De tijd is rijp
Commissie Herziening
Handhavingsstelsel
VROM-regelgeving
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 2
Inhoud
Samenvatting..........................................................................5
1 Inleiding ...............................................................................11
1.1 Aanleiding en onderzoeksvraag.......................................11
1.2 Ontwikkelingen...............................................................13
1.3 Opbouw van dit rapport...................................................15
2 Werkwijze.............................................................................17
3 Een analyse van de problemen..............................................21
3.1 De opgave voor de overheid............................................21
3.2 De aard van de bedreigingen en risico's...........................26
3.3 De staat van de handhaving en handhavingsorganisatie...30
3.4 De staat van de handhaving: conclusies...........................38
4 De oplossingsrichting...........................................................41
4.1 Inleiding..........................................................................41
4.2 Eisen waaraan een goede handhaving van omgevingsrecht
moet voldoen..........................................................................41
4.3 Naar een andere organisatie van de handhaving..............48
4.3.1 Beschrijving van het model...........................................48
4.3.2 Eén oplossingsrichting voor veel problemen.................58
4.3.3 De tijd is rijp ................................................................60
Bijlage ..................................................................................63
Colofon.................................................................................65
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 3
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 4
Samenvatting
Het stelsel van handhaving van de VROM-regelgeving
De handhaving van de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht laat
te wensen over. Dat blijkt uit onderzoek. Er is weliswaar sprake van
verbeteringen en zowel op rijksniveau (inspecties) als decentraal niveau (o.a.
intergemeentelijke diensten) wordt samengewerkt. Ook tussen OM en
bestuurlijke instanties zijn afspraken gemaakt. Maar in het licht van enerzijds
de verdergaande decentralisatie en integratie van taken en bevoegdheden op
dit terrein en anderzijds de toenemende Europeanisering en
internationalisering van de omgevingsrechtelijke regelgeving, lijken die
initiatieven en afspraken ontoereikend. Daarom heeft de minister van VROM
het Onderzoeksteam Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving
gevraagd onderzoek te doen naar de houdbaarheid van het bestaande stelsel
van de handhaving en het toezicht op de naleving van de VROM-regelgeving op
de langere termijn (met inbegrip van de huidige bevoegdheidsverdeling) en de
aanpassingen die nodig zijn in het belang van een effectieve, efficiënte en
doelgerichte handhaving van de VROM-regelgeving. In het bijzonder zou
moeten worden gekeken naar de deelproblemen ketenhandhaving,
afstemming bestuursrecht-strafrecht, domeintoezicht en "level playing field".
Het onderzoeksteam, hierna aangeduid als commissie, heeft tussen half
februari en begin juli 2008 onderzoek verricht en haar rapport geschreven. Zij
heeft daartoe een grote hoeveelheid schriftelijk materiaal
(onderzoeksrapporten, beleidsstukken e.d.) bestudeerd en een reeks
gesprekken met personen werkzaam op het terrein van de handhaving van het
omgevingsrecht gevoerd.
Bedreigingen en risico's; motieven voor naleving en handhaving
In het omgevingsrecht gaat het om regels die neveneffecten van menselijke
activiteit, die schadelijk zijn voor de veiligheid en de gezondheid van mensen en
van het leefmilieu, moeten voorkomen of beperken. De hedendaagse wijzen
van produceren en consumeren bevatten veel bedreigingen van de veiligheid
en de gezondheid van mensen en dieren en bedreigingen van de leefbaarheid,
de duurzaamheid en de kwaliteit van onze leefomgeving. Veel activiteiten gaan
gepaard met verontreiniging, aantasting en uitputting van het milieu.
Regulering, in de vorm van wetgeving, vergunningverlening, beleidsregels,
richtlijnen en zelfregulering, is nodig om de bedreigingen van de veiligheid, de
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 5
gezondheid en de orde in onze leefomgeving het hoofd te bieden. Regels
hebben alleen dan maatschappelijk nut als zij ook worden nageleefd. Naleving
van regelgeving is echter niet vanzelfsprekend. Er zijn verschillende motieven
om niet na te leven. Er is sprake van een nalevingspiramide met onderaan een
grote groep goedwillenden die incidenteel niet naleven, veelal uit gebrek aan
kennis; daarboven is er een minder grote groep die het niet zo nauw neemt
met het collectieve belang (houding van "moet kunnen"); dan komt een weer
kleinere groep calculerenden en tenslotte is er aan de top een kleine groep
criminelen. Een goed handhavingssysteem sluit bij deze indeling aan
(handhavingspiramide) en reageert al naar gelang het motief voor niet naleving
op een wijze die daarbij past ("aangepast optreden").
Naast de houding en het gedrag van normadressaten zijn voor de te
kiezen handhavingsrespons nog drie omstandigheden van belang, die
betrekking hebben op de verschillen in de bron, het risico en de schaal van de
bedreigingen. Gaat het om eenmalige activiteiten, vaste bronnen of mobiele
bronnen? Elk type bron vergt een eigen handhavingsaanpak. Wat de
bedreigingen betreft kan men voor het terrein van de omgevingsregulering
globaal onderscheiden tussen drie niveaus van risico van bedreigingen: hoog,
middel en laag risico. Het toezicht en de handhaving betreffende mobiele en
ketenactiviteiten met een hoog en middel risico vergen behalve
gespecialiseerde deskundigheid ook een handhavingsorganisatie die in staat is
om inzicht te verwerven in de gecompliceerde structuur waarin dit soort
activiteiten zich afspelen. Een derde kenmerk dat een rol moet spelen in de
aanpak en de inrichting van de handhaving is de schaal waarop verschillende
activiteiten met negatieve externe effecten voor de leefomgeving zich
afspelen.
De staat van de handhaving en de handhavingsorganisatie
Er is een handhavingstekort, niettegenstaande het feit dat er in de afgelopen
decennia aanzienlijke inspanningen zijn verricht om de aanpak en de inrichting
van de handhaving te verbeteren. Dat komt deels doordat de versterkingen van
de handhaving worden ingehaald door nieuwe ontwikkelingen, zoals
complexere technologie en globalisering van bijvoorbeeld afvalstromen. Het
komt voor een ander deel doordat de inrichting van de handhavingsorganisatie
niet is toegesneden op de handhavingstaak. Alle pogingen die in het verleden
zijn verricht om de inrichting meer toereikend te maken, hebben daar niet echt
verandering in kunnen brengen.
De handhavingsstructuur voor het omgevingsrecht kenmerkt zich door
een grote mate van fragmentatie. Er zijn meer dan 500 instanties bij betrokken.
De handhaving voldoet in veel gevallen niet aan de eisen van een effectieve,
efficiënte en voor burgers en bedrijven zo min mogelijk belastende
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 6
nalevingsstrategie, waarin de aanpak van de "aangepaste reactie" centraal
staat. De handhaving is niet toereikend waar het complexe bedrijfsprocessen
betreft met hoge en middelhoge risico's en waar het gaat om bedreigingen van
de omgeving vanuit mobiele bronnen en ketens. Ten slotte is de handhaving in
de hoogste segmenten van de handhavingspiramide (calculerende en criminele
organisaties) niet of nauwelijks van de grond gekomen.
Het algemene beeld is dat gemeenten over de gehele linie zeer
terughoudend zijn om meer te doen dan waarschuwen. Dit staat ver af van het
gewenste handhavingsmodel van de aangepaste reactie. De ontoereikende
handhaving op gemeentelijk niveau komt grotendeels niet voort uit onwil of
nalatigheid. De kern van het probleem is, dat de schaal van veel gemeenten te
klein is voor de vereiste schaal waarop de handhaving van de
omgevingsregelgeving moet plaatsvinden. De belangrijkste klacht van bedrijven
betreft niet de frequentie waarmee zij gecontroleerd worden, maar het gebrek
aan deskundigheid van inspecteurs. Het mobiliseren van de vereiste
professionaliteit vergt grootschalige diensten. De huidige interbestuurlijke
milieudiensten zijn op vrijwillige basis gevormd. Er zijn echter grote verschillen
in de aard, intensiteit en vormgeving van de samenwerking, die in het ene
geval beter functioneert dan in het andere. Inhoudelijk betreft de
samenwerking voornamelijk de handhaving van het milieurecht. Voorts is de
samenwerking in `het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM)', waaraan ook
het OM deelneemt, vooralsnog geen groot succes gebleken. Het LOM bracht
onder meer een gemeenschappelijke nalevings- en handhavingsstrategie tot
stand voor alle bijna 500 met `VROM-handhaving' belaste bestuursorganen. In
recent onderzoek kon echter slechts worden geconstateerd dat de landelijke
nalevingsstrategie en de daarbij behorende plannen en programma's niet echt
zijn ingedaald in de alledaagse aanpak van de handhaving op lokaal niveau.
Gemeenten wijken in allerlei opzichten af van de landelijke strategie; de
aanpak van de handhaving maakt niet zelden een willekeurige indruk en van de
door het LOM beoogde samenhang tussen de bestuursrechtelijke en de
strafrechtelijke handhaving komt weinig terecht. Er zijn tal van oorzaken
waarom de strafrechtelijke aanpak van met name milieucriminaliteit
onvoldoende van de grond komt. Cruciaal is het knelpunt van de
informatiehuishouding en de daarvan afgeleide problemen. Het blijkt voorts
buitengewoon lastig te zijn om op vrijwillige basis werkbare afspraken te
maken, ook tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhavers.
De schaal van de handhavingsdienst moet passen bij de schaal van de
risicovolle en omgevingsbedreigende activiteiten. Een aanzienlijk deel van de
gereguleerde activiteiten, met name die met een ketenstructuur en mobiliteit,
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 7
ontstijgt niet alleen de lokale schaal maar ook die van de regio. Een landelijke
aanpak is daarvoor nodig.
Het centrale probleem, dat aan een effectieve en efficiënte handhaving
van het omgevingsrecht in de weg staat, wordt gevormd door fragmentatie,
gepaard gaande met vrijblijvendheid in samenwerking en uitvoering. De
structuur van de handhaving is zodanig versnipperd dat onder deze
omstandigheden een toereikende handhaving nooit van de grond zal komen.
Die fragmentatie leidt weer tot grote en ongerechtvaardigde verschillen in de
aanpak van de handhaving en in de behandeling van burgers en bedrijven. Ook
maakt zij het heel moeilijk en kostbaar, zo niet onmogelijk, om
omgevingsproblemen aan te pakken die de jurisdicties van afzonderlijke
besturen overschrijden, met name mobiele en ketenactiviteiten. De
fragmentatie en het gebrek aan informatie-uitwisseling vormen ten slotte een
grote barrière voor de aanpak van de zware en georganiseerde
milieucriminaliteit.
De oplossingsrichting
Het stelsel van de handhaving van het omgevingsrecht moet aan een aantal
eisen voldoen. Er moet sprake zijn van toereikende bevoegdheden en
middelen, van een adequaat schaalniveau, het vermogen en de bereidheid tot
samenwerking tussen bestuursorganen onderling en met andere landen,
doelmatigheid in het toezicht (beperking toezichtslasten), een ketenaanpak,
goede registratie, uitwisseling en analyse van informatie, een heldere
rolverdeling en afstemming tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke
handhaving, gelijke behandeling van rechtssubjecten (zowel personen als
bedrijven) en een gedifferentieerde aanpak op het brede omgevingsrechtelijke
terrein. Gezien de analyse van de problematiek en de hiervoor genoemde
eisen, is de commissie tot enkele voorstellen gekomen.
De commissie acht het, op basis van haar analyses, maar ook aansluitend
bij literatuur, rapporten van andere commissies en vooral ook ontwikkelingen
in de praktijk, noodzakelijk dat wettelijk wordt geregeld dat er in de toekomst
in heel Nederland sprake zal zijn van omgevingsdiensten en dat elke gemeente
en provincie verplicht deelneemt aan zo'n dienst (en liefst ook elk
waterschap). Die omgevingsdiensten handhaven feitelijk een groot deel van het
omgevingsrecht in de regio en werken ten behoeve van (in elk geval) de
gemeenten en de provincie in de regio. In het voorgestelde model behouden
de decentrale overheden hun formele handhavingsbevoegdheden, maar
maken bij de uitoefening daarvan gebruik van de omgevingsdienst. De
omgevingsdienst houdt toezicht op de naleving, waarbij professionele
maatstaven leidend zijn, en bereidt waar nodig een sanctiebesluit voor. Het
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 8
bestuursorgaan neemt formeel de verantwoordelijkheid voor de beslissing en
kan ook gemotiveerd afwijken van het voorstel van de dienst.
De commissie stelt voor dat er een wettelijk regeling komt waarvan de
hoofdlijnen de volgende zijn. Er zijn 25 omgevingsregio's, die (alleen) qua
territoir gelijk zijn aan de politieregio's. In elke regio is er een omgevingsdienst.
De diensten hebben de juridische vorm van een openbaar lichaam. De
financiering en het ter beschikking stellen van menskracht aan de diensten
geschiedt door de deelnemende overheidsinstanties. Gezamenlijk zijn zij
verantwoordelijk voor de kwaliteit van het werk. Zij sturen de dienst tevens
inhoudelijk op hoofdlijnen aan, door het stellen van gezamenlijke en in
beperkte mate ook individuele prioriteiten. Ook de minister van VROM kan,
eventueel samen met andere ministers, prioriteiten stellen, die de diensten in
acht moeten nemen. Tevens geeft de minister richtlijnen inzake de
informatiehuishouding, de nalevings- en sanctiestrategie en de samenwerking
met andere bestuurlijke en met justitiële instanties.
Daarnaast dient er een landelijke handhavingsorganisatie te zijn,
enerzijds om taken te verrichten die vanwege de benodigde specifieke
expertise en/of hun geringe frequentie centraal moeten worden verricht en
anderzijds voor de opsporing en vervolging van zware milieudelicten. Het ligt
voor de hand op dit punt waar mogelijk aan te sluiten bij het huidige stelsel.
Dat brengt mee dat de huidige eerstelijnsbevoegdheden bij de VROM-Inspectie
(VI) en de Minister van VROM blijven en dat bepaalde bevoegdheden, zoals die
ter handhaving van het BRZO, naar de VI en de Minister van VROM worden
overgeheveld. Voorts moet aan de Nationale Recherche een aanwijzing worden
gegeven inzake internationale, georganiseerde milieucriminaliteit.
De commissie acht het verstandig bepaalde taken op het lokale niveau te
laten, zoals het woningtoezicht, het toezicht op de horecabranche,
`leefbaarheidszaken' en omgevingsrechtelijke aspecten van evenementen. De
handhavingstaken van de provincies zullen worden uitgevoerd door de
regionale omgevingsdiensten. Op rijksniveau moet de handhaving plaatsvinden
die betrekking heeft op regio- of zelfs landsgrensoverschrijdende activiteiten.
Daarnaast dient de handhaving op dit bestuurlijke niveau zich te richten op
activiteiten die slechts weinig voorkomen of voor het toezicht waarop
specialistische know how is vereist. Alle handhavingstaken op
omgevingsrechtelijk gebied die niet conform het voorgaande door de
gemeenten of de landelijke handhavingsorganisatie worden verricht, worden
door de regionale omgevingsdiensten uitgevoerd.
Er moet een taakverdeling tussen bestuur en OM komen waarin tegen
aanzienlijk meer omgevingsrechtelijke overtredingen/delicten in beginsel
alleen door het bestuur wordt opgetreden. De verdeling moet robuust zijn; het
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 9
strafrecht (exclusief de bestuurlijke strafbeschikking dan) moet zoveel mogelijk
worden gereserveerd voor de (middel)zware criminaliteit. Waar primair
`herstel' (in de legale toestand) mogelijk en gewenst is, zou het bestuur moeten
optreden (althans het voortouw moeten hebben); waar bestraffing mogelijk en
gewenst is, zou het bestuur bij kleinere delicten en het OM bij (middel)zware
delicten aan zet moeten zijn.
Alle vier de kernproblemen uit de opdracht aan de commissie worden
door een (nader technisch uit te werken) aanpak in de voorgestelde
institutioneel getinte oplossingsrichting in grote mate teruggedrongen. Dat is
mogelijk omdat alle problemen in belangrijke mate institutioneel van aard zijn.
Ook los daarvan wordt een grotere handhavingskwaliteit bereikt.
Voor een houdbaar stelsel van handhaving van omgevingsrecht is een
wettelijk kader nodig voor de verplichte invoering in het gehele land van
regionale omgevingsdiensten. Daarnaast dient er een beperkte herschikking
van taken en bevoegdheden te komen (overdracht aan een landelijke
organisatie) en een robuustere samenwerking tussen bestuurlijke en justitiële
instanties. De tijd is er rijp voor.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 10
1 Inleiding
1.1 Aanleiding en onderzoeksvraag
De handhaving van het omgevingsrecht is voor verbetering vatbaar. In de
notitie `Samen werken aan toezicht en handhaving'1 heeft de minister van
VROM een aantal knelpunten benoemd. Er is bij een aantal organisaties sprake
van onvoldoende aandacht, menskracht, kennis en deskundigheid voor het
uitvoeren van deze taak, het ontbreekt hier en daar aan een professionele, op
handhaving gerichte cultuur, er is soms onvoldoende bereidheid tot
samenwerking, te weinig probleemgerichtheid en onvoldoende aansluiting van
de bestuurlijke op de strafrechtelijke handhaving op elkaar. Dit alles is des te
problematischer nu de complexiteit en de dynamiek van de te handhaven
omgevingsregelgeving groot zijn. De afgelopen jaren zijn tal van initiatieven
gestart om tot verbetering van de uitvoering van de handhaving te komen,
zoals de vrijwillige intergemeentelijke samenwerking, de verbeterprogramma's
en het instellen van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving. Toch is het, in het
licht van enerzijds de verdergaande decentralisatie van taken en
bevoegdheden op dit terrein en anderzijds de toenemende Europeanisering en
internationalisering van de omgevingsrechtelijke regelgeving, de vraag of alle
(in de notitie opgesomde) genomen initiatieven toereikend zijn.
De minister van VROM heeft mede namens haar collega van Justitie, na overleg
met de vaste commissie voor VROM van de Tweede Kamer, daarom op 11
februari 2008 het Onderzoeksteam Herziening Handhavingsstelsel VROM-
regelgeving ingesteld (hierna aangeduid als `de commissie') met de opdracht
`onderzoek te doen naar de houdbaarheid van het bestaande stelsel van de
handhaving en het toezicht op de naleving van de VROM-regelgeving op de
langere termijn (met inbegrip van de huidige bevoegdheidsverdeling) en de
aanpassingen die nodig zijn in het belang van een effectieve, efficiënte en
doelgerichte handhaving van de VROM-regelgeving. Het gaat hierbij niet alleen
om de handhaving van de milieuregelgeving maar uitdrukkelijk ook om de
handhaving van de regelgeving op het terrein van bouwen en ruimte.'2
1 Aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 20 december 2007 (Kamerstukken II
2007-2008, 29 83, nr. 83).
2 Aldus de opdrachtbrief van 11 februari 2008 aan de leden van de commissie. Wat het
toezicht betreft, gaat het in deze opdracht om het zogenoemde eerstelijnstoezicht van
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 11
De vraag die de ministers aan de commissie hebben gesteld, valt, aldus de
opdracht aan de commissie, in vier deelvragen uiteen.
1. Kan integrale ketenhandhaving binnen dit stelsel een volwaardige plaats
krijgen naast het toezicht op plaatsgebonden activiteiten? Is het effectief
en efficiënt om daarvoor naar specifieke oplossingen te blijven zoeken in
de vorm van projecten, vliegende brigades of andere houtje-touwtje-
constructies van goedwillende overheden? Hoe zou dit anders kunnen?
2. Wat is er nodig voor een goede afstemming tussen de
bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke handhaving. Dit om de
strafrechtelijke handhaving goed tot haar recht te laten komen, zodat de
politie, het OM en de strafrechter kunnen doen waar ze primair
verantwoordelijk voor zijn en het meest voor zijn aangewezen?
3. Kan binnen het huidige stelsel worden gerealiseerd dat bijvoorbeeld de
bedrijven in het domein chemie met één integraal toezichthoudende
instantie van doen hebben, in plaats van met de VROM-Inspectie, de
Arbeidsinspectie, de provincie, de gemeente en het waterschap? Of
moeten daarvoor ook coördinatiestructuren, zoals pilots, een oplossing
bieden? En is de transparantie van zo'n stelsel straks voor betrokkenen
voldoende? Hoe zou dit anders kunnen?
4. Hoe kan voor bedrijven, op het gebied van de handhaving, een level
playing field worden bereikt en waar nodig eenheid van optreden?
Welke mate van beleidsvrijheid van decentrale overheden kan daarbij
gelden?
De commissie heeft de hoofdvraag aldus opgevat, dat zij niet alleen onderzoek
zou moeten doen, maar tevens de richting zou moeten aangeven waarin het
stelsel zo nodig moet worden aangepast. Gelet op het strategische karakter van
het te geven advies zou daarmee niet in details moeten worden getreden.
De commissie is zich er van bewust dat de regulering en handhaving van
activiteiten op het beleidsterrein van het omgevingsrecht deels ook onder de
bevoegdheid van andere ministers (o.a. die van V&W en LNV) vallen en deels
onder autonome bevoegdheden van decentrale overheden. Hoewel de
opdracht aan de commissie is beperkt tot de VROM-regelgeving, is dit gegeven
wel zijdelings bij het advies betrokken. De wetgeving inzake bijvoorbeeld water
VROM-regelgeving en niet het tweedelijnstoezicht, waarover op 21 september 2007 door de
commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen is geadviseerd (rapport Van
specifiek naar generiek) en waarover een standpunt is ingenomen door het kabinet op 23
april 2008 (Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 VII, nr. 61.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 12
en natuur is inhoudelijk (wat betreft de regulering van effecten van activiteiten
op de omgeving) immers sterk verweven met de `VROM-wetgeving'.
1.2 Ontwikkelingen
De commissie is gevraagd te adviseren over de houdbaarheid van het
toezichtstelsel op de langere termijn, mede gezien een aantal ontwikkelingen,
die een belangrijk effect hebben en krijgen op de handhaving van de VROM-
regelgeving. In onderstaand kader worden de belangrijkste ontwikkelingen
genoemd.
De toenemende globalisering van de economie en de liberalisering van
de wereldhandel heeft als effect een toename van internationaal
georganiseerde criminaliteit, bijvoorbeeld bij afvaltransporten.
Overheden zijn zich nauwelijks bewust van de omvang van deze
criminaliteit en zijn er niet of onvoldoende op ingericht deze vorm van
criminaliteit aan te pakken. De internationaal georganiseerde
milieucriminaliteit gaat de mogelijkheden van de lokale, regionale en
veelal ook landelijke teams te boven.
Het kabinet heeft tegelijkertijd ingezet op decentralisatie, waardoor
gemeenten en provincies meer taken krijgen. Bij het bedrijfsleven is er
sprake van schaalvergroting, waardoor meer eisen aan de
toezichthouders worden gesteld.
De wens om toezichtslasten te verminderen, te komen tot één
toezichtsinstantie per bedrijf en het advies van de Commissie
Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen (commissie
Oosting) over het interbestuurlijk toezicht leiden tot doorlichting van de
regelgeving en tot herijking van toezicht en de handhaving op het VROM-
terrein. Het huidige specifieke instrumentarium voor het interbestuurlijk
toezicht zal zoveel mogelijk worden vervangen door het generieke
instrumentarium.
Er komt veel nieuwe regelgeving op partijen af, zoals het
`Activiteitenbesluit', de nieuwe Wro, de Wabo en de Waterwet, alsmede
de Wet OM-afdoening en de vierde tranche van de Algemene wet
bestuursrecht. Daarnaast hadden en hebben bestuursorganen het
moeilijk met het toepassen van de vele EG-regels op het gebied van het
omgevingsrecht.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 13
De overheid is de laatste jaren actief op het gebied van ICT. De laatste
jaren zijn de mogelijkheden van het structureren en uitwisselen van
informatie aanzienlijk uitgebreid. Zo ontwikkelt en implementeert
ICTU/e-Inspecties voor de rijksoverheid ICT-voorzieningen die de
samenwerking tussen rijksinspecties bevorderen en voor elke
inspectiedienst bruikbaar zijn.
Een ontwikkeling die een negatief effect op de handhaving zal kunnen
gaan hebben, is de stagnatie op de arbeidsmarkt als gevolg van het
beperkte arbeidsaanbod. Gemeenten ondervinden steeds vaker
problemen bij het vervullen van vacatures voor `VROM-taken'; de
meeste openstaande vacatures hebben betrekking op het gebied van
bouwen. Het gaat dan vooral om functionarissen voor handhaving en
toezicht en (in het algemeen) om hoger opgeleiden.
Er zijn vele vormen van samenwerking in het handhavingsveld. Zo werken sinds
kort vijftien rijksinspectiediensten samen bij het toezicht vanuit het Rijk.
Hiermee wordt beoogd de toezichtslasten voor bedrijven te verminderen,
onder andere te komen tot bundeling van inspecties, het maximeren van het
aantal inspecties per bedrijf en de inrichting van frontoffices per domein van
toezicht. Deze samenwerking bestaat echter alleen op rijksniveau en is er niet
met provinciale en gemeentelijke toezichthouders.
Op provinciaal en gemeentelijk niveau zijn tal van
samenwerkingsafspraken gemaakt. De wijzen waarop deze samenwerking
gestalte krijgt, lopen zeer uiteen, variërend van een gezamenlijke dienst met
een uitgebreid takenpakket, zoals de DCMR (Milieudienst Rijnmond; ook
provinciale handhavingstaken) en de milieudienst Zuid-Holland Zuid (ook RO-
taken), tot het faciliteren van andere gemeenten door een centrumgemeente
respectievelijk het incidenteel samen optrekken bij een inspectie. Op het
gebied van externe veiligheid is sinds 2006 door alle betrokken organisaties
samenwerking gezocht. De effecten van die samenwerking moeten nog worden
geëvalueerd. Alle genoemde vormen van samenwerking bevinden zich
overigens hoofdzakelijk op het terrein van milieu.
Ook tussen bestuursorganen enerzijds en OM en politie anderzijds zijn
afspraken gemaakt om samen te werken, in het kader van het Landelijk Overleg
Milieuhandhaving, ook hier alleen ten aanzien van de handhaving van het
milieurecht. Recent onderzoek bevestigt de al langer bestaande indruk dat het
moeilijk blijkt daaraan in de praktijk handen en voeten te geven. We komen
daarop in het vervolg van dit rapport terug.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 14
1.3 Opbouw van dit rapport
In het volgende hoofdstuk wordt vermeld hoe de commissie te werk is gegaan.
Daarna volgt hoofdstuk 3 waarin een analyse wordt gemaakt van de
problematiek van de handhaving van het omgevingsrecht. Die analyse begint
met een verkenning van de opgave die de overheid op het gebied van de
fysieke leefomgeving heeft en van de aard van de bedreigingen en risico's op
dit gebied. Die verkenning is nodig om de handhavingsproblemen te kunnen
plaatsen. Na vaststelling van de staat waarin de handhaving zich bevindt, volgt
dan in hoofdstuk 4 de bespreking van de oplossingsrichting. De commissie
pretendeert namelijk niet de (volledig uitgewerkte) oplossing voor de
problemen te hebben, maar meent wel de richting te hebben gevonden waarin
ze het best zouden kunnen worden opgelost.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 15
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 16
2 Werkwijze
In dit hoofdstuk wordt vermeld hoe de commissie te werk is gegaan. Daarbij is
van belang dat de commissie is geïnstalleerd op 14 februari 2008 en voor 1 juli
2008 haar werkzaamheden moest hebben voltooid. Deze beperkte tijdsspanne
stelde uiteraard beperkingen aan de diepgang en de breedte van het
onderzoek dat de commissie kon verrichten.
In de periode waarin de commissie werkzaam was, is een grote
hoeveelheid materiaal verzameld en bestudeerd en zijn diverse gesprekken
gevoerd met derden. Zij werd bij deze en andere werkzaamheden voortreffelijk
ondersteund door het secretariaat van de commissie, bestaande uit de heer
H.C. Goslinga en mevrouw drs. D. Gillisse, beiden van Adviesbureau Alons &
Partners Consultancy bv.
De commissie heeft voorts een beroep kunnen doen op een
ondersteuningsgroep, bestaande uit medewerkers van de ministeries van
VROM en Justitie, het Openbaar Ministerie, het Inter Provinciaal Overleg en de
Vereniging Nederlandse Gemeenten. Deze ondersteuningsgroep heeft op
verzoek van de commissie aanvullende informatie verzameld en geleverd.
De hoeveelheid min of meer recente kamerstukken,
onderzoeksrapporten, andere studies, programma's, beleidsvoornemens e.d.
over handhaving van omgevingsrecht en daarmee samenhangende
onderwerpen die de commissie ter beschikking kreeg, is enorm. Het gaat dan
ook om een veelzijdig vraagstuk. Het materiaal kan grofweg in drieën worden
verdeeld. Een deel van de stukken kan worden gekenschetst als
achtergrondmateriaal, dat bijdroeg aan de kennis van het vraagstuk, en
inspiratie vormde voor de te kiezen oplossingsrichting. Daarnaast waren er
rapporten met harde onderzoeksgegevens, zoals de rapportages van de VROM-
inspectie (VI) over de prestaties van de gemeenten op het vlak van de
handhaving ten aanzien van milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen,
het overzicht van de bestaande vormen van intergemeentelijke samenwerking
en een rapport over de werking van de LOM-strategie. Deze gegevens vormen
de basis voor de oplossingsrichting die de commissie heeft gekozen (zie
hoofdstuk 4).
De VROM-inspectie heeft tussen 2003 en 2006 alle Nederlandse
gemeenten onderzocht op adequate uitvoering van de taken op het
gebied van VROM-regelgeving door decentrale overheden. In 2008 zijn
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 17
nog herhalingsbezoeken uitgevoerd. De commissie kon ook over de
meest recente, nog niet gepubliceerde, gegevens beschikken.
Ten slotte heeft de commissie kennis genomen van rapporten van andere
commissies die zich recent bezig hebben gehouden met onderwerpen die
raken aan het onderwerp waarover deze commissie moest adviseren,
waaronder het rapport van de Commissie Oosting. Met de uitkomsten van deze
rapporten is zoveel mogelijk rekening gehouden.
Uit het verzamelde schriftelijke materiaal bleek dat het inderdaad niet goed
(genoeg) gaat met de handhaving van het omgevingsrecht. Tegelijk riep dit
materiaal een aantal vragen op over het hoe en waarom, over de actualiteit
van sommige gegevens en over de vraag of bepaalde gegevens wellicht werden
gekleurd door de specifieke invalshoek van de `aanbrenger' ervan. Om zich een
zo volledig en betrouwbaar mogelijk beeld van de situatie te vormen, binnen
de boven aangegeven grenzen van het onderzoek, heeft de commissie
gesprekken gevoerd met personen die ofwel zelf in de handhavingspraktijk
werkzaam zijn of daarover uit anderen hoofde relevante informatie konden
geven. Gesproken is met deskundigen, uitvoerders en managers van een
milieudienst, een regionale recherchedienst, het Functioneel Parket van het
Openbaar Ministerie, enkele vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, een
programmamanager e-Inspecties van de stichting ICTU en een ambtenaar van
de VROM-Inspectie (zie voor een compleet overzicht de bijlage). Gesproken is
over de problemen die zich in de praktijk voordoen bij het toezicht en de
handhaving zowel vanuit de overheidsorganisaties als vanuit het bedrijfsleven.
In de gesprekken kwamen onder meer de volgende onderwerpen aan de
orde: het verschil in handhavingskwaliteit op de diverse onderdelen van
het omgevingsrecht, de vraag naar de vereiste schaal voor een
professionele, adequate handhaving en de vereiste deskundigheid voor
het toezicht, de wensen die het bedrijfsleven heeft ten aanzien van de
handhaving, de toezichtslasten en het bewaken van eerlijke
verhoudingen (level playing field), de mogelijkheden om de handhaving
te verbeteren met moderne ict-technologie, de gewenste vormen van
uitwisseling en analyse van informatie, de ketenproblematiek en de
cultuurverschillen tussen bestuurlijke organisaties en het OM.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 18
Aanvullend is een aantal bedrijven door de secretaris van de commissie
telefonisch benaderd, specifiek om een indruk te krijgen van de omvang van de
problemen inzake het eventueel ontbreken van een level playing field.
Gevraagd is naar voorbeelden van situaties waarin bedrijven er economisch
nadeel van ondervinden dat de VROM-regelgeving niet overal op dezelfde wijze
en in dezelfde mate wordt gehandhaafd. Daarover is gesproken met personen
van een landelijk opererend bouwbedrijf, een technisch adviesbureau, een
architectenbureau, een garagebedrijf, alsmede met de branche-organisaties
MKB, Metaalunie en VNO-NCW.
De commissie heeft haar eerste vergadering gehad direct na de installatie door
minister Cramer op 14 februari 2008. Daarna heeft zij nog negen keer
vergaderd. Haar slotvergadering vond plaats op 2 juli 2008. Tijdens enkele van
de vergaderingen zijn tevens de boven vermelde gesprekken met derden
gevoerd. Ook is een gesprek over de denklijn van de commissie gevoerd met
vertegenwoordigers van IPO en Unie van Waterschappen. Voor dit gesprek was
ook de VNG uitgenodigd, maar de VNG heeft van deze uitnodiging geen gebruik
gemaakt. Tussentijds zijn de voorlopige bevindingen van de commissie
besproken met de ministers van VROM en Justitie.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 19
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 20
3 Een analyse van de problemen
3.1 De opgave voor de overheid
Algemeen
Nederland is een klein en dichtbevolkt land. De werkzaamheden van mensen,
van bedrijven en organisaties, maar ook van individuen, hebben vrijwel steeds
effecten voor anderen in de directe of wijdere omgeving van die
werkzaamheden. Het kunnen neveneffecten zijn die rechtstreeks schadelijk zijn
voor de veiligheid en de gezondheid van mensen, zoals vervuiling van de
atmosfeer met schadelijke gassen, lozen van giftige stoffen in het
oppervlaktewater of in de bodem, of het uitstoten van fijn stof in de directe
omgeving van woningen en het gevaar voor explosies tijdens het vervoer en de
opslag van gevaarlijke stoffen. Daarnaast gaat het ook om langetermijneffecten
die ons leefmilieu bedreigen, zoals eertijds de aantasting van de ozonlaag en
heden ten dage het broeikaseffect of door de plundering van regenwouden. De
veiligheid van mensen is ook in het geding bij de constructie van gebouwen en
infrastructuur. Voorts maken al die talloze vormen van bedrijvigheid aanspraak
op een aandeel in de schaarse ruimte in ons land, aanspraken die vaak
concurreren of zelfs conflicteren. We leven in een high risk society en het is een
taak van de overheid om al die risico's die moderne bedrijvigheid met zich mee
brengt, beheersbaar te houden. Weliswaar ligt de primaire
verantwoordelijkheid bij degenen die riskante activiteiten ontplooien, maar
zonder actieve bemoeienis van een centraal gezag zijn de gevaren en
bedreigingen van de hedendaagse productiesamenleving niet onder controle te
houden.
Een belangrijk zij het niet het enige instrument van de overheid is
regulering: het uitvaardigen en handhaven van regels omtrent gedrag met
externe effecten. De regelgeving die valt onder de
(systeem)verantwoordelijkheid van de minister van VROM is er vooral op
gericht om gevolgen van menselijke activiteit voor de omgeving in goede banen
te leiden: het omgevingsrecht. Het gaat om regels die neveneffecten van
menselijke activiteit, die schadelijk zijn voor de veiligheid en de gezondheid van
mensen en van het leefmilieu, moeten voorkomen of beperken. Veiligheid is
een belangrijke functie van de bouwvoorschriften en milieuvoorschriften.
Daarnaast is er wetgeving die bestuurlijke instanties in staat stelt om een
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 21
optimaal gebruik van de ruimte met afstemming van de vele vaak
concurrerende claims voor ruimtegebruik te bevorderen. Het VROM-domein
dekt niet het geheel van de omgevingsregulering. Gedeelten berusten bij
andere departementen zoals LNV (Natuurbeschermingswet, Flora- en
faunawet).
De hedendaagse wijzen van produceren en consumeren bevatten zoals gezegd
veel bedreigingen van de veiligheid en de gezondheid van mensen en dieren en
bedreigingen van de leefbaarheid de duurzaamheid en de kwaliteit van onze
leefomgeving. Om een goed beeld te krijgen van de opgave van regulering en
handhaving is het zinvol de variëteit in bedreigingen en risico's in kaart te
brengen.
Verontreiniging, aantasting en uitputting.
De meeste menselijke activiteiten, zowel productie als consumptie, gaan
gepaard met vormen van verontreiniging van de leefomgeving. Onbruikbare of
zelfs giftige gassen, vloeistoffen en vaste stoffen in allerlei vormen worden in
steeds groter hoeveelheden aangemaakt als ongewenste bijproducten van
allerlei vormen van behoeftebevrediging.
Hoewel de voortschrijdende techniek ertoe bijdraagt dat de
verontreiniging per geproduceerde of geconsumeerde eenheid steeds kleiner
wordt, neemt de totale hoeveelheid, zowel binnen ons land als wereldwijd, nog
steeds sterk toe. Verontreiniging van de leefomgeving met ongewenste en
schadelijke stoffen kan in beginsel ongedaan worden gemaakt: vervuilde grond
kan worden schoongemaakt en gestort afval kan worden hergebruikt. Zolang
dat niet is gebeurd vormen verontreinigingen vaak een groot gevaar voor de
gezondheid en de veiligheid. Ernstiger nog zijn die neveneffecten van onze
productie en consumptie die een aantasting van de leefomgeving met zich
brengen. De opwarming van de aarde als gevolg van het broeikaseffect door de
toename van CO2 in de atmosfeer is daar een sprekend voorbeeld van. De
daarmee samenhangende verwoesting van de regenwouden is een ander
voorbeeld. Aantastingen zijn moeilijk te herstellen en vaak praktisch
onomkeerbaar. Een derde aanslag op onze leefomgeving is de uitputting van
natuurlijke hulpbronnen en van de natuur in het algemeen. Sommige vormen
van uitputting, zoals de gevolgen van overbevissing en overmatige houtkap, zijn
in beginsel nog wel te herstellen. Andere, zoals de uitputting van de voorraden
fossiele brandstoffen, zijn onomkeerbaar. De noodzaak van duurzame vormen
van produceren en consumeren wordt breed onderschreven. Regulering van
(economische) activiteiten levert daaraan een belangrijke bijdrage.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 22
Regulering, naleving en handhaving
Regulering, in de vorm van wetgeving, vergunningverlening, beleidsregels,
richtlijnen en zelfregulering, is nodig om de bedreigingen van de veiligheid, de
gezondheid en de orde in onze leefomgeving het hoofd te bieden.
Hedendaagse discussies over regelzucht en regeldruk doen wel eens vergeten
dat regelgeving een belangrijke maatschappelijke functie heeft. Regels zijn over
het algemeen niet de hersenspinsels van op regelgeving beluste ambtenaren,
maar het antwoord op de ervaring met bedreigingen in het verleden. Goede
regels zijn vanzelfsprekend, voor goedwillende en goedgeïnformeerde burgers.
Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn rond regelgeving. In tegendeel,
wetgeving en regulering is moeilijk werk, bestaande regelgeving kan snel
achterhaald worden door nieuwe technische en maatschappelijke
ontwikkelingen, de maatschappelijke kosten en de baten van regulering
moeten steeds nauwlettend in het oog worden gehouden en alternatieven
voor regelgeving dienen steeds bij die afwegingen te worden betrokken. Dit
alles neemt niet weg dat goede regels noodzakelijk en onvermijdelijk zijn, wil
de doelstelling van een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving
verwezenlijkt kunnen worden.
Regels hebben alleen dan maatschappelijk nut als zij ook worden nageleefd,
dat wil zeggen, indien burgers en bedrijven zich gedragen overeenkomstig de
desbetreffende wetten en voorschriften. De beste regels zijn regels die voor de
goedwillende en goed geïnformeerde burger vanzelfsprekend zijn. Een bedrijf
bijvoorbeeld, dat zijn interne milieuzorgsysteem goed op orde heeft,
minimaliseert de vervuiling, aantasting en uitputting van het leefmilieu die met
de bedrijfsvoering gepaard gaat. Een bedrijf dat de veiligheid van zijn
medewerkers en zijn omgeving niet in gevaar wil brengen zorgt voor een
veiligheidsbewakingssysteem dat de interne en externe veiligheid
optimaliseert. De vereisten van de milieuwetgeving of veiligheidswetgeving zijn
dan in hun bedrijfsprocessen ingebakken. Naleving is een vanzelfsprekendheid.
Naleving van regelgeving gebeurt echter lang niet altijd zo natuurlijk. Het
is inmiddels een uitgemaakte zaak dat een tankstation voorzien moet zijn van
een vloeistofdichte ondergrond; niemand die daaraan nog zou willen tornen.
Over de vloeistofdichte vloer voor de werkplaats van de fietsenmaker wordt
echter nog steeds gemopperd. Uit het voorgaande blijkt al dat burgers en
bedrijven goed op de hoogte moeten zijn van de risico's en gevaren en van de
manier waarop geldende regels die gevaren inperken. Permanente voorlichting
en nalevingsondersteuning zijn daarom belangrijke instrumenten om naleving
te bevorderen.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 23
Maar ook goed geïnformeerde burgers en bedrijven handelen niet altijd
overeenkomstig de regels. Er kunnen in concrete situaties altijd prikkels zijn
waarom men een andere afweging maakt en besluit de regels even te laten
voor wat ze zijn. Slordigheid en onoplettendheid liggen altijd op de loer of
naleving kan even lastig uitkomen als er snel iets klaar moet of net te duur
uitvallen als er een nieuwe installatie voor nodig is. Regulering bevat bovendien
zijn eigen prikkels om juist in strijd met de regels te handelen. Naleving gaat
altijd gepaard met kosten, de zogenoemde administratieve lasten. Het brengt
extra voordeel mee om regels te ontduiken terwijl alle bedrijfsgenoten zich aan
de regels houden. Dit onrechtmatig te verwerven concurrentievoordeel kan zo
oplopen dat er een zwarte markt ontstaat voor illegale diensten of producten.
Men kan de effecten daarvan terug zien in de grootschalige georganiseerde
criminaliteit in bijvoorbeeld het domein van vervoer en handel in afvalstoffen.
Door de bank genomen heeft het nalevingsgedrag in een gereguleerde sector
de vorm van een piramide.3 Het gros van degenen voor wie de regels zijn
bedoeld is geneigd om die regels ook te volgen. Men herkent het welbegrepen
eigenbelang in het gezamenlijk bevorderen van het collectieve belang van
veiligheid, gezondheid en orde. Een reden om de regels te overtreden is voor
deze groep, behalve gebrek aan kennis, onkunde en overmacht, de
beeldvorming dat er in het algemeen weinig wordt nageleefd. Men begint zich
dan "het keurigste jongetje van de klas" te voelen, of "een dief van de eigen
portemonnee". Deze groep vormt de brede basis van de piramide.
Een kleinere groep, hoger in de piramide, heeft de houding van "moet
kunnen", neemt het niet zo nauw met het collectieve belang en ziet geen been
in bijvoorbeeld een vervuilende lozing naar het oppervlaktewater of een
onjuiste vorm van vervoer van gevaarlijke chemicaliën. Een nog kleinere groep
van free riders is steeds geneigd tot opportunistisch en calculerend gedrag. De
regels en de daarachter liggende belangen hebben voor hen geen betekenis.
Alleen de pakkans en de daaropvolgende straf kunnen hen ervan weerhouden
om in strijd met de regels te handelen. De top van de piramide tenslotte wordt
gevormd door de criminele organisaties en individuen. Hier vindt men de
georganiseerde misdaad die vaak gepaard gaat met andere vormen van
criminaliteit en geweld en die niet zelden grensoverschrijdend opereert. De
milieucriminaliteit is één van die terreinen waar de grenzen tussen
3 Ian Ayres and John Braithwaite, Responsive regulation: transcending the deregulation
debate, New York 1995; B. van Stokkom, Handhaven: eerst kiezen, dan doen,
sociaalwetenschappelijke mogelijkheden en beperkingen, www.justitie.nl.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 24
onderwereld en bovenwereld vervagen en is daarom soms nog bedreigender
voor de geordende samenleving dan "gewone" criminaliteit.
criminaliteit
strafvervolging
calculerend gedrag dwangsom, boete,
strafvervolging
"moet kunnen" attitude intensieve controle,
zo nodig dwangsom,
goedwillende houding; welbegrepen eigenbelang informeren, adviseren, beperkte inspectie,
nalevingsbijstand
Nalevingspiramide en handhavingspiramide (naar Ayres & Braithwaite / Van Stokkom)
Volgens hedendaagse opvattingen is de aanpak van de handhaving een
weerspiegeling van het gedrag in de gereguleerde sector. Handhavend
optreden heeft dan de vorm van een handhavingspiramide, als pendant van de
nalevingspiramide. De grote groep aan de basis van de nalevingspiramide heeft
te kampen met gebrek aan kennis en informatie en wordt af en toe
geconfronteerd met beperkte prikkels om van de regels af te wijken. Veel
informatie, nalevingsbijstand en vergelijkbare manieren om naleving te
bevorderen zijn op zijn plaats. Uitgangspunt voor de handhaving is de
nalevingsbereidheid van deze groep. Lichte vormen van inspectie en controle
("af en toe over de schouder meekijken") moeten de overtuiging ondersteunen
dat de regels over de gehele linie serieus gehandhaafd worden.
Voor de "moet-kunners" is een meer intensieve inspectie, en zo nodig
een tik op de vingers in de vorm van een boete, aangewezen. Met een
dwangsom of bestuursdwang kan herhaling worden voorkomen of een
aantasting ongedaan worden gemaakt. De groep calculerende normadressaten
behoeft scherp toezicht en intensieve sanctionering, terwijl de criminele top
van de nalevingspiramide geconfronteerd dient te worden met de top van de
handhavingspiramide: een harde aanpak met inbegrip van strafvervolging.
De handhavingspiramide is een schetsmatige weergave van de hedendaagse
inzichten in handhaving die samengevat kunnen worden met de term
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 25
"aangepast optreden".4 Van de klassieke manier van regulering en handhaving:
"opleggen en afdwingen" (command and control is de Engelstalige uitdrukking)
is inmiddels wel duidelijk geworden dat die maar in beperkte mate effectief is.
Handhavers behoeven een veel ruimer arsenaal aan middelen voor
nalevingsbevordering en handhaving, middelen die kunnen worden ingezet al
naar gelang de houding en het gedrag van verschillende groepen
normadressaten. De organisatie van de handhaving dient dit gehele spectrum
van nalevingsstrategieën te ondersteunen.
3.2 De aard van de bedreigingen en risico's
De houding en het gedrag van normadressaten behoort niet de enige
bepalende factor te zijn voor de aanpak en de organisatie van de handhaving
van omgevingsregelgeving. Tenminste drie andere omstandigheden dienen
daarbij ook een rol te spelen, te weten de verschillen met betrekking tot de
bron, het risico en de schaal van de bedreigingen.
Verschillen in bronnen
Eén manier om naar de bedreigingen van de leefomgeving te kijken is de
bronnen ervan in aanmerking te nemen.
Men heeft in de eerste plaats te maken met eenmalige activiteiten zoals
het oprichten van bouwwerken, het aanleggen van infrastructuur en
activiteiten als ontgrondingen en mijnbouw. Deze activiteiten en de resultaten
ervan moeten aan allerlei eisen van veiligheid voldoen, zoals
constructienormen en gebruiksveiligheidseisen. Bovendien moeten de te
bouwen of aan te leggen werken ingepast worden in de bestaande en
toekomstige ordening van de fysieke ruimte. Eenmalige activiteiten vergen
daarom specifieke vormen van regulering en handhaving zoals inspectie op de
werkplaats.
Een vaste bron is een onderdeel van een productiehuishouding of
consumptiehuishouding die allerlei vormen van afval voortbrengt. Emissies
naar de atmosfeer, lozingen via het riool of verwijdering via afvalverwerkende
bedrijven brengen het afval in de leefomgeving. Regulering van inrichtingen is
er op gericht de afvalproductie zoveel mogelijk te beperken. Een andere soort
bedreiging, die met name van productie-eenheden uitgaat, bestaat uit gevaren
als ontploffing, brand en giflozingen. Men spreekt dan over de externe
veiligheid van productieprocessen. Een ongewenst extern effect van
4 John Braithwaite, Restorative justice & responsive regulation, New York 2002. Men vindt
deze gedachten bijvoorbeeld terug in de nota Handhaven op niveau, Kamerstukken II 1999-
2000, 26 800 VI nr. 67, in de "Tafel van elf" (ministerie van justitie 2000), en in "Minder last,
meer effect, zes principes van goed toezicht", kaderstellende visie op toezicht 2005.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 26
productieprocessen is hinder: geluidhinder, stank en trilling. De regulering van
vaste bronnen is redelijk ontwikkeld en handhaving ervan is in beginsel goed
uitvoerbaar omdat inspectie ter plaatse mogelijk is.
Transport en handel vormen mobiele bronnen van bedreigingen van de
leefomgeving. Mobiliteit brengt uiteraard zelf verschillende vormen van
verontreiniging en uitputting met zich mee (uitlaatgassen, verbruik van
energie). Belangrijker in dit verband echter is de handel in en het vervoer van
afvalstoffen, bouwafval en gevaarlijke stoffen: een deel van de uitkomsten van
de bouw en aanleg van werken maar ook van de productie en consumptie.
Verontreiniging, aantasting en risico's voor de externe veiligheid vormen
opnieuw de typische bedreigingen die mede door regulering moeten worden
aangepakt. Regulering en vooral handhaving zijn voor mobiele bronnen heel
ingewikkeld. Het betreft niet zelden verplaatsingen over grote afstanden. De
handel in afvalstoffen en gevaarlijke stoffen vindt plaats op nationale en
internationale schaal. Vaak gaat het om logistieke of andere ketens waarvan
veel verschillende ondernemingen deel uitmaken. Ketens zijn, in dit verband,
reeksen economische handelingen met producten of afvalstoffen, welke
reeksen worden gekenmerkt door overdrachtsmomenten.5 De overdrachten
vinden plaats tussen rechthebbenden (eigenaren, vervoerders etc.). Inspecties
op een vaste plaats zijn niet mogelijk; een goede handhaving vergt dat
handhavende organisaties zicht hebben op de reeks van volgtijdige
gebeurtenissen en handelingen en in staat zijn die gebeurtenissen en
handelingen te volgen.6 Bovendien gaan de overdrachten vaak gepaard met
een wisseling in bevoegd gezag: van de ene gemeentelijke jurisdictie naar de
andere bijvoorbeeld, of van het gemeentelijk gezag naar dat van de VROM-
Inspectie. Dit vergt een buitengewoon goede, maar moeilijk te verwezenlijken
afstemming van de activiteiten van de diverse betrokken
handhavingsinstanties.
Verschillen in risico
Een tweede factor die dient mee te wegen in de aanpak en inrichting van de
handhaving op het terrein van de omgevingsregulering is het risico dat met
verschillende bedreigingen samenhangt. In dit verband wordt onder een risico
verstaan: de kans dat een (schadelijke) gebeurtenis zich voordoet, maal de
ernst van de gevolgen ervan. De kans op een grootschalige explosie in een
5 B.H. Ruessink, Politie en milieuhandhaving, in: C.J.C.F. Fijnaut e.a. (red.). Politie. Studies
over haar werking en organisatie, Deventer: Kluwer 2007, p. 967-985, met name p. 981-
982.
6 Zie bijv. Algemene Rekenkamer, Ketenbesef op de werkvloer, Kamerstukken II, 20072008,
31 394, nrs. 12; en in het bijzonder het gedeelte over de asbestketen.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 27
chemische fabriek is, gemeten naar historische gegevens, niet groot. De
gevolgen ervan kunnen echter zeer ernstig zijn. De kans op een auto-ongeluk is
vele malen groter, maar de gevolgen ervan worden minder ernstig geacht. Er
schuilt altijd een subjectief element in de waardering van dit soort risico's. Het
is mogelijk om risico's te objectiveren en onderling vergelijkbaar te maken door
de "ernst van de gevolgen" uit te drukken in maatschappelijke kosten. Ook dan
is een subjectieve waardering niet te vermijden. Niettemin kan het
vergelijkbaar maken van risico's helpen om handhavingsmiddelen het meest in
te zetten waar de maatschappelijke behoefte het grootst is.7
Voor het terrein van de omgevingsregulering kan men globaal een onderscheid
maken tussen drie niveaus van risico van bedreigingen: hoog, middel en laag
risico. Tabel 3.1 bevat een overzicht van het risiconiveau van verschillende
bedrijfsmatige activiteiten die in Nederland voorkomen.
3.1 Indeling verschillende bedrijfsmatige activiteiten naar soorten risico's voor de omgeving
Hoog risico Middel hoog risico Laag risico
Ruimen van explosieven Complexe constructie Eenvoudige
constructie
alig Trilling
Eenm
Delfstoffen (900 inrichtingen) Externe veiligheid industrie Geluidhinder
Nucleair (8 inrichtingen) (overig) Geurhinder
BRZO (320 inrichtingen) Afval en emissies industrie Trilling
Chemie (overig) (150 (overig)
inrichtingen) Opslag gevaarlijke stoffen
ng Buisleidingen (25 inrichtingen) industrie (overig)
Afval van bouw, sloop en
inrichti grondverwerking
n Transport gevaarlijke stoffen Transport gevaarlijke stoffen
e Transport en handel in gevaarlijk Transport en handel in afval en
ket afval bouwafval
Transport en handel in grond
el enib
Mo
Bron: gebaseerd op gegevens van de VROM-inspectie
7 In de praktijk zijn investeringen in het tegengaan van bedreigingen soms in het geheel niet
evenredig met de risico's die er mee samenhangen. Soms wordt een klein risico met een
overmacht van middelen bestreden (gekke koeien ziekte), soms wordt in de aanpak van een
groot risico relatief weinig geïnvesteerd (obesitas).
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 28
Uit het staatje blijkt, dat inrichtingsgebonden activiteiten met een hoog risico
in een relatief beperkt aantal inrichtingen voorkomen. Activiteiten met een
hoog risico behoeven een andere, en mogelijk intensievere, handhaving en
controle dan activiteiten met een laag risico. Met name is hoogwaardige en
gespecialiseerde deskundigheid vereist voor een adequate inspectie van dit
type inrichtingen.
Het toezicht en de handhaving betreffende mobiele en ketenactiviteiten
met een hoog en middel hoog risico vergen behalve gespecialiseerde
deskundigheid ook een handhavingsorganisatie die in staat is om inzicht te
verwerven in de gecompliceerde structuur waarin dit soort activiteiten zich
afspelen.
Verschillen in schaal
Een derde kenmerk dat een rol moet spelen in de aanpak en de inrichting van
de handhaving is de schaal waarop verschillende activiteiten met negatieve
externe effecten voor de leefomgeving zich afspelen. Een praktische indeling
daarvoor is lokaal, regionaal, landelijk en internationaal. Tabel 3.2 bevat een
overzicht.
De tabel laat zien dat veel bedrijfsmatige activiteiten externe effecten
hebben waarvan de schaal zich niet beperkt tot de lokale of zelfs regionale
omgeving. Geurhinder en geluidhinder zullen zich grotendeels op lokaal niveau
manifesteren, maar kunnen ook een regionale werking hebben. Iets als vervoer
van vervuilde grond kan zich natuurlijk op lokaal niveau afspelen, maar mobiele
en ketenactiviteiten hebben heel vaak een regionale of landelijke schaal. Als er
iets mis gaat met een inrichting die valt onder het Besluit Risico's Zware
Ongevallen zullen de effecten ervan zich vaak niet beperken tot de lokale
omgeving. De maatschappelijke en politieke repercussies kunnen zelfs
nationaal van aard zijn.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 29
3.2 Indeling verschillende bedrijfsmatige activiteiten naar de schaal van risico's voor de
omgeving
Internationaal Landelijk Regionaal Lokaal
Nationale ruimtelijke Regionale ruimtelijke Lokale ruimtelijk
inpassing inpassing inpassing
Havens, Landelijke Regionale infrastructuur Lokale infrastructuur
alig vliegvelden infrastructuur Complexe constructie Eenvoudige
constructie
Eenm Trilling, stof
Inrichtingen voor Externe veiligheid Externe veiligheid
delfstoffenwinning industrie industrie
Nucleaire installaties Afval en emissies Afval en emissies
BRZO inrichtingen industrie industrie
Chemie (overig) Opslag gevaarlijke Opslag gevaarlijke
Buisleidingen stoffen industrie stoffen industrie
Afval van bouw, sloop Afval van bouw,
en grondverwerking sloop en
Geluidhinder grondverwerking
Geurhinder Geluidhinder
Geurhinder
Inrichting Trilling
Transport gevaarlijke stoffen
ne
ket Transport en handel in afval en bouwafval
el enib Transport en handel in grond
Mo
Bron: tabel samengesteld uit verspreide gegevens
Een belangrijk deel van de omgevingsproblematiek beperkt zich niet tot de
landsgrenzen. Met name de (legale en illegale) internationale handel en
transport van milieugevaarlijke stoffen, afvalstoffen, illegale handel in schaarse
grondstoffen en bedreigde dieren en planten uit beschermde gebieden als
regenwouden geschieden op wereldwijde schaal.
