Ministerie van Buitenlandse Zaken
Kamerbrief inzake het verzoekschrift over mevrouw E. Werk - van de Loo (http://www.minbuza.nl:80/nl/actueel/brievenparlement,2008/07/Kamerbrief-inzake-het-verzoekschrift-over-mevrouw-.html) 15-07-2008 |
Graag bied ik u hierbij mijn reactie aan op het verzoek van de Commissie voor
de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van 23 juni 2008 met kenmerk CV
147.579/HH inzake Mevrouw E. Werk - van de Loo, voormalig lokale werknemer
ambassade Berlijn.
Deze reactie is een aanvulling op mijn eerdere antwoord terzake d.d. 19 mei
2008, kenmerk HDPO/RR/AR-270/08, en mijn reactie op de brief van mevrouw Werk -
van de Loo d.d. 16 juni 2008 aan u.
Sedert eind 2004 is mijn ministerie doende brieven en verzoeken van mevrouw
Werk met betrekking tot de financiële gevolgen van haar naderende pensionering
te beantwoorden. En wel via het Hoofd bedrijfsvoering (HBV) van de post Berlijn,
het medezeggenschapsorgaan op de post Berlijn, de personeelsafdeling op het
departement in Den Haag en de Commissie van Bezwaar DBZ.
Verplichtingen die door (lokale) wet- en regelgeving worden opgelegd, worden
door mij uiteraard altijd gerespecteerd en uitgevoerd. Ook in Duitsland en ook
ten aanzien van mevrouw Werk. Zo was mevrouw Werk, zoals ik u in mijn brief van
19 mei j.l. al eerder meldde, door haar keuze ingevolge de EU-verordening
1408/71 in Nederland sociaal verzekerd (en bouwde zij dientengevolge AOW-rechten
op) en heeft het ministerie de als gevolg daarvan verschuldigde premies
afgedragen. Anders dan mevrouw Werk suggereert, bestaat er voor het ministerie
niet de verplichting voor de lokale werknemers die in Duitsland werkzaam zijn
een lokale (in het geval van mevrouw Werk: de Nederlandse AOW aanvullende
particuliere) oudedagsvoorziening af te sluiten.
Ingevolge de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005
(Rrlok 2005) wordt aan lokale werknemers een arbeidsvoorwaardenpakket geboden
dat is afgestemd op het gemiddelde arbeidsvoorwaardenpakket dat door
vergelijkbare werkgevers ter plaatse (dat zijn zogenaamde markers bestaande uit
andere ambassades, internationale bedrijven, internationale organisaties en
lokale overheden) aan hun werknemers wordt geboden. Als het merendeel van die
markers een (aanvullende) pensioenvoorziening biedt, dan wordt een dergelijke
voorziening eveneens getroffen ten aanzien van het bij de post in dienst zijnde
lokale personeel. Het merendeel van de in Duitsland gevolgde markers hanteert
echter voor hun personeel geen (aanvullende) pensioenvoorziening maar volstaat
met deelname aan de Duitse sociale verzekeringswetgeving en opbouw van een
Duitse AOW-uitkering (sec). Reden waarom een dergelijke regeling voor mevrouw
Werk ook niet is getroffen.
Bovendien is het een misvatting van mevrouw Werk dat als er een lokale
oudedagsvoorziening zou zijn gesloten, zij daarover alsdan geen Nederlandse be
lasting verschuldigd zou zijn. Volgens artikel 12, tweede lid van het tussen
Nederland en de Bondsrepubliek gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belastingbetaling is Nederland heffingsbevoegd ten aanzien van
overheidspensioenen. Dit impliceert dat indien voor betrokkene, in aanvulling op
de Nederlandse AOW, een Duitse aanvullende oudedagsvoorziening zou zijn
getroffen, Nederland ten aanzien daarvan heffingsbevoegd zou zijn en niet zoals
zij veronderstelt Duitsland. In plaats van een aanvullende particuliere
pensioenvoorziening geldt voor het lokale personeel in Duitsland (inclusief
mevrouw Werk) een premievrij vangnetstelsel van suppletieregelingen vastgelegd
in de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005 (zie ook de
eerder door mij verstrekte inlichtingen in mijn brief d.d. 6 mei 2008, kenmerk
HDPO/RR/AR-270/08).
Ook spreek ik tegen dat informatie over de fiscale consequenties van het
ontvangen van een oudedagssuppletie in de voorlichting naar het lokale personeel
onderbelicht zou zijn. In de belastingbrochure waar mevrouw Werk aan refereert
wordt uitgebreid aandacht besteed aan bedoelde fiscale consequenties. Een kopie
van die brochure gaat volledigheidshalve hierbij. Ik verwijs u naar de
informatie in hoofdstuk 1, artikel 1.3, van de brochure en verder via artikel
3.5 naar het gehele hoofdstuk 3 bij Nederlandse belastingplicht zoals in casu
bij mevrouw Werk het geval is. Deze brochure is destijds uitgereikt aan alle in
dienst zijnde lokale werknemers en gepubliceerd op het intranet van mijn
ministerie. Bovendien verwijst artikel 1.3 van de brochure naar de actuele
informatie in de postuitwerking (soort CAO). De postuitwerking Duitsland
vermeldt in artikel 9.2 het volgende:
Artikel 9.2 Bruto- dan wel netto suppletiebetaling
(art. 9.10 Rrlok 2005)
Tegen deze achtergrond wil ik nogmaals benadrukken dat de toepassing van de
Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zuiver een privé-aangelegenheid
van de (ex-) werknemer is, waar ik als werkgever volledig buiten sta. Ander dan
mevrouw Werk veronderstelt wordt er door mij tijdens het actieve dienstverband
dan ook geen rekening gehouden met de Wet IB 2001 en is er wat dat betreft in de
praktijk dan ook absoluut geen volledige gelijkstelling met een Duitse lokale
werknemer. Ook tijdens het dienstverband is de Wet IB 2001 een zuiver
persoonlijke aangelegenheid van de werknemer, waar ik als werkgever niet
intreed.
Ik ben in dat kader dan ook niet bereid eventuele financiële nadelen die
optreden als gevolg van de toepassing van die Wet te compenseren. De verwijzing
van mevrouw Werk naar het fiscaliseringdossier van de buitenlandvergoeding van
uitgezonden personeelsleden is hier overigens volstrekt irrelevant en niet op
zijn plaats omdat die discussie gevoerd is in het kader van mijn
werkgeversverantwoordelijkheid jegens uitgezonden ambtenaren ten aanzien van de
toepassing van de Wet Loonbelasting en niet in het kader van de Wet IB 2001.
Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat ik niet te kort ben geschoten
in de mij op grond van wet- en regelgeving opgelegde verplichtingen en dat ik
ook ruimschoots heb voldaan aan mijn informatieplicht. Dat mevrouw Werk die
informatie niet op waarde kan schatten dan wel het in de praktijk ten principale
niet met bepaalde vaststaande feiten en principes eens is, doet daar niet aan
af.
Ik concludeer andermaal dat in casu overeenkomstig de regelgeving en ook
anderszins correct wordt gehandeld.
Conform uw verzoek retourneer ik hierbij de door mevrouw Werk met het verzoek
meegezonden brochures.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
---
Ministerie van Buitenlandse Zaken