Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Nieuwkomers uit Midden- en Oost-Europa
op Nederlandse basisscholen
- een verkenning-
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling
Juni 2008
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling
Postbus 201
3500 AE Utrecht
Kanaalweg 86
3533 AE Utrecht
Tel: (030) 297 43 21
Fax: (030) 296 00 50
www.forum.nl
Onderzoek: Paul Jungbluth
Dataverzameling: Froukje Wartenbergh-Cras en Marc Thomassen (ResearchNed).
Begeleidingscommissie: Zeki Arslan en Meral Nijenhuis (FORUM), Rob Andriol
(LOWAN), Fritz Spliethoff (KPC-groep).
Eindredactie: Cuno van Merwijk
Inhoudsopgave
Voorwoord ........................................................................................................................................ 5
Inleiding en achtergrond..................................................................................................................... 7
Het onderzoek.................................................................................................................................... 9
Feiten en cijfers ................................................................................................................................10
De scholen........................................................................................................................................12
Leerkrachten, ouders, dossiers...........................................................................................................13
Ervaringen met MOE-leerlingen .......................................................................................................14
Behoeften en wensen van de scholen.................................................................................................15
Profielen van MOE-leerlingen...........................................................................................................16
Spreiding en concentratie..................................................................................................................18
Nabeschouwing ................................................................................................................................19
Bijlagen............................................................................................................................................21
Voorwoord
Leerlingen uit Midden- en Oost-Europese landen: (nog) geen probleem
In het afgelopen jaar kregen Nederlandse scholen te maken met leerlingen uit Midden- en Oost-
Europese landen (MOE-landen) van wie de ouders al dan niet tijdelijk naar ons land zijn
gekomen om te werken. Deze leerlingen spreken bij aankomst de Nederlandse taal niet of
nauwelijks. In de media verschenen - soms verontrustende berichten: over de extra
onderwijstaken die de aanwezigheid van deze leerlingen met zich mee zouden brengen, de
moeizame communicatie met ouders en ontoereikende middelen.
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling, heeft een verkenning gedaan om zicht te
krijgen op de instroom van deze leerlingen in het onderwijs. Daarnaast had de verkenning tot
doel te peilen of scholen zich voldoende toegerust achten om leerlingen uit Midden- en Oost-
Europese landen op te vangen en goed onderwijs te geven. Op basis van deze beperkte
verkenning kan gesteld worden dat er, in tegenstelling tot wat de berichten in de pers
suggereren, geen sprake is van een grote instroom van deze groep leerlingen in het onderwijs,
noch van een daarmee samenhangende opvangproblematiek.
De scholen zijn dus helemaal niet zo MOE als werd gesuggereerd. Dat is een prettige
constatering, omdat het getuigt van de flexibiliteit en veerkracht van de scholen. Het is ook
prettig te constateren dat de uitgangspositie van deze leerlingen een goede ontwikkeling niet in
de weg hoeft te staan. Niettemin is er geen reden om achterover te leunen. Er zijn wel degelijk
knelpunten die moeten worden aangepakt.
Deze verkenning kan het best worden gelezen in samenhang met de documenten over de
migratie uit MOE-landen die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de
minister voor Wonen, Wijken en Integratie, mede namens de minister van Justitie, recentelijk
naar de Tweede Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 29407, nr. 81). Het is goed dat ook de
staatssecretaris voor Onderwijs de ontwikkelingen van leerlingen uit deze doelgroepen volgt.
Sadik Harchaoui,
voorzitter Raad van Bestuur FORUM
---
Inleiding en achtergrond
Een van de gevolgen van de Europese eenwording is de versoepeling van het grensverkeer
binnen de Unie, ook voor arbeidsmigranten. In de afgelopen tijd zijn in de pers berichten
verschenen over leerlingen uit Oost-Europa, vooral uit Polen, die in het Nederlandse onderwijs
hun weg moeten vinden. De berichten gaan grotendeels over dezelfde scholen en zijn meestal
onderdeel van artikelen over volwassen arbeidsmigranten. Het is belangrijk onderscheid te
maken tussen aantallen (veelal tijdelijke) arbeidsmigranten en de feitelijke instroom van
leerplichtige kinderen, en tussen nieuwkomers en eerdere migranten. Juist die eerdere Oost-
Europese immigranten hebben zo rapporteert het RISBO (april 2008) in een analyse van EBB-
gegevens - vaker een hogere opleiding dan de gemiddelde Nederlander en dus hebben hun
kinderen vermoedelijk weinig problemen in het Nederlandse onderwijs. Het RISBO-rapport
gaat weliswaar over Oost-Europeanen in Nederland , maar in principe alleen over het
werkende deel en niet over eventuele schoolgaande kinderen.
Dat Nederlandse scholen niet zonder meer raad weten met niet-Nederlands sprekende kinderen,
spreekt eigenlijk vanzelf. Ook is duidelijk dat naarmate de ouders lager opgeleid zijn, de
problematiek groter wordt, doordat hun kinderen veelal het culturele kapitaal missen dat ook
bij autochtone leerlingen een voorwaarde is voor schoolsucces. Als het werk van de ouders ook
nog een geringe continuïteit heeft (door locatie- of seizoengebondenheid), dan komt daar nog de
problematiek van tussentijdse schoolwisselingen bij.
In de afgelopen jaren is in diverse tijdschriften melding gemaakt van de problematiek van
kennelijk snel groeiende aantallen, vooral Poolse nieuwkomers. Er zou (in Maasdriel, maar veel
voorbeelden worden er niet gegeven) sprake zijn van basisscholen die in korte tijd 10 % Poolse
nieuwkomers opnemen. Daarover zijn vervolgens kamervragen (door PVV en SP) gesteld. De
meeste publicaties gaan echter over arbeidsmigranten zonder schoolgaande kinderen.
Incidentele meldingen in de pers zeggen weinig over de werkelijke omvang van het vraagstuk.
De officiële registraties van niet-Nederlandse leerlingen in het Nederlandse onderwijs voorzien
evenmin in snelle periodieke monitoring. De peildata zijn beperkt en een geregistreerde
nationaliteit geeft geen uitsluitsel over de vraag of er sprake is van een nieuwkomer .
De eenmalige bijzondere vergoeding van de overheid van 4.600 plus 1.182 per individuele
nieuwkomer geldt voor scholen met dan vier nieuwkomers. De vergoeding is alleen op aanvraag
beschikbaar. De bijbehorende registraties geven dus geen uitsluitsel over werkelijke aantallen.
Naast de bijdrage van het Rijk kunnen scholen een beroep doen op lokale budgetten,
bijvoorbeeld van gemeenten. Ten slotte kunnen schoolbesturen zelf budget vrijmaken op grond
van eigen beleid. Ook deze procedures voorzien echter niet in een betrouwbare periodieke
registratie van nieuwkomers uit Oost-Europa.
In haar brief van 19 december 2007 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen, mevrouw Sharon Dijksma, aan de Kamer meegedeeld dat zij een enquête zou
laten uitzetten op scholen met veel leerlingen uit Midden- en Oost-Europese landen. In dat
kader heeft FORUM een korte verkenning uitgezet onder basisscholen naar aard en omvang van
de problematiek. Ook deze opzet garandeert geen complete dekking: de scholen doen slechts
mee op basis van vrijwilligheid. Wel zijn alle basisscholen nadrukkelijk schriftelijk uitgenodigd
mee te werken, ook al hebben zij slechts één of twee Oost-Europese nieuwkomers .
Het voorliggende rapport kan geen andere pretentie hebben dan die van een zorgvuldig
uitgevoerde verkenning. De resultaten en gevolgtrekkingen worden met enig voorbehoud
8
gepresenteerd. Het belangrijkste is dat er geen contra-check kan worden uitgevoerd op de
respons: er is geen referentiebestand. Het rapport is gebaseerd op informatie die de scholen -
zonder daarvoor veel moeite te hoeven doen hebben geleverd. De bevindingen hebben
niettemin naar opvatting van de begeleidende insiders op zijn minst face-validity.
---
Het onderzoek
Internetenquête
De onderzoeksopzet is eenvoudig en ingeperkt gehouden, om deelname zo weinig mogelijk te
bemoeilijken door tijdsinvestering of inzet. De methodiek van een internetenquête
vergemakkelijkt deelname doordat de invullers zelf een tijdstip kunnen kiezen; zij hoefden in de
gekozen opzet ook geen administratieve handelingen te verrichten. Voor toetsing van de
verkregen respons op representativiteit bestaan echter nauwelijks mogelijkheden.
Probleemstelling
Doel van deze verkenning is een indicatief beeld te krijgen van:
- de frequentie waarmee basisscholen te maken krijgen met Oost-Europese (MOE-leerlingen
(uitgesplitst naar leeftijd en ingeschat niveau, aanspreekbaarheid, aanspreekbaarheid
ouders) sinds augustus 2007;
- de reactie van de scholen (onderwijskundig, administratief, doorverwijzend, steunzoekend);
- de mate waarin scholen zich toegerust voelen voor opvang van deze leerlingen
(inpasbaarheid, probleemvertrouwdheid, routine/incident) en
- de mate waarin en de manier waarop scholen ondersteuning wensen (financieel en
inhoudelijk, van eigen bestuur, gemeente en Rijk, van lotgenoten of anderszins).
Het resultaat kan slechts een voorlopige actuele stand van zaken geven. Vergelijking met andere
databronnen in de toekomst is nodig. De situatie kan snel veranderen en een nieuwe verkenning
nodig maken. Daartoe worden in de aanbevelingen voorstellen gedaan.
Basisopzet
Met medewerking van enkele insiders is een korte, zoveel mogelijk gestandaardiseerde
vragenlijst ontwikkeld waarin bovenstaande vragen worden uitgewerkt. De enquête voorziet
voorts in identificatie van de school en de functie en achtergrond van de respondent, diens e-
mailadres en de bereidheid tot het eventueel geven van aanvullende informatie. Van de
vragenlijst is vervolgens een internetenquête gemaakt. Er zijn links geplaatst op de websites van
FORUM, KPC-groep, LISD, AOB en andere relevante instanties. In samenwerking met KPC-
groep is naar alle basisscholen een mailing uitgegaan met het verzoek om indien er sprake is
van nieuwkomers uit MOE-landen - in te loggen op de betrokken site.
De vragenlijst
De vragenlijst bevat feitelijke vragen, opinievragen en een leerlingprofiel-gedeelte waarin
leerlingen uit de doelgroep uiteraard anoniem - worden geportretteerd. De respondenten
hadden de mogelijkheid om meer dan één profiel in te vullen.
Rapportage
De rapportage is uitgevoerd door Paul Jungbluth (projectleider). Hij werd begeleid door een
commissie, bestaande uit Zeki Arslan en Meral Nijenhuis van FORUM, Rob Andriol van
LOWAN en Fritz Spliethoff van KPC-groep. De dataverzameling is uitgevoerd door Froukje
Wartenbergh-Cras en Marc Thomassen van ResearchNed.
Het verslag besteedt eerst aandacht aan de respons. Daarna komen de inhoudelijke aspecten aan
bod. Vervolgens wordt over de leerlingprofielen gerapporteerd. Het verslag sluit af met een
nabeschouwing en een kort voorstel om te komen tot een monitoring van de binnenkomst en
opvang van leerlingen uit de Midden- en Oost-Europese landen, die wij hier verder voor het
gemak betitelen als MOE-landers.
10
Feiten en cijfers
Respons en representativiteit
Waarschijnlijk uit nieuwsgierigheid hebben velen even ingelogd op de vragenlijst. Tientallen
enquêtes zijn voortijdig afgebroken of bevatten in het geheel geen zinnige informatie. Die zijn
uiteraard van de verdere analyses uitgesloten. Een aantal scholen blijkt wel nieuwkomers te
hebben, maar niet in de categorie MOE-landers. Ook die scholen (23) zijn geschrapt.
Er resteren 98 scholen, waarvan er één niet heeft aangegeven of er andere nieuwkomers zijn dan
MOE-landers. We nemen aan dat dat er nul zijn en nemen de betrokken school onder die
veronderstelling mee in de verdere analyses.
Hoe representatief dit bestand van scholen is, valt niet te controleren. Er is geen andere
registratie die zowel actueel als dekkend is. Als ze wel nationaliteitsgegevens van leerlingen
bevatten, is niet duidelijk welk deel daarvan nieuwkomers zijn. Leerlingtellingen zijn bovendien
gebonden aan vaste data en de landelijke financieringsregelingen gelden alleen voor scholen
met minimaal vier nieuwkomers uit de MOE-landen.
MOE-landers in aantallen
Het bestand bevat dus 98 scholen. Op één na (een school voor speciaal onderwijs) zijn alle
scholen gewone basisscholen. Twee scholen zijn tevens lespuntscholen en vangen dus ook
leerlingen van andere scholen op; zij hebben ieder meer dan tien nieuwkomers. Acht scholen
vangen op basis van lokale afspraken nieuwkomers op; zij hebben ieder minimaal vier
nieuwkomers. Een negende school heeft een vergelijkbare afspraak binnen het eigen bestuur.
Nog vier scholen hebben een andere vergelijkbare afspraak, bijvoorbeeld alleen voor bepaalde
leeftijdscategorieën.
Van de respondenten zijn er zeven groepsleerkracht en zeven intern begeleider, de meeste
overigen zijn directielid. De scholen met één nieuwkomer hebben gemiddeld acht jaargroepen,
die met twee of drie hebben gemiddeld negen jaargroepen, die met vier tot negen nieuwkomers
hebben er tien, de scholen met tien of meer nieuwkomers hebben gemiddeld twaalf jaargroepen.
Hoe zijn de MOE-landers onderling verdeeld over de scholen? (Let wel: het gaat alleen om
nieuwkomers ; dat wordt verder niet opnieuw vermeld.)
- er zijn geen Estlanders op de scholen;
- er zijn vijftien Hongaren, waarvan er één op een school zit met minder dan vier
nieuwkomers;
- er is één Let(lander) die op zijn school ook de enige nieuwkomer is;
- tien Litouwenaren zitten alle op scholen met minstens tien nieuwkomers;
- 244 Polen zijn verdeeld over 84 scholen, 56 van hen op scholen met minder dan vier
nieuwkomers, 105 op scholen met tien of meer nieuwkomers;
- van de 11 Slovenen zitten er acht op scholen met meer dan drie nieuwkomers;
- van de 11 Slowaken zitten er negen op een school met minstens vier nieuwkomers;
- van de 17 Tsjechen ten slotte zitten er 15 op scholen met minstens vier nieuwkomers.
Bij elkaar zijn dat 309 MOE-landers (tevens nieuwkomers), ruim 80% daarvan zijn Polen,
bijna een kwart op scholen met minder dan vier nieuwkomers.
MOE-landers onder de nieuwkomers
Om een indruk te krijgen van de omvang van de problematiek is het zinvol te kijken hoe het
aantal MOE-landers in verhouding staat tot het (totale) aantal nieuwkomers.
Negen scholen hebben elk één nieuwkomer, 16 hebben twee nieuwkomers en 14 hebben er drie.
30 scholen hebben vier tot negen nieuwkomers, de rest heeft er 10 tot 50. Relevant is vooral de
---
scheidslijn tussen minder dan vier en vier of meer , omdat alleen de tweede categorie recht
heeft op aanvullende financiering van het Rijk. Scholen met minder dan vier nieuwkomers zijn
aangewezen op eigen bestuurlijke of gemeentelijke fondsen.
De 98 scholen worden vervolgens, ingedeeld in genoemde categorieën, gescreend op de
hoeveelheid MOE-landers onder de nieuwkomers:
- De negen scholen met één nieuwkomer hebben uiteraard één Moe-lander.
- Van de 16 scholen met twee nieuwkomers hebben er acht één Moe-lander.
- Onder de 14 scholen met drie nieuwkomers zijn er drie met één, zes met twee, en vier
met drie MOE-landers. Een school rapporteert vijf MOE-landers (kennelijk zijn er twee
geen nieuwkomer).
- Onder de 30 scholen met vier tot negen nieuwkomers zijn er vijf met één, negen met
twee, vijf met drie, drie met vier, drie met vijf, drie met zes, één met zeven en één met
acht MOE-landers.
- Van de 29 scholen met 10 of meer nieuwkomers zijn er zes met één, negen met twee,
één met drie, één met vier, drie met vijf, drie met zeven of acht, en zes met 10 of meer
MOE-landers. Het hoogste aantal is 17.
Slotsom
Niet meer dan honderd basisscholen reageerden. Hoeveel het er hadden kunnen zijn weten we
niet, bij gebrek aan gegevens over het aantal scholen dat te maken heeft met MOE-leerlingen.
Als we aannemen dat het om een redelijke respons gaat, dan is het aantal nieuwkomers uit
MOE-landen relatief klein. Gemiddeld melden de scholen er drie, wat een lage concentratie
betekent. Vier op de vijf van deze leerlingen komen uit Polen. Getalsmatig valt het probleem
van de Poolse nieuwkomers kennelijk mee.
12
De scholen
Dit deel van de verkenning beoogt inzicht te krijgen in de mate waarin scholen met MOE-
landers gebruik maken van aanvullende financiële middelen en deskundigheid.
Ervaring, facilitering, netwerken
Van de scholen met minder dan vier nieuwkomers heeft zo n 15 % ook ervaring met deze
groep, van de scholen met minstens tien nieuwkomers is dat bijna 75 %. Van de 38 scholen met
minder dan vier nieuwkomers hebben er drie aanvullend budget gevraagd bij gemeenten of
elders. Voor steun van het Rijk komen zij niet in aanmerking, want daarvoor moet een school
minstens vier nieuwkomers hebben. Van de 59 scholen die wel aan die voorwaarde voldoen,
hebben er 35 geen financiële steun aangevraagd, 10 maken er wel gebruik van. Vijf andere
scholen halen budget uit OAB-middelen.
