Kroon op het werk
debat: integratie van arbocuratieve zorg in de eerste lijn
VERSLAG
van het op 6 juni 2008 gevoerde debat over integratie van
arbocuratieve zorg in de eerste lijn, georganiseerd door het
Werkgeversforum en het Verbond van Verzekeraars.
Aan de op bijeenkomst in het vergadercentrum van Eureko/Achmea namen
deel: M. Philip (Triolar), mevr. A. Righolt (KPN), P.Piek (TNO
Kwaliteit van Leven), mevr. Lips-Priem, P. Hamer, M. van den Berg, en
mevr. M. Pieper (Taps in Zorg en Welzijn), W. Mossink (Breed Platform
Werk en Verzekerden), C. Geluk (Verzekeringsarts, Amersfoortse), P.E.
Rodenburg (voorzitter NVAB), F. Lotters (Astri), M. Vente (Psyq
Business), F. Mouws (M4-kwadraat), J. Schreurs (ArboUnie), J. van Os
(Achmea Vitale), M. Bouwmans (Zorgverzekeraars Nederland), mevr. S.
Kruijt (priorities), mevr. M. van Keep en D. Hoogervorst (van Keep).
Gastheer
Wilco Teunissen, directeur operations Achmea Vitale
Dagvoorzitter
Drs. Ruben Wenselaar, vice voorzitter Raad van Bestuur Menzis
Zorgverzekering, voorzitter van de issuecommissie Zorg & Sociale
Zekerheid van het Verbond van Verzekeraars
Sprekers
Jos G. Breit, beleidsmedewerker zorg, Verbond van Verzekeraars
Wouter van Ginkel, directeur Werkgeversforum Kroon op het Werk
Welkomstwoord, inleiding en doel van de bijeenkomst
Na een welkomstwoord van Wilco Teunissen, die als gastheer optreedt,
leidt de dagvoorzitter Ruben Wenzelaar de bijeenkomst in. In zijn
betoog gaat spreker in op de noodzaak van bijdragen vanuit de zorg en
sociale zekerheid aan de participatie. De arbeidsmarkt is krap, voor
werkgevers is het daarom van groot belang om productieve werknemers te
houden. Dat is niet alleen een werkgeversbelang maar ook een
maatschappelijk belang. Schaarste leidt tot economische schade. Het
Verbond van Verzekeraars heeft ATOS consulting gevraagd onderzoek te
doen naar hoe in praktische zin verder invulling kan worden gegeven
aan de integratie van de keten van preventie, verzuim-reductie en
re-integratie, juist vanwege dat maatschappelijk belang. Het onderzoek
is op 2 april op een door het Verbond georganiseerde conferentie
gepresenteerd. De onderzoekers stellen vast, zo stelt de
dagvoorzitter, dat een afgestemde samenwerking tussen de actoren
loont. In de presentatie die Jos Breit van dat advies zal geven, zal
dat ook blijken. Er kan een forse toename van de arbeidsproductiviteit
worden gerealiseerd door het maken van businesscases zowel gericht op
preventie en interventies als op re-integratie. Uit het ATOS onderzoek
blijkt bovendien dat nog veel winst te halen is door in de eerste lijn
meer aandacht aan de arbocuratieve zorg te besteden. Het
Werkgeversforum en het Verbond van Verzekeraars hebben elkaar op dat
punt gevonden en hebben u uitgenodigd om daar vandaag over in debat te
gaan. Na de presentatie van het ATOSonderzoek zal in werkgroepen
worden verder gesproken over een aantal stellingen. Het is de
bedoeling dat uit elke werkgroep een aantal aanbevelingen komt waarmee
de in de stelling besloten problematiek kan worden aangepakt. Van de
plenaire bespreking van de werkgroeprapportages wordt een verslag
gemaakt dat zal dienen als basis voor verdere bespreking met de
betrokken partijen.
Presentatie van de bevindingen uit het ATOSonderzoek
In zijn presentatie van het ATOS-rapport, onder de titel "De winst van
samenwerking," stelt Jos Breit vast dat investeren in de keten loont.
Toepassing op brede schaal van de in het ATOS-onderzoek betrokken
best-practices levert de BV Nederland een productiviteitsstijging op
van 2,2%. Dat is 125.000 manjaren. Belangrijke succesfactoren voor een
geïntegreerde keten zijn:
- aandacht voor preventie
- tijdig signaleren van gezondheidsproblemen
- zorgvuldig detecteren van werknemers met gezondheidsrisico
(bij deze drie onderwerpen speelt de bedrijfsarts een belangrijke
rol.)
- organiseren van toegang tot gecontracteerde zorgaanbieders en
- goede organisatie, begeleiding en informatie-uitwisseling met alle
betrokkenen.
Hij schenkt daarbij aandacht aan de onderscheiden deelmarkten; die van
het MKB waar de verzuimverzekeraar veelal de regisseur is en die van
de grote ondernemingen, waar de zorgverzekeraar via collectieve
contracten afspraken over preventie en (medische) interventies maakt.
Werkgevers blijken bereid veel te investeren in preventie en
verzuimreductie, ook al hebben zij het gevoel al veel te betalen. Het
onderzoek toont aan dat investeren loont. Elke euro die de werkgever
investeert in de keten levert hem 2,2 euro op. Zelfregie bij de
werknemer, een duidelijke rol voor de bedrijfsarts, een goede
procesorganisatie en ontwikkeling van specifieke zorgpaden dragen bij
aan dat succes. Voorts zijn businesscases nodig om per bedrijf of
branche te komen tot een juiste verdeling van de financiële
inspanningen en de daaraan verbonden verdiensten. Voorts is van belang
dat de liberalisering van de zorgsector voortgaat en zorgverzekeraars
meer risico gaan lopen. Beide zijn noodzakelijke voorwaarden voor een
goed zorginkoopbeleid van zorgverzekeraars.
Spreker ziet een belangrijke rol voor de eerste lijn bij de invulling
van de keten van preventie, verzuimreductie en interventie.Ook in de
begeleiding van chronisch zieken en bij preventie vervult de eerste
lijn een belangrijke rol.
De huisarts als generalist is immers goed in staat zich een algemeen
oordeel van de patiënt te vormen. De meest voorkomende klachten die
aanleiding geven tot verzuim hebben betrekking op klachten aan het
bewegingsapparaat of zijn psychische klachten. Veel van die klachten
kunnen nu juist in de eerste lijn verholpen worden; en waar
doorverwijzing naar de tweede lijn nodig is zou de
huisarts/bedrijfsarts vooral moeten verwijzen naar die zorgpaden die
bewezen effectief zijn. Juist vanwege de rol die de bedrijfsarts
vervult op de terreinen van preventie en (vroeg-)diagnostiek zou een
duidelijke positie in de eerste lijn hem niet misstaan. Voorts acht
spreker het van belang dat de factor werk in de eerste lijn onderdeel
van diagnose en behandeling wordt.
De wettelijke kaders staan een betere benutting van de eerste lijn
voor de arbocuratieve zorg niet in de weg. Nu ook de kortdurende GGZ
deel uitmaakt van de zorgverzekering en preventie meer en meer wordt
gezien als onderdeel van het gezondheidsbeleid bij overheid en
bedrijven kan de financiering geen probleem meer zijn. Met de
conclusie dat ook in de eerste lijn winst is te boeken door aandacht
voor de factor arbeid, meer behandelingen in de eerste lijn en meer
gerichte doorverwijzing naar de tweede lijn sluit spreker zijn
bijdrage af.
Verslag van het debat
Op basis van enkele ervaringen uit de praktijk is tijdens de
Verbonds-conferentie over integratie van Zorg & Sociale Zekerheid
vastgesteld dat met name in de eerstelijns gezondheidszorg nog veel te
winnen is als het gaat om het sneller aan het werk krijgen en het
vitaal aan de slag houden van werknemers. Door het tijdig signaleren
van gezondheidsproblemen en gezondheidsrisico's (bijvoorbeeld roken of
overgewicht) en het vervolgens organiseren van de toegang tot
gecontracteerde eerstelijns zorgaanbieders voor interventie en
preventieactiviteiten kan die winst worden geïncasseerd.
Winst in de vorm van:
- minder en meer gerichte doorverwijzing naar de tweede lijn;
- snelle en effectieve behandeling met minder kans op recidive omdat
ook
aandacht wordt geschonken aan het voorkòmen;
- stimuleren van preventieve activiteiten (leefstijlverandering,
voedings- en
dieetadvisering, (begeleid) bewegen e.d.)
In de markt ontwikkelen zich in toenemende mate zorgconcepten die
uitgaan van de noodzaak van snelle re-integratie; de organisatie van
het proces en het betrekken van de werknemer/patiënt bij het traject.
De vraag die vandaag aan de orde is; Hoe kan hiervoor de
belangstelling van de reguliere verwijzers en zorgaanbieders in de
eerste lijns gezondheidszorg worden georganiseerd en hoe kunnen de
best-practices worden geïntegreerd in de reguliere eerstelijns
gezondheidszorg.
Het debat wordt gevoerd in drie afzonderlijke deelsessies met elk hun
eigen stelling/thema.
1. De rol van de huisarts
Stelling: In de eerstelijns gezondheidszorg neem de huisarts een
centrale plaats in als verwijzer en als zorgverlener. In het denken en
doen van de huisarts is onvoldoende aandacht voor de patiënt als
werknemer. Dat betekent geen doorverwijzing naar de arbocuratieve
zorg, een beperkte scope bij de beoordeling van klachten en weinig of
geen aandacht voor preventie. Dit zijn echter wel voorwaarden die
bijdragen aan een snelle terugkeer van de werknemer op de werkplek. De
zorgverzekeraar spreekt de huisarts bovendien nog onvoldoende aan op
die andere rol.
De werkgroep stelt vast dat de wereld van de bedrijfsarts en die van
de huisarts nog twee aparte werelden zijn. Er moet gewerkt worden aan
het overbruggen van de kloof tussen die werelden. De werkgroep doet
daarvoor de volgende aanbevelingen:
- geef elke werknemer recht op een consult bij de bedrijfsarts (zie
ook bij 2, recht op adviesgesprek)
- maar de arbeidsgerelateerde problematiek onderdeel van de
huisartsen-praktijk door "werken aan functieherstel" onderdeel te
maken van de diagnose en behandeling
In zijn algemeenheid is arbeidsgerelateerd denken nodig in de gehele
eerste lijn; werken aan functieherstel is daarbij essentieel. In de
afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de verbetering van de
communicatie tussen de huisarts en de bedrijfsarts. Ook lopen al een
aantal succesvolle pilots waarbij de bedrijfsarts wel al geïntegreerd
deelneemt in de eerstelijnszorg. Maar dat is naar de mening van de
werkgroep niet voldoende. Ook de rol van de eerstelijn (de huisarts)
bij preventie is maar zeer beperkt. Een benadering op
werkgevers/werknemersniveau is van belang voor het verder ontwikkelen
van de rol van de eerstelijn bij preventie. Met name de
vroegdiagnostiek is van groot belang. Daar speelt de bedrijfsarts wel
en de huisarts nog te weinig een rol. In de discussie met de zaal
wordt opgemerkt dat ook de attitude van de patiënt een rol speelt; ook
de patiënt kan in zijn contact met de huisarts het werk ter sprake
brengen en zijn wens om weer snel aan de slag te gaan. Bovendien zal
de werknemer de rol van de bedrijfsarts meer moeten accepteren. De
discussie met de zaal levert nog een aanbeveling op:
Ontwikkel netwerkcontacten tussen eerstelijnswerkers, waaronder de
bedrijfsartsen. De ervaring leert dat wanneer mensen elkaar kennen en
weten te vinden de contacten en wederzijdse ervaringen veel
gemakkelijker lopen.
Ook vindt een belangrijk deel van de zaal dat het arbeidskundig
spreekuur weer een kans moet krijgen binnen de bedrijven.
2. Preventie, healthchecks en vroegtijdige opsporing van
(gezondheids-) risico's zijn nog geen usance in de eerstelijnszorg
Stelling: Vitaliteit van werknemers is noodzaak; het voorkomen van
uitval van werknemers door preventie wint aan belang. Healthchecks,
alert reageren op gedragsveranderingen van werknemers, vroegtijdige
opsporing van gezondheidsrisico's zijn in het belang van de werkgever
en de werknemer. De eerstelijns gezondheidszorg staat hier nog
nauwelijks voor open en is vooral gericht op curatie.
De werkgroep gaat ervan uit dat we met elkaar preventie tot een succes
willen maken en neemt dat uitgangspunt als startpunt voor haar
discussie.
Over het nut van healthchecks wordt verschillend gedacht; de
voorstanders zien hierin een belangrijk instrument voor het opsporen
van gezondheids-risico's. Tegenstanders wijzen op het risico van
medicalisering. De werkgroep is van mening dat met name in de
"beschermde" omgeving van het bedrijf er wel degelijk plaats is voor
healthchecks. Zij helpen preventie tot een succes te maken. De
deelname daaraan is veelal vrijwillig en veel mensen maken er gebruik
van en zijn positief over dit aanbod van de werkgever. Als gevolg van
de marktontwikkelingen is een breed aanbod ontstaan van heel gerichte
en beperkte healthchecks tot volledige bodyscans. Deze ontwikkeling
baart de Inspectie voor de Volksgezondheid zorg en. Met name waar de
checks zich begeven op het terrein van op grond van de Wet
bevolkingsonderzoek voorbehouden (en dus vergunningsplichtige
onderzoeken) is feitelijk sprake van overtreding van de wet. Toch
vindt de werkgroep dat een healthcheck waarin ook onderzoek naar
bijvoorbeeld darmkanker voorkomt mogelijk moet zijn (en niet onder de
WBO moet vallen). Het is een belang van werkgever en werknemers om
zijn werknemers gezond aan het werk te houden.
Zij doet daarom de volgende aanbeveling:
Ontwikkel als huisartsen en bedrijfsartsen samen een (of enkele)
evidence based preventiecheck die checkt op veel voorkomende, goed
behandelbare aandoeningen, die niet belastend is voor de onderzochte
en die eenvoudig is uit te voeren en houdt deze check buiten de
reikwijdte van de WBO.
Werkgevers krijgen daarmee de beschikking over een of meer healthcecks
waarmee zij hun personeel periodiek kunnen screenen op
gezondheidsrisico's. Dergelijke healthchecks zouden ook voor
niet-werknemers beschikbaar moeten zijn en kunnen dan bijvoorbeeld
door een keuringsarts of huisarts worden verricht. In alle gevallen is
een goede communicatie met degene die het gezondheidsonderzoek
ondergaat van groot belang. Een voorwaarde voor het succesvol
toepassen is dat er ook een vervolg kan worden gegeven op de
resultaten van het onderzoek. Zo moeten mensen doorverwezen kunnen
worden naar gecontracteerde zorgaanbieders.
De werkgroep is ook van mening dat een groot deel van het verzuim een
niet-medische oorzaak heeft. Om dat verzuim te voorkomen is vooral van
belang dat op de werkplek zelf signalen van werknemers serieus genomen
worden. Werknemers geven al heel snel signalen af en wanneer die snel
worden gesignaleerd en besproken kan daarmee veel (langdurig) verzuim
worden voorkomen. De werkgroep doet dan ook de volgende aanbeveling:
Leidt managers en leidinggevenden op, niet alleen in het waarnemen
van de signalen die hun werknemers afgeven maar ook in het voeren van
een goed gesprek daarover. Help hen in die taak door het opstellen van
een eenvoudige "vroegsignaleringslijst" (een punctuele werknemer die
ineens enkele malen te laat komt, concentratieverlies, fouten maken,
geïrriteerd zijn, zich afsluiten van collega's etc).
Allemaal signalen die erop wijzen dat er iets aan de hand is in de
werk- of thuissituatie die mogelijk met inzet van beperkte middelen de
werknemer de ruimte geven om daarmee om te gaan en daarmee voortijdig
het problemen op te lossen. Naar de mening van de werkgroep kan
hiermee veel verzuim en persoonlijke ellende worden voorkomen. Een
stapje verder gaat de aanbeveling:
Geef werknemers recht op een adviesgesprek met de bedrijfs- of
huisarts. Dat zal met name voor de mensen die zich tegenover hun
werkgever minder gemakkelijk kunnen of durven uitspreken (vanwege
mogelijke al dan niet vermeende gevolgen voor de arbeidsrelatie) een
brug kunnen slaan.
Met name in het MKB, waar lang niet altijd plaats is voor een HRM
functie, zal een recht op een adviesgesprek in preventieve zin veel
kunnen opleveren. Het Werkgeversplatform heeft zich in de discussie
over dit onderwerp al als een trekker voor dit onderwerp aangeboden.
Tenslotte merkt de werkgroep op dat een gedragsverandering nodig is;
veel aandacht is er van de overheid voor gedragsverandering (stoppen
met roekn, gezond eten, meer bewegen). Dit zijn ook de thema's waarop
werkgevers in het preventiebeleid aansluiten.
In de plenaire discussie over deze aanbevelingen, die een brede steun
ondervinden, merkt de voorzitter nog op dat het belangrijk is om
optimale garanties voor veiligheid en privacy te bieden. Dat toont een
aantal best-practices uit het ATOS onderzoek overtuigend aan. Ook
blijkt dat werknemers de initiatieven van werkgevers op het gebied van
preventie en waar nodig (medische) interventie zeer op prijs stellen.
Voorwaarde is wel de vrijwillige deelname (die overigens in de
praktijk heel hoog blijkt te zijn).
Voorts merkt de zaal nog op dat een op maat toegesneden toepassing van
de workability-index ook een belangrijk preventie-instrument is voor
zowel (de koers van) het bedrijf als voor de werknemers van dat
bedrijf. De voorzitter bevestigt dat en geeft aan dat een aantal
bedrijven al werkt met een al dan niet aangepaste versie van de uit
Scandinavië overgewaaide workability-index.
In de discussie over de financiering van al die voorstellen bestaat al
snel consensus. Als werkgevers en verzekeraars zien dat de maatregelen
succes hebben dan komt de financiering vanzelf van de grond. Immers
zowel verzekeraars als werkgevers hebben belang bij reductie van
verzuim. Dat geldt niet alleen voor de inkomensverzekeraars maar ook
voor de zorgverzekeraars. Daarbij, merkt de voorzitter op, is het wel
van belang dat een goede afweging vooraf wordt gemaakt van de
noodzakelijke investeringen en de verdeling van de daarmee te bereiken
resultaten (businesscases).
3. De mogelijkheden voor preventie in het MKB
Stelling: In het midden- en kleinbedrijf worden de mogelijkheden voor
preventie nog onvoldoende benut; arbodiensten en inkomensverzekeraars
moeten hiermee actiever aan de slag.
De werkgroep onderschrijft deze stelling wel, maar ziet ook
oplossingen.
Zo doet de werkgroep de aanbeveling om:
Via de O enO-fondsen bij de brancheverengingen meer te investeren in
mensen; waar bij grote bedrijven vitaliteitmanagement (waarvan
preventie veelal deel uitmaakt) goed van de grond komt, blijft dat in
de kleine onderneming vaak uit. Branche-organisaties die over de O en
O-fondsen beschikken kunnen hierin verandering brengen door gericht te
investeren.
Preventief werken in het MKB is lastig; verzekeraars preken veel de
branche-organisatie aan op haar verantwoordelijkheid in dezen. Veel
kan nog verbeterd worden in lijntjes naar de werkgevere;
stuurinformatie is van groot belang maar daarvoor moet de werkgever
wel weten wat er met zijn verzuimende werknemers gebeurt (en wanneer
deze verzuimen). Pas dan kan er gericht op preventie worden ingezet.
Daarbij speelt de inkomensverzekeraar een grote rol.
De discussie in de zaal schets het perspectief van een
werkgeverscollectief als eigen risicodrager (een aantal bedrijven op
een bedrijventerrein besluit gezamenlijk eigen risicodrager te
worden). Daarmee verkrijgen zij rechtstreeks belang en rechtstreekse
invloed op het verzuimproces. Ook is het dan gemakkelijk om preventie
of re-integratie gezamenlijk te organiseren. De zorgverzekeraar kan
hen helpen deze processen te organiseren en begeleiden.
Ook de suggesties die de eerste werkgroep deed komen in de plenaire
discussie weer aan de orde. Kleine bedrijven moeten worden gesteund en
gemotiveerd (door hun brancheorganisatie of de verzekeraar) in het
hebben van vitaliteitmanagement; training van leidinggevende in het
opsporen van gezondheidsrisico's en het voeren van people-management
maken daar deel van uit. Een goede ondersteuning van de ondernemer is
belangrijk.
Afsluiting
De voorzitter dankt de aanwezigen voor hun bijdrage aan de discussie;
het feit dat we hier nu nog zitten, om 18.00 uur, geeft wel aan dat u
allen zeer bij dit onderwerp betrokken bent. Het secretariaat stelt
een verslag op van dit debat op dat ook zal dienen voor een gesprek
met vertegenwoordigers van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en
de Landelijke Vereniging van Gezondheidscentra (LVG), die wel voor
deze bijeenkomst waren uitgenodigd, maar niet aanwezig konden zijn.
Daarna zal het verslag verspreid worden onder de deelnemers.
De heer Van Ginkel sluit zich aan bij de woorden van de dagvoorzitter.
Dit was een mooi initiatief en heeft een aantal mooie aanbevelingen
opgeleverd waar ook het Werkgeversforum weer mee aan de slag kan. Hij
wijst de aanwezigen op een congres dat het Werkgeversforum voorbereid
voor dit najaar waar we over preventie zeker zullen verder spreken;
een ieder is daarvoor nu al bij voorbaat uitgenodigd. Onder
dankzegging aan de gastheer en de dagvoorzitter en natuurlijk de
deelnemers aan het debat sluit de heer Van Ginkel het officiële deel
af en nodigt een ieder uit voor een borrel.