3.3 De staat van de handhaving en de handhavingsorganisatie
Uit het voorgaande blijkt dat de handhaving van de omgevingsregelgeving een
omvangrijke opgave is. De handhaving is absoluut nodig, ter bescherming van
de veiligheid, de gezondheid en de duurzaamheid van onze leefomgeving. De
uitvoering van toezicht en handhaving vereist veel deskundigheid en
inspanning. Onderzoek laat zien dat er juist ook op het terrein van het
omgevingsrecht bij voortduring een handhavingstekort is. Regelmatig wordt
gedoogd dat burgers en bedrijven handelen in strijd met wettelijke regels
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 30
voor zover overtredingen al worden geconstateerd. Het handhavingstekort is
er, niettegenstaande het feit dat er in de afgelopen decennia aanzienlijke
inspanningen zijn verricht om de aanpak en de inrichting van de handhaving te
verbeteren. Dat komt deels doordat de versterkingen van de handhaving
worden ingehaald door nieuwe ontwikkelingen zoals complexere technologie
en globalisering van bijvoorbeeld afvalstromen. Het komt voor een ander deel
doordat de inrichting van de handhavingsorganisatie niet is toegesneden op de
handhavingstaak. Alle pogingen die in het verleden zijn verricht om de
inrichting meer toereikend te maken, hebben daar niet echt verandering in
kunnen brengen.
De staat van de handhaving
De handhavingsstructuur voor het omgevingsrecht kenmerkt zich door een
grote mate van fragmentatie. Voor de handhaving van de VROM-regelgeving
zijn ruim 500 verschillende instanties verantwoordelijk. Dat zijn 443
gemeenten, 12 provincies, 26 waterschappen en een aantal toezichtsdiensten
van het rijk voor de bestuurlijke handhaving, 26 politiekorpsen plus een
onderdeel van het Openbaar ministerie, het Functioneel Parket, voor de
strafrechtelijke zijde. Overigens doen de bestuurlijke instanties ook een deel
van de strafrechtelijke handhaving: een aantal van hen heeft bijzondere
opsporingsambtenaren in dienst die van geconstateerde overtredingen proces-
verbaal kunnen opmaken. Hoewel een aantal van deze handhavende instanties
goede prestaties levert, is het niveau door de bank genomen aanzienlijk minder
dan wat zou moeten en wat men ervan mag verwachten.
Een voorbeeld van toezicht en handhaving dat tegemoet komt aan de in § 3.1
bedoelde hedendaagse opvattingen is de aanpak van het Staatstoezicht op de
Mijnen. Deze dienst heeft de circa 900 inrichtingen op het gebied van
delfstofwinning met een relatief hoog risico voor de omgeving onder zijn
hoede. De inspecties en interventies worden onder meer gebaseerd op de
hoogte van het risico en de mate van eerder geconstateerde naleving van de
afzonderlijke inrichtingen. In deze aanpak herkent men de kernmerken van
handhaving volgens het model van de "aangepaste reactie". Ook bij andere
rijksinspecties heeft men hiermee aanzienlijke vorderingen gemaakt. In andere
segmenten van de handhaving van het omgevingsrecht blijft de kwaliteit echter
sterk achter. Meer in het bijzonder zijn de volgende gebreken te constateren:
1. De handhaving voldoet in veel gevallen niet aan de eisen van een
effectieve, efficiënte en voor burgers en bedrijven zo min mogelijk
belastende nalevingsstrategie, waarin de aanpak van de "aangepaste
reactie" centraal staat.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 31
2. De handhaving is in het bijzonder niet toereikend waar het complexe
bedrijfsprocessen betreft met hoge en middelhoge risico's.
3. De handhaving is in het bijzonder niet toereikend waar het gaat om
bedreigingen van de omgeving vanuit mobiele bronnen en ketens.
4. De handhaving in de hoogste segmenten van de handhavingspiramide
(calculerende en criminele organisaties) is niet of nauwelijks van de
grond gekomen.
De handhaving en de vereiste professionaliteit
Een belangrijk deel van de handhavingstaak berust bij de gemeentebesturen.
De VROM-inspectie heeft de afgelopen vijf jaar veel werk gedaan om de
prestaties van de gemeenten op onder andere het terrein van de handhaving
van omgevingsrecht in kaart te brengen. De VROM-regelgeving kan ingedeeld
worden naar drie terreinen: milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen.
De VROM-inspectie waardeerde de gemeentelijke prestaties in drie
categorieën: voldoende, deels voldoende en onvoldoende.
3.3 Prestaties van gemeenten bij de handhaving van VROM regelgeving in 2006 (in %)
Handhaving Voldoende Deels voldoende Onvoldoende
Bouwen en wonen 14 47 39
Milieu 32 51 18
Ruimtelijke ordening 15 36 49
Bron: VROM Inspectie Jaarrapportage 2006
Een samenvatting van de gemeentelijke prestaties zoals te vinden in de VI
Jaarrapportage 2006 is vervat in tabel 3.3. Uit de tabel blijkt dat slechts één op
de drie à vier gemeenten een handhavingsinspanning heeft die als toereikend
kan worden beschouwd. Overigens is dit een verbetering vergeleken met
eerdere jaren. In 2003 scoorde nog geen tien procent van de gemeenten een
voldoende. Voorts blijkt dat het met name de kleinere gemeenten zijn die
moeite hebben met de handhavingsopgave. Soortgelijk onderzoek bij een
aantal provincies liet zien dat de provinciale besturen zich behoorlijk goed
kwijten van hun handhavingstaken op het terrein van het omgevingsrecht
mede omdat zij voldoende en deskundige mensen kunnen inzetten.
Gemeenten die niet adequaat handhaven, voeren maar een beperkt deel van
de noodzakelijke inspecties uit. Het toezicht dat zij uitoefenen heeft soms een
willekeurig karakter. Het sanctionerend optreden laat sterk te wensen over.
Het algemene beeld is dat gemeenten over de gehele linie zeer terughoudend
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 32
zijn om meer te doen dan waarschuwen. Dit staat ver af van het gewenste
handhavingsmodel van de aangepaste reactie.
De ontoereikende handhaving op gemeentelijk niveau komt grotendeels niet
voort uit onwil of nalatigheid. De kern van het probleem is, dat de schaal van
veel gemeenten te klein is voor de vereiste schaal waarop de handhaving van
de omgevingsregelgeving moet plaatsvinden. De omvang van de
handhavingsorganisatie moet voldoende zijn om de vereiste menskracht en
deskundigheid in al zijn diversiteit te kunnen mobiliseren. Weinig gemeenten
voldoen aan dit vereiste. Analyses laten zien dat gemeenten die niet adequaat
handhaven te weinig personeel inzetten en dat het beschikbare personeel vaak
te weinig deskundigheid heeft. De belangrijkste klacht van bedrijven over
handhavingsdiensten betreft niet de frequentie waarmee zij gecontroleerd
worden en dergelijke, maar het gebrek aan deskundigheid van inspecteurs. Het
mobiliseren van de vereiste professionaliteit vergt grootschalige diensten.
Dit probleem is reeds lang bekend. In het verleden is op allerlei manieren
getracht dit vraagstuk het hoofd te bieden. Er is gestreefd naar
schaalvergroting van de handhavingsorganisaties in de vorm van
samenwerkingsverbanden in het kader van de Wet gemeenschappelijke
regelingen. Rijkssubsidies werden beschikbaar gesteld om gemeenten aan te
sporen gemeenschappelijke milieudiensten op te richten. Mede als gevolg
daarvan zijn de afgelopen decennia tal van samenwerkingsverbanden op het
vlak van de handhaving gevormd, vooral tussen gemeenten, een enkele keer
ook met een provincie erbij. Naar schatting maakt ongeveer de helft van de
gemeenten van zo'n samenwerkingsverband deel uit. Er zijn echter grote
verschillen in de aard, intensiteit en vormgeving van de samenwerking.
Inhoudelijk betreft de samenwerking voornamelijk de handhaving van het
milieurecht. In alle gevallen is sprake van vrijwillige samenwerking, die in het
ene geval beter functioneert dan in het andere. Daar waar
samenwerkingsverbanden goed functioneren, blijkt de kwaliteit van de
handhaving aanzienlijk beter te zijn dan het landelijk gemiddelde. Het meest
sprekende voorbeeld is DCMR Milieudienst Rijnmond, een krachtige
interbestuurlijke milieuorganisatie die in Rijnmond (het gebied met de meeste
bedreigingen voor de omgeving) een heel goed niveau van handhaving weet te
bereiken.
De VROM-inspectie heeft, op instigatie van de Tweede Kamer, met
VROM-brede gemeenteonderzoeken geprobeerd de kwaliteit van de
gemeentelijke VROM-activiteiten te verbeteren. Hoewel deze audits niet
zonder resultaat zijn gebleven, zijn de interventies van de inspectie op veel
weerstand gestuit. Inmiddels blijkt uit het kabinetsstandpunt over het rapport
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 33
van de commissie-Oosting, dat deze vorm van vertikaal toezicht voor de
toekomst niet meer passend wordt geacht om gebreken in gemeentelijk
functioneren op te lossen.
Voorts is er sedert 1990 op landelijk en regionaal niveau gewerkt aan integrale
afstemming en samenwerking ten behoeve van de milieuhandhaving. In 2005
werd deze samenwerking geïnstitutionaliseerd in het LOM en in regionale en
provinciale structuren voor handhavingsoverleg. Ook het Openbaar Ministerie
participeert in dit samenwerkingsverband, vanwege de strafrechtelijke
handhaving van het milieurecht. Tegelijkertijd kregen de provinciale besturen
de wettelijke opdracht binnen hun jurisdictie de regie te voeren over de
(bestuursrechtelijke) milieuhandhaving en de kwaliteit van de handhaving door
gemeenten en waterschappen te bewaken. Het LOM bracht onder meer een
gemeenschappelijke nalevings- en handhavingsstrategie tot stand voor alle 500
met VROM-handhaving belaste bestuursorganen. In recent onderzoek kon
echter slechts geconstateerd worden dat de landelijke nalevingsstrategie en de
daarbij behorende plannen en programma's niet echt zijn ingedaald in de
alledaagse aanpak van de handhaving op lokaal niveau.8 Gemeenten wijken in
allerlei opzichten af van de landelijke strategie; de aanpak van de handhaving
maakt niet zelden een willekeurige indruk en van de door het LOM beoogde
samenhang tussen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke handhaving
komt weinig terecht.
Al deze en dergelijke inspanningen hebben het fundamentele probleem niet
kunnen oplossen. Een effectieve en efficiënte handhaving van de
omgevingsregelgeving vergt professionele handhavingsorganisaties op een
schaal die de omvang van de meeste gemeenten overstijgt. Hoewel er
gemeenten blijken te zijn die wel op eigen kracht een behoorlijk niveau van
handhaving weten te organiseren, is dat niet maatgevend voor de situatie als
geheel. Het voorbeeld van DCMR laat zien dat juist ook een grote gemeente als
Rotterdam en een provincie hun krachten bundelen met die van de omliggende
gemeenten om een volwaardige milieudienst voor de regio in stand te houden.
Het vraagstuk van de vereiste professionaliteit is nog indringender waar het
gaat om het toezicht op complexe bedrijfsprocessen met hoge en middelhoge
risico's. Geen enkele gemeente beschikt over de deskundigheid die nodig is
8 Dit blijkt uit het concept van een rapport van J. de Ridder en N. Struiksma, De kern van de
zaak? Onderzoek in opdracht van het WODC, te verschijnen in 2008. Zie ook A.R. Neerhof
Zie het origineel
en K.F. van der Woerd, Evaluatie Wet handhavingsstructuur en Besluit kwaliteitseisen
milieubeheer, STEM publicatie 2007/2.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 34
voor de handhaving in het kader van het Besluit Risico's Zware Ongevallen en
slechts drie provincies alsmede de DCMR beschikken daar wel over.9 Voor de
organisatie van dit type gespecialiseerd toezicht lijkt echter in het algemeen
zelfs de regionale schaal te klein.
De handhaving en de schaal van de risico's en bedreigingen
Een tweede vereiste (naast dat van professionaliteit) dat aan de organisatie van
de handhaving kan worden gesteld, is dat de schaal van de handhavingsdienst
moet passen bij de schaal van de risicovolle en omgevingsbedreigende
activiteiten. Tabel 3.2 bevat een overzicht van de variatie in de schaal van de
risico's, die weer mede bepalend zijn voor de handhavingsopgaven. Daaruit
blijkt dat een aanzienlijk deel van de gereguleerde activiteiten niet alleen de
lokale schaal maar ook die van de regio ontstijgt.
Een bijzonder probleem in dit opzicht zijn de bedreigingen van de
omgeving vanuit mobiele bronnen en ketens. De schaal waarop dit soort
activiteiten plaatsvindt, toont een grote variatie, van lokaal tot internationaal.
Zoals eerder opgemerkt brengen de mobiliteit en de ketenstructuur van dit
soort activiteiten mee dat er regelmatig wisseling is van bevoegd gezag. Vanuit
de traditionele, inrichtingsgebonden aanpak van de handhaving is hierop
nauwelijks greep te krijgen. Een gestructureerde aanpak op regionaal en
nationaal niveau is noodzakelijk. Daarbij is systematische uitwisseling van
gegevens een eerste vereiste. Systemen voor de uitwisseling en deling van
handhavingsinformatie zijn daarvoor in ontwikkeling. Een gerichte aanpak op
basis van systematische uitwisseling van gegevens kan echter onmogelijk
worden verwacht van 500 verschillende handhavende overheden hoezeer
men zich ook inspant om te coördineren en samen te werken.
De handhaving en de milieucriminaliteit
De handhaving in de hoogste segmenten van de handhavingspiramide schiet
nog steeds ernstig tekort, ondanks vele inspanningen om daarin verbetering te
brengen. Het gaat in dit hoogste segment om calculerend en crimineel gedrag,
met als gevolg het toebrengen van ernstige schade aan het milieu, het bewust
in gevaar brengen van de veiligheid en gezondheid van de mens en het
leefmilieu en het verwerven van een omvangrijk crimineel vermogen ten laste
van die ondernemingen die zich wel binnen de kaders van de wet bewegen.
Dat vraagt om een adequate aanpak, waarbij naast opsporing en vervolging
ook preventie, herstel van schade en ontneming van illegaal vermogen
nadrukkelijk in beeld komen.
9 Proefpeiling maatlat kritieke massa. Rapport in het kader van het Verbeterprogramma
uitvoering Brzo '99.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 35
Bij vrijwel alle zwaardere milieudelicten is sprake van verwevenheid van
legale en illegale activiteiten. Dat maakt het extra moeilijk zicht te krijgen op de
milieucriminaliteit.
Wat verder opvalt is dat de zwaardere milieucriminaliteit niet alleen vaak
het regionale niveau te boven gaat, maar ook de landsgrenzen overstijgt. Er is
een toenemende handhavingsproblematiek die samenhangt met
internationalisering van de handel en uitbreiding van EU-wetgeving. Zo wordt
een toenemende internationale handel in en transport van afvalstoffen en van
bedreigde uitheemse dieren en planten geconstateerd. Dit gaat gepaard met
toenemende, internationaal georiënteerde, georganiseerde criminaliteit op die
gebieden.
Hoewel deze problemen met enige regelmaat zijn gesignaleerd, komt er van de
handhaving in dit hoogste segment van de handhavingspiramide tot dusver
weinig terecht. Daarvoor zijn een aantal samenhangende oorzaken aan te
wijzen.
Bestrijding van milieucriminaliteit is in belangrijke mate een taak van
politie en justitie. In het verleden echter hebben de politiekorpsen en de
arrondissementsparketten deze taak weinig prioriteit gegeven, ondanks dat de
regiokorpsen al sinds 1990 gezamenlijk ongeveer 400 fte extra gefinancierd
kregen voor de strafrechtelijke handhaving van het milieurecht. Vanaf 2004 zijn
de korpsen aangespoord om meer werk van de milieuhandhaving te maken. De
politie en het OM werd opgedragen een nieuwe adequate structuur voor de
strafrechtelijke milieuhandhaving op te zetten met inzet van een passende
capaciteit gelet op het aanbod, de aard en de zwaarte van de
milieucriminaliteit en de voor dit doel extra gefinancierde fte's. De nieuwe
structuur, met onder meer regionale en interregionale milieuteams bij de
politie en met een gespecialiseerd functioneel parket bij het OM, werd enkele
jaren later tussentijds geëvalueerd.10 Dit onderzoek liet zien dat er wel
verbeteringen waren te constateren, maar dat er ook nog steeds grote
gebreken waren. Knelpunten die een goede uitvoering van de milieutaak door
politie en Functioneel Parket in de weg staan, zijn onder meer:
het management van de kennis en informatie over milieucriminaliteit is
gefragmenteerd en ontoereikend;
men heeft onvoldoende zicht op (zwaardere) milieudelicten;
10 De resultaten van dit onderzoek werden op 21 mei 2007 in een brief van de Minister van
Justitie aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2007-2008, 22 343, nr. 171).
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 36
men is niet goed in staat om die zaken te selecteren en aan te vatten die
er toe doen.11
Voorts heeft de milieucriminaliteit een aantal bijzondere kenmerken waarbij de
traditionele werkwijzen voor opsporing en handhaving niet goed passen.
Zwaardere milieucriminaliteit is, anders dan "gewone" misdrijven, (maar
evenals bijvoorbeeld veel vormen van fraude), te typeren als
"haalcriminaliteit". Gewone misdrijven worden geconstateerd, waarna een
opsporingsonderzoek in werking treedt om de dader te achterhalen.
Milieucriminaliteit wordt zelden zo maar geconstateerd, al dan niet op basis
van aangifte. Opsporingsinstanties moeten actief aan de slag om te achterhalen
of er criminele activiteiten zijn ontplooid en of er misdrijven zijn begaan.
Daarvoor is het bijvoorbeeld nodig om allerlei detailinformatie over op zich niet
criminele maar wel ongebruikelijke activiteiten uit verschillende bronnen bij
elkaar te brengen en te analyseren. Met die informatie is het nóg moeilijk om
zicht te krijgen op mogelijke criminele activiteiten: dit soort gegevens leidt
zelden direct tot zicht op criminele activiteiten; daarvoor worden deze te goed
afgeschermd. Wel kunnen ongebruikelijke activiteiten aan het licht komen,
waarop een verdenking kan worden gebaseerd. Daarna kunnen
opsporingsbevoegdheden worden ingezet om achter de façade van de
bedrijfsvoering te kijken.
De strafrechtelijke handhavers zijn doorgaans niet in staat om zelf de
noodzakelijke gegevens te verzamelen en te interpreteren. Daarvoor zijn zij in
belangrijke mate afhankelijk van de expertise van degenen die belast zijn met
het bestuurlijk toezicht en de sanctionering. Daarom bestaat er naast behoefte
aan criminele inlichtingen ook grote behoefte aan adequate kennis en
informatie uit het bestuurlijke handhavingscircuit ten behoeve van de
opsporing van middelzware en zware criminaliteit.
In het recente verleden zijn regelmatig pogingen ondernomen om een
toereikende uitwisseling van informatie tussen bestuurlijke handhavers en
politie en justitie tot stand te brengen. Uit de door de commissie
geraadpleegde bronnen en uit de met vertegenwoordigers van politie, justitie
en de VROM-Inspectie gevoerde gesprekken komt het knelpunt van de
informatiehuishouding en de daarvan afgeleide problemen echter nog steeds
naar voren als een onderwerp van grote zorg. Het blijkt buitengewoon lastig te
zijn om op vrijwillige basis werkbare afspraken te maken tussen bestuurlijke en
strafrechtelijke handhavers. Zelfs goed ogende afspraken op kernthema´s
11 In reactie op deze onderzoeksresultaten heeft de Raad van Hoofdcommissarissen een
beleidsplan opgesteld waarmee de genoemde en andere problemen en knelpunten moeten
worden aangepakt.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 37
(vuurwerk) worden maar gedeeltelijk nagekomen. Daardoor bestaat er geen
zicht op wat er zich afspeelt in dit criminele segment, kunnen er geen zaken
worden geselecteerd, wordt er onvoldoende deskundigheid opgebouwd en is
er sprake van geringe productie of van onderzoeken op te laag
criminaliteitsniveau bij sommige Regionale en Interregionale Milieuteams.
Het is, naar het oordeel van de commissie, illusoir te verwachten dat onder de
huidige organisatorische omstandigheden een slagvaardige samenwerking
tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving ter bestrijding van de
milieucriminaliteit tot stand kan worden gebracht. De bestuurlijke handhaving
is daarvoor veel te gefragmenteerd. Het is eenvoudigweg onmogelijk om met
vele verschillende bestuurlijke instanties op vrijwillige basis een goede
informatiehuishouding op te zetten en doeltreffende handhavingstrajecten af
te spreken en uit te voeren. Zonder een sterke reductie van de bestuurlijke
complexiteit zal de milieucriminaliteit vrij spel houden.
3.4 De staat van de handhaving: conclusies
Er worden grote inspanningen verricht om de burgers van Nederland te
beschermen tegen bedreigingen van de veiligheid en de gezondheid van
mensen en dieren en bedreigingen van de leefbaarheid, de duurzaamheid en
de kwaliteit van de leefomgeving. Een belangrijk deel van die inspanningen is
gericht op de naleving en handhaving van de daarvoor afgesproken regels: het
omgevingsrecht. Niettegenstaande alle goede intenties hebben de
inspanningen op het terrein van de handhaving evenwel nog volstrekt
onvoldoende effect. Het centrale probleem, dat aan een effectieve en
efficiënte handhaving van het omgevingsrecht in de weg staat, wordt gevormd
door fragmentatie, gepaard gaande met vrijblijvendheid in samenwerking en
uitvoering. De structuur van de handhaving is zodanig versnipperd en de
uitwisseling van informatie zodanig vrijblijvend dat onder deze
omstandigheden een toereikende handhaving nooit van de grond zal komen.
Meer in het bijzonder kunnen in dit verband de volgende conclusies worden
getrokken:
de verdeling van de handhavingstaak over meer dan 500 verschillende
instanties maakt het onmogelijk om een kritische massa te organiseren
voor de vereiste menskracht en deskundigheid;
de fragmentatie leidt tot grote en ongerechtvaardigde verschillen in de
aanpak van de handhaving en in de behandeling van burgers en
bedrijven;
de fragmentatie maakt het heel moeilijk en kostbaar, zo niet onmogelijk,
om omgevingsproblemen aan te pakken die de jurisdicties van
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 38
afzonderlijke besturen overschrijden, met name mobiele en
ketenactiviteiten;
de fragmentatie en de gebrekkige informatie-uitwisseling vormen een
grote barrière voor de aanpak van de zware en georganiseerde
milieucriminaliteit.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 39
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 40
4 De oplossingsrichting
4.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is geconcludeerd dat de handhaving van het
omgevingsrecht nog niet op alle fronten een voldoende scoort, laat staan goed
te noemen is. Gecombineerd met de verwachte ontwikkelingen op het vlak van
de verdergaande internationalisering en de integratie van handhavingstaken
onder de Wabo, is de noodzaak van verbeteringen in het stelsel gegeven. Ging
het in hoofdstuk 3 om de problemen, in dit hoofdstuk staat de oplossing
centraal. De commissie is van mening dat veel problemen op samenhangende
wijze voor een flink deel kunnen worden opgelost. Waar het bij de oplossing
uiteindelijk om gaat, is de effectiviteit en de doelmatigheid van de handhaving
van het omgevingsrecht. Om dat te bereiken, moet aan een aantal specifieke
eisen worden voldaan, die deels met elkaar samenhangen. Hierna volgt een
overzicht van die eisen waarbij van de grootste problemen én kansen sprake is.
Daarbij wordt (in het kort) teruggegrepen op de analyses en conclusies van het
vorige hoofdstuk. Vervolgens zal blijken in welke organisatorische setting aan
de gestelde eisen het best kan worden voldaan.
4.2 Eisen waaraan een goede handhaving van omgevingsrecht
moet voldoen
a) Toereikende bevoegdheden en middelen
Het scala aan bevoegdheden voor bestuurlijke en justitiële autoriteiten is
uitgebreid, is de laatste decennia nog gegroeid en is voor de meeste situaties
toereikend. Een belangrijk knelpunt betreft evenwel het feit dat
bestuursorganen thans nog niet de bevoegdheid hebben om bestraffend op te
treden in gevallen waarin het, gezien de aard van de (gevolgen van de)
overtreding én de taakverdeling tussen bestuur en OM, wenselijk is dat een
bestuursorgaan bestraffend optreedt.
Die leemte zou wellicht door de figuur van de bestuurlijke
strafbeschikking kunnen worden gevuld. De Wet OM-afdoening biedt de
mogelijkheid voor de regering bij amvb aan bestuursorganen de
bevoegdheid toe te kennen een zogeheten strafbeschikking te nemen
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 41
(doorgaans een boete) voor nader aangeduide strafbare feiten, tot een
bepaald maximum, eventueel volgens een `tariefsysteem'. Naarmate het
aantal aangewezen feiten groter is en het maximum hoger ligt, kan in de
taakverdeling tussen bestuur en OM (zie hierna onder g) een groter
aandeel van de handhaving aan het bestuur worden gegeven. Door
bedoelde bevoegdheid wordt het sanctie-instrumentarium immers
gecompleteerd, zodat bestuursorganen bij een aantal categorieën
overtredingen in beginsel onafhankelijk van het OM kunnen besluiten
om bestraffend op te treden.
Behalve bevoegdheden moeten er voldoende personele en financiële middelen
zijn om de handhavingstaken op het vereiste niveau te kunnen uitvoeren.
Natuurlijk kan er door doelmatiger te werken geld worden vrijgemaakt voor de
verbreding of intensivering van taken. Maar het proces van almaar doelmatiger
werken, is eindig. Soms is er gewoon echt meer geld nodig, voor meer mensen
of voor materiële middelen (bijvoorbeeld in de ict-sfeer). Als bedrijven terecht
klagen over ondeskundige toezichthouders moet de overheid meer geld steken
in het aantrekken en behouden van deskundigheid. Het valt de commissie op
dat het belang van handhaving door alle overheidsinstanties wordt
onderschreven, maar dit vaak niet meebrengt dat er ook meer middelen voor
worden ingezet. Wie handhaving op prijs stelt, zal bereid moeten zijn een prijs
te betalen.12 Het geheel moet echter wel betaalbaar blijven.
Een van de mogelijkheden die ertoe zouden kunnen bijdragen het stelsel
betaalbaar te houden, is het in zekere mate doorberekenen van
handhavingskosten aan personen en bedrijven waarop toezicht wordt
uitgeoefend en overtreders. Dit zou dan wel meebrengen dat het
uitgangspunt `geen doorberekening tenzij, omdat handhaving in het
algemeen belang geschiedt', wordt heroverwogen.
b) Adequaat schaalniveau
De maatschappelijke verschijnselen waarop de handhaving betrekking heeft,
vereisen veelal een grotere dan de lokale schaal. In het algemeen zullen
bijvoorbeeld activiteiten die niet plaatsgebonden zijn om een grotere schaal
vragen. Handhaving op die grotere schaal is thans bij dit type verschijnselen
nog niet altijd voorzien. Daarnaast is ook voor kwalitatief goede handhaving
12 Zie ook reeds de Commissie bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving,
Handhaven op niveau, Deventer: Kluwer 1998, p. 178.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 42
(aanwezigheid van deskundigheid, van specialismen etc.) een zekere schaal
nodig. Kwalitatief goede handhaving wordt ook door bedrijven (met name bij
toezicht) dringend gewenst. De gewenste schaal om aan bedoelde
kwaliteitsmaatstaf te voldoen, is in veel gemeenten thans niet aanwezig.
Gemeenten missen vaak de kritische massa die nodig is om voldoende
gekwalificeerde en gespecialiseerde mensen in dienst te hebben en te houden;
dat is eenvoudig weg niet betaalbaar. Grotere uitvoeringsorganisaties,
bijvoorbeeld regionale of provinciale, kunnen die schaal wel hebben. Die schaal
moet anderzijds ook weer niet groter zijn dan nodig is, gelet op de aard van de
overtredingen waartegen handhavend moet worden opgetreden. Het voordeel
van bijvoorbeeld regionale organisaties boven een landelijke organisatie is de
relatief korte afstand (geografisch, bestuurlijk, psychologisch) tussen de
deelnemende decentrale overheden en de uitvoeringsorganisatie. Een
voordeel van een zekere opschaling is voorts dat het aantal gevallen waarin
afzonderlijke organisaties moeten samenwerken aldus beperkter wordt en de
informatieverstrekking en uitwisseling gemakkelijker, ook die tussen
bestuurlijke en justitiële organisaties.