80 van de 97 scholen hebben geen contact met het LOWAN, waaronder 46 van de 59 scholen
met minstens vier nieuwkomers. 84 van de 96 scholen hebben geen contact met het LISD; van
de scholen met minstens vier nieuwkomers zijn er twee die dat wel (weten te) hebben.
Extra inzet
Van de 67 scholen die melden geen bijzondere opvang te hebben voor nieuwkomers plaatsen 38
de leerlingen in de reguliere groep; 20 scholen melden dat zij meer dan twee uur extra remedial
teaching inzetten, zes scholen combineren dat met opvang in de reguliere groep. Vijf scholen
hebben een aparte taalopvanggroep voor een deel van de week, drie voor de hele week. Nog
weer drie andere kiezen voor een andere aanpak, bijvoorbeeld door ze in een lagere klas te laten
instromen.
De opvang hangt mede af van het aantal nieuwkomers. Van de 59 scholen met minstens vier
nieuwkomers bieden er 14 extra remedial teaching aan voor meer dan twee uur per week (van
de overige zes uit 38), twee van hen werken met aparte taalopvanggroepen voor een deel van de
week (drie van de overige), drie van hen hebben taalopvanggroepen voor de hele week (van de
overige geen), drie werken met een andere manier van groepsopvang (van de overige geen),
twintig vangen op in de reguliere jaargroep (van de overige 18).
Bijna de helft van de scholen heeft voor alle nieuwkomers een behandelingsplan, een kwart
heeft zo n plan voor sommigen. De helft van de scholen met slechts één of twee nieuwkomers
heeft voor hen geen behandelingsplan.
Slotsom
De scholen met meer nieuwkomers hebben er ook meer ervaring mee. Omdat dat maar weinig
scholen zijn, worden veel nieuwkomers dus opgevangen door scholen zonder veel ervaring.
Zulke scholen komen niet in aanmerking voor Rijkssteun. Ook scholen die er wel voor in
aanmerking komen, vragen de steun vaak niet aan. Er zijn opmerkelijk weinig contacten met
ondersteunende organisaties. De meeste opvang gebeurt in gewone klassen zonder veel extra
inzet.
13
Leerkrachten, ouders, dossiers
De verkenning wil inzicht verschaffen in de mate waarin de scholen voor MOE-landers
specifieke voorzieningen treffen (tabellen 1 en 2 in de bijlage).
Deskundigheid
De mate waarin, en op welke thema s, de leerkrachten die de opvang verzorgen daarvoor
speciaal zijn geschoold (zie tabel 1 in de bijlage) blijkt af te hangen van het aantal MOE-
nieuwkomers. De meeste leerkrachten zijn er niet voor geschoold.
Leermiddelen
Ook de inzet van speciale leermiddelen voor deze leerlingen hangt samen met het aantal
nieuwkomers (een school kan meerdere methoden gebruiken, vgl. tabel 2 in de bijlage). Velen
werken zonder specifieke methodiek, vooral op scholen met weinig nieuwkomers.
Ondersteuning
16 scholen ontvangen speciale ondersteuning bij de opvang van nieuwkomers. Van de scholen
met weinig nieuwkomers is dat ca. 10 %, van die met veel nieuwkomers bijna 20 %. De
begeleiding varieert van ondersteuning door een schoolbegeleidingsdienst tot ambulante
begeleiding door WSNS.
Oudercontacten
Bijna de helft van de scholen heeft speciale contactmomenten met de ouders van nieuwkomers,
scholen met veel nieuwkomers iets vaker dan de andere. Op 12 scholen gebeurt dat met
ondersteuning van buitenaf, het minst op scholen met veel nieuwkomers.
Leerlingdossiers
71 van de 95 scholen gebruiken voor de nieuwkomers geen apart leerlingvolgsysteem, noch
leggen zij een speciaal leerlingdossier aan. Hierbij bestaat geen verband met het aantal
nieuwkomers.
Onderwijs in de moedertaal
Slechts vier van de 95 scholen melden dat sommige leerlingen buiten school om
moedertaalonderwijs ontvangen; 23 scholen zeggen dat niet te weten. Twee scholen maken
gebruik van moedertaalleerkrachten die tussen ouders en school als bemiddelaar optreden.
Leerplicht
Vier scholen melden weet te hebben van leerlingen uit MOE-landen in hun gemeente die wel
leerplichtig zijn, maar niet naar school gaan.
Slotsom
De opvang van nieuwkomers is meestal geen standaardprocedure met ingebouwde routines en
deskundigheid. Ook ondersteuning is niet vanzelfsprekend. Evenmin zijn er overtuigende
aanwijzingen voor systematische deskundigheidsopbouw.
14
Ervaringen met MOE-leerlingen
Een aantal attitude-items geeft een indruk van de opvattingen van de respondenten over de
kwaliteit van de opvang van MOE-landers (tabellen 3, 4, 5 en 6 in de bijlage).
Zelfvertrouwen van de scholen
Een eerste beoordeelde uitspraak (tabel 3) indiceert het zelfvertrouwen van de betrokken
scholen in de opvang van MOE-landers. Uit de analyses (tabel 3A) valt te concluderen dat er
redelijk veel zelfvertrouwen heerst bij de scholen, of ze nu weinig of veel nieuwkomers hebben.
Deskundige aanpak
Een tweede opvatting komt neer op onze school weet hoe het moet (tabel 4). Uit de respons
(tabel 4A) kan worden geconcludeerd dat scholen met weinig nieuwkomers minder vaak een
aparte aanpak hebben. De scholen met relatief veel nieuwkomers zijn duidelijk positiever over
hun expertise.
Beschikbare faciliteiten
De derde opvatting indiceert de nodige somberheid over de faciliteiten en de ernst van het
vraagstuk (tabel 5). Uit de respons (tabel 5A) kan worden geconcludeerd dat een duidelijke
meerderheid somber is over de budgetten. Voor het overige is men redelijk optimistisch, vooral
de categorie scholen met vier tot negen nieuwkomers.
Betrokkenheid ouders en leerkrachten
De vierde door de respondenten beoordeelde uitspraak gaat over de inzet van betrokken ouders
en leerkrachten (tabel 6). Uit de respons (tabel 6A) blijkt dat de scholen redelijk positief zijn
over de inzet van betrokkenen, vooral de scholen met slechts één nieuwkomer.
Slotsom
Er bestaat een redelijke mate van zelfvertrouwen bij de scholen, ook al is er vaak geen aparte
aanpak. Men is somber over de beschikbare faciliteiten, maar redelijk optimistisch over het
vraagstuk en heeft een positief beeld van de inzet van betrokken ouders en leerkrachten.
15
Behoeften en wensen van de scholen
In dit deel van de verkenning is de vraag aan de orde in hoeverre de scholen behoefte hebben
aan aanvullende voorzieningen.
Behoefte aan aanvullende ondersteuning
Op 13 onderdelen konden de scholen hun behoeften of wensen kenbaar maken. Behalve de
scholen met slechts één nieuwkomer melden de meeste respondenten dat het budget voor MOE-
leerlingen niet volstaat. Velen hadden graag meer ondersteuning, ook in de contacten met de
ouders. Zeker de helft van de respondenten acht de eigen school onvoldoende toegerust voor het
maken van adequate diagnoses en zou graag gebruik maken van tolken. Ook bijna alle andere
behoefte-items scoren hoog. Alleen de administratieve aspecten rondom nieuwkomers vormen
voor bijna niemand een probleem.
In de commentaarruimte is vrij uitvoerig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om kernachtig
klachten te uiten. Scholen met heel weinig MOE-leerlingen merken regelmatig op dat het bij
hen nog meevalt.
Slotsom
Er leven bij de scholen duidelijk wensen voor aanvullend budget en extra ondersteuning. De
terreinen waarop liggen voor de hand.
16
Profielen van MOE-leerlingen
De respondenten hebben individuele leerlingen kunnen karakteriseren. De respondenten konden
meerdere profielen invullen. In deze opzet bestond geen mogelijkheid te garanderen dat de
leerlingen toevallig werden gekozen en het resultaat dus min of meer representatief zou zijn.
Nu de respondenten zelf hebben gekozen wie zij portretteerden moeten de bevindingen met
enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Aantallen en achtergrond
In totaal zijn 115 individuele leerlingen nader geportretteerd door ca. 100 respondenten;
vermoedelijk hebben velen door tijdsdruk het aantal invullingen beperkt gehouden. 70 meiden
en 56 jongens zijn beoordeeld, 49 respectievelijk 43 Poolse en 13, respectievelijk 10 andere
Oost-Europeanen.
Leeftijd bij binnenkomst
Van de 115 geportretteerde leerlingen zijn de meesten (46 %) Nederland binnengekomen op
vier- of vijfjarige leeftijd; 18 % was tien jaar of ouder. Er zijn geen opmerkelijke verschillen in
sekse of leeftijd tussen Poolse en overige MOE-landers.
Let wel: de geportretteerde leerlingen zijn niet per se representatief en het gaat hier alleen over
kinderen die in het primair onderwijs zitten. Als de portretten representatief zijn, dan is er bij de
nieuwkomers uit MOE-landen weinig sprake van zij-instromers, wat onderwijskundig gezien
ook wenselijk is.
Onderwijsloopbaan
Bij driekwart van de geportretteerde leerlingen wordt de inschatting gemaakt dat de kans op
succes van het kind op de betrokken school goed of zeer goed is.Van de zevenjarigen en ouder
is 100 % al op school geweest in het herkomstland, van de zesjarigen 70 % en van de vijfjarigen
45 %. 7 % van de geportretteerde leerlingen heeft eerder al op een andere Nederlandse
basisschool gezeten. Van slechts één leerling ouder dan zes jaar is bekend dat die in het
herkomstland niet naar school is geweest. Een en ander wijst niet op een grote mate van
wisseling van scholen na binnenkomst. Bijna de helft van alle geportretteerde MOE-kinderen is
langer dan een jaar in Nederland, de overigen korter. Vrijwel geen van de geportretteerde
kinderen krijgt volgens de respondenten onderwijs in de eigen taal, van één op de vijf is dat de
respondent niet bekend.
Aanspreekbaarheid bij binnenkomst
Ongeveer 10 % van de geportretteerde leerlingen was bij binnenkomst goed aanspreekbaar in
het Nederlands, onder de Poolse geportretteerden is dit 6 %. Met 7 % was basale communicatie
mogelijk. Bij 80 % van de geportretteerde kinderen was basale communicatie bij binnenkomst
niet mogelijk. Alleen onder de geportretteerde meisjes ligt het percentage dat voldoende
aanspreekbaar was voor het volgen van instructies in de klas iets hoger.
Aanspreekbaarheid ouders
Bij een ruime meerderheid van de geportretteerde kinderen was de best communicerende ouder
in staat tot voldoende basale of zelfs goede communicatie. Bij 40 % van de geportretteerden
was dat niet zo. Van de groep die voldoende communiceert worden 30 geportretteerde
leerlingen in een lagere dan de leeftijdsadequate klas geplaatst, 79 worden wel in de
leeftijdsadequate jaargroep geplaatst.
17
Opleidingsniveau ouders
De helft van de vaders van geportretteerde leerlingen heeft volgens de respondenten een met
VMBO vergelijkbare opleiding, 15 % minder. Ruim 30 % is middelbaar of hoger opgeleid. Dat
is bij de Poolse geportretteerden ongeveer gelijk. Onder de moeders ligt het opleidingspeil
volgens de respondenten gemiddeld lager: ruim 30 % wordt ingeschat op VMBO, 20 % lager,
40 % hoger.
