Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
---
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
1 september 2008 DE/45916
Onderwerp
Reactie op visienota VGS (homo)seksualiteit en
reformatorisch onderwijs
Op 30 juni 2008 verscheen de visienota (homo) seksualiteit van de Stuurgroep (homo)seksualiteit van
de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), de organisatie voor besturen van
reformatorische scholen. Deze nota dient als leidraad voor het beleid van reformatorische scholen ten
aanzien van homoseksualiteit. De Stuurgroep heeft de visienota op dezelfde dag aan mij aangeboden
tijdens mijn bezoek aan het Wartburgcollege in Rotterdam. Bij dit bezoek sprak ik met de Stuurgroep
en daarnaast met leerlingen en docenten van het Wartburgcollege en gaf ik mijn reactie op het
visiedocument. Dit deed ik ook in een interview met het Reformatorisch Dagblad. Ik heb waardering
voor de inzet van de VGS om hun visie en beleid ten aanzien van homoseksualiteit op deze wijze
bespreekbaar te maken. Wel heb ik een paar kanttekeningen bij het visiedocument.
De vaste Kamercommissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij op 7 juli 2008 verzocht om
uiterlijk 1 september een (officiële) reactie te geven op het visiedocument van de VGS. Hierbij geef ik u
deze meer uitgebreide en onderbouwde reactie. Daarbij geef ik ook aan welke acties worden
ondernomen om de beleidspraktijk van scholen ten aanzien van sociale acceptatie van
homoseksualiteit kritisch te volgen.
Zichtbaarheid en bespreekbaarheid van homoseksualiteit in orthodox-christelijke kring
" Orthodoxe stromingen binnen vrijwel alle geloofsgemeenschappen wijzen in hun geloofsopvatting
homoseksualiteit of homoseksuele relatievorming af. Daar hebben zij in een democratische
samenleving met beginselen als de vrijheid van meningsuiting ook de ruimte voor. Tegelijk mag van
hen gevraagd worden onder ogen te zien dat homoseksuelen in hun kringen zich afgewezen kunnen
voelen en geïsoleerd kunnen raken" (Kabinetsnota `Gewoon homo zijn', Kamerstuk 27017,33, p.11).
Het is positief dat de VGS als eerste- gehoor geeft aan mijn oproep aan schoolbesturen om hun
verantwoordelijkheid te nemen om de acceptatie van homoseksualiteit bespreekbaar te maken op een
manier die aansluit bij hun identiteit (Kabinetsnota p. 27). Ik waardeer dit bijzonder. Het vergt immers
moed om dit onderwerp bespreekbaar te maken. Er is kritiek uit eigen kring te verwachten van mensen
die vinden dat de visie te homovriendelijk is, terwijl anderen juist zullen vinden dat homoseksuelen
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
E
blad 2/4
volgens de lijn van de visienota nog steeds gediscrimineerd worden. Het is goed dat het reformatorisch
onderwijs zich bezint op zijn houding ten opzichte van homoseksualiteit en daarbij inzet op een veilig
schoolklimaat en het psychisch welbevinden van homoseksuele leerlingen en docenten. Men erkent
het bestaan van homoseksualiteit in eigen kring en in de omgang met homoseksuele leerlingen en
docenten wordt (christelijke) naastenliefde als uitgangspunt genomen voor beleid en handelen: steun,
begrip, respect en begeleiding. Dit is zeer positief; een voorbeeld voor alle scholen.
De VGS houdt wel duidelijk vast aan haar visie waarin homoseksualiteit wordt beschouwd als een zonde
(`seksuele gebrokenheid') en waarbij de homoseksuele praxis wordt afgewezen. Reformatorische
scholen hechten sterk aan hun identiteit. Ze hebben daar ook de vrijheid toe. Het vernieuwende van de
visienota van de VGS is dat ze hun afwijzing van de homoseksuele praxis niet (meer) vertalen in het
afwijzen van homoseksuele leerlingen en docenten zélf. Niet de mens wordt afgewezen, maar het
gedrag. In de reformatorische visie is alleen seksualiteit in een huwelijk van man en vrouw toegestaan,
dus worden alle vormen van homoseksuele relaties afgewezen. De acceptatie van homoseksualiteit
beperkt zich daarmee tot degenen die wel een homoseksuele gerichtheid hebben, maar geen
homoseksuele relaties aangaan. Mijn kanttekeningen bij het visiedocument van de VGS hebben met
name betrekking op de houding van de reformatorische scholen tegenover degenen die wel een
homoseksuele relatie (willen) aangaan. Ik maak me daarover zorgen en constateer een knelpunt.
Zorgpunt
Bijzondere scholen mogen hun eigen visie op homoseksualiteit uitdragen, uiteraard binnen de
wettelijke kaders (Grondwet, Wetboek van Strafrecht, Algemene Wet Gelijke Behandeling, Wettelijke
Kerndoelen van het onderwijs). Scholen mogen homoseksuele docenten en leerlingen echter niet
weren op het enkele feit van homoseksueel zijn. In de parlementaire geschiedenis van de AWGB is het
voorbeeld van een homoseksuele leraar op een christelijke school uitvoerig aan de orde geweest.
Hierover is van de zijde van het kabinet gezegd: "Concreet gaat het om de vraag of een homoseksuele
leraar, die niet mag worden afgewezen louter vanwege zijn homoseksualiteit wel zou mogen worden
afgewezen omdat hij een relatie heeft of met die relatie samenleeft. Ik wil hier geen misverstand over
laten bestaan: dat mag dus niet. Het enkele feit van de seksuele gerichtheid ziet op de gerichtheid van
een persoon in seksuele gevoelens, liefdesgevoelens, liefdesuitingen en -relaties. De homoseksuele
leraar mag derhalve niet vanwege het hebben van een homoseksuele relatie worden afgewezen, ook
niet als zou blijken dat hij met deze relatie samenleeft. Hetzelfde geldt overigens voor de
heteroseksuele leraar" (Handelingen II, 1993, 47-3508, 47-3510). Scholen mogen geen verklaring
voorleggen ter ondertekening dat men geen homoseksuele relatie heeft of zal aangaan en dienen
binnen hun onderwijs aandacht te besteden aan seksuele diversiteit en verschillende
geloofsovertuigingen.1 De visienota van de VGS is op deze punten niet altijd even helder.
1 In kerndoel 43 staat bijvoorbeeld dat `de leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in
cultuur en levensbeschouwing in Nederland, eigen en andermans leefwijze daarmee in verband brengen en de
betekenis voor de samenleving te zien van en respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen'. Ook kerndoel 34
over het menselijk lichaam en kerndoel 44 over burgerschap omvat aandacht voor seksuele diversiteit. Het is aan
scholen zelf om te beslissen hoe zij deze wettelijke eisen vertalen in concrete onderwijsprogramma's.
blad 3/4
Mijn zorgpunt betreft de invulling van de kerndoelen van het onderwijs. Maken de leerlingen in het
reformatorisch onderwijs ook kennis met andere visies op homoseksualiteit? Zeker voor leerlingen met
vragen over hun seksuele identiteit is het belangrijk om te weten dat er meerdere (christelijke) visies
zijn en dat er gelovige homoseksuelen bestaan die op verschillende manieren invulling geven aan hun
leven, relaties en seksualiteit. Ook in de zorg voor en hulpverlening aan leerlingen en docenten is zo'n
ruimere blik op zijn plaats. In de kabinetsnota (hoofdstuk 1.2) heb ik aangegeven dat dit voorkómt dat
homoseksuelen zich afgewezen voelen en geïsoleerd raken. Dat hoeft niet ten koste te gaan van de
eigen levensbeschouwelijke visie van de school: men kan de eigen visie geven, maar geeft ook
vanzelfsprekend informatie over andere visies en gaat daarover in gesprek. Dit uitgangspunt geldt
uiteraard voor alle scholen.
Knelpunt
Mijn knelpunt betreft het personeels- en leerlingenbeleid van de reformatorische scholen. In de
visienota van de VGS wordt aangegeven hoe men wil omgaan met homoseksuele docenten en
leerlingen. Personeelsleden tekenen bij hun benoeming een verklaring dat ze `naar Schrift en belijdenis
zullen handelen, zich daaraan zullen toetsen en die aan hun leerlingen zullen voorhouden en voorleven'
(p.6). Het betreft hier een verklaring met de reformatorische grondslagen, waarin seksualiteit alleen is
toegestaan binnen een huwelijk tussen een man en een vrouw. Een leraar met homoseksuele
gerichtheid heeft recht op steun, maar komt als hij of zij een homoseksuele relatie aangaat in de ogen
van de VGS zijn/haar belofte niet na. De school zal pastorale hulp en zorg inzetten, maar `als hij [de
docent(e)] bij zijn keus blijft, is een handhaving van de benoeming in strijd met de grondslag van de
school. Vanuit principe van goed werkgeverschap zoeken we naar een passende oplossing binnen de
wettelijke kaders' (p.6). Eenzelfde houding wordt aangenomen tegenover homoseksuele leerlingen,
met dit verschil dat de leefwijze van minderjarige leerlingen buiten de school de verantwoordelijkheid
is van de ouders. `Wanneer een leerling binnen de school blijk geeft van een homoseksuele relatie met
een andere leerling, zal in overleg met de ouders begeleiding worden ingezet (..). Wanneer de leerling
tot uiting brengt dat hij zich bewust niet wil conformeren aan de grondslag en daarmee de leef- en
gedragsregels van de school, kunnen maatregelen aan de orde zijn' (p.5).
Hierbij heb ik twee opmerkingen. Ten eerste is het de vraag of het aangaan van een homoseksuele
relatie a priori betekent dat de betreffende docent of leerling de reformatorische grondslagen afwijst.
De verklaring die reformatorische leraren tekenen bij hun benoeming krijgt dan teveel het karakter
van een serie leef- en gedragsregels, terwijl het gaat om het onderschrijven van religieuze
uitgangspunten, die veel meer omvatten dan de houding ten opzichte van (homo)seksualiteit. Ten
tweede lijkt de VGS de wettelijke kaders tamelijk ruim te zien, terwijl uit de Algemene wet gelijke
behandeling (Awgb artikel 5, tweede lid en artikel 7, tweede lid) volgt dat homoseksuele docenten en
leerlingen niet mogen worden geweerd vanwege het enkele feit van homoseksueel zijn. Uit de
wetsgeschiedenis van deze bepalingen blijkt duidelijk dat onder `het enkele feit van homoseksueel zijn'
tevens het hebben van een homoseksuele relatie valt en ook het op andere wijze uiting geven aan
homoseksualiteit. Uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling hebben dit nader onderbouwd
blad 4/4
(bijvoorbeeld oordeel 2007-100).2 De reformatorische scholen zouden met deze regels in botsing
kunnen komen als ze het in hun visienota geformuleerde beleid naar de letter in praktijk brengen en
bijvoorbeeld een docent ontslaan die trouwt of samenwoont met iemand van hetzelfde geslacht. Ik raad
de VGS dan ook aan zich nader (ook juridisch) te bezinnen op dit personeels- en leerlingenbeleid en
daarover in overleg te treden met de Commissie Gelijke Behandeling.
Conclusies en acties
De visienota van de VGS is mijns inziens een belangrijke stap op weg naar een grotere zichtbaarheid en
bespreekbaarheid van homoseksualiteit in orthodox-christelijke kringen (kerken, scholen, leraren,
leerlingen, ouders). De inzet op (christelijke) naastenliefde biedt ruimte om de eigen, orthodoxe visie
te combineren met een zorgvuldige omgang met homoseksuele leerlingen en leraren. Die lijkt zich nu
echter nog teveel te beperken tot degenen die afzien van het aangaan van homoseksuele relaties. Ook
in de omgang met degenen uit eigen orthodox-christelijke kring die wel homoseksuele relaties (willen)
aangaan, verwacht ik steun, begrip en respect. Ik vind overigens dat dit voor alle (orthodoxe)
levensbeschouwingen opgaat. Zoals eerder gezegd: dat hoeft niet ten koste te gaan van de eigen visie.
Daarnaast geeft de VGS aan binnen de kaders van de wet te willen opereren, maar ze lijken deze (te)
ruim op te vatten. Dat kan ze in botsing brengen met de Algemene wet gelijke behandeling.
Ik ben benieuwd naar de ontwikkelingen op scholen in de wijze waarop zij met homoseksualiteit
omgaan en zal de praktijk zowel van bijzondere als openbare scholen- kritisch volgen. Tijdens de
Kamerbehandeling van de kabinetsnota `Gewoon homo zijn' op 28 februari jl. heb ik al aangegeven dat
de Onderwijsinspectie hierin een belangrijke taak heeft. Deze inspectie toetst de leerdoelen en de
criteria voor de veilige school aan de praktijk en rapporteert de resultaten daarvan aan mij. Om
scholen meer duidelijkheid te bieden over de wettelijke kaders stuur ik hen dit najaar een handreiking
die is bedoeld als helpende hand voor scholen bij het opstellen van hun eigen schoolregels. Hierin is
ook aandacht voor de positie van homoseksuelen. Daarnaast zal de sociale acceptatie van
homoseksualiteit op scholen worden bevorderd via meerjarige projecten die vanuit het homo-
emancipatiebeleid worden ondersteund, zoals de onderwijsalliantie (met als trekker de Algemene
Onderwijs Bond en CNV Onderwijs), het project de Roze Olifant, Gay & Straight Allianties op scholen,
een op jongeren gerichte campagne van de Nationale Jeugdraad samen met homojongerenorganisaties
en activiteiten van (orthodox) christelijke homo-organisaties, zoals Refo Anders en ContrariO.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
2 Ten onrechte lijkt soms te worden gedacht dat bijzondere scholen iemand mogen afwijzen op grond van
homoseksualiteit, zo lang maar een duidelijke, zichtbare afweging heeft plaatsgevonden in het kader van de
godsdienstige richting van de school. Dit is echter onjuist. Ook dan nog is de school gebonden aan het verbod om
onderscheid te maken op grond van het enkele feit dat iemand homoseksueel is, inclusief het aangaan van een
homoseksuele relatie.