Kamerbrief inzake de voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
11-07-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Hierbij bied ik u de Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008 aan. Deze rapportage vindt plaats in het kader van de regelmatige informatievoorziening over het OS-coherentiebeleid die in 2006 leidde tot de eerste nationale voortgangsrapportage en in 2007 tot de eerste Europese rapportage.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
Redacteur(en):
DGIS/CE
Den Haag
4 juli 2008
3
Inhoudsopgave Pagina
1. INLEIDING........................................................................................................... 5
2. NEDERLANDSE AANPAK VAN OS-BELEIDSCOHERENTIE....................... 6
3. VOORTGANG EN RESULTATEN VAN SPECIFIEKE
COHERENTIEDOSSIERS........................................................................................... 8
3.1. HANDEL.......................................................................................................... 8
3.2. LANDBOUW................................................................................................... 11
3.3. NON TRADE CONCERNS .................................................................................. 14
3.4. DUURZAAM VISSERIJBELEID........................................................................... 15
3.5. KLIMAAT, ENERGIE EN DUURZAME ONTWIKKELING......................................... 17
3.6. INTELLECTUEEL EIGENDOM EN MEDICIJNEN .................................................... 19
3.7. MIGRATIE ..................................................................................................... 21
3.8. VEILIGHEID ................................................................................................... 23
3.9. FINANCIËLE TRANSACTIES ............................................................................. 24
4. COHERENTIEBELEID IN EU, OESO EN VN................................................. 25
4.1. EU................................................................................................................ 25
4.2. OESO........................................................................................................... 26
4.3. VN ............................................................................................................... 27
5. UITDAGINGEN VOOR DE KOMENDE PERIODE........................................ 27
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
5
1. Inleiding
Het streven naar OS-beleidscoherentie vormt een van de pijlers van de
internationale inspanning gericht op het realiseren van de Millennium
Ontwikkelingsdoelen. OS-beleidscoherentie staat daarbij gelijk aan de
systematische bevordering van wederzijds versterkende maatregelen vanuit
verschillende beleidsterreinen gericht op armoedevermindering.
Effectieve hulp en een ontwikkelingsvriendelijke internationale omgeving zijn
beide nodig om de Millennium Ontwikkelingsdoelen te realiseren en moeten in
samenhang worden gezien. Ontwikkelingslanden hebben binnen het
globaliseringsproces de ruimte nodig voor duurzame groei en armoedebestrijding.
Zij dragen uiteraard zelf de eerste verantwoordelijkheid om vorm te geven aan een
beleid waarin armoedevermindering centraal staat en op te komen voor hun
belangen in internationale fora. Een dergelijk beleid heeft echter alleen een kans
bij een stimulerende internationale omgeving. Die ruimte moet telkens worden
bevochten en ontwikkelingslanden moeten daarin gesteund worden via een
gerichte coherentie-inspanning van de rijke landen. De internationale
gemeenschap kan bijdragen door consequent rekening te houden met de belangen
van ontwikkelingslanden in het eigen beleid en internationale spelregels.
Internationale onderhandelingen op tereinen zoals handel, landbouw, milieu,
energie en migratie hebben een directe weerslag op de positie van
ontwikkelingslanden. Het gaat bij uitstek om een politieke uitdaging omdat
legitieme nationale en internationale belangen die deels tegenstrijdig kunnen zijn
in dat proces dienen te worden afgewogen.
De toenemende vervlechting van internationale vraagstukken en groeiende
diversiteit aan organisaties en fora maakt coalitievorming steeds noodzakelijker, te
beginnen in Nederland. Ontwikkelingssamenwerking wil met alle departementen
nauw samenwerken om bovengenoemde uitdagingen het hoofd te kunnen bieden.
Ook maatschappelijke partners en het bedrijfsleven zullen worden betrokken zoals
dat het afgelopen jaar vorm kreeg in het Akkoord van Schokland.
In het kader van de systematische monitoring past een regelmatige rapportage over
de voortgang van de OS-beleidscoherentie op een breed scala aan beleidsterreinen.
De laatste Nederlandse voortgangsrapportage over OS-beleidscoherentie werd in
2006 aan de Kamer gezonden1. In 2007 verscheen een eerste tweejaarlijkse
Europese rapportage op basis van de inbreng van de Commissie en alle lidstaten2.
De nu voorliggende rapportage richt zich op de ontwikkelingen in de Nederlandse
en internationale aanpak van OS-coherentie sedert 2006 op een veelheid van
beleidsterreinen die van invloed zijn op het ontwikkelingsproces.
1 Kamerstuk 2005-2006, 29234, nr 46, 17 maart 2006
2 Nederlandse beantwoording enquete, Kamerstuk 2006-2007, 29234, nr 56, 20 april 2007
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
6
2. Nederlandse aanpak van OS-beleidscoherentie
Dit kabinet hecht veel gewicht aan de coherentie van onze inzet voor de
ontwikkelingsdoelen. In de beleidsbrief "Een zaak van iedereen" 3 wordt
geconstateerd dat de wereld tegelijk kleiner en ongelijker wordt. Er zijn goede
kansen voor groei, investeringen en beter bestuur maar achterblijvers kunnen vaak
de kloof niet overbruggen in de globaliserende wereld. De regering wil het
voortouw nemen door het voeren van een coherent buitenlandbeleid.
Ontwikkelingssamenwerking als katalysator voor ontwikkeling zal daarbij
politieker worden met meer aandacht voor mensenrechten, vooral die van
vrouwen, en een geïntegreerde aanpak om conflicten te beslechten.
Het realiseren van de ontwikkelingsdoelen is niet alleen de opdracht van de
minister voor Ontwikkelingssamenwerking en niet alleen een kwestie van hulp. De
Kabinetsagenda 20154 toont aan dat het hele kabinet hieraan is gecommitteerd. De
prioriteiten die in die agenda en de beleidsbrief "Een zaak van iedereen" zijn
geschetst vereisen een coherente aanpak. Klimaat en energie, groei en verdeling,
het zijn coherentiethema's bij uitstek. Een aantal van die raakvlakken tussen OSbeleid
en andere beleidsterreinen wordt in aparte notities uitgewerkt, bijvoorbeeld
als het gaat om landbouw en migratie.
In de eerste honderd dagen na het aantreden van het kabinet heeft een intensieve
dialoog plaatsgevonden met actoren in de Nederlandse samenleving en daarbuiten
over hoe de achterstanden bij het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen
(MDG's) te verkleinen, het eerste project uit het coalitieakkoord. Dit project heeft
geresulteerd in de Kabinetsagenda 2015 en de Akkoorden van Schokland. Tijdens
de publieksmanifestatie in Schokland op 30 juni 2007 werden 37 akkoorden
getekend waarbij bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen,
particulieren en diverse ministers en staatssecretarissen waren betrokken. Ieder
akkoord behelst een concrete afspraak tussen de betrokken partijen voor hun inzet
op één of meerdere MDG's. Op basis van een analyse van de stand van zaken,
achterstanden en knelpunten bij de MDG's is de Kabinetsagenda 2015
geformuleerd waarin de activiteiten van het gehele kabinet voor de MDGrealisatie
zijn bijeengebracht. Het gaat hier bij uitstek om een voorbeeld van
coherent beleid waarbij de internationale ontwikkelingsdoelstellingen leidend
waren voor de inzet op een veelheid aan beleidsterreinen.Dit sluit in het bijzonder
aan bij het achtste Millennium Ontwikkelingsdoel, dat specifiek gaat over de
inspanningen die de ontwikkelde landen moeten doen ter ondersteuning van de
inspanningen van ontwikkelingslanden op de andere MDG's. Nederland publiceert
regelmatig een voortgangsrapportage over de nationale inspanning voor MDG 8 5
en stimuleert andere landen hetzelfde te doen.
3 Kamerstuk 2007-2008, 31250, nr 1, 16 oktober 2007
4 Kamerstuk 2006-2007, 31105, nr 1, 29 juni 2007
5 MDG-8 rapportage, Kamerstuk 29234, nr 53, 6 oktober 2006
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
7
Nederland vervult op het terrein van OS-coherentie een voorhoedefunctie. In
oktober 2007 heeft het onafhankelijke onderzoeksinstituut Center for Global
Development in Washington wederom de jaarlijkse Commitment to Development
Index gepubliceerd, ook wel de coherentie-index genoemd. Die index geeft een
waardering van het beleid van de rijke landen tegenover ontwikkelingslanden op
zeven afzonderlijke beleidsterreinen die van grote betekenis zijn voor
ontwikkelingslanden. Het eindcijfer meet meer dan alleen de omvang en kwaliteit
van de hulpinspanning maar ook de overheidsprestaties op gebieden als handel,
investeringen, milieu, veiligheid en migratie. In de rangschikking van de 21 rijke
landen komt Nederland in 2007 opnieuw op de eerste plaats6. Die hoge positie
levert internationale erkenning op voor de kwaliteit in de breedte van ons integrale
ontwikkelingsbeleid. Het vormt tegelijk een uitdaging die koppositie te handhaven
en onze score te verbeteren. Nederland scoort op vrijwel alle beleidsterreinen
bovengemiddeld maar op geen enkel deelterrein als eerste. De eerste plaats op de
totaalrangschikking hebben we te danken aan hoge scores op de omvang en
kwaliteit van onze hulp, het beleid ter bevordering van directe investeringen in
ontwikkelingslanden en ons milieubeleid. Op andere terreinen zoals handel en
migratie behoren we binnen deze index nog niet tot de absolute top. Overigens kan
een index niet meer zijn dan een benadering van de complexe werkelijkheid van
de diverse beleidsterreinen en zal Nederland ook in de komende periode kritisch
met het Center blijven meedenken over een verbetering van de effectmeting.
Nederland heeft in de afgelopen jaren een gerichte aanpak van OS-coherentie
ontwikkeld die als voorbeeld dient voor vergelijkbare inspanningen in andere
ontwikkelde landen. Tijdens de DAC Peer Review van 2006 7 werd dan ook
geconstateerd dat Nederland een sterk raamwerk voor OS-beleidscoherentie heeft
opgebouwd. Opeenvolgende kabinetten hebben prioriteit toegekend aan het
tostandbrengen van een brede en coherente benadering van het OS-beleid. Tussen
de departementen is over veel gedeelde onderwerpen een goede samenwerking tot
stand gebracht die ook tot uitdrukking komt in een aantal gezamenlijke
beleidsnotities. Er vindt daarnaast een systematische screening op
ontwikkelingsrelevantie plaats bij alle nieuwe voorstellen die in Brussel in EUkader
aan de orde komen. De speciale coherentie-eenheid binnen het ministerie
van Buitenlandse Zaken fungeert als aanjager in een aantal actuele dossiers waar
de belangen van ontwikkelingslanden dienen te worden meegewogen.
