Beantwoording vragen Van der Staaij, Voordewind, Van Baalen en Ormel over
veroordeling van een Turkse schrijver wegens publicatie van een boek over
genocide
10-07-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aan de van de Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof
Den Haag
Directie West en Midden Europa
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
10 juli 2008
Behandeld
Mary-Honor Kloeg
Kenmerk
DWM-532/08
Telefoon
070-3484080
Blad
1/1
Fax
Bijlage(n)
1
Betreft
Beantwoording vragen van over
Graag bied ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris voor Europese
Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de
leden Van der Staaij, Voordewind, Van Baalen en Ormel over
veroordeling van een Turkse schrijver wegens publicatie van een boek
over Armeense genocide. Deze vragen werden ingezonden op 24 juni 2008
met kenmerk 2070823460.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken en de
heer Timmermans, staatssecretaris voor Europese Zaken op vragen van de
leden Van der Staaij (SGP), Voordewind (CU), Van Baalen (VVD) en Ormel
(CDA) over veroordeling van een Turkse schrijver wegens publicatie van
een boek over Armeense genocide.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Turkse uitgever
veroordeeld is tot een gevangenisstraf wegens het publiceren van een
boek over de Armeense genocide in 1915? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u deze veroordeling, die is gebaseerd op het omstreden
artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht?
Vraag 5
In hoeverre is deze Turkse veroordeling strijdig met het Handvest van
de grondrechten van de EU en met het EVRM?
Antwoord
Deze veroordeling is niet in lijn met de normen die de EU stelt ten
aanzien van de vrijheid van meningsuiting.
Vraag 3
Blijkt uit deze veroordeling dat de recente aanpassing van
controversiële wetsbepalingen uit het Turkse wetboek van strafrecht
die onder druk van de EU tot stand zijn gekomen om de vrijheid van
meningsuiting in Turkije beter te kunnen waarborgen, juist ook in
relatie tot de Armeense genocide, slechts cosmetisch was? Welke
strekking en betekenis van artikel 301 laat zich nu precies afleiden
uit deze veroordeling?
Vraag 4
Welke stappen gaat u - bilateraal en in EU-verband - zetten om de
Turkse regering aan te spreken op deze veroordeling?
Vraag 6
Welke consequenties zou deze veroordeling in de ogen van de minister
moeten hebben in relatie tot de toetredingsonderhandelingen met
Turkije, mede in het licht van de door de Kamer aanvaarde
motie-Rouvoet c.s.? 2)
Antwoord
De heer Zarakolu gaat zowel op procedurele als inhoudelijke gronden
tegen de uitspraak in beroep bij het Hof van Cassatie. Omdat de zaak
nog onder de rechter is, kan nog niet worden vastgesteld of de recente
amendering van artikel 301 van de Turkse Strafwet het beoogde effect
heeft.
De zaak tegen de heer Zarakolu is in december 2004 aangespannen op
grond van artikel 159 van de oude Turkse strafwet. De toenmalige
minister van Justitie heeft destijds ingestemd met het indienen van
deze aanklacht. In juni 2005 is artikel 159 afgeschaft en vervangen
door artikel 301 dat vervolgens op 29 april jl. is geamendeerd. Ook op
grond van het gewijzigde artikel 301 kunnen aanklachten slechts worden
ingediend met toestemming van de Turkse minister van Justitie. Omdat
in 2004 al toestemming van de toenmalige minister van Justitie voor
het indienen van de aanklacht was verkregen, heeft de rechter
geoordeeld dat niet opnieuw toestemming van de huidige minister van
Justitie diende te worden aangevraagd.
Een van de vragen die nu bij het Hof van Cassatie voorligt, is of voor
deze oude aanklacht niet opnieuw toestemming van de huidige minister
van Justitie had moeten worden verkregen. De uitspraak van het Hof van
Cassatie zal bindend zijn voor alle nog lopende zaken waarvoor al
toestemming was verleend. Dit is van belang omdat een eerste reeks
aanklachten die na amendering van artikel 301 zijn ingediend inmiddels
door de huidige minister van Justitie is afgewezen. Dit wijst erop dat
restrictief beleid wordt gevoerd bij het verlenen van toestemming om
dit soort zaken aanhangig te maken.
Pas na uitspraak van het Hof kan een definitieve beoordeling worden
gemaakt of verdere aanpassing van het Turkse strafrecht dat betrekking
heeft op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is.
Vanzelfsprekend blijft de Nederlandse regering bilateraal en in
EU-verband aandringen op het wegnemen van alle obstakels die een vrije
discussie over de Armeense kwestie in de weg staan. Dit is van eminent
belang voor het verwerken en het onder ogen zien van de
verschrikkelijke gebeurtenissen die rond 1915 hebben plaatsgevonden.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken