INLIA
Chinese ambassade werkt nog minder mee; rechtbank verliest geduld
13/08/2008
(Aanvulling op ons bericht van 7 juli)
Uit de uitspraak van de Rechtbank Den Bosch d.d. 2/7/08 is duidelijk
geworden dat de Chinese ambassade sinds april 2007 óók geen
reispapieren heeft afgegeven aan Chinese vreemdelingen die wèl over
documenten beschikken (bijv. een verlopen paspoort). Justitie heeft
dat aan de rechtbank bevestigd.
Hoewel de Raad van State in diplomatiek overleg met China nog
voldoende aanleiding zag vreemdelingenbewaring van Chinezen toe te
staan, heeft de Rechtbank Maastricht recentelijk opnieuw de bewaring
van een Chinees opgeheven, omdat er onvoldoende zicht is op een
verandering in houding bij de Chinese autoriteiten en dus op
uitzetting binnen een redelijke termijn.
De mededeling dat er gewerkt wordt aan nadere afspraken met betrekking
tot uitzetting met de Chinese autoriteiten op diplomatiek en politiek
niveau vond de Rechtbank Den Bosch onvoldoende concreet om daaruit te
kunnen concluderen dat er reëel zicht op uitzetting bestaat. Volgens
de rechtbank heeft het zicht op uitzetting een theoretisch karakter en
daarom wordt dan ook opheffing van de vreemdelingenbewaring bevolen.
Nog onlangs (28 juli) stelde de afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State de staatssecretaris in een hoger beroepszaak (tegen de
uitspraak van RB Groningen, 20/6/08) in het gelijk; het door Justitie
aangevoerde overleg op diplomatiek niveau met China vond de RvS
kennelijk wel voldoende argument om de Chinese asielzoeker achter slot
en grendel te laten blijven. De inspanningen van de Nederlandse
bewindspersonen tot op heden en in de komende periode zullen, aldus de
staatssecretaris, naar verwachting tot een veranderde houding leiden
en op basis van die mededeling oordeelde de RvS dat er voldoende zicht
op uitzetting bestaat.
De Rechtbank Maastricht kwam op 30 juli al weer tot een heel andere
afweging: op 29 mei had deze rechtbank aan Justitie twee maanden de
tijd gegeven om een veranderde houding bij de Chinese autoriteiten
(ten aanzien van het bevorderen van terugkeer van Chinese
vreemdelingen) aan te tonen. Justitie had namelijk op 9 mei 2008 een
gesprek gehad met de Chinese autoriteiten, de vaste kamercommissie van
Justitie had op 28 mei het voornemen geuit in gesprek te gaan met de
Chinese ambassadeur, er waren diverse informele overleggen in Den Haag
en op 17 juli was er een interdepartementaal overleg gepland tussen de
Ministeries van Justitie, Buitenlandse Zaken en Economische zaken.
Ter zitting moest de ambtenaar die Justitie vertegenwoordigde
(verweerder) echter melden dat na 9 mei 2008 de stagnatie in afgifte
van lps niet meer ter sprake is gebracht bij de Chinese autoriteiten,
dat hij niet weet wie bij de informele overleggen betrokken zijn
geweest, dat hij niet weet wat bij de informele overleggen besproken
is, dat het interdepartementale overleg geen resultaat heeft gehad en
dat hem niet bekend is wanneer de vaste kamercommissie zal komen tot
een verwezenlijking van haar voornemen.
De rechtbank overweegt verder: Verweerder heeft nog wel opgemerkt dat
er nog een volgend interdepartementaal overleg zal plaatshebben over
de vragen: wie kan wat doen en wie gaat wat doen. Wanneer dit overleg
echter zal plaatshebben, is verweerder onbekend.
Ook heeft verweerder desgevraagd niet kunnen antwoorden op de vraag op
welke termijn welke overige handelingen en gesprekken zullen worden
ondernomen en heeft hij geen termijn kunnen noemen waarbinnen de
verandering in houding bij de Chinese autoriteiten waarvan hij
overtuigd is dat die zal optreden, mag worden verwacht.
De rechtbank constateert onder deze omstandigheden niet langer met
verweerder de verwachting, of in woorden van verweerder zelfs de
overtuiging, delen dat uitzetting van Chinese
vreemdelingen naar China binnen redelijke termijn tot de mogelijkheden
behoort. Dit moet tot het oordeel leiden dat vanwege het ontbreken van
het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn de bewaring niet
langer rechtmatig moet worden geoordeeld.
Het is schokkend dat Justitie, nu zo overduidelijk is gebleken dat de
Chinese autoriteiten in geen enkel geval mee willen werken aan het
verstrekken van reispapieren, toch meent te moeten vasthouden aan het
zwaarste middel van vreemdelingendetentie, waartegen steeds weer bij
de rechtbank geprocedeerd moet worden. En wij zijn benieuwd of de Raad
van State in vergelijkbare zaken anders zal gaan oordelen over het
zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar China, nu de
Rechtbank Maastricht zo ondubbelzinnig heeft geoordeeld over de
overtuiging van Justitie dat de Chinese autoriteiten hun houding snel
zullen veranderen...