Kamerbrief inzake buitenlandspolitieke aspecten van het internationaal
terrorisme
17-07-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag voldoe ik aan uw verzoek in uw brief van 8 januari 2008 om u
nader te informeren over de buitenlands politieke aspecten van het
internationaal terrorisme. Ik zal daarbij het op 15 april 2008 aan mij
verzonden verslag betrekken van het werkbezoek van een delegatie van
de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan Washington en
Guantánamo Bay dat van 22 tot en met 26 oktober 2007 plaatsvond.
Stand van zaken internationaal terrorisme
De strijd tegen het internationaal terrorisme heeft voor het kabinet
prioriteit in het buitenlands beleid. Nationale en internationale
veiligheid zijn direct met elkaar verbonden; onze veiligheid in
Nederland is in belangrijke mate afhankelijk van de inspanningen die
op het internationale vlak worden ondernomen om het terrorisme te
bestrijden. Recente ontwikkelingen laten duidelijk zien dat in de
strijd tegen het terrorisme nog aanzienlijke inspanningen moeten
blijven worden gedaan. De belangrijkste dreiging is onverminderd
afkomstig van islamistische terroristische groeperingen waaronder Al
Qa'ida. De val van het Taliban-regime in Afghanistan heeft de kracht
van Al Qa'ida na 2001 onmiskenbaar doen afnemen. Geconstateerd moet
echter worden dat de organisatie het afgelopen jaar zich enigszins
heeft kunnen herstellen. Van een volledige revival is zeker geen
sprake, maar in het grensgebied van Afghanistan en Pakistan is de
invloed van de organisatie helaas weer toegenomen. Ook lijkt de
invloed van de organisatie op andere transnationale, internationaal
georiënteerde en lokale terroristische netwerken, vooral ideologisch,
te zijn toegenomen. Met name in de regio Noord-Afrika/Sahel is de
dreiging toegenomen. De aansluiting van de Groupe Salafiste pour la
Prédication et le Combat (GSPC) bij Al Qai'da heeft geleid tot het
ontstaan van Al Qa'ida in de Maghreb (AQIM). AQIM heeft de afgelopen
tijd de aandacht op zich gevestigd met enkele bloedige aanslagen.
Organisaties als AQIM beschikken ook over netwerkcontacten in landen
in West-Europa en recente arrestaties in Oostenrijk en Duitsland tonen
aan dat zij ook een potentiële dreiging vormen voor Nederland. Waar de
voornaamste dreiging in West-Europa de afgelopen jaren vooral
afkomstig leek van zgn. home grown terroristische netwerken, moet de
dreiging van transnationale netwerken zeer serieus blijven genomen.
Uitgangspunten voor de buitenlandspolitieke aanpak van het
internationaal terrorisme
De regering acht samenwerking van de internationale gemeenschap bij de
bestrijding van het internationaal terrorisme van essentieel belang.
De aanpak moet zich naar haar mening richten op een brede en integrale
aanpak van het fenomeen: aandacht voor zowel de preventieve als
repressieve aspecten van het beleid. Bij de preventieve aanpak gaat
het vooral om het wegnemen van onderliggende factoren die bijdragen
aan gewelddadige radicalisering, extremisme en terrorisme. Versterking
van de internationale veiligheidsarchitectuur, conflicthantering in al
zijn aspecten, bevordering van goed bestuur en rule of law, respect
voor de mensenrechten en eerbiediging van het internationale
humanitair recht vormen belangrijke elementen. In de meer repressieve
sfeer is de versterking van het wettelijk kader tegen terrorisme van
belang en zijn de strafbaarstelling van terroristische misdrijven,
alsook de aanpak van financiering van terrorisme en verbeterde
informatie-uitwisseling tussen justiti ële en politiële diensten van
landen belangrijke factoren om succesvol te kunnen zijn in de strijd
tegen het terrorisme.
De regering staat voor bevordering van de internationale samenwerking
in bilateraal én multilateraal verband. De EU en de VN vormen
belangrijke internationale fora waarlangs de samenwerking verder vorm
krijgt. Waar nodig verleent Nederland ook steun aan individuele landen
zoals Marokko, Algerije en Indonesië. Ik ga op deze aspecten hieronder
nader in.
Mensenrechten en terrorisme
Bij de bestrijding van het terrorisme staat de eerbiediging voor de
mensenrechten voorop. De uitgangspunten van dit beleid zijn ook
uiteengezet in de Mensenrechtenstrategie "Naar een menswaardig
bestaan. "1 Nederland draagt in internationaal verband en in
bilaterale contacten actief uit dat met het bestrijden van terrorisme
het recht op bescherming wordt gerealiseerd en de democratische
rechtsstaat wordt beschermd. Het bevorderen en beschermen van
mensenrechten dient integraal deel uit te maken van iedere effectieve
antiterrorisme strategie. Enerzijds omdat een mogelijk
mensenrechtendeficiet een factor kan zijn die bijdraagt aan de keuze
voor geweld als politiek drukmiddel en anderzijds omdat, zoals
Nederland in internationale contacten uitdraagt, terrorismebestrijding
altijd in overeenstemming met de rechten van de mens moet
plaatsvinden. Nederland draagt ook bij aan het vergroten van de
capaciteit van landen om, met het respect voor mensenrechten en
werkend aan versterking van de rechtsstaat, de strijd tegen het
terrorisme aan te gaan.
In EU- en VN-kader worden diverse activiteiten ondersteund die dit
beleid verder vorm moeten geven. Voor wat betreft de EU vormen
bevordering van mensenrechten en democratie en de bestrijding van het
internationale terrorisme centrale thema's in het externe beleid. De
EU hanteert onder andere clausules die systematisch worden ingebracht
in bijvoorbeeld partnerschapsovereenkomsten met derde landen die onder
meer betrekking hebben op mensenrechten en goed bestuur en op
bestrijding van terrorisme. Ook in de relatie met geassocieerde landen
wordt aan deze thema's bijzondere aandacht besteed. Daarnaast beschikt
de EU over diverse programma's die in samenhang kunnen worden ingezet
op het terrein van bevordering van democratie, goed bestuur en
mensenrechten en de strijd tegen het internationale terrorisme, zoals
bijvoorbeeld het stabiliteitsinstrument.
Ook in VN-verband is de aandacht voor het onderwerp mensenrechten bij
de terrorismebestrijding duidelijk toegenomen. In september 2006 nam
de AVVN de Wereldwijde VN-Strategie tegen Terrorisme aan, waarin een
duidelijke verwijzing naar dit aspect is verwoord. Nederland
ondersteunt enkele activiteiten van de Counter-Terrorism
Implementation Task Force (CTITF) onder meer op het deelonderwerp
mensenrechten.
Terrorisme en normstelling
Een bijzonder aspect rond terrorismebstrijding en de mensenrechten
wordt gevormd door de normstelling. Zoals bekend wordt in VN-kader al
jaren onderhandeld over een alomvattend antiterrorismeverdrag, met als
knelpunt een definitie van terrorisme. De onderhandelingen over dit
verdrag liggen op dit moment stil. Het voornaamste knelpunt blijft het
ontbreken van overeenstemming over de definitie van terrorisme.
De regering is van mening dat verdachten van terroristische misdrijven
voor het Internationaal Strafhof gebracht kunnen worden, indien hun
daden zo ernstig zijn dat ze kwalificeren als een van de misdaden
waarvoor het Strafhof rechtsmacht heeft. In het bijzonder is het
mogelijk, naar het oordeel van de regering, dat de in het Statuut
opgenomen misdrijven tegen de menselijkheid zó worden geïnterpreteerd
dat bepaalde terroristische misdrijven hier onder vallen. De inzet van
de regering is erop gericht dat het Strafhof in 2010, als het Statuut
van Rome wordt geëvalueerd, van deze rechtsmacht gebruik maakt.
Daarenboven zal de regering er zich in de onderhandelingen over de
definitie van terrorisme voor blijven inzetten dat deze zodanig wordt
geformuleerd dat een optimale kans bestaat dat desbetreffende
misdrijven volgens het Strafhof binnen zijn rechtsmacht vallen.
Guantánamo Bay
Gelet op het belang van het respect voor de mensenrechten in de strijd
tegen het internationale terrorisme, deelt de regering de bijzondere
belangstelling van de Kamer voor de problematiek van de detentie op
Guantánamo Bay. De vaste Commissie heeft zich tijdens het werkbezoek
tot in detail in deze materie verdiept. Een aantal bevindingen van de
delegatie werd reeds direct na terugkeer in Uw Kamer besproken tijdens
de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken voor het jaar 2008.
De visie van de Nederlandse regering op de juridische grondslag van de
detentie op Guantánamo Bay is bekend. Nederland vindt de rechtsbasis
niet overtuigend en heeft dit ook bij herhaling, zowel in bilateraal
als multilateraal verband duidelijk gemaakt. Het internationale
humanitaire recht is slechts in een beperkt aantal gevallen van
toepassing als sprake is van terrorisme. De Minister-President en
ikzelf hebben deze bezwaren ook nogmaals geuit tijdens onze gesprekken
met President Bush en mijn ambtsgenoot Rice in Washington op 5 en 6
juni j.l.. De manier waarop de Verenigde Staten bepaalde elementen uit
de Geneefse Conventie naar analogie hebben toegepast acht de regering
juridisch niet juist. De wijze waarop regels zijn gesteld voor de
situatie in Guantánamo Bay, heeft geleid tot een uitzichtloze situatie
waarin onduidelijk is wat de internationaalrechtelijke grondslag voor
detentie is, en elementaire eisen van due process niet worden
nageleefd.
Tegelijkertijd is er ook in de Verenigde Staten zelf een levendige
discussie over de juridische grondslag maar ook over de effectiviteit
van de gekozen maatregelen. Het verslag geeft terecht een weerslag van
dat interne Amerikaanse debat. Mede als gevolg van rechterlijke
uitspraken in de VS is de afgelopen jaren al het nodige gewijzigd. In
dit verband is vooral de uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof
in de zaak Boumediene et al. V Bush op 12 juni j.l. van belang. In
deze zaak heeft het Hooggerechtshof bepaald dat gevangenen op
Guantánamo Bay de rechtmatigheid van hun vrijheidsbeneming kunnen
laten beoordelen door een Amerikaanse rechter. In deze uitspraak heeft
het Hooggerechtshof drie uitgangspunten geformuleerd om te kunnen
komen tot een zinvolle beoordeling van een habeas -beroep:
* de gevangene moet de gelegenheid krijgen om te laten zien dat hij
ten onrechte wordt vastgehouden;
* de habeas-rechter moet de bevoegdheid hebben om de gevangene in
vrijheid te stellen;
* de gevangene moet de gelegenheid krijgen om fouten te laten
herstellen, het bewijsmateriaal dat tegen hem is ingebracht te
beoordelen en te komen met eigen bewijs.
Deze ontwikkelingen acht de regering positief, ook al heeft dit nog
niet geleid tot een praktische oplossing van de situatie in Guantánamo
Bay en voor de gedetineerden aldaar.
Folterverbod en extraordinary rendition
Een ontwikkeling die door de regering met specifieke zorgen wordt
gevolgd, vormt de discussie rond het gebruik van bepaalde methoden om
informatie te verkrijgen over mogelijke betrokkenheid bij
terroristische activiteiten. Nederland is van mening dat het
folterverbod absoluut is en dat derhalve geen derogaties kunnen worden
geaccepteerd. Over het aspect van de extraordinary renditions heeft de
regering regelmatig met de Kamer van gedachten gewisseld. De regering
acht deze onder alle omstandigheden onaanvaardbaar.
Ondersteuning van initiatieven
De regering acht het van belang om, ter bescherming van mensenrechten
bij de bestrijding van terrorisme, de dialoog binnen de internationale
gemeenschap te bevorderen. Doel van de Nederlandse inzet is om, samen
met internationale partners, naar oplossingen te zoeken voor zowel
juridische als beleidsmatige problemen. Het feit dat Nederland en
Europese partners met de Verenigde Staten van mening verschillen over
de juridische onderbouwing van de aanpak van terroristen (
bijvoorbeeld het Amerikaanse 'Guantánamo scenario') betekent niet dat
er eenduidige antwoorden bestaan voor de vragen die voortvloeien uit
het moderne terrorisme Om verder te komen dan een uitwisseling van
bestaande standpunten, steunt de Nederlandse regering ondermeer
initiatieven, waarbij academici, vertegenwoordigers van NGO's en
andere betrokken elkaar stimuleren om op positief-kritische wijze na
te denken over deze problematiek en te komen met concrete
beleidsaanbevelingen of suggesties voor rechtsontwikkeling. Gezien de
complexiteit van het vraagstuk, en het belang van het waarborgen van
de bescherming die geboden wordt door de rechten van de mens en het
internationaal humanitair recht acht ik het van belang dat een
eventuele ontwikkeling gebaseerd zal zijn op een grondige analyse.
Recentelijk ben ik in dit kader akkoord gegaan met ondersteuning uit
het Mensenrechtenfonds van een projectvoorstel voor een vervolg van de
bijeenkomst over mensenrechten en terrorisme vorig jaar in kasteel Oud
Poelgeest2. Het project richt zich op drie onderwerpen:
1. verbeteren van de internationale samenwerking in het kader van het
strafrecht ten behoeve van de strijd tegen het terrorisme en
voorkomen van buitenwettelijke praktijken;
2. mogelijke toepassing van het recht op zelfverdediging als respons
tegen terroristische dreigingen/aanslagen door non-statelijke
actoren;
3. de relatie tussen mensenrechten en internationaal humanitair recht
in het kader van de strijd tegen het internationaal terrorisme.
In het kader van dit project zullen tot begin 2010 diverse
internationale expertbijeenkomsten in Nederland plaatsvinden, die naar
verwachting zullen uitmonden in concrete aanbevelingen voor
internationale beleidsmakers over dit thema.
De aanpak van radicalisering en rekrutering
De regering hecht veel waarde aan de aanpak van de onderliggende
factoren die bijdragen aan gewelddadige radicalisering, extremisme en
terrorisme. Het is van belang dat de huidige generatie terroristen
wordt bestreden, maar het is zeker zo belangrijk om te voorkomen dat
een nieuwe generatie terroristen wordt ` opgeleid' onder invloed van
radicaliseringsprocessen. De aanpak van dergelijke
radicaliseringsprocessen geschiedt in nationaal en internationaal
verband. Op nationaal terrein is vooral het Actieplan Polarisatie en
Radicalisering, onder verantwoordelijkheid van het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van belang, maar de regering
ziet ook een duidelijkenoodzaak tot inzet van het buitenlands beleid
bij de aanpak van dergelijke processen.
Uw Kamer heeft al eerder aandacht gevraagd voor de mogelijke inzet van
buitenlands beleid bij de aanpak van voedingsbodems voor
radicalisering. Over die onderliggende oorzaken is de afgelopen jaren
zeer veel geschreven. De in het antwoord op de motie van der Laan c.s.
geformuleerde uitgangspunten door mijn voorganger doen ook nu nog
opgeld en vormen de basis van de inzet van het huidige kabinet.3 Het
beleid richt zich op een aantal elementen:
* bevordering van de dialoog der culturen;
* stimuleren van hervormingen in Islamitische/Arabische landen;
* wegnemen van de negatieve perceptie van het Westen in de
Islamitische/Arabische wereld, onder meer door gebruikmaking van
Publieksdiplomatie;
* bevordering van de mensenrechten (zoals hierboven beschreven).
De regering stelt hiervoor ook financiële middelen ter beschikking.
Bij de besteding van deze middelen wordt aansluiting gezocht bij
activiteiten die in het kader van het OS-beleid een breder bereik
hebben: bevorderen van goed bestuur, rule of law, conflictpreventie en
-beheersing en versterking van de justitiële capaciteit zijn enkele
voorbeelden. Zo heeft de regering programma's van UNODC om het
wettelijk kader in de strijd tegen het terrorisme in derde landen te
versterken, financieel ondersteund.
De aanpak van financiering van terrorisme
Een belangrijk onderwerp in het kader van terrorismebestrijding vormt
de aanpak van financiering van terrorisme. Rond de tragische
gebeurtenissen van 11 september 2001 heeft de internationale
gemeenschap gewerkt aan een internationaal wettelijk kader om te komen
tot een effectieve aanpak van terrorismefinanciering. Deze aanpak
heeft een preventief karakter en is erop gericht om nieuwe aanslagen
te voorkomen.
De belangrijkste instrumenten in VN-kader worden gevormd door VN
Resolutie 1267, gericht tegen strijders van de Taliban en Al Qa'ida en
VN Resolutie 1373 inzake de bestrijding van het terrorisme. Eind
september 2001 werden in EU-kader twee rechtsinstrumenten aangenomen,
t.w. Gemeenschappelijk Standpunt 930/2001 en 931/2001. Op grond van
deze rechtsinstrumenten werden groeperingen en personen op lijsten
geplaatst vanwege hun betrokkenheid bij (de financiering van)
mogelijke terroristische activiteiten.
Bovengenoemde instrumenten zijn niet onomstreden omdat zij op
gespannen voet kunnen staan met fundamentele beginselen van
rechtsbescherming van geliste personen en entiteiten die op de lijst
worden opgenomen. In EU-verband heeft het Gerecht van Eerste Aanleg in
meerdere uitspraken inmiddels bepaald dat de nodige rechtswaarborgen
verbonden moeten zijn aan de plaatsing op de lijst door de EU. De Raad
heeft de bezwaren van het Gerecht serieus genomen en is inmiddels
gekomen met een reeks aanpassingen, op grond waarvan de
rechtsbescherming van personen en entiteiten op de lijst inmiddels is
verbeterd. Deze aanpassingen zien onder andere op het recht te worden
gehoord en het recht op de hoogte te worden gesteld van de gronden van
de plaatsing. Nederland heeft deze verbeteringen actief bepleit.
De situatie rond de VN-instrumenten is zo mogelijk nog
gecompliceerder. Vanwege de suprematie van het VN-recht, meer in het
bijzonder de resoluties die op basis van Hoofdstuk VII van het
Handvest van de VN worden genomen, bestaat geen mogelijkheid om
plaatsing op de lijst in rechte aan te vechten. Met de
inwerkingtreding van het zogenaamde focal point bij de Veiligheidsraad
(VN Resolutie 1730) zijn inmiddels wel verbeteringen aangebracht, in
de zin dat getroffenen hun bezwaren thans kenbaar kunnen maken aan de
Veiligheidsraad. Nederland is, met een aantal gelijkgezinden, echter
van mening dat deze aanpassingen nog niet ver genoeg gaan en dat
verdere verbetering van de rechtsbescherming in VN-kader moet worden
nagestreefd. De `gelijkgezinden' werken aan een voorstel dat voorziet
in de oprichting van een review panel. Dit panel zou een onverbindend
advies aan de Veiligheidsraad over de rechtmatigheid van de plaatsing
op een sanctielijst kunnen uitbrengen.
De regering zal zich de komende tijd actief blijven inzetten voor
verdere verbetering van de rechtsbescherming.
De situatie in specifieke landen en regio's
De regering heeft met interesse kennisgenomen van de bevindingen van
de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken t.a.v. de situatie in
enkele specifieke landen. De regering kan zich in hoofdlijnen vinden
in deze bevindingen maar plaatst graag enkele opmerkingen bij de
observaties t.a.v. Afghanistan en Pakistan.
Hoewel onvergelijkbaar met de periode voor de val van de Taliban,
zorgen extremisten voor instabiliteit in Afghanistan. De
terroristische activiteiten en gedeeltelijke `Talibanisering' in het
Afghaans-Pakistaanse grensgebied heeft ook invloed op de
veiligheidssituatie van Afghanistan. Inspanning op het gebied van
veiligheid moet hand in hand gaan met wederopbouwactiviteiten en het
verbeteren van bestuur om (potentiële) terroristen de wind uit de
zeilen te nemen. Dit vereist inspanningen op het terrein van defense
(defensie), diplomacy (diplomatie) en development
(ontwikkelingssamenwerking): de 3D-benadering die Nederland, de VN en
de NAVO voorstaan en uitvoeren. Elementair voor succes in Afghanistan
zal zijn dat extremisten worden geïsoleerd van hun (potentiële)
achterban, dat vaart wordt gezet achter de wederopbouw van het land en
dat ondersteuning van de activiteiten vanuit Pakistan wordt
teruggedrongen.