Voorbeelden daarvan zijn te vinden in het tweede deel van deze rapportage. De
eenheid stimuleert onderzoek om coherentiethema's uit te diepen en zorgt voor
afstemming met vergelijkbare inspanningen in andere landen. Deze aanpak zal de
komende periode met kracht worden voortgezet.
Het is zeker niet voldoende als Nederland als enige een dergelijk coherentiebeleid
zou uitvoeren. Ook internationaal is er gelukkig een groeiend besef van het belang
6 Center for Global Development, Commitment to Development Index 2007, Netherlands Country Report,
David Roodman and Selvin Akkus, www.cgdev.org/cdi.
7 OECD Development Assistance Committee, Peer Review of The Netherlands, OECD 2006
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
8
van OS-coherent beleid hoewel dit nog onvoldoende leidt tot vertaling in concrete
acties. Het principe is vastgelegd in het achtste Millenniumdoel en de notie van
wederzijdse verplichtingen uit de verklaring van de conferentie in Monterrey over
ontwikkelingsfinanciering. Voortdurend hameren op dit principe en zelf het goede
voorbeeld geven zullen er toe moeten leiden dat ook andere rijke landen vaker
bereid zijn de ontwikkelingsbelangen te laten meewegen en dat we steun krijgen
bij de besluitvorming in Brussel. Daarom heeft Nederland de afgelopen jaren ook
veel nadruk gelegd op het totstandbrengen van een Europese structuur voor OScoherentie,
policy coherence for development, zowel formeel in Raadsconclusies
als informeel in netwerken . Tegelijk worden waar mogelijk bilaterale
partnerschappen gezocht, ook buiten de kring van de gelijkgezinde landen, en
samenwerking met ngo's.
Een van de aanbevelingen van de DAC was om systematischer te werken aan
monitoring en effectbepaling. In 2007 werd een uitgebreide evaluatie van het
Europese coherentiebeleid in het kader van de zogenaamde 3C evaluatie
(complementariteit, coördinatie en coherentie) van de Europese evaluatiediensten 8
gepubliceerd. In Nederland besteedde de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking
en Beleidsevaluatie in een apart hoofdstuk aandacht aan coherentie in het kader
van de evaluatie van het Afrikabeleid die begin 2008 uitkwam 9. De Nederlandse
inspanningen op dit gebied bij onderhandelingen in de EU over katoen en
snijbloemen werden in die evaluatie positief gewaardeerd.
3. Voortgang en resultaten van specifieke coherentiedossiers
De rapportage over specifieke dossiers richt zich op de ontwikkelingen en
resultaten op beleidsterreinen buiten de hulp waarbij in de meeste gevallen andere
ministeries dan Buitenlandse Zaken zijn betrokken. In de tekst wordt niet of
nauwelijks ingegaan op de hulpinspanningen op dezelfde terreinen in de betrokken
ontwikkelingslanden. Die hulpactiviteiten vormen immers al onderwerp van de
regelmatige hulprapportages.
3.1. Handel
Dit kabinet zet zich met nadruk in voor een volwaardige participatie van
ontwikkelingslanden in het wereldhandelsstelsel. Het coalitie-akkoord verwoordt
de ambitie dat Europa zich sterk zal maken voor de positie van de arme landen
binnen internationale organisaties als de WTO. De coherentie-inspanningen rond
het handelsbeleid stonden de afgelopen jaren sterk in het teken van de afronding
van de Doha-ronde in de WTO en het afsluiten van Economic Partnership
Agreements (EPA's) door de EU met de ACS (Afrika, Caraibische regio en Stille
8 Evaluation of the EU Institutions and Member States' Mechanisms for Promoting Policy Coherence for
Development, ECDPM et al, July 2007.
9 IOB evaluatie "Het Nederlandse Afrikabeleid 1998-2006; evaluatie van de bilaterale samenwerking",
februari 2008.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
9
Oceaan regio)-landen. In aanvulling daarop is er groeiende aandacht voor
handelsondersteunende hulp.
Hoewel de Doha-ronde uitdrukkelijk als een ontwikkelingsronde is gestart zijn de
verwachtingen op dat punt in de loop van de onderhandelingen getemperd. Dat
neemt niet weg dat een succesvolle afsluiting van deze ronde een belangrijke
bijdrage kan leveren aan de handelsmogelijkheden voor ontwikkelingslanden en
daarmee aan groei, ontwikkeling en armoedevermindering in die landen. Nadat de
onderhandelingen in 2006 waren opgeschort heeft Nederland zich actief ingezet
voor een spoedige hervatting. Vanaf eind 2007 lijken de besprekingen
daadwerkelijk in een eindfase te zijn terechtgekomen. Binnen de geringe marges
van flexibiliteit van vooral de grotere WTO-lidstaten wordt gezocht naar een
evenwicht op de hoofdterreinen landbouw, industrieproducten en diensten. Wat de
ontwikkelingsaspecten betreft heeft Nederland steeds ingezet op een ambitieus
resultaat met een aanzienlijke verruiming van de markttoegang, in het bijzonder
een volledig vrije markttoegang voor producten uit de minst ontwikkelde landen.
Tegelijk zouden afspraken moeten worden gemaakt over een significante
verlaging en disciplinering van de handelsverstorende landbouwsteun, in het
bijzonder voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden (met name
katoen). Tevens zou het resultaat voldoende flexibiliteit moeten laten aan
ontwikkelingslanden, onder meer door extra ruimte voor speciale producten en
vrijwaring bij landbouw . De in april 2008 voorliggende onderhandelingsteksten
bieden op deze punten de nodige vooruitgang maar behoeven op onderdelen
verbetering.Teneinde ontwikkelingslanden in staat te stellen daadwerkelijk te
profiteren van de geboden marktkansen zou als complement een versterkte inzet
van aid for trade tot stand moeten komen. In Europees kader is daartoe in 2007
een gezamenlijke Europese strategie overeengekomen, waarbij voor Nederland
voorop staat dat donoren vraaggestuurd werken en hun activiteiten goed
afstemmen. De door de Commissie aangekondigde bijeenkomsten van technische
experts in Brussel kunnen daarbij ondersteunend zijn.
Ook na de gehoopte afronding van de Doha-ronde in 2008 zullen initiatieven voor
vergroting van de handelskansen van ontwikkelingslanden moeten worden
voortgezet. Aansluiting zal worden gezocht bij het bredere ontwikkelingsbeleid
door een oriëntatie op groei en verdeling en door het bieden van voldoende
beleidsruimte voor armoedebeleid afgestemd op de situatie in individuele landen,
multilaterale regels voor eerlijke en duurzame handel en een niethandelsverstorende
aanpak van de klimaatproblematiek.
Voedselveiligheids- en kwaliteitseisen die aan producten worden gesteld spelen
een steeds belangrijker rol in de internationale handel. Groeiende technische
mogelijkheden in detectiemethoden en toenemende druk vanuit consumenten
leiden er toe dat eisen steeds verder worden opgeschroefd om risico's te
minimaliseren. Dit vormt voor ontwikkelingslanden vaak een belemmering voor
hun toegang tot de wereldmarkt. De Nederlandse hulp op het gebied van
productstandaarden is de afgelopen jaren dan ook in belang toegenomen. Dit geldt
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
10
zowel de versterking van inspecties en instituties ter plaatse als het vermogen van
lokale producenten om aan de eisen tegemoet te komen. Naast de steun die wordt
gegeven aan capaciteitsversterking in ontwikkelingslanden tracht Nederland te
voorkomen dat eisen ten aanzien van voedselveiligheid of kwaliteit worden
misbruikt om de exportpositie van producenten in ontwikkelingslanden
oneigenlijk aan te tasten. Tegelijk zet Nederland zich in voor het ontwikkelen van
internationale standaarden waarbij ontwikkelingslanden volwaardig zijn
betrokken.
Naast de multilaterale handelsdiscussie worden de mogelijkheden voor
ontwikkelingslanden in sterke mate bepaald door regionale handelsakkoorden.
Vanuit het perspectief van ontwikkelingssamenwerking was de afspraak tussen de
ACS-landen en de EU om vóór 2008 WTO-conforme Economic Partnership
Agreements uit te onderhandelen van het grootste belang.
Nederland heeft zich voortdurend sterk gemaakt voor de noodzakelijke
ontwikkelingsdimensie van de beoogde akkoorden. Vanuit dit perspectief heeft
Nederland aangedrongen op (i) asymmetrische akkoorden, zowel wat betreft de
mate van marktopenstelling als de termijn waarop vrije markttoegang voor
specifieke producten wordt gerealiseerd, waarbij de EU op voorhand volledige
tarief- en quotavrije markttoegang zou moeten bieden; (ii) voldoende ruimte aan
ACS-zijde voor het uitzonderen van liberalisatie van producten die belangrijk zijn
voor voedselzekerheid en (rurale) ontwikkeling in deze landen; (iii) versimpeling
en versoepeling van de oorsprongsregels voor ACS-producten onder EPA's.
Toen de onderhandelingen in de loop van 2007 onvoldoende voortgang boekten
heeft Nederland zich er sterk voor gemaakt dat geen ACS-land er op 1 januari
2008 op achteruit zou gaan wat betreft toegang tot de Europese markt. Nederland
steunde de meer pragmatische aanpak van de EPA-onderhandelingen die de
Commissie voorstelde, waarbij interim akkoorden met betrekking tot uitsluitend
goederen werden afgesloten. Vooruitlopend op uiteindelijke EPA's zou de EU
alvast vanaf 1 januari 2008 haar aanbod voor volledig vrije markttoegang (met
overgangsperiodes voor rijst en suiker) toepassen voor alle ACS-landen die een
interim-akkoord met de EU wisten te bereiken.
Nederland is tevreden over het feit dat op deze wijze voorlopige
goederenovereenkomsten zijn getekend met vrijwel alle ACS-landen waarvoor een
terugval in markttoegang tot de EU dreigde op 1 januari 2008. Zoals bekend
behouden de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) vrije markttoegang dankzij het
Everything-but-Arms initiatief, maar zouden niet-MOL's zonder akkoord op 1
januari terugvallen op het veel minder gunstige regime van het Algemeen
Preferentieel Stelsel. De meeste van de landen waarvoor dit laatste een werkelijke
bedreiging voor hun export betekende hebben een regeling weten te treffen.
