Onderzoek vermeende onderbehandeling dure geneesmiddelen in ziekenhuizen
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GMT/VDG 2852539
28 juli 2008
In een brief van 29 januari jl. heb ik mede naar aanleiding van het
herhaalde verzoek van uw Kamer toegezegd een onderzoek uit te laten
voeren naar vermeende onderbehandeling met dure geneesmiddelen in
ziekenhuizen. Hierbij informeer ik u over de stand van zaken met
betrekking tot dit onderzoek, dat zal worden uitgevoerd door het EMGO
instituut/VUmc in samenwerking met NIVEL.
In februari jl. heb ik overleg gevoerd met de Nederlandse Patiënten
Consumenten Federatie (NPCF) over de gewenste nadere uitwerking van
dit onderzoek. De NPCF was samen met de Nederlandse Federatie van
Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) een belangrijke pleitbezorger voor
dit onderzoek.
Zoals mede afgestemd met genoemde partijen zal het onderzoek voldoen
aan de volgende randvoorwaarden:
o grondig kwalitatief onderzoek naar het afwijken van de richtlijnen
en de redenen die hier aan ten grondslag liggen,
o dossieronderzoek naar analogie van beproefde EMGO/NIVEL methode
(naar vermijdbare schade in ziekenhuizen (2007)),
o vanwege grondige benadering een focus op twee geneesmiddelcasussen
die in verband met de problematiek in de belangstelling staan
Het onderzoek zal gericht zijn op het terrein van de oncologie en
wordt gekenmerkt door een zorgvuldige en intensieve benadering,
waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan het creëren van
draagvlak bij diverse belanghebbende partijen van patiënten en
behandelaren. Deze partijen zullen vroegtijdig worden betrokken bij
het onderzoek zodat eventuele knelpunten ten aanzien van de
uitvoerbaarheid tijdig geïnventariseerd kunnen worden.
Volgens de bovengenoemde methode zal gebruik worden gemaakt van
dossieronderzoek gecombineerd met interviews met behandelaren,
bestuursleden van ziekenhuizen en patiënten. Het onderzoek zal beperkt
blijven tot twee oncologische geneesmiddelen en zeven ziekenhuizen.
Ik verwacht dat de gekozen geneesmiddelcasussen indicatief zullen zijn
voor een eventueel probleem in algemene zin. In verband met de
uitvoerbaarheid van het onderzoek heeft het mijn voorkeur om nog niet
openbaar te maken om welke geneesmiddelen het hier gaat. Bij aanvang
van het onderzoek zal aan de betrokken partijen meer helderheid
verschaft worden.
In het onderzoek staan onder andere de volgende onderzoeksvragen
centraal:
o In hoeverre worden patiënten met de betreffende vorm van kanker
behandeld volgens de richtlijnen? In hoeverre komt het voor dat
patiënten niet met het casusgeneesmiddel worden behandeld?
o Welke factoren spelen een rol bij de afweging om patiënten wel of
niet met de twee genoemde middelen te behandelen?
o Welke afwegingen maken patiënten daarbij zelf? En welke afwegingen
maken behandelaren en het ziekenhuismanagement?
o Hoe is het besluitvormingsproces in tijd en wat betreft inhoud
verlopen bij een steekproef van patiënten met de betreffende
aandoeningen?
Het onderzoek zal naar verwachting 15 maanden in beslag nemen. Ik
teken daarbij aan dat de onderzoekers inmiddels van start zijn gegaan.
Gezien de gewenste zorgvuldige en diepgaande benadering van het
onderzoek is een kortere termijn niet haalbaar. Deze
onderzoeksbenadering heeft, ondanks de relatief lange onderzoeksduur,
mijn instemming gekregen omdat de opzet goed inzicht verschaft in de
redenen van mogelijk afwijken van de richtlijnen en achterliggende
overwegingen bij de behandelkeuzen, zeker als dit onverhoopt
financiële overwegingen zouden zijn. Onderzoeken naar onderbehandeling
in het verleden gaven juist op dit punt geen uitsluitsel.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink