (bijvoorbeeld onderwijs,
drinkwatervoorziening).
Vraag 58
Welke donoren participeren in het multi-donor trust fund dat de CAADP ondersteunt
en hoeveel dragen zij bij?
Kamervragen Landbouwnotitie
Antwoord
Het multidonor trust fund wordt momenteel opgezet en zal naar verwachting in
oktober 2008 in werking treden. De EC, WB, DFID, SIDA, USAID en Nederland zijn
betrokken bij de uitwerking. Er zijn nog geen concrete toezeggingen gedaan. Het
totale met dit fonds gemoeide bedrag voor een periode van drie jaar, is begroot op
USD 40 miljoen.
Vraag 59
Welke maatregelen en instrumenten worden ingezet om nieuwe technologieën
beschikbaar te maken voor kleine boeren?
Antwoord
Om nieuwe technologieën beschikbaar te maken voor kleine boeren wordt
geïnvesteerd in (i) toegepast onderzoek naar innovatieve technologieën voor de kleine
boerenbedrijven (ii) herziening wet- en regelgeving om nieuwe technologieën
toegankelijk te maken voor kleine boeren, (iii) financiële sector ontwikkeling om de
toegang tot krediet en andere financiële diensten te vergroten, (iv) technisch- en
beroepsonderwijs en (v) infrastructuurontwikkeling en verruiming van de toegang tot
markten. Door middel van verschillende programma's wordt ook geïnvesteerd in
bijvoorbeeld het gebruik van ICT voor de landbouwvoorlichting en marktinformatie.
Vraag 60
In welke conflictgebieden is het International Fund for Agricultural Development
(IFAD) actief?
Antwoord
IFAD is actief in conflictgebieden in de hele wereld. Gedacht kan worden aan het
Grote Merengebied, de Hoorn van Afrika en door conflicten getroffen landen in West
Afrika (bijvoorbeeld Siërra Leone), Latijns-Amerika (Haïti) en Azië (Afghanistan).
Vraag 61
Waarom wordt in de nota geen expliciete aandacht gegeven aan landbouwonderwijsen
training (van praktische vaktrainingen tot hoger onderwijs in deze sector), gelet op
het belang van beschikbaarstelling en het toepasbaar maken van agrarische kennis
voor de ontwikkeling van de sector? Op welke wijze komt het Nederlandse beleid aan
dat belang ten goede? Welke taak hebben de overheden van de partnerlanden in deze?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 43. Het Nederlandse beleid komt met name ten goede aan
het belang van beschikbaarstelling en toepasbaar maken van agrarische kennis voor de
ontwikkeling van de sector door in toenemende mate agrarische onderwijs- en
trainingsinstellingen (van praktische vaktrainingen tot hoger onderwijs) te
ondersteunen.
De overheden van de OS-partnerlanden hebben een belangrijke taak in deze: enerzijds
door financiering van de publieke landbouwonderwijs- en trainingsinstellingen en
anderzijds door het faciliteren van private landbouw onderwijs- en
trainingsinstellingen.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 62
Hoe groot is het Programma voor Ondersteuning van Producentenorganisaties in
ontwikkelingslanden (POP)? Hoeveel middelen heeft het POP ter beschikking?
Antwoord
Het POP wordt uitgevoerd door een consortium van 9 Agri-organisaties uit OESO
landen (België, Zweden, Frankrijk, Japan, Canada, Noorwegen, Denemarken en
Nederland). Dit zijn organisaties die geworteld zijn in hun eigen boerenorganisaties.
Agriterra is de coördinator van het POP. Het POP heeft in 2007 152 projecten
uitgevoerd met 115 producentenorganisaties in zo'n 50 landen. Al met al worden
hiermee honderdduizenden boeren en boerinnen bereikt. Het budget voor het POP is ¤
50 miljoen de periode van 2007 - 2010.
Vraag 63
Hoe groot is de Nederlandse ondersteuning aan de Public Private Infrastructure
Advisory Facility (PPIAF) en de Private Infrastructure Development Group (PIDG)?
Antwoord
PPIAF ontvangt een jaarlijkse ondersteuning van USD 750.000 voor de periode 2008-
2010; PIDG van USD 4 miljoen per jaar (2003-december 2008).
Vraag 64
Kunt u aangeven hoe programma's als het PPIAF werkgelegenheid genereren in rurale
gebieden? Welke concrete voorbeelden zijn hiervan te vinden en om hoeveel
werkgelegenheid voor de lokale bevolking gaat het hierbij?
Antwoord
PPIAF is een programma dat in hoge mate 'upstream' werkt. Het adviseert overheden
over de mogelijkheden private partijen en privaat kapitaal te betrekken bij
infrastructuurontwikkeling, en richt zich op bijvoorbeeld de juiste wetgeving, instellen
van toezichthouders en opzetten van PPP-units. Het is niet mogelijk aan te geven
hoeveel werkgelegenheid het directe gevolg van een PPIAF activiteit is.
PIDG werkt wel met concrete projecten. Een voorbeeld is het Chiansi Irrigation pilot
project in Zambia. Het project behelst de aanschaf en installatie van irrigatie
infrastructuur over een areaal van 148 ha. Zo'n 160 gezinnen, gemiddeld bestaande uit
9 personen, die onder de armoedegrens leven worden hierdoor in staat gesteld hun
landbouwproductie voor eigen gebruik aan te vullen met het commercieel verbouwen
van tarwe, soja en maïs doordat ze niet langer afhankelijk zijn van de regenval
gedurende vier maanden van het jaar.
Vraag 65
Kunt u aangeven hoe de faciliteit voor mesofinanciering (een Schokland akkoord), die
zich zal richten op rurale bedrijvigheid, werkt? Welke partijen zijn hierbij betrokken,
hoe zal het geld worden verdeeld over de partijen etc.etc?
Kamervragen Landbouwnotitie
Antwoord
Met in totaal 20 banken en Nederlandse organisaties is het mesofinancieringsakkoord
ondertekend. Het akkoord en de partijen zijn te vinden op de website
www.akkoordvanschokland.nl. Een op mesofinanciering toegespitst subsidiekader zal
naar verwachting dit najaar in de Staatscourant worden gepubliceerd. Hierin staan de
voorwaarden vermeld evenals de procedure voor toekenning. Doel zal zijn het tot nu
toe door de markt niet bediende midden- en kleine bedrijf te bereiken met financiële
diensten. Deze zullen zich in de voorgenomen pilot-landen Vietnam, Mozambique en
Georgië veelal in de rurale gebieden bevinden.
Vraag 66
Waar en wanneer is besloten dat ¤ 4 miljoen wordt vrijgemaakt voor het
Schoklandakkoord over mesofinanciering, aangezien momenteel de eerste tranche van
Schoklandvoorstellen nog ter beoordeling bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken
ligt?
Antwoord
Mesofinanciering past binnen het voornemen van de regering meer aandacht te
besteden aan de vergroting van de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot
financiële diensten als onderdeel van de groei en verdelingsagenda in
ontwikkelingslanden. Het mesofinancieringsinitiatief is genoemd als prioriteit in de
brief over private sectorontwikkeling van 29 juni 2007 (TK 30800 V, nr. 110) en de
beleidsbrief 'Een zaak van iedereen' van 16 oktober 2007 (TK 31 250 nr. 1). Voor
enkele op 30 juni 2007 ondertekende Schoklandakkoorden was al eerder budget
gereserveerd en kunnen separaat subsidieregelingen worden uitgewerkt, naast het
generieke Schoklandfonds. Het gaat hier om de uitvoering van een sectorspecifiek op
enkele pilot-landen toegespitste subsidiemogelijkheid, met als gevolg op enkele
onderdelen afwijkende voorwaarden. Zie ook het antwoord op vraag 65.
Vraag 67
In de reactie op de evaluatie van het Progamma Samenwerking Opkomende Markten
(PSOM) kondigde het kabinet aan geleidelijk deze regeling te willen ontbinden, zodat
de regeling ook toegankelijk zou worden voor Zuid-Zuid business-to-business
projecten, in plaats van alleen voor projecten tussen Nederlandse ondernemers en
Zuidelijke ondernemers (TK 30 300 V, nr. 145, 3 augustus 2006, p. 5). Waarom is de
ontbinding tot op heden slechts met vier landen uitgebreid tot zeven? Bestaan er
voornemens om, gezien de positieve ervaringen tot op heden, de regeling voor een
veel grotere groep landen te ontbinden? Zo ja, op welke termijn?
Antwoord
Bij de start van PSOM, tien jaar geleden, heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken/
Ontwikkelingssamenwerking gekozen voor de vorm van een opdrachtenprogramma.
Thans wordt nagegaan of PSOM niet beter in de vorm van een subsidieprogramma
kan worden voortgezet. In dit verband wordt tevens nagegaan welke verdere stappen
binnen dit programma genomen kunnen worden in het kader van het streven naar
ontbinding van de hulp
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 68
Beschikken de ambassades over voldoende capaciteit en kennis (themadeskundigen)
om gevolg te kunnen geven aan de Nederlandse inzet op ondersteuning van
ontwikkeling en uitvoering van landbouwbeleid?
Antwoord
De ambassades die programma's financieren op het gebied van private
sectorontwikkeling in rurale gebieden (waaronder landbouwontwikkeling) hebben
aangegeven thans voldoende kennis en capaciteit in huis te hebben om hier uitvoering
aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Vraag 69
Op welke wijze worden de duurzaamheidcriteria naar de praktijk vertaald? In
hoeverre wordt door andere donoren prioriteit gegeven aan duurzaamheid? Welke rol
spelen de Cramer criteria hier?
Antwoord
Het rapport van de projectgroep Cramer geeft een raamwerk, dat als basis dient voor
duurzaamheidcriteria. Nederland maakt zich in internationaal kader sterk voor
duurzaamzaamheidscriteria, maar overeenstemming daarover bestaat internationaal
nog niet. Naast het ontwikkelen van en experimenteren met mogelijke
duurzaamheidcriteria (pilots in Indonesië en Mozambique) is het dus zaak om
internationaal tot overeenstemming te komen over dergelijke criteria. De Round Table
voor o.a. palmolie en soja zijn daarvoor belangrijke fora. Daarbij gaat het er om zowel
de zorgen van consumenten als van producenten aan de orde te laten komen en op de
belangen van ontwikkelingslanden. Alle Europese Lidstaten onderschrijven inmiddels
het belang van verduurzaming van de productie en consumptie van biobrandstoffen.
Naast Nederland behoren Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden
en Finland tot de landen die de meest ambitieuze inzet tonen op dit terrein.
Ondersteuning van OS-landen hierbij is net begonnen, waarbij van het Verenigd
Koninkrijk en Nederland concrete activiteiten bekend zijn.
Vraag 70
Waarop baseert u uw opvatting dat de inzet van natuurlijke hulpbronnen voor de
export - waar u veelvuldig voor pleit - bijdraagt tot het verhogen van de
voedselzekerheid van de eigen bevolking in ontwikkelingslanden?
Antwoord
Export van natuurlijke hulpbronnen genereert inkomsten die ertoe bijdragen dat
landen de gestegen voedselprijzen indien nodig kunnen betalen. Dit is een betere
benadering dan te proberen om alle benodigd voedsel lokaal te produceren. Het meest
efficiënt is de productie daar plaats te laten vinden waar dit het meest optimaal kan
gebeuren, waarbij uiteraard wel rekening gehouden moet worden met de kosten die
nodig zijn om het voedsel op de uiteindelijke plek van bestemming te krijgen. Als
deze transportkosten hoog zijn, kan het voordeliger zijn om op beperkte schaal lokaal
te produceren ter bediening van die specifieke moeilijk te bereiken markt.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 71
Hoe waarborgt u dat de problematiek van competing claims op natuurlijke
hulpbronnen en grondstoffen niet vergroot wordt door verhoogde export via duurzame
ketenontwikkeling?
Antwoord
Het wezenskenmerk van duurzame ketenontwikkeling is dat er rekening gehouden
wordt met 'competing claims', inclusief milieuaspecten (planet), sociale waarden
(people) en de economische duurzaamheid (profit), om tot een afweging tussen deze
belangen te komen die op alle drie punten aanvaardbaar is. Dit komt tot uiting in
certificering van producten en afspraken in de keten. Indien de 'competing claims'
problematiek leidt tot een aantasting van het ontwikkelingspotentieel voor de kleine
boeren en de armsten dan ligt er een taak voor de nationale overheid om hierin in haar
beleid een oplossing te kiezen.
Vraag 72
Beschouwt u de mondiale voetafdruk als een criterium binnen duurzame
ketenontwikkeling? Zo nee, waarom niet? Via welke andere criteria wilt u waarborgen
dat de consumptie van westerse landen niet ten koste gaat van schaarse hulpbronnen
die ontwikkelingslanden nodig hebben voor hun voedselzekerheid?
Antwoord
Voor duurzame ketenontwikkeling wordt het begrip duurzaamheid in brede zin
uitgewerkt voor de sociale-, milieu en- economische dimensie. Naarmate binnen een
keten verduurzaming van processen plaatsvindt, zal daarmee de druk van deze keten
op de beschikbare mondiale gebruiksruimte verminderen. Dit vertaalt zich meetbaar in
het verminderen van de mondiale voetafdruk.
Op directe wijze werkt de overheid aan een set criteria voor duurzaam inkopen. Deze
zullen vanaf 2010 operationeel worden in het inkoopbeleid van de overheid.
Toepassing ervan zal bijdragen aan duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen in
ontwikkelingslanden. Indirect ondersteunt de overheid multistakeholderprocessen
gericht op ontwikkeling en implementatie van criteria, waarbij duurzaam gebruik van
schaarse hulpbronnen in ontwikkelingslanden een centrale plaats krijgt. Daarbij gaat
het onder meer om producten zoals hout, palmolie, soja, cacao en vis.
Vraag 73
Waarom noemt u de afbouw van tariefescalatie op bewerkte tropische producten niet
als een prioriteit om de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden te
stimuleren?
Antwoord
Het onderwerp als zodanig is belangrijk en maakt daarom ook deel uit van de WTO
Doha onderhandelingen.
Vraag 74
Is het waar dat exportgeoriënteerde landbouwproductie (soja, palmolie, biomassa) ten
Kamervragen Landbouwnotitie
koste gaat van landrechten van kleine boeren en inheemse volkeren (in tropische
bossen), en dus voedselzekerheid? Zo ja, hoe wilt u dat voorkomen?
Antwoord
Het is denkbaar dat landrechten van kleine boeren en inheemse volkeren worden
aangetast. Inzet van het beleid om tot duurzame landbouwmethodes en duurzame
ketens te komen is dan ook dat sociale aspecten, inclusief landrechten, onderdeel
uitmaken van de afspraken over criteria voor duurzaamheid. In voorkomende gevallen
zal schending van landrechten ook worden meegenomen in de politieke dialoog met
betreffende landen.
Vraag 75
Hoe voorkomt u dat freeriders, die zich niet aan de vrijwillige afspraken binnen
'verduurzaamde grondstofketens' houden, toch kunnen exporteren naar Nederland?
Antwoord
Verduurzaming van grondstofketens vindt plaats op basis van vrijwillige afspraken en
samenwerking van stakeholders in de keten. Gezamenlijk wordt gewerkt aan
verbeteringen in de grondstofketens. Het is voor de overheid niet mogelijk om import
die niet aan deze vrijwillige duurzaamheidcriteria voldoet aan de Nederlandse- c.q.
Europese grens tegen te houden. Druk vanuit de markt zorgt er echter voor dat de
export door freeriders wordt beperkt of wordt voorkomen. Dit kan op diverse
manieren: door bedrijven die in de keten duurzaamheidseisen stellen aan hun
leveranciers of door de vraag naar duurzame producten vanuit de consument. De
Nederlandse overheid stimuleert en ondersteunt daarom beide processen om ervoor te
zorgen dat het aandeel duurzame import stijgt. Tegelijkertijd werkt de overheid toe
aan het verduurzamen van de eigen inkoop met als doelstelling te komen tot 100%
duurzame inkoop vanaf 2010.
Vraag 76
Hoe waarborgt u dat duurzame handel zonder handhaafbare overheidsnormen
bijdraagt aan het oplossen van de voedselcrisis?
Antwoord
Duurzame handel geeft specifieke aandacht aan sociale, milieu en economische
criteria, die zich onder meer vertaalt in betere arbeidsomstandigheden, minder
milieubelasting en een eerlijker beloning. Hoewel het vaststellen en naleven van
normen voor duurzaamheid op vrijwillige basis gebeurt, spelen overheden wel een rol
bij de vaststelling van de kaders en de randvoorwaarden voor duurzame handel. Denk
daarbij aan de ILO verdragen die door overheden zijn geratificeerd en belangrijke
sociale criteria voor duurzaamheid bieden. Ronde tafels van bedrijven en
maatschappelijke organisaties voor oliepalm, soja en cacao illustreren dit. Zie ook het
antwoord op vraag 34.
Vraag 77
Waarom geeft u weinig prioriteit aan het belang van een kostendekkende prijs -
mogelijk gemaakt door marktbescherming - voor boeren om te kunnen investeren in
Kamervragen Landbouwnotitie
hun voedselproductie?
Antwoord
De internationale handel in voedsel is niet gebaat bij marktbescherming door de
overheid. Dergelijke door overheden gesteunde initiatieven blijken op termijn
marktverstorend te werken. Het zorgt er ook voor dat producenten zich niet meer op
een marktvraag richten, maar producten gaan produceren waarvoor de beste
prijsbescherming bestaat. Aan de andere kant heeft de minister van
Ontwikkelingssamenwerking aan de Tweede Kamer (brief van 29 juni 2007) over de
Millennium Development Goals geschreven dat voor een duurzame productie in
ontwikkelingslanden een eerlijke prijs betaald moet worden. Ook in het MVO
kabinetsbeleid, dat in december 2007 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is
opgenomen dat het voor een eerlijke verdeling van economische groei noodzakelijk is
dat in de handelsprijzen de reële kosten van duurzame productie geïnternaliseerd
worden. Hierbij zien wij meer een rol weggelegd voor maatschappelijke multi
stakeholder initiatieven, zoals keurmerken voor de handel in hout, palmolie, soja,
koffie, cacao en visproducten. Ook zien wij mogelijkheden voor multilaterale
initiatieven zoals de Decent Work Agenda van de ILO.
Vraag 78
Waarom staan de speciale producten en speciale vrijwaringclausule - ter bescherming
van hun de voedselproductie in ontwikkelingslanden - zo laag op de agenda in de
huidige WTO-onderhandelingen? Bent u bereid te bepleiten deze hoger op de agenda
te plaatsen?
Antwoord
De onderwerpen speciale producten en speciale vrijwaringclausule staan helemaal niet
laag op de agenda en vormen een volwaardig onderdeel van de Dohalandbouwonderhandelingen.
Vraag 79
Wat is de stand van zaken in de WTO-onderhandelingen onder voorzitterschap van
Crawford Falconer, over de handel in landbouwproducten? Hoe belangrijk is een
positieve uitkomst van deze onderhandelingen voor de ontwikkeling van de
landbouwsector in de ontwikkelingslanden? Laat het opzetten van het 'Hulp voor
Handel'-instrument niet onverlet dat meer vrije handel in landbouwproducten in
principe grote voordelen kan brengen voor ontwikkelingslanden?
Antwoord
Van 21 juli tot 29 juli 2008 heeft in Geneve een ministeriële bijeenkomst
plaatsgevonden. Deze bijeenkomst heeft niet geleid tot overeenstemming over de
modaliteiten voor landbouw en NAMA. Het overleg was ver gevorderd, maar het liep
helaas vast op onderhandelingen over een speciaal vrijwaringmechanisme voor
ontwikkelingslanden. Voor meer details verwijzen wij u naar de Kamerbrief van de
staatssecretaris van Economische Zaken.
Een positieve uitkomst van deze onderhandelingen is van groot belang voor de
ontwikkeling van de landbouwsector in ontwikkelingslanden. Dit werd onderstreept in
de analyse die de Wereldbank in 2004 maakte in zijn publicatie Global Economic
Kamervragen Landbouwnotitie
Prospects, Realizing the Development Promise of the the Doha Agenda. Deze analyse
liet echter ook zien dat de voordelen van vrijmaking van landbouwmarkten
waarschijnlijk ongelijk verdeeld zullen worden. De verlaging van landbouwsubsidies
in de ontwikkelde landen kan op korte termijn leiden tot stijging van prijzen op de
wereldmarkten en daardoor voor netto-voedselimporterende ontwikkelingslanden
negatief uitpakken. De recente voedselprijzencrisis heeft laten zien dat hogere prijzen
vooral voor de armen een probleem vormen. Bovendien zullen veel met name kleinere
en meer kwetsbare ontwikkelingslanden, vooral in Sub Sahara Afrika, moeite hebben
om gebruik te maken van de nieuwe marktkansen die de Ronde dient te gaan bieden.
Het vrijer maken van de handel in landbouwproducten alleen is voor deze landen
daarom niet genoeg. Met Hulp voor Handel worden arme ontwikkelingslanden
daarom ondersteund bij het vergroten van hun handelscapaciteit, het opbouwen van
hun productieve sectoren en het oplossen van knelpunten in de infrastructuur.
Vraag 80
Waarom denkt u dat het openstellen van de markten voor producten uit de EU - via de
Economic Partnership Agreements - kan bijdragen aan het oplossen van de
voedselcrisis?
Antwoord
Goed functionerende regionale en internationale markten kunnen extreme
prijsfluctuaties voorkomen. De Economic Partnership Agreements beogen de
regionale markten in ACS-landen te versterken en vergroten daarnaast de
markttoegang tot de EU, en kunnen daarom bijdragen aan een stabilisering van
markten. Ook kan meer concurrentie op markten in OS-landen leiden tot
prijsdalingen. Niettemin kunnen overheden ervoor kiezen lokale producenten te
beschermen en deze producten uitzonderen van handelsliberalisatie.