Dit laatste vraagt om een duidelijke benadering van Pakistan. De
situatie in dat land na de verkiezingen is diffuus. De situatie in de
North Western Frontier Provinces (NWFP) en Federally Administered
Tribal Areas (FATA) lijkt zich te wijzigen. De NWFP-regering heeft
recentelijk onderhandelingen ingezet met stammen en militante groepen.
Een eerste overeenkomst is tot stand gekomen met de TNSM, een
militante islamistische organisatie. Ook is een overeenkomst gesloten
met de grootste terroristische organisatie TTP (Tehrik-e Taliban
Pakistan) van Baitullah Mehsood die mogelijk betrokken zou zijn
geweest bij de moord op Benazir Bhutto. De aanpak van de regering
lijkt de steun te krijgen van grote delen van de Pakistaanse
bevolking, maar stuit ook op twijfel bij media en experts. De regering
zou zich te toegevend opstellen en onderhandelen vanuit een positie
van zwakte. De vrees bestaat dat daarmee opnieuw een safe haven voor
terroristen wordt toegestaan in de tribale gebieden. De Nederlandse
regering schaart zich achter deze zorgen maar blijft zich inzetten
voor versterking van de democratie in Pakistan. Ook op het terrein van
onderwijs kunnen programma's ertoe bijdragen dat de invloed van
radicale madrassa's wordt teruggedrongen.
Een andere regio van aandacht vormt Noord-Afrika/Maghreb. Zoals
hierboven vermeld is de potentiële terroristische dreiging in die
regio een bron van zorg voor de regering. Met de totstandkoming van
AQIM is een toegenomen dreiging waargenomen, die mogelijk naar Europa
kan uitstralen. Juist vanwege de regionale onderlinge verbanden tussen
landen acht de regering het van belang dat met landen als Marokko en
Algerije nauw wordt samengewerkt teneinde het terrorisme in die regio
en de invloed van AQIM terug te dringen. Met Marokko is afgelopen jaar
de samenwerking geï ntensiveerd. Nederland verleent technische
assistentie aan het land. De samenwerking richt zich met name op de
aanpak van radicalisering via het internet en in gevangenissen, de
aanpak van financiering van terrorisme, documentfraude en detectie van
explosieven. Nederland is met Algerije in gesprek om te komen tot een
soortgelijk samenwerkingsverband.
Ten slotte zij de samenwerking met Indonesië gememoreerd. Nederland
heeft de afgelopen jaren activiteiten van het Jakarta Center for Law
Enforcement Cooperation (JCLEC) financieel ondersteund en ook o.a.
bijgedragen aan een project op het terrein van luchthavenbeveiliging.
Het land heeft, in vergelijking met andere islamitische landen,
inmiddels relatief goede ervaringen opgedaan met deradicalisering van
Indonesische radicalen. Juist de combinatie van zorgvuldige opname van
groeperingen in democratische processen met stringente repressieve
maatregelen en verbeteringen op het verschillende relevante gebieden
van overheidsoptreden hebben in Indonesie geleid tot een afname van de
dreiging. Lessen die getrokken kunnen worden uit deze ervaringen
kunnen van nut zijn bij het inspireren en ontwikkelen van verdere
activiteiten in Indonesië en elders om te komen tot deradicalisering
van (potentiële) terroristen.
Antiterrorisme instituut
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de Motie van
het lid Çörüz c.s. waarin de regering wordt verzocht met voorstellen
te komen voor een in Nederland te vestigen antiterrorisme-instituut4.
Zoals ik de Kamer toezegde zal de regering nader onderzoek verrichten
om een en ander te realiseren. Ik hoop u hierover binnen enkele
maanden nader te kunnen berichten.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
1: Ministerie van Buitenlandse Zaken, "Naar een menswaardig bestaan",
een mensenrechtenstrategie voor het buitenlands beleid, 5 november
2007
2: Zie Brief aan de Tweede Kamer d.d. 25 juni 2007 betreffende het
eindverslag van de internationale deskundigenbijeenkomst inzake
mensenrechten en contraterrorisme, kenmerk DMV/MR-236/07
3: Zie antwoord op de Motie van der Laan, Kamerstuk 30.800 V Nr. 5,
Vergaderjaar 2006-2007, 27 september 2006
4: Motie Çörüz c.s. d.d. 17 april 2008, Kenmerk 31263, Nr. 14
Ministerie van Buitenlandse Zaken