De nu afgesloten akkoorden lijken te voldoen aan WTO-randvoorwaarden, waarbij
de door Nederland beoogde asymmetrie in principe tot stand is gekomen. Zo
implementeert de EU haar aanbod voor tarief- en quotavrije markttoegang op 1
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
11
januari 2008, terwijl de ACS-landen veelal tot 15 jaar de tijd hebben om tot 80
procent van de invoer uit de EU te liberaliseren. Ook worden veel voor de ACSlanden
belangrijke producten, met name in de landbouwsfeer, buiten de
liberaliseringsafspraken gehouden. Verder zijn de oorsprongregels op bepaalde
onderdelen verbeterd; zo mogen ACS-landen nu geïmporteerde stoffen verwerken
tot kleding die vervolgens tariefvrij als ACS-product ingevoerd kan worden in de
EU. Hoewel de akkoorden dus een aantal positieve aspecten kennen zal in de nu
volgende fase van het EPA-proces moeten worden bezien hoe doorkruising van
het proces van regionale integratie kan worden voorkomen. Met name in regio's
bestaande uit een douane-unie waarbij alleen individuele niet-MOL's voorlopige
goederenakkoorden hebben afgesloten (bijvoorbeeld Ghana en Ivoorkust in de
ECOWAS-regio), is het vanuit het oogpunt van regionale economische
ontwikkeling van belang dat voor de toekomst een gezamenlijke behandeling van
de import van Europese producten wordt overeengekomen.
Al enige jaren geleden heeft de Europese Commissie aangekondigd het stelsel van
preferentiële oorsprongregels te willen herzien. Inzet is om te komen tot een
ontwikkelingsvriendelijk en sterk vereenvoudigd stelsel op basis van de lokaal
toegevoegde waarde. Pogingen om tot een structurele herziening te komen in het
kader van de EPA-onderhandelingen zijn niet doorgezet wegens tijdgebrek. In
plaats van een alomvattende herziening werd voor wat betreft de oorsprongregels
een zogeheten Cotonou-plus benadering gevolgd: geen vereenvoudiging, wel een
op ad hoc basis verbeterde preferentiele toegang voor de ACS-landen die een EPA
afsloten. De Europese Commissie heeft tenslotte in oktober 2007 een voorstel
gepresenteerd voor herziening van de oorsprongregels voor het Algemeen
Preferentieel Stelsel, dat als eerste stap dient voor volledig herziene
oorsprongregels die kunnen worden toegepast in alle preferentiële akkoorden. Het
is echter moeilijk om in Europees verband consensus te bereiken over een
dergelijk systeem. Vanuit diverse lidstaten wordt, mede uit protectionistische
overwegingen, voorgesteld vast te houden aan het huidige ingewikkelde stelsel,
met slechts marginale verbeteringen in de preferentiële toegang voor
ontwikkelingslanden. Nederland streeft naar een substantiële herziening van de
preferentiële oorsprongregels gericht op een transparant, ontwikkelingsvriendelijk
en handelsfaciliterend stelsel.
3.2. Landbouw
Landbouw is bij uitstek een sector die bepalend is voor groei en ontwikkeling in
de armste landen en het realiseren van de eerste Millennium
Ontwikkelingsdoelstelling. Overheidsbeleid dat ingrijpt op de wisselwerking
tussen de landbouwproductie in ontwikkelingslanden en de wereldmarkt heeft dan
ook altijd veel aandacht gekregen in het streven naar OS-coherentie. Bescherming
van de eigen markt met hoge tarieven en handelsverstorende subsidies voor
landbouwproducten in de ontwikkelde landen gaan vaak ten koste van de boeren
in ontwikkelingslanden. Door dit thema hoog op de politieke agenda te plaatsen en
mede onder druk van internationale onderhandelingen is er sprake van gestage, zij
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
12
het beperkte, vooruitgang bij het scheppen van betere kansen voor
ontwikkelingslanden op de internationale markten voor landbouwproducten.
In de afgelopen jaren zijn belangrijke hervormingen in het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) van de EU tot stand gekomen waardoor de ondersteuning
van de Europese landbouw minder handelsverstorend is geworden. Door deze
hervormingen, het besluit om alle landbouwproducten uit de minst ontwikkelde
landen volledige vrije toegang te geven en het aanbod om alle exportsubsidies uit
te faseren zijn de mogelijkheden verruimd voor export uit ontwikkelingslanden en
positieve impulsen gegeven aan de WTO-onderhandelingen. In het kader van die
onderhandelingen blijft Nederland streven naar verdere verbetering voor
markttoegang van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden. Tegelijk zal de
hervorming van het GLB doorgaan. De belangen van ontwikkelingslanden zullen
ook in de komende jaren zwaar moeten wegen in de keuzes die gemaakt worden
over de toekomstige inrichting van het GLB. In november 2007 presenteerde de
Europese Commissie een Mededeling over de zogenaamde Health Check van het
GLB die kan worden gezien als een opmaat voor de EU-begrotingsherziening. De
Nederlandse inzet bij zowel de health check als de begrotingsherziening is om
resterende handelsverstorende elementen af te bouwen teneinde mede recht te
doen aan de belangen van ontwikkelingslanden 10.
In de praktijk spitsen de problemen voor markttoegang van ontwikkelingslanden
en concurrentie met gesubsidieerde producten op derde markten zich toe op een
aantal specifieke producten van de rijke landen: suiker, rijst, katoen, vlees, groente
en fruit zijn voorbeelden. Naast algemene markthervormingen blijft het van belang
voor deze specifieke producten verbeteringen in de markttoegang van
ontwikkelingslanden na te streven.
De hervorming van de Europese markt voor suiker zoals ingezet in 2005 is in de
afgelopen periode voortgezet. Dit leidt aan de ene kant, door verlaging van de
prijssteun, tot lagere prijzen voor ontwikkelingslanden die onder het EU
suikerprotocol of als MOL's bepaalde hoeveelheden tegen interne EU-prijzen
konden leveren. Aan de andere kant is er sprake van verbeterde marktopening voor
de armste landen. In het kader van de EPA-overeenkomsten hebben ACS-landen
uitzicht op infasering van vrije markttoegang voor suiker gekregen, net als de
minst ontwikkelde landen na 2009 via het EBA-initiatief. Dit heeft ertoe geleid dat
de EU het suikerprotocol per september 2009 heeft opgezegd. Voor sommige
ontwikkelingslanden biedt dit kansen, voor andere suikerproducerende landen kan
de combinatie van lagere prijzen en preferenties er toe leiden dat suikerexport niet
langer rendabel is.
10 Brief Minister van LNV, Kamerstuk 28625, nr 54, 10 december 2007 en Nederlandse prioriteiten voor
een moderne EU-begroting, Kamerstuk 31202, nr. 24, 18 april 2008.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
13
Wat betreft katoen vormde het mandaat van Hongkong het uitgangspunt voor de
inspanningen tot disciplinering van handelsverstorende subsidies in het kader van
de Doha-onderhandelingen. Een extra verlaging van de subsidies op katoen van
vooral de VS blijft een van de moeilijkste punten in die onderhandelingen. De EU
handhaafde de druk door de uitgangspunten van de Afrikaanse
katoenproducerende landen op dit punt te steunen. Nederland zet in op een
ambitieus en specifiek resultaat voor katoen in de ronde. Een resultaat voor katoen
blijft echter afhankelijk van overeenstemming over het totaalpakket in de
landbouw. De EU heeft zelf een stap gezet met de gedeeltelijke ontkoppeling van
steun voor de katoensector in 2004. Naar aanleiding van de verwerping van de
daaraan ten grondslag liggende impactstudie door het Europese Hof van Justitie is
in 2007 een nieuwe studie gedaan die ook tot een nieuwe verordening moet leiden.
Hierin wordt gesteld dat de afgesproken ontkoppeling tot 65% voldoende
waarborg geeft aan de katoenproducerende lidstaten (Griekenland en Spanje) die
een verdragsmatige claim op steun hebben. Nederland heeft zich ook bij de nieuwe
verordening op het standpunt gesteld dat ontkoppeling er toe zal leiden dat de
Europese katoenproducenten zich aanpassen aan de wereldmarkt en meer ruimte
ontstaat voor katoenproducenten uit ontwikkelingslanden, met name in Afrika.
Nederland heeft gepleit voor volledige ontkoppeling.
Een voor ontwikkelingslanden belangrijke stap in de voortgaande hervorming van
het GLB werd in 2007 gezet met de aanpassing van de marktordening voor
groenten en fruit. Dit is een voor ontwikkelingslanden belangrijke exportsector en
in de voorbereiding van de onderhandelingen is door Nederland aandacht
gevestigd op de specifieke ontwikkelingsbelangen die hierbij in het geding zijn.
De Commissie kwam vervolgens met voorstellen die voorzagen in afschaffing van
uitvoerrestituties en de aan productie gekoppelde verwerkingssteun, waardoor dit
deel van de voor ontwikkelingslanden nadelige marktverstoring aanzienlijk wordt
teruggebracht. De voorstellen strekten zich daarentegen niet uit tot de resterende
tarieven voor groente en fruit omdat die onderdeel uitmaken van de lopende Doha
handelsronde. De hervorming van de marktordening voor groente en fruit nam de
voorstellen van de Commissie grotendeels over, zij het dat voor de afschaffing van
de verwerkingssteun overgangstermijnen tot maximaal vijf jaar werden ingesteld.
Om gebruik te maken van de kansen die de hervormingen van het GLB aan
ontwikkelingslanden bieden zal er de komende jaren veel aandacht moeten worden
besteed aan de ontwikkeling van de landbouwsector in de ontwikkelingslanden
zelf. Voor de Nederlandse betrokkenheid hierbij zij verwezen naar de nota over
landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid die onlangs naar de Kamer is
gezonden door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van
LNV11.
11 Kamerbrief inzake toelichting op de inzet ten aanzien van landbouw, rurale bedrijvigheid en
voedselzekerheid in ontwikkelingslanden, mei 2008.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
14
3.3. Non trade concerns
Het proces van globalisering en de daarmee samenhangende toegenomen handel
met ontwikkelingslanden hebben tot gevolg dat in Nederland producten op de
markt komen die onder omstandigheden zijn gemaakt die hier wettelijk niet zijn
toegestaan of sociaal onacceptabel worden geacht. Dit heeft geleid tot
maatschappelijke en politieke zorgen over de effecten van internationale handel op
uiteenlopende zaken als volksgezondheid, milieu, arbeidsnormen, nationale
veiligheid, culturele identiteit, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Deze
maatschappelijke zorgen en waarden worden vaak benoemd als non-trade
concerns (NTC's).
In discussies op verschillende beleidsterreinen hebben met NTC's verbonden
overheidsmaatregelen al expliciet hun intrede gedaan. Daarbij valt te denken aan
duurzaamheidseisen aan biobrandstoffen, hout en vis, naleving van fundamentele
arbeidsnormen en normen samenhangend met dierenwelzijn. Waar deze
maatschappelijke wensen tot uiting zouden komen in unilaterale, verplichte
instrumenten van de overheid, blijkt dat de koppeling aan handel soms kan leiden
tot spanning met het juridisch bindende kader van de WTO. Het is niet altijd
duidelijk in hoeverre een dergelijke extra-territoriale koppeling wél mogelijk is en
of deze beleidsmatig wenselijk is. Daarnaast maken NTCs steeds nadrukkelijker
deel uit van subsidievoorwaarden en programma's gericht op duurzaam inkopen
door de overheid en van private initiatieven, bijvoorbeeld in de vorm van
certificering. Pogingen om aan NTC's tegemoet te komen door middel van
nationale regelgeving kunnen soms (onbedoelde) neveneffecten hebben op de
markttoegang van ontwikkelingslanden en daarmee op armoedevermindering en
duurzame ontwikkeling. Aan de andere kant kan verbreding van het
instrumentarium ook nieuwe exportkansen scheppen voor ontwikkelingslanden en
introductie van duurzame productiemethoden aldaar bevorderen.
Vanuit het oogpunt van OS-coherentie is de uitdaging hoe het beste rekening kan
worden gehouden met dergelijke maatschappelijke zorgen en waarden zonder
afbreuk te doen aan de kansen voor ontwikkelingslanden om te profiteren van het
globaliseringsproces. Hoewel ieder beleidsterrein specifieke kenmerken heeft is er
veel voor te zeggen algemene uitgangspunten voor het omgaan met NTC's te
hanteren. Startpunt van het Nederlandse beleid is dat NTC's aandacht verdienen
vanwege hun intrinsieke belang en omdat onvoldoende aandacht voor NTC's het
maatschappelijke draagvlak voor het multilaterale handelsstelsel kan ondermijnen.
De inzet hierbij is altijd geweest dat maatregelen die nodig zijn voor het bereiken
van NTC-doelen, moeten voldoen aan de Nederlandse en Europese verplichtingen
in WTO-kader en niet onnodig handelsbelemmerend of discriminerend mogen zijn
in de uitvoering. Handelsmaatregelen gericht op NTC's hebben in de afgelopen
jaren in ontwikkelingslanden verzet opgeroepen vanwege de overtuiging dat
dergelijke maatregelen zijn ingegeven door protectionistische motieven en de
wens van Westerse landen om exporterende ontwikkelingslanden hun sociale,
ethische of culturele waarden en voorkeuren op te leggen.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
15
De beleidsuitdaging wordt verder versterkt door gebrek aan nationale of
internationale consensus over wat NTC's precies inhouden, welke NTC's
werkelijk mondiaal c.q. grensoverschrijdend van aard zijn, welke maatregelen wél
of niet geoorloofd zijn onder de huidige WTO-regels en welke instrumenten
werken in de praktijk. Gezien deze onduidelijkheden is, in opdracht van het
Ministerie van Buitenlandse zaken, in het najaar van 2007 een wetenschappelijke
studie 12 verschenen die zich richt op de mogelijkheden en beperkingen van het
WTO-verdrag en van andere internationale verdragen om eenzijdig NTC-gerichte
maatregelen te nemen. Deze studie heeft een belangrijke rol gespeeld in de
maatschappelijke dialoog over dit onderwerp in 2007 en 2008.
De Nederlandse regering beraadt zich op een algemeen beleid ten aanzien van
NTC's. In de loop van 2008 wordt daarover een nieuw regeringsstandpunt
geformuleerd. Voorafgaand aan de formulering van het regeringsstandpunt is
onder leiding van het eerstverantwoordelijke Ministerie van Economische Zaken
een brede maatschappelijke dialoog over verschillende NTC's georganiseerd. In
verdiepingsbijeenkomsten is aandacht besteed aan onder andere dierenwelzijn,
duurzame biomassa, arbeidsnormen en hout. Een breed scala aan belanghebbenden
heeft deelgenomen aan deze dialoog en bijgedragen aan de beleidsontwikkeling in
de publieke sector en de handelspolitiek, maar ook aan de mogelijke rollen die de
maatschappij en het bedrijfsleven zélf kunnen vervullen 13.
Uitgangspunten vanuit het oogpunt van OS-coherentie voor het Nederlandse en
Europese beleid ten aanzien van NTC's zijn internationale samenwerking en
zoveel mogelijk respect voor de soevereiniteit en de eigen prioriteitsstelling van
ontwikkelingslanden. Inzet bij de toepassing van het handelsinstrumentarium is
dat dit zo min mogelijk handelsverstorend zou moeten zijn. Het kabinet beziet
daarbij hoe de bestaande ruimte en grijze gebieden in de verplichtingen in WTOkader
optimaal kunnen worden benut ter bevordering van duurzame handel.
Internationale samenwerking kan verder worden vormgegeven bijvoorbeeld via
vrijwillige partnerschappen en toegespitste multilaterale kaders met een brede
aanpak waarbij ook effectieve handelsmaatregelen mogelijk zijn. Door
internationale standaarden te ontwikkelen die rekening houden met gezamenlijke
maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, verschillende omstandigheden en
capaciteiten kunnen we mondiaal duurzame ontwikkeling bereiken, armoede
verminderen en arbeidsnormen, milieubescherming en dierenwelzijn permanent op
een hoger plan tillen.
3.4. Duurzaam visserijbeleid
Kernpunten van dit coherentiethema zijn de duurzame visserijakkoorden van de
EU, disciplinering van visserijsubsidies in de WTO-onderhandelingen en
markttoegang voor vis en visproducten. Daarnaast wordt gewerkt aan het opzetten
12 P. Van den Bossche, N. Schrijver, G. Faber, Unilateral Measures Addressing Non-Trade Concerns, The
Hague, 2007.
13 Zie website www.handelenduurzaamheid.nl
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
16
van publiekprivate partnerschappen in enkele West-afrikaanse landen, in
samenwerking met LNV, het Nederlandse bedrijfsleven en ngo's.
In de afgelopen jaren is actief ingezet op de verbetering van de door de EU
afgesloten visserijpartnerschapovereenkomsten met ontwikkelingslanden, met
name in Afrika. Er is nu meer transparantie rond de onderhandelingen met derde
landen dan voorheen, hoewel de Europese Commissie nog steeds de neiging heeft
enigszins solitair te opereren. De belangen van ontwikkelingslanden lijken in het
proces ook beter te zijn gewaarborgd. Zo sluit de EU
partnerschapsovereenkomsten voor de visserij met een financiële vergoeding voor
de toegang tot de visgronden van ontwikkelingslanden. Een percentage van de
financiële vergoeding wordt opzij gezet om het beleid voor de visserijsector in het
partnerland te ondersteunen om zo verantwoorde en duurzame visserij te
bevorderen. De nadruk ligt nu meer op ondersteuning aan derde landen bij het
opzetten van een eigen visserijbeleid dat zowel aan de economische ontwikkeling
als aan de bescherming van de visbestanden bijdraagt. Ondanks het feit dat dit
beleid nu gestalte heeft gekregen, laten de uitvoering en controle van deze
overeenkomsten te wensen over. Overbevissing ligt op de loer, aangezien
betrouwbare wetenschappelijke data over de visstand vaak ontbreken en het ook
niet altijd duidelijk is hoeveel er door de Europese en andere vissers daadwerkelijk
gevist wordt. In het kader van beleidscoherentie gericht op duurzame visserij in
ontwikkelingslanden moet er meer aandacht komen voor zaken als
wetenschappelijk onderzoek, de opzet van internationale beheerssystemen en
versterking van nationaal beheer en controle.
In 2001 is in Doha afgesproken in WTO-kader visserijsubsidies te disciplineren
vanwege de negatieve effecten op de visbestanden en de concurrentievervalsing.
Nederland heeft hieraan gevolg gegeven door het belang van ontwikkelingslanden
mee te nemen in de Nederlandse opstelling in de EU, mede op basis van een door
OS gefinancierde studie van het International Centre for Trade and Sustainable
Development en in overleg met ontwikkelingslanden. Met de onderhandelingen
over de Doha Development Agenda en effectieve disciplines voor visserijsubsidies
in de finale fase zet Nederland zich ervoor in dat de belangen van
ontwikkelingslanden en duurzaamheid voldoende mee worden genomen14.
Nederland steunt de lijn dat visserijsubsidies die leiden tot overcapaciteit en
overbevissing moeten worden verboden. Tegelijk zal er voor ontwikkelingslanden
een regime moeten komen dat ruimte laat voor duurzame ontwikkeling van hun
visserijsector.
De markttoegang voor vis (producten) uit ontwikkelingslanden wordt mede
bepaald door sanitaire EU importmaatregelen, tarieven op visproducten, regels van
oorsprong en etikettering. Nadere inspanning op die gebieden maakt deel uit van
het eerder beschreven coherentiebeleid op handelsterrein.
14 Brief LNV, Kamerstuk 2006-2007, 21501-32, nr 201, 20 maart 2007
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
17
3.5. Klimaat, energie en duurzame ontwikkeling
Klimaat
De relatie tussen klimaat en ontwikkeling vormt een van de prioritaire
aandachtsgebieden in het beleid van dit kabinet. Na een impasse van een aantal
jaren in de internationale onderhandelingen werd tijdens de Klimaat Conferentie
op Bali in 2007 (het 'Bali Action Plan') in het kader van het VN Klimaatverdrag
afgesproken een internationaal akkoord uit te werken over het tegengaan van
klimaatverandering in de periode na afloop van het Kyoto Protocol in 201215.
De ministers van VROM en voor Ontwikkelingssamenwerking namen
gezamenlijk deel aan de bijeenkomst in Bali. Zij ondersteunden namens
Nederland, met de EU, onder meer het besluit om in de onderhandelingen over een
nieuw internationaal akkoord aandacht te besteden aan de vraag hoe
ontwikkelingslanden ondersteund kunnen worden met o.a. technologische en
aanvullende financiële hulp van industrielanden.