Vraag 81
Waarom geeft u zo'n prioriteit aan het 'Hulp voor Handel -initiatief ter bevordering
van de export bij het oplossen van de voedselcrisis? Kan deze ontwikkelingshulp niet
veel beter geconcentreerd worden op de productie van voedsel voor de eigen markt?
Antwoord
Zonder een kwalitatief en kwantitatief adequate binnenlandse productie zullen veel
arme ontwikkelingslanden niet kunnen profiteren van markttoegang die hen wordt
geboden in internationale handelsovereenkomsten. Op uitdrukkelijk aandringen van
de ontwikkelingslanden zelf, richt het Hulp voor Handelsinitiatief zich daarom,
behalve op steun bij handelsregelgeving en -capaciteit, ook op de opbouw van
binnenlandse productieve capaciteit en economische infrastructuur. Deze aanpak moet
leiden tot verhoging van inkomens en meer productieve, volwaardige en duurzame
werkgelegenheid waar vooral armen, vaak in rurale gebieden, profijt van hebben.
Ontwikkelingslanden zijn zelf verantwoordelijk voor de economische keuze om
voedsel af te zetten op de eigen markt, dan wel te bestemmen voor de export.
Duidelijk is dat het opwerpen van beperkingen voor de export van voedsel negatieve
gevolgen kan hebben voor de binnenlandse productie en kan leiden tot stijging van
voedselprijzen op de internationale markten.
Kamervragen Landbouwnotitie
Vraag 82
Kunt u toelichten hoe in uw optiek het verlagen van importheffingen in het Westen en
in ontwikkelingslanden via de WTO, bilaterale en regionale vrijhandelsverdragen zou
kunnen bijdragen aan de oplossing van de voedselcrisis, gezien de negatieve effecten
van het afbouwen van marktbescherming voor de voedselvoorziening?
Antwoord
Importheffingen leiden tot hogere binnenlandse voedselprijzen dan die op de
wereldmarkt omdat importeurs deze tarieven zullen doorberekenen en binnenlandse
producenten deze heffingen aan hun kostprijs kunnen toevoegen. Hogere
binnenlandse prijzen zijn aantrekkelijk voor de boeren en vormen in beginsel een
stimulans voor eigen productie maar tegelijk kunnen importheffingen door de
afscherming van buitenlandse concurrentie inefficiënte vormen van voedselproductie
bevorderen. Verdere vrijmaking van de internationale markten voor voedsel zal echter
leiden tot verhoging van productie in de meest efficiënte landen, zodat het wereldwijd
benodigde voedsel in beginsel overal voor betaalbare prijzen verkrijgbaar zou worden.
De praktijk heeft dit jaar laten zien, dat in een aantal gevallen landen die met hogere
voedselprijzen worden geconfronteerd, hun importheffingen zelf al hebben
gereduceerd, met als doel een verlaging van de binnenlandse voedselprijzen te
bewerkstelligen. Tegelijk werd duidelijk dat traditionele voedselexporteurs soms door
politieke druk tot exportrestricties overgingen uit angst voor binnenlandse tekorten.
Dit leidde tot verdere opwaartse druk op de wereldmarktprijzen voor voedsel en tot
negatieve impulsen voor de binnenlandse productie in deze landen.
Vraag 83
Is het waar - zoals beweerd door gerenommeerde maatschappelijke organisaties - dat
de huidige WTO-voorstellen niet ver genoeg gaan in het terugdringen van
handelsverstorende inkomenssubsidies door de EU en de VS?
Antwoord
De voorstellen die tijdens de ministeriële bijeenkomst van 21-29 juli 2008 te Geneve
ter tafel lagen en brede steun kregen, zijn een stap in de goede richting van het
afbouwen van handelsverstorende steun.
Vraag 84
Kunt u toelichten hoe de huidige ontkoppeling van subsidies samenhangt met het
verminderen van handelsverstorende export?
Antwoord
Ontkoppeling van binnenlandse steun en afbouwen van handelsverstorende exporten
zijn twee verschillende zaken die in beginsel weliswaar los staan van elkaar, maar als
gemeenschappelijk doel hebben handelsverstoringen op de landbouwmarkten te
reduceren. Alle twee worden binnen de landbouwonderhandelingen van de Doha
Ronde besproken.
Ministerie van Buitenlandse Zaken