De leerlingen onderwijskundig ingeschat
Ten slotte hebben de respondenten de geportretteerde leerlingen op een aantal
onderwijsrelevante punten ingeschat. Dat resulteert bij data-reductie in drie schaalscores (tabel
8 in de bijlage), te betitelen als:
- de inbedding van het kind in de school
- het leren zelf en
- ouderondersteuning
Geconcludeerd kan worden dat de MOE-leerlingen gemiddeld goed geïntegreerd zijn op de
scholen. Dat dat niet voor allen geldt is eveneens duidelijk. Wat betreft leerprestaties is het
oordeel gemiddeld genomen redelijk of goed. Ook hier impliceert dit waarschijnlijk een heel
gedifferentieerd beeld. Ook de relatie met de ouders wordt gemiddeld als redelijk beoordeeld.
Uit geen van deze schaalscores valt af te leiden dat het met de MOE-leerlingen in het algemeen
niet goed zou gaan.
Problematisch: in welk opzicht en wie?
Tot slot kijken we naar een aantal risicofactoren voor onderwijskansen van leerlingen uit MOE-
landen, naar de feitelijke prestaties en vorderingen en naar een enkele toekomst-inschatting
(tabel 9 in de bijlage). Uit het overzicht valt te concluderen dat ouders uit de MOE-landen in het
algemeen qua opleidingsniveau beter scoren dan in Nederland dominante allochtone groepen.
Het percentage laag opgeleiden onder hen is wel hoger dan in de autochtone populatie. In
aanmerking genomen dat het gaat om nieuwkomers zijn de percentages problematisch
communicerende ouders relatief laag. Hetzelfde geldt voor de leerlingen.
Opmerkelijk is het geringe percentage leerlingen dat niet leeftijdsadequaat presteert. Dat ligt
gemiddeld in Nederland hoger. Mogelijk hebben de respondenten daar een andere kijk op.
Hetzelfde geldt voor de beoordeling van de vooruitgang in leren . Kritisch daarentegen is de
voorspelde zorgstatus van de leerlingen, waarbij vooral de meisjes uit de overige MOE-landen
opmerkelijk negatieve prognoses meekrijgen. Het is belangrijk te herhalen dat we niets weten
over de representativiteit van de leerlingen die door de respondenten zijn geportretteerd. De
respons biedt aanleiding voor een pleidooi voor een volgsysteem van deze categorieën
leerlingen.
Slotsom
Het beeld dat naar voren komt uit de leerlingportretten is genuanceerd. Het gaat wel om een
kansarme categorie, maar zeker niet problematischer dan andere kansarme leerlingen in
Nederland. Het opleidingsniveau van de ouders is minder laag dan bij dominante allochtone
groepen in Nederland. Dat leerlingen en ouders moeilijk aanspreekbaar zijn bij binnenkomst ligt
voor de hand. Maar bij de overgrote meerderheid is er weinig twijfel over de vooruitgang in
leren.
18
Spreiding en concentratie
Demografie
Aan de hand van de door respondenten opgegeven aantallen Poolse nieuwkomers en de
postcodes van de scholen is het mogelijk om een beeld te schetsen van de spreiding over het
land (figuur 1 in de bijlage). Uit de bevindingen valt een redelijke spreiding te concluderen met
nadruk op de zuidelijke helft van het land.
19
Nabeschouwing
Met de toenemende Europese eenwording zijn oude grenzen opengegaan voor arbeidsmigratie.
Die migratie is mogelijk seizoensgebonden en moet waarschijnlijk scherp worden
onderscheiden van immigratie, in ieder geval van duurzame immigratie van hele gezinnen.
Demografische concentraties van arbeidsmigratie hoeven daarom niet samen te vallen met
demografische concentraties van nieuwkomers in het onderwijs. Dat is pas het geval als het gaat
om arbeidsmigranten die kinderen hebben en besluiten om die duurzaam mee te nemen. Over de
hoeveelheid arbeidsmigranten die dat besluit nemen zijn ons geen cijfers bekend.
Nieuwkomers kunnen het onderwijsbestel voor moeilijke opgaven plaatsen. Dat is voornamelijk
afhankelijk van andere achtergrondkenmerken die ook binnen de autochtone bevolking
kansenbepalend zijn. De bekendste zijn het opleidingsniveau en het sociale milieu van de
ouders, die, samen met het sociale en culturele kapitaal van de ouders de belangrijkste
kansenbepalende determinanten zijn van de reproductie van onderwijskansen van oude op
nieuwe generaties.
Uit de cijfers valt af te leiden dat de meeste MOE-leerlingen minder nadelig starten dan in
Nederland dominante allochtone groepen. In veel opzichten passen ze in het beeld van
autochtone kansarmen, misschien met uitzondering van de gerapporteerde vrij positieve
oordelen over de ouders (wier eigen oordeel in dit rapport ontbreekt), het gerapporteerde
zelfvertrouwen van scholen in de omgang met deze leerlingen en hun lage aantallen en zeer
beperkte demografische concentraties.
Niettemin is duidelijk dat scholen het signaal afgeven dat ruimere faciliteiten en ondersteuning
gewenst zijn. Hiermee enigszins in tegenspraak is het relatief grote aantal scholen dat om wat
voor reden ook - van de beschikbare voorzieningen geen gebruik maakt. Maar aan de wens van
de scholen valt weinig af te doen: het gaat om kansarme leerlingen met een duidelijke
migratieproblematiek. Het grote aantal scholen dat meldt niet echt geoutilleerd te zijn voor de
opvang van deze leerlingen is reden tot zorg.
Het is belangrijk er op te wijzen dat de registratie van deze groepen uiterst gebrekkig is, vooral
als we in aanmerking nemen dat de aantallen leerlingen, en de verspreiding van de problematiek
onder invloed van (economische) omstandigheden snel kunnen veranderen. Dat vraagt juist om
alertheid in de toekomst.
In de huidige kennis- en informatielacune zou met een eenvoudige monitoring kunnen worden
voorzien, cijfermatig én inhoudelijk. Aanzetten daarvoor zijn te vinden in het onlangs gestarte
digitale nieuwkomers-volgsysteem Follow Me van LOWAN. Maar bij registratie alleen zou het
niet mogen blijven; het toewerken naar good practice en selectie van best practices in de
opvang van deze leerlingen vergt een proactief beleid. Tot die vaststelling geeft dit rapport in
al zijn beperktheid - zeker aanleiding.
20
21
Bijlagen
Bij alle vermelde schaalscores geldt dat zij een gemiddelde hebben van 0 en een
standaarddeviatie van 1.
Tabel 1. Bijzondere scholing van leerkrachten die opvang verzorgen naar aantal nieuwkomers
op de school (multiple respons mogelijk)
Aantal nieuwkomers 1 2 3 4-9 10>
Nscholen 9 15 13 30 29
Neen, niet geschoold
In % 89 87 71 70 31
Ja, te weten op terrein van
multiple respons mogelijk)
methoden en projekten 0 1 1 2 4
de NT2-les 0 0 0 3 11
alfabetisering en lezen 0 0 0 1 2
taalaanbod en taalverwerving 0 1 2 3 7
woordenschat 0 1 1 5 10
vakken anders dan NT2 0 0 0 0 1
toetsing en diagnostiek 0 0 0 2 6
anders 1 1 2 4 6
Tabel 2. Inzet van speciale leermiddelen naar aantal nieuwkomers op de school (multiple
respons mogelijk)
Aantal nieuwkomers 1 2 3 4-9 10>
Nscholen 9 15 13 30 29
Neen, geen speciale leermiddelen
In % 66 56 43 40 21
Ja, te weten (multiple respons mogelijk)
prisma 0 0 1 2 3
van horen en zeggen 0 2 1 2 5
horen, zien en schrijven 1 2 2 6 12
combinatie 1 0 1 1 6
anders 1 4 4 10 10
22
Tabel 3. Zelfvertrouwen van scholen in de opvang van MOE-landers: items en hun ladingen
Wij hebben in ons team mensen die de goede ,688 ,445 ,212 ,031
aanpak voor dit soort leerlingen beheersen
Echt goede resultaten zijn bij deze leerlingen -,677 ,244 ,090 -,025
moeilijk te halen
Bij dit soort leerlingen zit onze school met de -,664 -,340 ,017 -,082
handen in het haar
Met een beetje professionaliteit zijn deze ,588 ,091 -,325 -,144
leerlingen goed te helpen
Je kunt deze leerlingen bij een goede aanpak ook ,570 ,063 ,346 ,078
goede onderwijskansen bieden
Elke school bereikt bij deze leerlingen al snel de -,536 ,004 ,488 ,007
grens van haar kunnen
De gebruikte methoden zijn voor dit doel heel ,550 ,084 -,114 ,092
adequaat
Tabel 3A Illustratie schaal zelfvertrouwen
Hoe staat het met het zelfvertrouwen van de scholen?
Aantal nieuwkomers op de school 1 2 3 4-9 10>
% waar + beslist waar
op Wij hebben in ons team 71 35 46 68 67
% onwaar + beslist onwaar
op Echt goede resultaten 57 86 46 76 59
gemidd. schaalscore Zelfvertrouwen school .18 -.12 -.54 .15 . 09
23
Tabel 4. Weten hoe het moet : items en hun ladingen
Onze school heeft goede ervaringen met een opvangklas ,287 ,746 ,198 ,084
Onze school heeft al redelijk wat expertise ontwikkeld ,465 ,611 -,016 -,082
voor dit type leerlingen c.q. nieuwkomers
Deze leerlingen leren het best Nederlands door ze in een -,015 -,605 ,092 ,042
reguliere klas te zetten
Onze school heeft goede ervaring met begeleiders voor ,086 ,519 -,289 -,075
dit werk
Tabel 4B. Illustratie schaal weten hoe het moet
Hoe staat het met de opvatting Onze school weet hoe het moet ?
Aantal nieuwkomers op de school 1 2 3 4-9 10>
% waar + beslist waar
op Onze school heeft goede ervaringen 0 21 0 24 37
% waar + beslist waar
op Onze school heeft al redelijk wat .. 0 28 46 40 61
gemidd. schaalscore Wij weten hoe het moet -.10 -.40 -.13 -.08 .33
24
Tabel 5. Goede opvang vergt meer : items en hun ladingen
De financiële middelen voor de opvang van deze -,089 ,227 -,760 ,111
leerlingen zijn afdoende
Door allerlei gezinsomstandigheden worden deze -,212 ,330 ,568 -,137
kinderen nog weer extra benadeeld
Eigenlijk is de opvang van zulke leerlingen voor onze -,420 -,264 ,458 -,413
school teveel gevraagd
Tabel 5A. Illustratie schaal goede opvang vergt meer
Hoe ernstig achten scholen de problemen?
Aantal nieuwkomers op de school 1 2 3 4-9 10>
% onwaar + beslist onwaar
op De financiële middelen zijn afdoende 43 86 55 60 70
% waar + beslist waar
op Door allerlei gezinsomstandigheden .. 29 29 27 20 41
% waar + beslist waar
op Eigenlijk is de opvang 14 36 18 20 22
gemidd. schaalscore Somberheid .11 .18 .04 -.27 .12
25
Tabel 6. Ouders en leerkrachten tonen inzet : items en hun ladingen
De inzet van de ouders van deze kinderen biedt hen een ,061 -,237 ,012 ,796
goede ondersteuning
De ouders van deze kinderen zijn goed gemotiveerd om -,002 -,130 -,259 ,686
Nederlands te leren
Dankzij bijscholing worden de betrokken leerkrachten -,026 ,408 ,271 ,527
zelfverzekerd
Tabel 6A. Illustratie schaal Ouders en leerkrachten tonen inzet
Hoe groot is de inzet?
