College van Beroep voor het bedrijfsleven
Beslissing over bovenwettelijke uitkering die is gebaseerd op de CAO
Sociale Verzekeringsbank berust op een privaatrechtelijke grondslag
De Raad stelt voorop dat ten tijde hier in geding, op grond van
artikel 2 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
het personeel van de Sociale Verzekeringsbank in dienst werd genomen
op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en dat de bepalingen van
de tiende titel van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek op deze
overeenkomst van toepassing zijn. Tevens stelt de Raad vast dat, ten
tijde hier in geding, de arbeidsvoorwaarden voor personeel in dienst
van de SVB centraal waren geregeld in de CAO Sociale Verzekeringsbank
2005. Artikel 23 van deze CAO bepaalt dat de werknemer die bij zijn
ontslag aanspraak kan maken op een WW-uitkering, aanspraak maakt op
een bovenwettelijke uitkering, zoals vastgelegd in de Bovenwettelijke
werkloosheidsregeling Sociale Verzekeringsbank. Voorts is in dit
artikel bepaald dat deze regeling deel uitmaakt van de CAO. Op grond
van deze gegevens is de Raad van oordeel dat de SVB terecht het
standpunt heeft ingenomen dat de beslissing over aanspraken van
appellant ingevolge de Bovenwettelijke werkloosheidsregeling Sociale
Verzekeringsbank niet berust op een publiekrechtelijke, maar op een
privaatrechtelijke grondslag.
LJ Nummer:
BD7681
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 11 augustus 2008