Beantwoording vragen van de leden Ormel en Çörüz over martelingen in Turkije
02-09-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij, mede namens de staatssecretaris voor Europese Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Ormel en Çörüz over martelingen in Turkije. Deze vragen werden ingezonden op 30 juni 2008 met kenmerk 2070824210.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de heer Timmermans, staatssecretaris voor Europese Zaken, op vragen van de leden Ormel en Çörüz (CDA) over martelingen in Turkije.
Vraag 1
Kent u het bericht 'Turkey criticised for rise of torture cases'? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Valt deze stijging te verklaren uit een daadwerkelijk toename van het aantal martelingen of is de bereidheid tot het melden groter geworden?
Vraag 3
Kunt u een overzicht geven van de lopende acties dan wel de nog te ondernemen acties vanuit Nederland en/of de EU om het aantal martelingen te doen afnemen in Turkije?
Vraag 4
Onderschrijft u de conclusie dat de bereidheid om tot de benodigde mentaliteitsverandering te komen bij de uitvoerende instanties achterblijft?
Vraag 5
Deelt u de mening dat dergelijke ontwikkelingen niet bijdragen tot het vervolmaken van de Kopenhagen Criteria?
Antwoord
Juridische waarborgen die door de Turkse regering zijn geïntroduceerd met het zero tolerance beleid ten aanzien van marteling, blijven een positief effect hebben. Zo hebben hervormingen gericht op de toegang tot advocaten een positieve uitwerking gehad en heeft Turkije het systeem voor medisch onderzoek van veronderstelde zaken van mishandeling versterkt. Sinds 2004 is sprake van een neerwaartse trend in het aantal gerapporteerde zaken van marteling en mishandeling. Desondanks vinden, o.m. volgens de voortgangsrapportage van de Europese Commissie over Turkije voor 2007, nog steeds gevallen van marteling en mishandeling plaats, met name tijdens arrestaties en buiten detentiecentra.
Sinds begin 2008 claimt een aantal Turkse en internationale mensenrechtenorganisaties dat het aantal gevallen van marteling weer is toegenomen. Het is onduidelijk of dit duidt op een daadwerkelijke toename van het aantal martelingen of dat martelingen dankzij het zero tolerance beleid van de Turkse regering vaker worden gemeld. Betrouwbare statistieken ter zake ontbreken. Dit komt mede doordat Turkije het Optionele Protocol bij het VN Verdrag tegen marteling (OPCAT) nog niet heeft geratificeerd. Hierdoor kan geen onafhankelijke monitoring van gevangenissen en detentiecentra door de VN plaatsvinden. Mensenrechtenorganisaties verklaren hun stelling met betrekking tot de stijging van het aantal gevallen van marteling dikwijls door te verwijzen naar de amendering van de politiewet in 2007. Deze wet geeft de politie in bepaalde omstandigheden namelijk ruimere bevoegdheden.
Door de Europese Commissie is voorgesteld de ratificatie van het OPCAT door Turkije voorwaarde te maken voor opening van onderhandelingshoofdstuk 23 van het acquis communautaire over de rechterlijke macht en de fundamentele vrijheden. Ook in het kader van de politieke dialoog wordt bij de Turkse autoriteiten aangedrongen op verdere implementatie van het zero tolerance beleid.
Onafhankelijke monitoring van detentiefaciliteiten geschiedt wel door het Comité voor de Preventie van Marteling (CPT) van de Raad van Europa. Het CPT, dat naar aanleiding van de Conventie voor de Preventie van Marteling is ingesteld, houdt toezicht op de naleving van het verdrag. Naast de periodieke bezoeken brengt het Comité ook 'ad hoc' bezoeken indien noodzakelijk, waardoor sinds de oprichting van het CPT in 1990 het Comité Turkije bijna jaarlijks heeft bezocht.
Door de UNHCR zijn de afgelopen jaren veel mensenrechtentrainingen gegeven aan politie- en jandarmafunctionarissen, waardoor de bewustwording van en kennis over mensenrechten onder deze functionarissen is toegenomen.
Via het MATRA-programma en de Mensenrechtenfaciliteit draagt de Nederlandse regering bij aan de opbouw van het maatschappelijk middenveld in Turkije en steunt het diverse Turkse mensenrechtenorganisaties, waaronder organisaties die zich bezighouden met monitoring van martelingen.
In het kader van joint initiatives van de Raad van Europa en de Europese Commissie vinden daarnaast activiteiten plaats gericht op het versterken van de kennis van en aandacht voor mensenrechten bij leden van de relevante beroepsgroepen (politie en justitie).
Ten slotte wordt de voortgang van Turkije op het terrein van de preventie en vervolging van marteling en mishandeling nauwlettend gemonitord door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in het kader van zijn controle-taak op de tenuitvoerlegging van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Onder meer tijdens bilaterale gesprekken op ministerieel niveau en via de politieke dialoog met Turkije benadrukt de regering het belang van de Kopenhagencriteria. Verdergaande hervormingen in de juridische sector en de implementatie van die hervormingen zijn daar een belangrijk onderdeel van.
1) EU-observer, 26 juni 2008
Ministerie van Buitenlandse Zaken