Aantal nieuwkomers op de school 1 2 3 4-9 10>
% waar + beslist waar
op De inzet van de ouders 43 50 46 56 37
% waar + beslist waar
op De ouders van deze kinderen zijn 86 64 27 40 37
gemidd. schaalscore Inzet ouders/leerkrachten .62 -.05 -.27 .04 -.06
26
Tabel 7. Behoeften en wensen van scholen: % dit is onvoldoende of zeer onvoldoende (items
geordend naar gemiddelde score: (1) meer is niet nodig / (2) voldoet maar net / (3) is
onvoldoende, (4) zeer onvoldoende .
Scholen naar aantal nieuwkomers 1 2 3 4-9 10>
3.16 Volstaat het budget voor opvang
van MOE-leerlingen? 14 79 46 60 67
2.89 Ontvangt uw team voor deze leerlingen
voldoende ondersteuning? 43 72 82 60 56
2.78 Krijgt uw school voldoende ondersteuning
voor de contacten met ouders? 43 64 55 64 56
2.53 Is uw school voldoende toegerust om een
adequate diagnose te maken
bij deze MOE-leerlingen? 71 57 46 52 45
2.82 Kunt u desgewenst gebruik maken van tolken? 14 43 64 52 63
2.67 Voldoet de huidige opvoedingsondersteuning
voor deze ouders? 14 36 36 32 49
2.51 Komt u leerkrachten tekort voor deze opvang? 43 64 18 24 48
2.44 Volstaan de leermiddelen die u heeft voor NT2?
43 57 73 24 41
2.43 Zijn de leerkrachten voldoende geschoold
voor de opvang van MOE-kinderen? 57 71 73 44 44
2.35 Leidt de opvang van MOE-leerlingen op uw school
tot huisvestingsproblemen? 57 43 36 28 19
2.17 Zijn de leerkrachten van uw school voldoende
geschoold voor de opvang van nieuwkomers
in het algemeen? 57 50 55 32 44
1.89 Kan uw school zelf de nodige handelingsopzetten
ontwikkelen voor het leren van het Nederlands
voor deze leerlingen ? 29 36 27 4 4
1.67 Kan uw school voldoende de administratieve
afhandeling rond deze leerlingen aan? 14 14 0 8 11
27
Tabel 8. Onderwijskundige inschatting van leerlingen: drie schalen, hun items en ladingen
De drie scores worden op telkens twee manieren geïllustreerd: door het hoogst ladende item
per schaal en door de gemiddelde schaalscore (beide lopen op, dus hoog gemiddelde is positief;
de itemscores variëren tussen 1 en 5; de schaalscores lopen van min naar plus met een
gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1 (vgl. Tabel 8A in de bijlage).
Schalen
Inbedding Leren Relatie ouders
Items en ladingen I II III
Het gedrag van het kind ,771 ,155 ,094
Het contact leerling-leerkracht ,748 ,082 ,176
Kans op continuïteit op deze school ,724 ,338 ,232
Geschatte zorgstatus leerling over een jaar ,643 ,448 ,124
Leerprestaties, gegeven de leeftijd ,279 ,845 ,085
De communicatie met het kind ,083 ,726 -,164
Vooruitgang in leren ,528 ,648 ,205
Aanwezigheid dan wel verzuim ,174 ,456 ,249
Relatie ouders en kind vóór komst kind -,020 -,026 ,884
naar NL
De relatie ouders-kind ,270 ,118 ,685
Eerdere ervaringen in herkomstland ,267 -,007 ,661
Het onderwijsondersteunend klimaat thuis ,109 ,500 ,607
Tabel 8A. Illustratie leerlingbeoordeling (gemiddelde score op belangrijkste item plus
schaalscore)
Pools OvMoe
Meisje Jongen Meisje Jongen
Item: Gedrag 3.7 3.9 2.8 4.1
Schaal: Inbedding .10 .30 -.72 .59
Item: Leerprestaties 3.2 3.4 3.0 3.9
Schaal: Het leren zelf -.17 -.14 -.10 .73
Item: Relatie ouders 3.3 3.3 3.2 3.1
Schaal: Onderwijsonderst. .14 .07 -.18 -.24
28
Tabel 9. Aanwezigheid risicofactoren: % laag dan wel (heel) problematisch
Pools OvMOE
Meisje Jongen Meisje Jongen
risicofactor
- opleidingsniveau vader VMBO of lager 64 49 50 13
- opleidingsniveau moeder VMBO of lager 68 57 66 11
- communicatie met best sprekende
ouder is problematisch 41 44 39 30
prestaties en vorderingen
- leerprestaties liggen op het qua leeftijd
te verwachten niveau liggen 24 28 23 0
- gedrag 10 8 46 0
- communicatie 59 63 15 0
- verzuim 2 18 15 10
perspectief
- Problematische vooruitgang in leren 18 23 31 0
- zorgstatus in een volgend jaar 22 25 54 0
29
Figuur 1. Spreiding en concentratie van Poolse nieuwkomers (volgens opgave respondenten)
30
31
Lijst van gebruikte afkortingen
AOB: Algemene Onderwijsbond
EBB: Enquête Beroepsbevolking van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS)
KPC-groep: Katholiek Pedagogisch Studiecentrum
LISD: Het Landelijk Informatie- en steunpunt Specifieke Doelgroepen
LOWAN: Landelijke OnderwijsWerkgroep voor Asielzoekers en nieuwkomers
MOE-landen: Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Estland, Letland en
Litouwen.
MOE-leerlingen: Leerlingen uit Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Estland,
Letland en Litouwen.
OAB: Onderwijsachterstandenbeleid
PVV: Partij voor de Vrijheid
RISBO: Het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk
BeleidsOnderzoek (RISBO) is een zelfstandig, geprivatiseerd
onderzoeksinstituut, opererend vanuit de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
SP: De Socialistische Partij
VMBO: Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
WSNS: Weer Samen Naar School