Belangrijkste uitdaging in de klimaatonderhandelingen is de patstelling te
doorbreken. Het klimaatprobleem en de oplossingen daarvoor zijn dermate
complex en omvangrijk dat het bijzonder moeilijk is op mondiale schaal voor
elkaar te krijgen dat alle landen gelijktijdig de gezamenlijke maar gedifferentieerd
verantwoordelijkheden omzetten in concrete maatregelen. De mondiale spelers
zijn daarbij grofweg in vier groepen te verdelen die elk hun eigen redenen naar
voren brachten om niet als eerste te hoeven bewegen: de EU, de overige
geïndustrialiseerde landen, de opkomende economieën en de armere
ontwikkelingslanden. Om uit deze impasse te komen heeft de EU in 2007 de eerste
stap gezet: in elk geval een emissiereductie van 20% (in 2020 ten opzichte van
1990) en zelfs 30% zodra er een adequaat internationaal klimaatregime tot stand
komt.
In Bali zijn de vier belangrijke bouwstenen voor verdere actie geïdentificeerd:
mitigatie, adaptatie, technologie en financiering. In dit complexe geheel zullen van
de armere ontwikkelingslanden geen emissiereductiedoelen worden verwacht,
omdat hun bijdrage aan de mondiale CO2-uitstoot gering is. De gevolgen van
klimaatverandering doen zich echter in toenemende mate juist in de armere landen
gelden. In het kader van zowel emissiereductie als adaptatie aan
klimaatverandering zijn technologie-overdracht en het beschikbaar komen van
financiering cruciaal. Geconstateerd mag worden dat hierin de afgelopen jaren
onvoldoende voortgang is geboekt.
Voor de totstandkoming van een kosteneffectief en efficiënt klimaatbeleid zijn een
goed functionerende mondiale koolstofmarkt en emissiehandel belangrijk. Tot nu
toe is hiervan onvoldoende sprake. Het zijn vooral de geïndustrialiseerde landen
en opkomende economieën die betrokken zijn bij CO2 -handel. Daarmee blijft een
groot potentieel van opties voor CO2-reductie in armere landen onbenut.
15 Brief VROM en OS over het toekomstig internationaal klimaatbeleid, Kamerstuk 2007-2008, 30495, nr
4, 29 april 2008
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
18
Voor ontwikkelingslanden is onder het Kyoto Protocol het Adaptation Fund
opgericht. De Kyoto-partners bereikten tijdens de top in Bali overeenstemming
over de modaliteiten van dit fonds, dat onder andere gevuld zal worden met een
deel van de opbrengsten van Clean Development Mechanism (CDM) projecten.
Betrouwbare informatie over de kosten en gevolgen van klimaatverandering is van
groot belang. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van
VROM hebben daarom besloten om gezamenlijk met het VK een onderzoek te
laten verrichten naar de kosten van adaptatie in ontwikkelingslanden. Planning van
adaptatiemaatregelen is immers slechts mogelijk indien inzicht bestaat in de
kosten daarvan en de mogelijke kostendragers.
Het is gewenst dat naast economische -en milieubelangen ook het
ontwikkelingsperspectief voldoende aandacht krijgt in mondiaal klimaatbeleid.
Naast de bijdrage van reguliere ontwikkelingshulp aan een beter milieubeleid in
ontwikkelingslanden kan de ontwikkeling van additionele financiële instrumenten
bijdragen aan een efficiënte, effectieve en rechtvaardige financiële architectuur
voor internationaal klimaatbeleid, mits zij een toegevoegde waarde hebben ten
opzichte van bestaande instrumenten en een duidelijke vraag vervullen. Mogelijke
additionele instrumenten zijn echter nog nauwelijks uitgewerkt in nationaal en
EU-verband. De op Bali gemaakte afspraak om hierover te onderhandelen moeten
nu concreet worden gemaakt. Nederland heeft het belang van financiering in
multilateraal verband benadrukt en de wens geuit het thema onder andere in het
kader van de klimaattop eind 2008 te bespreken.
In het kader van beleidscoherentie zal aandacht worden besteed aan de
toegankelijkheid van diverse flexibele instrumenten voor klimaatfinanciering zoals
het Clean Development Mechanism en het Emission Trading Scheme voor
ontwikkelingslanden, aan een rechtvaardige verdeling van emissierechten én het
voorkomen van discriminatoire handelsmaatregelen.
Energie
De Nederlandse intentie om bij te dragen aan het Johannesburg Plan of Action op
het gebied van de energievoorziening van de armen is onverminderd van kracht.
Het kabinet heeft daarom voor de periode 2007-2010 500 miljoen euro ter
beschikking gesteld voor duurzame energie in ontwikkelingslanden. Bij de
programmering van de extra middelen wordt gestreefd naar verbetering van de
samenhang tussen armoedebestrijding en internationale milieu- en
klimaatdoelstellingen.
De brede energieagenda wordt in Nederland behandeld door meerdere
departementen, waaronder OS, VROM, EZ en Financiën. . De samenhang tussen
de verschillende beleidsterreinen is steeds pregnanter geworden. Waar vroeger de
terreinen energievoorzieningszekerheid, klimaatverandering en toegang tot energie
voor de armen in betrekkelijke isolement, naast elkaar door verschillende
departementen werden behandeld, is nu sprake van een grotere coherentie tussen
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
19
de drie thema's. De toenemende aandacht voor klimaatverandering heeft de
samenwerking gestimuleerd. De (extra) middelen voor duurzame energie voor de
armen worden door OS in afstemming met VROM geprogrammeerd. Hierbij
wordt ook rekening gehouden met de potentiële emissiereducties die kunnen
worden gerealiseerd in ontwikkelingslanden en met de mogelijke bijdrage van
ontwikkelingslanden aan een duurzame energievoorziening in Nederland
(biomassa).
De discussie over klimaatverandering en energie heeft een extra dimensie
toegevoegd aan het toch al complexe vraagstuk van de voedselproductie en
voedselzekerheid. Zowel het aanbod als de vraag naar biomassa, ten behoeve van
voedsel, veevoer en biobrandstoffen, zijn aan sterkere fluctuaties onderhevig dan
in het verleden, terwijl steunregimes die in het verleden dergelijke fluctuaties
temperden (o.a. buffervoorraden en subsidies) verminderd zijn. De consequenties
van deze verbanden zijn nog niet goed te overzien en er is dringend behoefte aan
nieuwe inzichten in de relatie tussen voedselproductie, gebruik van biomassa en
voedselzekerheid. Enerzijds zien ontwikkelingslanden in de gestegen
grondstoffenprijzen en de productie van biobrandstoffen kansen op ontwikkeling
en een verhoging van hun energiezekerheid. Anderzijds dreigt voor andere delen
van de bevolking voedselschaarste en afnemende voedselzekerheid door stijgende
prijzen. Met de huidige bijmenging is het wereldwijde effect van biobrandstoffen
nog zeer beperkt ten opzichte van bijvoorbeeld het gebruik van biomassa als
veevoer, met uitzondering van mais in de VS. In het kader van de Europese
inspanningen om klimaatverandering tegen te gaan en op grotere schaal duurzame
biobrandstoffen verplicht bij te mengen is het noodzakelijk om de (indirecte)
effecten nauwkeurig te blijven volgen en te blijven streven naar eerlijke markten,
kosteneffectieve biobrandstoffen en internationale afspraken over
duurzaamheidsstandaarden (o.a. milieu en sociale omstandigheden).
3.6. Intellectueel eigendom en medicijnen
Ontwikkelingslanden kampen met grote problemen op het terrein van
volksgezondheid. Voor veel ziektes die vooral voorkomen in ontwikkelingslanden
zijn geen medicijnen voorhanden of alleen tegen een (te) hoge prijs. Sinds het
WTO-besluit uit 2003 kunnen landen gebruik maken van flexibiliteit onder de
TRIPS-afspraken op het gebied van intellectueel eigendom. Deze flexibiliteit
maakt het mogelijk voor arme ontwikkelingslanden om een dwanglicentie voor
import uit een derde land af te geven om zo aan de benodigde medicijnen onder
octrooi te komen. Tot nu toe wordt deze mogelijkheid nauwelijks door
ontwikkelingslanden gebruikt. Te grote internationale politieke druk om er geen
gebruik van te maken en te veel administratieve rompslomp lijken hier debet aan.
Dit wil niet zeggen dat de regeling overbodig is geweest. Ontwikkelingslanden
hebben met dit besluit (in 2005 omgezet in een amendement van het TRIPSverdrag)
een belangrijk instrument in handen bij prijsonderhandelingen over
medicijnen met farmaceutische bedrijven. Nederland blijft dit proces nauwgezet
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
20
volgen mede vanwege activistischer beleid van enkele ontwikkelingslanden (o.a.
Thailand en India) die binnen de grenzen van de flexibiliteit opereren.
De afgelopen jaren is de prioriteit binnen dit dossier verschoven naar de bredere
discussie in de WHO werkgroep over gezondheidszorg, innovatie en intellectuele
eigendomsrechten (het zogenaamde IGWG proces). Doel van deze werkgroep is
om een strategie en werkplan te creëren om zowel ontwikkeling als
beschikbaarheid van medicijnen voor armen te bevorderen. In juni 2007 heeft
Nederland, samen met OESO/DAC, in Noordwijk een succesvolle High Level
Meeting over "Policy coherence for availability of medicines for emerging and
neglected infectious diseases" 16 georganiseerd. Dit heeft de Noordwijk Medicines
Agenda opgeleverd. Inhoudelijke follow-up loopt vooral via de IGWG WHOwerkgroep.
Daarnaast steunt Nederland het initiatief van de autoriteiten van
Kameroen om een vervolgconferentie te organiseren voor Afrikaanse landen. Die
conferentie zal moeten leiden tot een vraaggestuurde invulling van de Noordwijk
Medicines Agenda. In nauwe samenwerking tussen betrokken ministeries (VWS,
BZ en EZ) heeft Nederland een actieve bijdrage geleverd aan de EUstandpuntbepaling
in IGWG II en zal die lijn voortzetten naar de
vervolgbijeenkomst in 2008. Nederland opereert eensgezind in dit proces, maar
merkt dat veel andere landen het moeilijk vinden om een consistent en ambitieus
standpunt te formuleren door tegengestelde (handels) belangen. Om ook op de
procesmatige kant van het proces invloed uit te oefenen worden allianties
aangegaan met gelijkgezinde landen en is ondersteuning aangeboden aan het EU
voorzitterschap. Tijdens de World Health Assembly van mei 2008 zijn de strategie
en het werkplan goedgekeurd. Daarna zal Nederland actief toezien dat het
werkplan geïmplementeerd gaat worden.
Naast de dwanglicenties voor medicijnen richt de discussie over intellectueel
eigendom zich op het eigendomsrecht op plantenvariëteiten (art. 27 TRIPS). Dit
speelt vooral in onderhandelingen over bilaterale handelsverdragen. De EU streeft
daarbij in het algemeen naar een meer restrictieve bescherming binnen de ruimte
die TRIPS laat. Daarbij gaat het vooral om de inperking van het recht van boeren
om plantmateriaal uit eigen oogst te mogen hergebruiken of op kleine schaal te
verkopen. Het is van belang daarbij het belang van kleine boeren in
ontwikkelingslanden voldoende te laten meewegen.
Na enige jaren van uitgebreide debatten is WIPO als verantwoordelijke organisatie
op dit terrein erin geslaagd een "Development Agenda" vast te stellen. Deze zal de
basis moeten leveren voor een relevante bijdrage van WIPO aan het ontwikkelen
en implementeren van systemen van intellectuele eigendomsbescherming die meer
specifiek toegesneden zijn op de behoeften en mogelijkheden van
ontwikkelingslanden. Zulke systemen zouden meer toegang tot kennis moeten
verschaffen en een betere bescherming moeten bieden tegen onrechtmatige toeeigening
van inheemse kennis.
16 Noordwijk Medicines Agenda, 21 juni 2007, OECD High Level Forum.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
21
3.7. Migratie
In de afgelopen vier jaar zijn de beleidsprioriteiten van de in 2004 uitgebrachte
notitie Ontwikkeling en Migratie 17 verder uitgewerkt. Hierover is de Tweede
Kamer door middel van een vijftal voortgangsrapportages geïnformeerd.
De concretisering van de ontwikkelingsdimensie in het migratiebeleid komt tot
uitdrukking in de volgende prioriteiten:
- Meer aandacht voor migratie in de ontwikkelingsdialoog en voor
ontwikkeling in de migratiedialoog.
- Stimuleren van circulaire migratie / brain gain met nadruk op tijdelijke
arbeidsmigratie.
- Versterken van de relatie tussen geldovermakingen van migranten en
ontwikkeling.
- Versterken van de betrokkenheid van migrantenorganisaties bij het beleid.
- Bevorderen van duurzame terugkeer (en herintegratie in het land van
herkomst).
- Institutionele ontwikkeling op het gebied van migratiemanagement.
In het Algemeen Overleg over de vijfde voortgangsrapportage op 26 april 2007
hebben de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van
Justitie toegezegd een nieuwe notitie uit te brengen, waarin actuele
beleidsaccenten worden gelegd voorzien van concrete actiepunten. Deze notitie
wordt naar verwachting medio 2008 aan de Kamer aangeboden.
Het onderwerp kreeg een prominente rol op het multilaterale toneel toen de Global
Commission on International Migration (GCIM) in 2005 haar rapport aan
toenmalig SGVN Kofi Annan presenteerde en hierin een aantal
beleidsaanbevelingen deed. Op initiatief van Annan volgde hierop in september
2006 de VN Hoge Politieke Dialoog over Migratie en Ontwikkeling. Werd
migratie eerder als een probleem benaderd, nu lag de nadruk op kansen en
mogelijkheden die migratie kan hebben voor de ontwikkeling van landen. Ook
negatieve effecten van migratie, zoals illegale migratie, mensenhandel en
xenofobie zijn aan de orde gekomen. Besloten werd tot een wereldwijde dialoog
tussen staten door middel van informele en vrijwillige bijeenkomsten. België werd
de organisator en gastland van de eerste bijeenkomst van het zogeheten Global
Forum on Migration and Development (GFMD) dat plaatsvond in juli 2007.
Tijdens de Europese Raad van december 2005 werd de Algehele aanpak voor
migratie: prioritaire acties gericht op Afrika en het Middellandse Zeegebied
aangenomen. Deze benadrukte vooral het belang van coherente samenwerking en
een geïntegreerde aanpak. Na de succesvolle Afrikaanse conferenties van Rabat en
Tripoli over samenwerking tussen de EU en Afrikaanse landen op het gebied van
migratie, heeft de Commissie in november 2006 haar mededeling Eén jaar
algehele aanpak van migratie: naar een alomvattend Europees migratiebeleid
gepresenteerd. Hiermee werd voortgebouwd op afspraken van voornoemde
17 Notitie Ontwikkeling en Migratie, Kamerstuk 29693, nr 1, 9 juli 2004
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
22
conferenties en op reeds bestaande dialoog in het kader van het Verdrag van
Cotonou. Tijdens de EU-Afrika Top van december 2007 hebben de EU en Afrika
een partnerschap gesloten voor migratie, mobiliteit en werkgelegenheid.
Om samenwerking met ACP-landen te bevorderen hebben in 2007 EU-missies
plaatsgevonden naar Kaapverdië, Ghana, Mauritanië, Senegal en Ethiopië. Tijdens
deze missies werd gesproken over concrete samenwerking op het gebied van
migratie in de toekomst. Nederland heeft deelgenomen aan de missies naar Ghana
en Ethiopië als een eerste stap naar partnerschap met deze landen.
Daarnaast wordt binnen de EU gewerkt aan verdere samenwerking op het terrein
van het migratiebeleid getuige de diverse richtlijnen die momenteel worden
besproken in raadskader. Bij een aantal relevante dossiers worden daarbij de
gevolgen voor ontwikkelingslanden in de nationale interdepartementale
afstemming meegenomen, zoals bij in onderhandeling zijnde richtlijnen op het
terrein van kennismigranten, illegale migratie en de rechten van arbeidsmigranten.
Tijdelijke arbeidsmigratie uit ontwikkelingslanden kan bijdragen aan
armoedebestrijding en het realiseren van de MDG's. In de nota Naar een modern
migratiebeleid 18, waarin de kaders voor het toekomstige Nederlandse
migratiebeleid worden geschetst, geeft het kabinet aan meer mogelijkheden te
willen scheppen voor tijdelijke arbeidsmigratie uit ontwikkelingslanden. Het
uitgangspunt hierbij is dat tijdelijke vraaggestuurde arbeidsmigratie de belangen
van Nederland dient én de mogelijke positieve effecten voor de landen van
herkomst versterkt. In september 2006 hebben de toenmalige staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de toenmalige minister voor
Ontwikkelingssamenwerking de Sociaal-Economische Raad (SER) verzocht
advies uit te brengen over de toekomst van het arbeidsmigratiebeleid in ruime zin.
De aanknopingspunten betroffen vooral tijdelijke arbeidsmigratie van arbeiders
met een lage of middelbare opleiding en het tegengaan van brain drain in
kwetsbare sectoren. Het kabinet stemde in met belangrijke onderdelen van dit
advies zoals de omslag van 'nee tenzij' naar 'ja mits' als leidende gedachte in het
toelatingsbeleid en het pleidooi voor een meer uitnodigend beleid voor
kennismigranten. Voor migranten in het onder- en middensegment van de
arbeidsmarkt wil het kabinet, in navolging van de SER, de prioriteit voor het
binnenlands arbeidsaanbod als uitgangspunt behouden.
Hoewel circulaire migratie een zeer actueel onderwerp is in internationale fora met
betrekking tot migratie, bestaan er nog veel vraagtekens over of en hoe dit concept
in de praktijk werkt. Een pilot is bedoeld om hierover meer duidelijkheid te
verkrijgen: wat zijn de risico's, mogelijkheden en onmogelijkheden. Bezien wordt
of circulaire migratie toegevoegde waarde heeft als nieuwe aanpak in de
ontwikkelingssamenwerking. Daartoe zullen afspraken worden gemaakt met een
land van herkomst (ook over de medewerking bij terugkeer) en hierbij te
betrekken bedrijven. Het zal gaan om mensen die reeds een vakgerichte
18 Nota Naar een modern migratiebeleid, Kamerstuk 30573, nr 1, 22 mei 2006
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
23
basisopleiding hebben gevolgd en na twee jaar moeten teruggaan naar hun land
van herkomst om daar de verworven kennis en ervaring te kunnen inzetten.
Minimumloon, huisvesting en ziektekostenverzekering worden geregeld met de
bedrijven waar zij zullen werken. Er komen twee pilots voor elk maximaal
honderd circulaire migranten per land.
3.8. Veiligheid
De verwevenheid van het beleid op de terreinen veiligheid en ontwikkeling krijgt
steeds meer gestalte. Zo werd tijdens de VN-top van 2005 opnieuw benadrukt
hoezeer veiligheid, ontwikkeling en mensenrechten verbonden zijn en werd de
impuls gegeven voor de oprichting van de Peace Building Commission.
Organisaties als de Wereldbank en OESO/DAC hebben in de afgelopen jaren de
basis gelegd voor richtlijnen voor beleid in conflictgebieden. Met de vaststelling
van raadsconclusies over fragiliteit en raadsconclusies over veiligheid en
ontwikkeling in november 2007 heeft ook de EU de basis gelegd om een
belangrijke speler te worden op het terrein van veiligheid en ontwikkeling. De
raadsconclusies over veiligheid en ontwikkeling werden vastgesteld in een
gezamenlijke zitting van ministers van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking.
De EU beschikt over een breed instrumentarium dat sinds 2007 is uitgebreid met
een financieringsinstrument voor stabiliteit.
Nederland heeft al langer ervaring op dit terrein en de genoemde samenhang stond
al in de jaren negentig aan de basis van ons geïntegreerde buitenlandse beleid. Het
Stabiliteitsfonds zorgde voor innovatie op het vlak van de financiering van
activiteiten in conflictgebieden. Uitgangspunt voor het Nederlandse beleid de
laatste jaren in landen als Afghanistan, Soedan en de DRC vormt een
samenhangende inzet van de drie D's: diplomacy, development en defense.
Versterking van de operationele samenwerking tussen de ministeries van
Buitenlandse Zaken en Defensie zorgde voor een betere beleidscoherentie. Dit
kabinet heeft gekozen voor een intensivering van de inspanningen in fragiele
staten waarbij die coherentie voorop zal staan. Door middel van een pilot project
in Burundi wordt gepoogd de werkwijze van de Peace Building Commission, de
Nederlandse aanpak en het EU-instrumentarium bij elkaar te brengen.
In het kader van de afstemming van veiligheidsbeleid en
ontwikkelingssamenwerking en de prioriteit voor de problematiek van de fragiele
staten speelt de regulering van de internationale wapenhandel een belangrijke rol.
Nederland streeft naar een geïintegreerde benadering van ontwapening en
ontwikkeling en een intensivering van de internationale aanpak van het groeiende
probleem van de illegale wapens. Een expertgroep van de VN onder Nederlands
voorzitterschap presenteerde in oktober 2007 een rapport aan de Algemene
Vergadering waarin voorstellen daartoe zijn uitgewerkt 19. Dergelijke maatregelen
19 Report Group of Governmental Experts to Consider Further Steps to Enhance International Cooperation
in Preventing,Combating and Eradicating the Illicit Brokering in Small Arms and Light Weapons,
UNGA, 30 augustus 2007, A/62/163.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
24
moeten worden gezien als een stap op weg naar een mondiaal
wapenhandelsverdrag. Ook in andere fora dan de VN kunnen belangrijke stappen
worden gezet. Zo vindt binnen OESO/DAC beleidsontwikkeling plaats als het gaat
om integratie van ontwapening in het bredere ontwikkelingsbeleid. In het kader
van de EU maakt de EU strategie inzake kleine wapens onderdeel uit van de
bredere Europese Afrika strategie 20. In 2006 ondertekende Nederland de Geneva
Declaration on Armed Violence and Development en draagt sindsdien als lid van
de kerngroep van deze verklaring bij aan de uitvoering hiervan. Het raamwerk
voor implementatie zal tijdens de tweede ministeriële top in september 2008
worden gepresenteerd. Naast inzet op het multilaterale vlak maakt Nederland zich
ook sterk om de gemaakte afspraken in de praktijk te brengen, bijvoorbeeld door
landen te steunen die de problematiek van kleine wapens willen integreren in de
bredere ontwikkelingsstrategie.
3.9. Financiële transacties
Op het gebied van het financiële verkeer met ontwikkelingslanden bestaat een
groot aantal internationale afspraken die liggen buiten de sfeer van de directe
hulpstromen. Die regelingen hebben te maken met het kapitaalverkeer richting
ontwikkelingslanden, waaronder directe investeringen, bankleningen, remittances
en exportkredieten, maar ook met de omgekeerde stroom zoals schuldaflossingen,
kapitaalvlucht en illegale transacties. Dit kapitaalverkeer heeft als totaal een veel
grotere omvang dan de hulpstroom en het is zaak ook hier de
ontwikkelingsbelangen te laten doorklinken in de internationale regulering.
Op het terrein van de schulden is de aandacht na de totstandkoming van het HIPCinitiatief
en vanaf 2006 het Multilateral Debt Relief Initiative vooral uitgegaan
naar de toepassing van een raamwerk voor schuldhoudbaarheid. Een belangrijke
doorbraak werd begin 2008 bereikt met het aannemen door de Exportkredietgroep
van de OESO van richtlijnen voor een duurzaam leenbeleid door OESO-landen 21.
Kern van deze richtlijnen is dat crediteuren in hun exportkredietbeleid meer dan in
het verleden rekening houden met de schuldenpositie van ontwikkelingslanden.
Bovendien zullen leningen boven een bepaald minimum dienen te passen in een
nationaal ontwikkelingsplan. Ook gaan exportkredietorganisaties beter informatie
uitwisselen met IMF en Wereldbank zodat tijdig waarschuwingssignalen kunnen
worden afgegeven zodra nieuwe kredieten tot onhoudbare schuldenposities
dreigen te leiden. Dit belangrijke besluit is onder Nederlands voorzitterschap tot
stand gekomen na bijna twee jaar van taaie onderhandelingen naar aanleiding van
een initiatief van Nederland, Zweden, het VK, Italië en Noorwegen. Hiermee is
voldaan aan de Nederlandse inzet om de exportkredietverlening beter in te passen
in een beleid gericht op duurzame ontwikkeling. Nederland zal zich ervoor
inzetten dat de concessionaliteitsberekening van ontwikkelingsleningen in lijn
wordt gebracht met het raamwerk voor schuldhoudbaarheid.
20 Europese Afrika Strategie, goedgekeurd door de Europese Raad van 15-16 december 2005.
21 OECD, Principles and Guidelines to Promote Sustainable Lending in the Provision of Official Export
Credits to Low Income Countries, 2008.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
25
Wat betreft de bestrijding van corruptie en het opsporen van illegale
kapitaaltransacties die daarmee samenhangen vormt de in 2005 geratificeerde UN
Convention against Corruption een belangrijke juridische basis. Een van de
initiatieven die in dat kader zijn genomen is het actieplan van het Stolen Asset
Recovery Initiative van de Wereldbank en de VN dat zich richt op het terugsluizen
van gestolen middelen. Ook verschillende andere organisaties zijn op dit terrein
actief. Zo houdt de Raad van Europa zich bezig met de bestrijding van corruptie
door evaluatie van landen. De OESO kent diverse hieraan gerelateerde activiteiten,
onder meer gericht op het tegengaan van belastingontwijking. De Financial Action
Taskforce ontwikkelt beleid ter voorkoming van witwassen en
terrorismefinanciering. Nederland speelt een actieve rol in alle genoemde gremia.
Tijdens de vervolgconferentie over Finance for Development in Doha eind dit jaar
zal Nederland speciaal aandacht vragen voor het actieplan van de Wereldbank.
4. Coherentiebeleid in EU, OESO en VN
4.1. EU
Binnen de EU is de afgelopen jaren veel bereikt in het opzetten van een
institutionele structuur voor het bewaken van de OS-coherentie bij Europees
beleid. De basis daarvoor is gelegd in Raadsconclusies uit 2005 over de
gezamenlijke Europese aanpak van Policy Coherence for Development (PCD).
Vervolgens heeft OS-beleidscoherentie ook een prominente plaats gekregen in de
European Consensus on Development die eind 2005 werd overeengekomen. In de
uitwerking van het Europese PCD-beleid is gekozen voor toepassing in een
twaalftal sectoren. In een voortrollend werkprogramma van de voorzitterschappen
worden de ontwikkelingsaspecten van het actuele Europese beleid binnen die
sectoren geïdentificeerd. Belangrijk is dat die aspecten in een vroeg stadium van
de beleidsvorming binnen de Commissie worden ingebracht. Daartoe is een
speciale eenheid binnen de Commissie verantwoordelijk gemaakt voor PCD en is
in 2006 een Inter-Service Group on PCD van start gegaan. Elke twee jaar zal door
de Commissie een voortgangsrapport worden uitgebracht mede aan de hand van de
inbreng van lidstaten. De publicatie in 2007 van het eerste Europese PCD-rapport
22 vormde in dat opzicht een mijlpaal maar ook een belangrijk leerproces. In
datzelfde jaar kwam een uitgebreide evaluatie van de coherentie-opdracht uit het
verdrag van Maastricht ter beschikking 23
Die rapporten legden tevens een aantal zwakke punten in de praktijk van de OScoherentie
binnen de EU bloot. Door de verkokerde structuur van de werkgroepen
is het vaak moeilijk voldoende aandacht te krijgen voor ontwikkelingsaspecten in
22 EU Report on Policy Coherence for Development, European Commission, 2007
23 Evaluation of the EU Institutions and Member States' Mechanisms for Promoting Policy Coherence for
Development, ECDPM et al, 2007.
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
26
de sectorale besluitvorming. Impactstudies die daarbij een rol moeten spelen
komen te laat beschikbaar of schenken onvoldoende aandacht aan de externe
effecten. Hoewel het besef van de betekenis van PCD in de EU is toegenomen
staat in veel lidstaten, waaronder alle nieuwe lidstaten, OS-coherentie als
onderdeel van het ontwikkelingsbeleid nog in de kinderschoenen. Vooruitgang is
nog te zeer afhankelijk van een klein groepje lidstaten. De moeizame wijze waarop
in 2007 Raadsconclusies over het PCD-rapport tot stand kwamen toonde opnieuw
de neiging bij veel landen om nationale belangen consequent zwaarder te laten
wegen dan ontwikkelingsbelangen. Er is op dat punt nog veel missiewerk te
verrichten waarbij de lidstaten die wel een structurele aanpak van coherentie
hebben ontwikkeld een voorbeeld- en trekkersrol hebben. Nederland zet daarop in
en heeft in de afgelopen periode de eigen aanpak in diverse lidstaten in bilaterale
contacten uiteengezet. Een informeel netwerk van PCD-experts binnen de EU dat
op initiatief van Nederland tot stand kwam heeft daarnaast een nuttige
ondersteunende functie. Nederland benadrukt dat het na het opzetten van een
institutionele structuur voor PCD tijd is om concreet invulling te geven aan het
werkprogramma door werkafspraken te maken en prioriteiten aan te geven. Zo zou
een stap verder gezet kunnen worden na het maken van algemene inventariserende
overzichten. In 2008 heeft de Commissie het initiatief genomen om een drietal
onderwerpen uit het PCD-rapport verder uit te werken en op te nemen in een
mededeling voor de follow-up conferentie van Monterrey. Het gaat daarbij om de
relatie van ontwikkeling met migratie, klimaat en onderzoek. Daarnaast kan
coherentie een essentieel onderdeel vormen van brede partnerschappen zoals de
baanbrekende Europese Afrikastrategie, waarin handel, hulp en veiligheid
geïntegreerd zijn opgenomen als kernbestanddelen.
4.2. OESO
De OESO is door haar multisectorale karakter bij uitstek geschikt om OScoherentie
inhoud te geven. Door de ontwikkelingsbelangen via diepgaande
analyses transparant te maken en de betrokken beleidsmakers samen te brengen
kan de OESO en ook het daaraan gelieerde Development Centre een sleutelrol
spelen. De OESO heeft een actieve interactie met ontwikkelingslanden, een
functie die recent nog is toegenomen door de toegenomen rol in G-8 processen.
Vanaf de jaren negentig heeft de organisatie belangrijk pionierswerk verricht bij
het uitwerken van het concept beleidscoherentie en ook in de meer recente jaren is
verdere vooruitgang geboekt mede dankzij een actieve Nederlandse inbreng.
Binnen het secretariaat is een PCD-coördinator aangesteld en vanuit de DAC
worden regelmatig andere OESO-commissies betrokken bij de
ontwikkelingsproblematiek. Voorbeelden zijn gezamenlijke bijeenkomsten met de
commissies voor landbouw, handel, visserij en milieu. Ook externe deskundigen
worden betrokken bij conferenties zoals het in 2007 op Nederlands initiatief door
de OESO georganiseerde High Level Forum in Noordwijk over besmettelijke
ziektes. Het PCD-werk binnen de organisatie spitst zich op dit moment toe op
onderwerpen zoals handel, landbouw, migratie, water, visserij, klimaat, corruptie
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
27
en veiligheid. Zo heeft het Development Centre een onderzoeksprogramma
uitgevoerd op het snijpunt van handel, ontwikkeling en migratie.
Daarnaast kan de organisatie een bijdrage leveren door de uitwisseling van
institutionele best practices. Recent is ook door de OESO in navolging van de EU
een informeel PCD-netwerk ingesteld. Institutionele hervormingen binnen de
lidstaten gericht op PCD worden bevorderd doordat dit onderwerp de afgelopen
jaren een prominent onderdeel is geworden van de DAC-landenexamens.
Synthese van de ervaringen met deze examens en een versterking van de
toepassing van impactanalyses op PCD-terrein kunnen richting geven aan de
verdere ontwikkeling van het PCD-beleid in de OESO.
4.3. VN
Mondiaal is de noodzaak van OS-beleidscoherentie sterk verbonden met de
realisatie van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. MDG 8 gaat specifiek
over de doelstellingen die ontwikkelde landen moeten verwezenlijken ter
ondersteuning van de inspanningen van ontwikkelingslanden. Daarbij worden
zaken genoemd als hulp, handel en schuldverlichting, maar ook minder bekende
doelstellingen zoals toegang tot betaalbare geneesmiddelen, redelijk en productief
werk voor jongeren en beschikbaarheid van nieuwe technologieën voor
ontwikkelingslanden. Het is van belang dat de VN de voortgang op deze terreinen
goed in kaart brengt en dat ontwikkelde landen verantwoording afleggen over hun
bijdragen in het kader van het uitgangspunt van wederzijdse verplichtingen.
Nederland rapporteert net als een aantal andere ontwikkelde landen regelmatig
over de bijdrage aan MDG 8. In de afgelopen jaren hebben ook de G-8 landen
belangrijke stappen gezet, zoals o.a. tot uitdrukking kwam in de resultaten van de
top in Gleneagles. In 2008 zal de Finance for Development conferentie in Doha
opnieuw gelegenheid bieden kritisch stil te staan bij de vooruitgang in het
realiseren van een coherente internationale aanpak. Ook binnen de VN-familie
dringt Nederland aan op beleidscoherentie waarbij de inbreng van de diverse
gespecialiseerde organisaties zoals FAO en ILO van grote betekenis is.
5. Uitdagingen voor de komende periode
De uitdagingen voor OS-beleidscoherentie zijn enerzijds een gevolg van het snel
wijzigende mondiale krachtenveld in het globaliseringsproces en de afstemming
met opkomende nieuwe thema's. Anderzijds ligt er ook nog een forse uitdaging als
het gaat om de versterking van de institutionele inbedding van OSbeleidscoherentie
en de concretisering van de uitgangspunten, nationaal maar
vooral ook internationaal.
De opkomst van ontwikkelingslanden zoals China, India en Brazilië als
belangrijke spelers op het wereldtoneel zal onvermijdelijk zijn doorwerking
hebben op de internationale samenwerking. In toenemende mate worden
ontwikkelingslanden aangesproken op hun medeverantwoordelijkheid voor
mondiale vraagstukken en armoedebestrijding. Belangentegenstellingen
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
28
verscherpen naarmate deze ontwikkelingslanden worden beschouwd als
concurrenten. Tegelijk dreigen juist de armste ontwikkelingslanden achter te
blijven en de aansluiting te missen bij de snelle ontwikkeling van de wereldmarkt.
Minder dan ooit kan de groep ontwikkelingslanden als eenheid worden
beschouwd. Dit rechtvaardigt een aparte status voor de armste landen en in het
bijzonder Afrika binnen het streven naar OS-beleidscoherentie zonder uit het oog
te verliezen dat de MDG's ook in de grote ontwikkelingslanden moeten worden
gerealiseerd.
Veel coherentiethema's zijn gerelateerd aan globaliseringsvraagstukken en hebben
een relatie met het internationale handelsstelsel. De afgelopen jaren is aanzienlijke
vooruitgang geboekt bij de versterking van de positie van ontwikkelingslanden op
de wereldmarkt en in het handelsstelsel. Dat geldt echter niet voor de armste
landen onder hen. Resterende knelpunten binnen het mondiale handelsstelsel
hebben te maken met hoge tarieven en handelsverstorende subsidies voor
landbouwproducten en lastige technische vraagstukken zoals oorsprongsregels. Op
het gebied van landbouw zullen de gevolgen voor ontwikkelingslanden van de
hervorming van het Europese landbouwbeleid aandacht blijven vragen. Tegelijk is
er binnen het handelsstelsel sprake van een verschuiving van aandacht van
klassieke handelsbelemmeringen (tarieven en subsidies) naar productstandaarden
en de eisen aan productieprocessen in relatie met non trade concerns, zoals
duurzaamheid, mensenrechten, fundamentele arbeidsnormen en dierenwelzijn. Het
is van groot belang dat hierbij voldoende beleidsruimte wordt gelaten om tegemoet
te komen aan de specifieke omstandigheden in ontwikkelingslanden.
Naast de verschuiving in de handelsagenda is er sprake van opkomende thema's in
het internationale overleg over globalisering zoals arbeidsmigratie, klimaat en
energie. Telkens zullen huidig beleid en nieuwe afspraken op deze terreinen
moeten worden getoetst op hun gevolgen voor de armsten. Vaker dan in het
verleden gaat het bij regulering om afwegingen waarbij meer dan twee
doelstellingen van overheidsbeleid zijn betrokken. De uitdaging is om
verschillende uitgangspunten samen te brengen zoals in de discussie over
duurzame ontwikkeling waar een balans wordt gezocht tussen handel, milieu en
armoedevermindering. Het is zaak daarbij ondanks een sterke binnenlandse
politieke agenda voldoende ruimte te laten voor de eigen afwegingen van
ontwikkelingslanden en hen waar mogelijk te steunen. Het samenbrengen van
instrumenten kan ook per thema worden uitgewerkt zoals in het
ontwikkelingsbeleid voor fragiele staten waar een coherente aanpak van
beleidsterreinen zoals conflict, corruptie, illegale financiële stromen en
wapenhandel wordt gezocht.
Hoewel binnen internationale organisaties als de VN, de OESO en de EU de
noodzaak van OS-coherentie in vele verklaringen is bevestigd heeft zich dit nog
slechts in heel bescheiden mate vertaald in nieuwe institutionele verhoudingen. De
uitwerking van een OS-coherentiestructuur binnen het overheidsapparaat beperkt
zich nog tot enkele gelijkgezinde landen. Toch kunnen de inspanningen van die
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
29
landen alleen effectief zijn als meer landen dezelfde benadering kiezen, het gaat
immers bij uitstek om multilateraal beleid. De verbreding van de toepassing van
organisatorische structuren gericht op coherentie is dan ook van levensbelang voor
het uiteindelijke succes van deze benadering.
In Nederland heeft het kabinetsproject 2015 nog eens onderstreept dat versterkte
inzet voor de MDG's noodzakelijk is en dat zich dit niet kan beperken tot meer en
effectievere hulp. Het kabinet als geheel heeft zich daartoe gecommitteerd en op
die agenda zal worden voortgebouwd. De Nederlandse aanpak van coherentie
geldt internationaal als voorbeeld en de regering heeft uitdrukkelijk gesteld
daarbij het voortouw te willen blijven nemen. Het is zaak de toonaangevende
positie op dit terrein te handhaven zonder het contact te verliezen met landen waar
het coherentiestreven nog in de kinderschoenen staat. Tegelijk tonen de scores op
de CDI-index aan dat er ook binnen het Nederlandse beleid nog veel aan
coherentie valt te winnen.
Wat betreft de fora zal Nederland de nadruk blijven leggen op EU-besluitvorming.
De effectiviteit van een Nederlands coherentiebeleid in Brussel staat of valt met de
bereidheid van andere lidstaten en de Commissie om daarin mee te gaan. Tegelijk
moet blijvend worden geïnvesteerd in de samenwerking met andere departementen
in Nederland om in alle organen in Brussel een consistente Nederlandse inbreng te
realiseren. Binnen de EU is de laatste jaren vooruitgang geboekt bij de
ontwikkeling van een institutioneel raamwerk voor PCD. De operationalisering en
prioriteitsstelling vormen echter nog een grote uitdaging. De toetreding van een
aantal nieuwe lidstaten in de afgelopen jaren heeft geleid tot minder speelruimte
voor OS-coherentie in Brussel. Nieuwe partnerschappen zullen moeten worden
opgebouwd waarbij verder wordt gekeken dan de traditionele groep van
gelijkgezinde landen. Ook de ontwikkelingslanden zelf zullen in die
partnerschappen moeten worden betrokken. Waar sprake is van multilaterale
onderhandelingen zal waar mogelijk die samenwerking worden gezocht.
Handhaven van het vertrouwen en goede interdepartementale samenwerking - op
basis van scherpe en realistische analyses van belangen van ontwikkelingslanden -
blijven belangrijke aandachtspunten. Bij de evaluatie van de speciale coherentieeenheid
bij het ministerie van Buitenlandse Zaken volgend jaar zal opnieuw de
vraag naar de optimale institutionele inrichting van het coherentiebeleid aan de
orde komen. Nationaal zijn scherpere belangentegenstellingen te verwachten, met
name op politiek gevoelige terreinen, zoals arbeidsmigratie en non trade concerns.
In het kader van een goede belangenafweging zal vaker bilateraal overleg op
politiek niveau tussen betrokken bewindslieden moeten plaatsvinden. Hierbij zal
ook aansluiting moeten worden gevonden bij de maatschappelijke discussie in
Nederland en de confrontatie van deze discussie met de eigen agenda van
ontwikkelingslanden.
Bewustwording en geïnformeerde besluitvorming aan de hand van aantoonbare
negatieve effecten van incoherent beleid c.q. positieve effecten van coherent
Voortgangsrapportage OS-beleidscoherentie 2008
30
beleid zijn de belangrijkste instrumenten in een coherentiebeleid. Alleen indien er
sprake is van een brede maatschappelijke betrokkenheid kan het belang van
ontwikkeling als lange termijn perspectief een voldoende gewicht krijgen in het
besluitvormingsproces. Daartoe zal veel aandacht worden besteed aan de
communicatie met parlement en maatschappij. Verbreding van de
maatschappelijke discussie over coherentievraagstukken zal worden gestimuleerd
in samenwerking met ngo's. Versterking van de relaties met de wetenschappelijke
wereld zal kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van betere impactstudies.
Ministerie van Buitenlandse Zaken