De handhaving van sommige delen van het omgevingsrecht echter
vereist naar het oordeel van de commissie een landelijke aanpak. Dat geldt om
te beginnen voor activiteiten die regelmatig (of zelfs doorgaans) de grens van
een regio of het land overschrijden. Waar sprake is van
regiogrensoverschrijdende activiteiten is minimaal een bovenregionale
handhaving nodig, bij landsgrensoverschrijdende handel is een internationale
aanpak aangewezen. Voor de organisatie op Nederlands grondgebied brengt
dit dan, om redenen van doeltreffendheid en doelmatigheid, in elk geval voor
de laatste categorie, de noodzaak van een landelijke organisatie mee. Een
bijkomend voordeel van het organiseren van de handhaving op zowel lokaal,
regionaal als landelijk niveau is gelegen in de aansluiting bij de politiële
opsporing die inmiddels ook op deze niveaus is georganiseerd.13
Een landelijke schaal is ook nodig voor de handhaving van enkele
specifieke nationale deelgebieden, zoals `externe veiligheid', in het bijzonder
het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO). Daarbij is niet primair sprake van
grensoverschrijdende effecten (hoewel die er wel kunnen zijn) en ook niet van
criminele bedoelingen van de overtreders. Hier zijn de technische know how en
het relatief geringe aantal `gevallen' bepalend voor de keuze voor een
landelijke organisatie. De huidige versnippering van bevoegdheden over tal van
organen staat momenteel aan een adequate handhaving op deze terreinen in
de weg. Deze versnippering is niet alleen voor de overheid zelf een probleem,
13 Dan moet nog wel gekozen worden voor de positionering van de aanpak van de
internationale georganiseerde milieucriminaliteit op landelijk niveau.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 43
maar ook een doorn in het oog van de bedrijven, die met een veelheid van, niet
altijd in onderlinge afstemming werkende, overheden worden geconfronteerd.
Voor alle partijen is reductie van complexiteit in de handhaving dus wenselijk.
c) Vermogen en bereidheid tot samenwerking tussen
bestuursorganen onderling en met andere landen
Het kan om verschillende redenen nodig zijn dat bestuursorganen met elkaar
samenwerken bij de handhaving van (delen van) het omgevingsrecht.
Samenwerking waarbij de samenwerkende organisaties elkaar aanvullen en
versterken, bevordert de kwaliteit van (in dit geval) de handhaving.
Samenwerking kost anderzijds ook tijd en inspanningen. Het is dan ook zeker
geen doel op zich. Organisaties moeten wel het vermogen hebben tot
samenwerken en daadwerkelijk tot samenwerking komen waar dit tot een
beter, in termen van doeltreffender en doelmatiger, (handhavings)resultaat
leidt dan zonder samenwerking het geval zou zijn.
Soms geeft de aard van de genormeerde handelingen aanleiding tot
samenwerking. Op kleinere schaal kan het gaan om samenwerking tussen
buurgemeenten bij gemeentegrensoverschrijdende activiteiten. Op grotere
schaal gaat het om activiteitenketens, bijvoorbeeld in de sfeer van het
afvalstoffenbeheer of het vuurwerk. (Zie ook hierna onder e.) Daarnaast kan
samenwerking gericht zijn op het tot stand brengen van een gewenste
minimale omvang (kritische massa) van een handhavings-
uitvoeringsorganisatie (zie hiervoor onder b). Op grond van de
probleemanalyse in het vorige hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de
huidige gemeentelijke samenwerkingsverbanden (al dan niet in de vorm van
regionale milieudiensten) weliswaar bijdragen aan een betere handhaving,
maar dat zij, gezien het onverplichtende en onvolledige karakter ervan én gelet
op de schaal van en het type activiteiten waarop toezicht moet worden
gehouden alsmede de benodigde expertise, ontoereikend zijn voor een goede
handhaving van het omgevingsrecht. Van samenwerking tussen gemeenten
enerzijds en provincie en waterschappen anderzijds is slechts in geringe mate
sprake. Samenwerking met rijksinspecties en andere rijksorganisaties is zelfs
nog veel minder van de grond gekomen.
De oplossing moet daarom primair worden gezocht in hetzij vormen van
samenvoeging van organisaties of herverkaveling van taken, dan wel een
verplichte en meer omvattende vorm van samenwerking tussen (liefst alle)
decentrale organen onderling en van deze organen met de centrale overheid
(en met politie en OM; zie hierna onder g). Die samenwerking zou dan méér
moeten betreffen dan alleen de handhaving van het milieurecht.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 44
Samenwerking met andere landen ten slotte, binnen en buiten de EU, is nodig
om de landsgrensoverschrijdende activiteiten te controleren en de problemen
niet alleen maar te verschuiven, maar ook echt op te lossen.
d) Doelmatigheid in het toezicht (beperking toezichtslasten)
Door bedrijven wordt niet alleen geklaagd over het grote aantal
toezichtsorganisaties, maar vooral over het waargenomen gebrek aan
afstemming van de activiteiten van die organisaties op elkaar, alsmede over de
te geringe kwaliteit van de toezichthouders. Hierbij is in tweeërlei opzicht
sprake van ondoelmatig handelen: de overheid wendt haar bevoegdheden niet
`zuinig' genoeg (dubbel, niet afgestemd etc.) aan en de toezichtslasten voor
bedrijven zijn groter dan nodig. Er zijn grofweg twee mogelijkheden om de
doelmatigheid van het toezicht te vergroten: het drastisch terugbrengen van
het aantal toezichtsinstanties dat per bedrijf bevoegd is toezicht uit te oefenen
en het beter afstemmen van de werkzaamheden van toezichthouders op
elkaar. In beide gevallen moet er een evenwicht worden gevonden tussen aan
de ene kant de controlebehoefte van de overheid (in het algemeen
handhavingsbelang) en aan de andere kant de gerechtvaardigde wensen van
bedrijven, die een deskundige en gecoördineerde controle wensen.
e) Ketenaanpak
De ketenproblematiek heeft, zoals in hoofdstuk 3 is vermeld, betrekking op
reeksen economische handelingen met producten of afvalstoffen, welke
reeksen worden gekenmerkt door overdrachtsmomenten. De overdrachten
gaan vaak gepaard met een wisseling in bevoegd gezag. Dit vergt een
buitengewoon goede, maar moeilijk te verwezenlijken afstemming van de
activiteiten van de diverse betrokken handhavingsinstanties. De handhaving
ten aanzien van ketens kan minder complex worden gemaakt door te zorgen
voor een kleiner aantal betrokken instanties. Een goede informatie-uitwisseling
tussen die instanties (zie hierna onder f) is daarnaast een voorwaarde voor een
adequate aanpak van de ketenproblematiek.
f) Goede registratie, uitwisseling en analyse van informatie
Cruciaal is de beschikbaarheid, toegankelijkheid en analyse van informatie.14
Noodzakelijk is iets als een `omgevingsrechtinformatiesysteem', dat door de
diverse betrokken instanties wordt gebruikt en waarvan de bestanden door
geautoriseerde personen kunnen worden geraadpleegd. Om informatie te
genereren, moeten protocollen worden opgesteld over welke informatie op
14 Dit vereist ook samenwerking. Vanwege het belang van deze specifieke activiteiten en het
feit dat het daarbij niet alleen om samenwerking gaat, wordt deze eis afzonderlijk
behandeld.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 45
welke wijze in het systeem moet worden ingevoerd. Bij het raadplegen van
informatie is men dan niet langer afhankelijk van de kunde en bereidwilligheid
van anderen. Momenteel is een dergelijk systeem volop in ontwikkeling in het
kader van het project e-Inspecties. Gewerkt wordt aan een zogenaamde
kruispuntbank. Technische problemen die de komende jaren niet kunnen
worden overwonnen, lijken er daarbij niet te zijn. De uitwisseling van
informatie tussen meer `open' bedrijfsprocessen-systemen en de meer
`gesloten' systemen van politie en justitie moet daarnaast goed worden
geregeld. Bepalend voor het welslagen is de bereidheid van betrokken
ministeries een landelijke regeling te introduceren betreffende de procedure
en de soort informatie ten behoeve van de invoering in verschillende systemen
en de betrokken instanties, binnen de wettelijke grenzen, te machtigen om die
informatie op de onderscheiden niveaus ook op te halen. Daarnaast is het ter
beschikking stellen van voldoende financiële middelen voor de daadwerkelijke
uitvoering van die systemen een dringende voorwaarde. Vervolgens is het van
belang dat de informatie goed wordt geanalyseerd, zodat ongebruikelijke
gedragspatronen zichtbaar kunnen worden gemaakt ten behoeve van nader
onderzoek naar mogelijk strafbaar gedrag.
g) Heldere rolverdeling en afstemming tussen bestuursrechtelijke
en strafrechtelijke handhaving
In de huidige aanpak van de handhaving van het milieurecht volgens de binnen
het LOM gemaakte afspraken, is sprake van een systeem waarin voor heel veel
overtredingen/delicten zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan en veelal
ook zou moeten worden opgetreden. Dat werkt niet goed, zoals uit recent
onderzoek is gebleken.15 Diverse gesprekspartners van de commissie hebben
de kwetsbare kanten van deze aanpak eveneens voluit bevestigd. Er moet te
vaak door bestuur én OM worden opgetreden, de samenwerkingslasten zijn
hoog, de informatie-uitwisseling gering, de onduidelijkheid over de rolverdeling
groot.
Samenwerking (casu quo tussen bestuur en OM) is, zoals hiervoor
gesteld onder c, alleen nuttig wanneer het per saldo tot een positief resultaat
leidt (in vergelijking met niet samenwerken). Dit brengt enerzijds mee dat
samenwerking en afstemming tussen bestuur en OM alleen daar moeten
plaatsvinden waar dat een meerwaarde heeft. Waar die meerwaarde er niet is,
dient voor een heldere scheiding van taken te worden gekozen. Samenwerking
moet hoe dan ook niet worden belast met de voortdurende noodzaak van
afwegingen inzake het nut ervan en de bescherming van het organisatorische
15 Zie het concept-onderzoeksrapport van J. de Ridder en N. Struiksma waarnaar in
hoofdstuk 3 is verwezen.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 46
eigenbelang, maar worden gedreven door de noodzaak om maatschappelijke
problemen aan te pakken. De verschillen in `cultuur' tussen bestuur en OM (die
o.a. te maken hebben met historie en taakopdracht) zullen niet verdwijnen
door het uitspreken van goede bedoelingen. Het is dus zaak een aanpak te
bedenken waarin niet wordt gestreefd naar het verkleinen van die verschillen,
maar naar het benutten ervan. Daarbij moet de handhavingspiramide (zie
hoofdstuk 3) leidend zijn.
Waar samenwerking tussen bestuur en OM gewenst is, moet die ook
goed zijn, bij voorkeur in de vorm van structurele fysieke samenwerking bij de
aanpak van ernstige vormen van milieucriminaliteit.16 Dit vergt dat de
samenwerkende partners glasheldere afspraken (kunnen) maken, waarbinnen
zowel de bestuurlijke als de strafrechtelijke belangen een eigen plaats kunnen
krijgen. Er zal een gemeenschappelijk besef moeten zijn dat criminaliteit niet
alleen de overtreding van een wettelijke regeling inhoudt, maar dat door die
overtreding ook oneerlijke concurrentie wordt veroorzaakt, schade aan het
milieu wordt toegebracht en gezondheidsproblemen voor mens en dier
worden veroorzaakt. Samenwerking moet de mogelijkheden voor verschillende
partijen om daartegen op te treden verruimen. Dat kan middels een
programmatische aanpak, waarbij alle relevante betrokkenen hun bijdrage
leveren om een probleem beheersbaar te maken.17
h) Gelijke behandeling van rechtssubjecten (personen en
bedrijven)
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat de overheid personen, bedrijven e.d. in
gelijke gevallen gelijk moet behandelen. Bepalend is de gelijkheid op juridisch
relevante punten. Aan deze norm van gelijke behandeling kan niet worden
getornd. Soms is er wel sprake van feitelijke gelijkheid, maar niet van
juridische, louter omdat het ene geval in de ene gemeente speelt, het andere in
een andere gemeente. Het ene bedrijf krijgt dan wel een vrijstelling/ontheffing
van het bestemmingsplan, het andere niet; het ene bedrijf krijgt een sanctie
opgelegd, het andere (bij dezelfde overtreding) niet. Dat kan, hoezeer dit
formeel-juridisch verdedigbaar is, leiden tot het ontbreken van een "gelijk
speelveld" ("level playing field"), hetgeen door bedrijven als oneerlijk of op zijn
minst onhandig wordt ervaren. Dit probleem is behalve voor de normstelling
16 In het succesvolle Kernteam milieu dat eind vorige eeuw in Rotterdam-Rijnmond bestond
en werd geleid door een vertegenwoordiger van de VROM-Inspectie, werd intensief
samengewerkt door verschillende instanties.
17 Een voorbeeld hiervan is de aanpak van mensensmokkel, waarbij diverse overheden
samenwerken. Het `programmatische' van de aanpak betreft het feit dat de organisaties
tevoren hun bijdrage aan de gezamenlijk aanpak afspreken.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 47
tot op zekere hoogte ook voor de handhaving van belang, al is onduidelijk hoe
groot dit belang in de praktijk is. De gesprekken die de commissie daarover met
anderen voerde, leverde verschillende gezichtspunten op. Het zou hoe dan ook
goed zijn om verschillen in de handhaving die niet te maken hebben met een
inhoudelijke en rechtens verantwoorde afweging van belangen, tegen te gaan.
i) Differentiatie op het brede omgevingsrechtelijke terrein
De aanpak van de handhaving, waaronder de samenwerking in regionale en
landelijke organisaties, hoeft niet per se voor alle onderdelen van het
omgevingsrecht identiek te zijn; sterker: dat is ook niet doelmatig. Waar de
maatschappelijke verschijnselen waarop de handhaving betrekking heeft
verschillen, past een gedifferentieerde organisatie van de handhaving.
Zo zouden bepaalde onderdelen van de handhavingstaak ook wat de
dagelijkse uitvoering betreft bij de afzonderlijke gemeenten kunnen
worden gelaten, omdat daarbij inhoudelijk gezien geen directe noodzaak
tot samenwerking met andere bestuurlijke organisaties lijkt te bestaan.
Gemeenten die op het desbetreffende terrein onvoldoende
deskundigheid in huis hebben, kunnen dan op vrijwillige basis alsnog
samenwerking met anderen zoeken of de deskundigheid (grotendeels)
inhuren bij private bedrijven. Zie verder paragraaf § 4.3.1.
4.3 Naar een andere organisatie van de handhaving
4.3.1 Beschrijving van het model
Regionale omgevingsdiensten: deelname en taken
De commissie acht het noodzakelijk dat er in de toekomst in heel Nederland
sprake zal zijn van omgevingsdiensten en dat elke gemeente en provincie
verplicht deelneemt aan zo'n dienst.18 De wetgever stelt daartoe
omgevingsregio's vast die een omgevingsdienst moeten bevatten. De
commissie stelt voor 25 omgevingsregio's te vormen. Per regio is er één
18 Thans kan een verplichtende oplegging van samenwerking op grond van de Wet
gemeenschappelijke regelingen (Wgr) slechts geschieden op verzoek van een of meer
gemeenten (artikel 99 Wgr). Op grond van de Wet milieubeheer (en in de toekomst op grond
van de Wabo) kan ook zonder verzoek tot samenwerking worden verplicht. De provincies
hebben van die bevoegdheid echter nog geen gebruik gemaakt. Anders dan in het voorstel
van de commissie, waarin de wetgever de samenwerking oplegt, zou gebruikmaking van die
bevoegdheid van GS ongetwijfeld tot een zeer wisselend beeld per provincie leiden.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 48
omgevingsdienst. Doordat de vorming van de omgevingsregio's en -diensten
wettelijk wordt geregeld, is er niet langer sprake van vrijwilligheid en
vrijblijvendheid.
Het alternatief voor een wettelijke, verplichtende regeling is het
stimuleren van samenwerking en het aan het veld overlaten of die
samenwerking er komt en zo ja in welke vorm. Dit alternatief wordt
echter al vele jaren gepraktiseerd, zoals in hoofdstuk 3 is betoogd.
Ofschoon dat in een aantal gebieden tot enige en soms zelfs tot veel en
effectieve samenwerking heeft geleid, is de commissie van mening dat
als we zo doorgaan het te lang duurt voor er de benodigde substantiële
verbetering van de handhaving in het hele land zal zijn, áls die er
uiteindelijk al komt. Garanties daarvoor zijn er namelijk niet.
De omgevingsdiensten handhaven een groot deel van het omgevingsrecht in de
regio en werken ten behoeve van alle gemeenten in de regio en de provincie.
Het is uit een omgevingsrechtelijk oogpunt overigens wenselijk dat ook de
waterschappen aan de dienst deelnemen19 en dat ook de uitvoering van de
handhaving van de provinciale natuur- en landschapswetgeving aan de
diensten wordt opgedragen.
Het is op vrijwillige basis mogelijk, juist als thans al in een aantal gevallen
gebeurt, dat gemeenten en provincie ook vergunningverleningstaken aan
de dienst opdragen. Anderzijds is er ook wel iets voor te zeggen met
echte handhavingsdiensten de scheiding tussen vergunningverlening en
handhaving verder door te zetten. Wel moet er uiteraard een
mogelijkheid tot afstemming en terugkoppeling tussen
vergunningverleners en handhavers zijn, om aldus wel de voordelen,
maar niet de nadelen van zo'n scheiding te hebben. Overigens neemt de
omvang van de vergunningverleningstaak steeds verder af door
vergunningplichtvervangende amvb's ten aanzien van bouwen, het
gebruik van bouwwerken en inrichtingen. Dat leidt al automatisch tot
een scheiding tussen normstelling en handhaving.
19 Elke afbakening heeft zijn voor- en nadelen: uit een oogpunt van integratie binnen de
waterkolom is er wellicht ook iets tegen om de waterschappen in deze omgevingsdiensten te
laten participeren.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 49
Organisatievorm, financiering en aansturing van
omgevingsdiensten
De wetgever moet bepalen dat de diensten de juridische vorm van een
openbaar lichaam hebben. Dat ligt in de lijn van de recente keuze van de
wetgever op dit punt.20 De participerende overheden zijn gezamenlijk eigenaar
van de dienst. Bij of krachtens de wet moet een standaard takenpakket worden
vastgesteld, dat in elk geval door de dienst wordt uitgevoerd, maar decentrale
overheden kúnnen afspreken een dienst meer te laten doen. Ook krachtens de
wet, bij amvb of ministeriële regeling, moet op hoofdlijnen worden vastgesteld
hoe de diensten te werk gaan, zodat er een uniforme nalevings- en
sanctiestrategie komt.
De dienst zal uiteraard een leiding (directie) moeten hebben. De
financiering en het ter beschikking stellen van menskracht geschiedt echter
door de deelnemende overheidsinstanties, zoals dat ook thans bij de vrijwillige
samenwerkingsverbanden het geval is, al dan niet (in de oprichtingsfase) in de
rug gesteund door rijksbijdragen. De regering zou extra steun kunnen geven
aan initiatieven die vooruitlopend op de verplichtende wetgeving worden
genomen. Gezamenlijk zijn de deelnemende instanties verantwoordelijk voor
de kwaliteit van het werk van de dienst. Zij sturen de dienst tevens inhoudelijk
aan, door het stellen van gezamenlijke en in beperkte mate ook individuele
prioriteiten. Ook op landelijk niveau kunnen, door de minister van VROM, al
dan niet tezamen met een andere minister, prioriteiten worden gesteld die de
diensten in acht moeten nemen. Tevens moet de minister richtlijnen geven
inzake de informatiehuishouding, de nalevings- en sanctiestrategie en de
samenwerking met andere bestuurlijke en met justitiële instanties.
Organisatievorm, de bevoegdheid tot aansturing en de financiering van de
regionale omgevingsdiensten worden wettelijk geregeld.
Met het voorgaande is een aantal belangrijke verschillen tussen het model en
de huidige werkwijze gegeven, die in onderstaande tabel worden aangegeven.
20 Bij een oplegging van een gemeenschappelijke regeling om samen te laten werken bij de
handhaving van het omgevingsrecht op grond van de Wabo moet ingevolge artikel 5.8 lid 4
Wabo altijd een openbaar lichaam worden gevormd, terwijl dat bij een `Wgr-oplegging'
slechts een mogelijkheid is (artikel 8 Wgr).
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 50
Tabel 4.1: Verschillen tussen huidige en voorgestelde regionale samenwerking
Huidige samenwerking Voorgestelde model
Deelname vrijwel alleen door gemeenten Deelname door alle decentrale overheden
Op vrijwillige basis Verplicht
Niet overal in Nederland Landsdekkend systeem
Gericht op uitvoering van milieutaken Gericht op handhaving van omgevingsrecht
Grote mate van eenheid in omvang en
Grote variatie in omvang en takenpakket takenpakket
Grote mate van eenheid in wijze van
Grote variatie in wijze van uitvoering uitvoering
Variatie in organisatievorm Openbaar lichaam
De kleinere bestuurlijke eenheden, met name de kleinere gemeenten, worden
aldus in staat gesteld om, zonder overheveling van formele bevoegdheden (zie
hierna), hun (complexe) taken op omgevingsgebied uit te voeren. Ofschoon de
meeste provincies, de grote gemeenten en sommige waterschappen op zichzelf
wel de schaal hebben om voldoende handhavingskwaliteit te leveren, is het
niet wenselijk hen buiten deze operatie te houden. Zij moeten er door hun
deelname aan de regionale diensten namelijk toe bijdragen dat ook de kleinere
organisaties in staat worden gesteld, in gezamenlijk verband, hun taken goed
uit te voeren. Maar er zijn nog veel meer redenen om voor de regionale schaal
te kiezen. Ten eerste vergen sommige verschijnselen een aanpak op een
grotere schaal zelfs dan die van een grote gemeente. Voorts wordt de
samenwerking en informatie-uitwisseling met andere (bestuurlijke en justitiële)
organisaties door het werken met regionale diensten vergemakkelijkt. Ten
derde kan in regionale omgevingsdiensten veel beter recht worden gedaan aan
het integrale karakter van de omgevingsrechtelijke opgave. Met de Wabo
wordt aan die integraliteit een sterke impuls gegeven, maar tegelijk worden
daarmee de eisen die aan de (integraal werkende) handhavingsorganisaties
worden gesteld, opgeschroefd.21 Ten vierde kunnen ook de grotere bestuurlijke
decentrale organisaties nog aan kwaliteit winnen door de vorming van de
21 Hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding B.J.M. Ale waarschuwt ervoor dat
toezichthouders onder de Wabo van teveel dingen verstand moeten hebben en inspectie dan
verwordt tot `een beetje rondkijken.' Interview in Handhaving, 2008, afl. 3, p. 28-29.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 51
voorgestelde regionale omgevingsdiensten. Ten vijfde kunnen regionale
(handhavings)organisaties een beter loopbaanperspectief bieden dan de
meeste huidige met handhaving belaste organisaties, zodat deskundigheid
beter dan nu kan worden gekweekt én behouden.
In het voorgestelde model behouden de decentrale overheden hun formele
handhavingsbevoegdheden, maar maken bij de uitoefening daarvan gebruik
van de omgevingsdienst. Dat past in het Nederlandse op decentralisatie
gerichte stelsel.22 Tevens wordt daarmee vermeden dat een vierde
bestuurslaag ontstaat, die de doorzichtigheid van het openbaar bestuur geen
goed zou doen.
De omgevingsdienst houdt toezicht op de naleving, waarbij professionele
maatstaven leidend zijn en bereidt waar nodig een sanctiebesluit voor. Het
bestuursorgaan neemt formeel de verantwoordelijkheid voor de beslissing en
kan ook gemotiveerd afwijken van het voorstel van de dienst. In de praktijk zal
dit laatste echter, naar op grond van de ervaringen in enkele van de huidige
(vergaande) samenwerkingsverbanden te verwachten valt, niet vaak gebeuren.
Het wordt ook moeilijker gemaakt door de landelijk vast te stellen werkwijze
van de diensten.
Voor gemeenten en andere decentrale overheden biedt dit model grote
voordelen. Enerzijds wordt hen een lastige taak grotendeels uit handen
genomen (handhaving is bestuurlijk doorgaans minder aantrekkelijk dan het
mogelijk maken van activiteiten), anderzijds behouden ze de bevoegdheid om
zelf de eindbeslissing te nemen. De handhaving wordt, anders gezegd, `op
afstand gezet', waardoor ze minder snel in een politiek vaarwater komt en er
ook minder gevaar is voor belangenverstrengeling.23 Bij de handhaving van
landelijk vastgestelde normen is het voordeel daarvan evident; van dergelijke
normen is trouwens door de vervanging van vergunningvereisten door amvb-
regels steeds meer sprake. Maar ook bij bestemmingsplannen en andere lokale
normen biedt het bestuurlijke voordelen om de handhaving van de eenmaal
vastgestelde normen feitelijk aan een professionele, op enige afstand staande,
handhavingsorganisatie over te laten.
Het wél overdragen van de formele handhavingsbevoegdheden aan de
regionale omgevingsdiensten zou op zichzelf de afstemming met de
landelijke organisatie en met politie/OM verder vergemakkelijken en de
22 Daarom kiest de commissie ook niet voor provinciale diensten. De regionale diensten zijn
faciliterende diensten voor alle decentrale overheden.
23 Denk aan de situatie waarin een gemeentebestuur bevoegd handhavingsgezag is en de
gemeente tegelijk eigenaar is van gronden waarop de desbetreffende activiteiten zich
afspelen of van naburige gronden.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 52
handhaving nog doelmatiger maken. Staatsrechtelijk gezien leidt dit
evenwel tot een vierde bestuurslaag. Rechtsstatelijk gezien is het nadeel
van overdracht van sanctiebevoegdheden aan de diensten dat er dan
ofwel geen afweging tegen andere, niet met handhaving gediende, door
het bestuur te behartigen belangen kan plaatsvinden ofwel de diensten
die afweging wel maken, maar dat dan doen zonder enige democratische
grondslag.
Territoir van de omgevingsregio's
Wat het territoir van de omgevingsregio's betreft, ligt het voor de hand deze te
laten samenvallen met de politieregio's, tevens veiligheidsregio's. Daarvoor
bestaan twee redenen: bevordering van samenwerking tussen bestuur
enerzijds en politie en OM anderzijds en het voorkómen dat een nog
ingewikkelder bestuurlijke lappendeken ontstaat.24
Landelijke handhavingsorganisatie(s)
Daarnaast dienen er een of meer landelijke handhavingsorganisaties te zijn,
enerzijds om taken te verrichten die vanwege de benodigde specifieke
expertise en/of hun geringe frequentie centraal moeten worden verricht en
anderzijds voor de opsporing en vervolging van zware milieudelicten. Het ligt
voor de hand op dit punt waar mogelijk aan te sluiten bij het huidige stelsel.
Dat brengt mee dat de huidige eerstelijns toezichtsbevoegdheden bij de
VROM-Inspectie (VI) blijven en dat bepaalde bevoegdheden, zoals die ter
handhaving van het BRZO, naar de VI (toezicht) en de minister van VROM
(sancties) worden overgeheveld. Voorts moet aan de Nationale Recherche een
opdracht worden gegeven om zich uitdrukkelijk bezig te houden met de
internationale, georganiseerde milieucriminaliteit. Deze twee organisaties
dienen uiteraard waar nodig nauw samen te werken. De VI zou intensief
informatie moeten uitwisselen met de landelijke Unit Milieu Criminaliteit en
ook moeten samenwerken met een in te richten Milieuteam bij de Nationale
Recherche, juist omdat bij dit type activiteiten vaak sprake is van internationale
criminele handel en andere vormen van georganiseerde criminele
activiteiten.25
24 Waar de grenzen van de politieregio's (en veiligheidsregio's) en in het voorstel van de
commissie dus ook de omgevingsregio's zijn afgestemd op de provinciegrenzen (geen
regio's in meer dan één provincie), geldt dat niet voor alle waterschappen. Dat vergt extra
afstemming.
25 De Minister van Justitie kan dit per aanwijzing regelen.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 53
Een alternatief is om alle taken bij één landelijke organisatie onder te
brengen, bijvoorbeeld de VI. Dat zou voor het uitoefenen van de
strafrechtelijke taak echter weinig aantrekkelijk zijn. De VI zou een veel
steviger opsporingsafdeling moeten hebben, juist omdat bij het
genoemde type activiteiten vaak sprake is van (internationale) criminele
handel en andere criminele activiteiten. De VI zou echter moeilijk zelf
alle benodigde strafrechtelijke expertise binnen kunnen halen. Maar
zelfs als dat zou kunnen, zou de opsporingsafdeling dan toch weer onder
gezag staan van het OM en kan de Inspectie zonder de politie ook weinig
beginnen. Tevens zou dit een stijlbreuk geven in vergelijking met de
regiodiensten, waarbij bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving
niet in één organisatie zijn ondergebracht.
Toedeling van taken aan de diverse bestuurlijke organisaties
Voorafgaand aan de beknopte beschrijving van de diverse takenpakketten zoals
de commissie die voor ogen staan, merkt de commissie op dat door de
toedeling van taken aan de omgevingsdiensten het gevaar bestaat dat er vooral
bij kleinere organisaties te weinig mankracht overblijft voor de resterende
taken. Dat gevaar acht de commissie evenwel minder groot dan het lijkt. Door
de bundeling van krachten in de diensten hoeven er per organisatie minder
fte's te worden afgestaan dan zij nu elk afzonderlijk nodig hebben voor de
adequate uitvoering van de handhavingstaken. In grote lijnen ziet de
taakverdeling er als volgt uit.
Gemeenten
Niet alle bestuurlijke handhavingstaken zouden regionaal of landelijk hoeven te
worden uitgevoerd. De commissie acht het verstandig bepaalde taken op het
lokale niveau te laten. Als voorbeelden noemt de commissie het
woningtoezicht, het toezicht op de horecabranche (wat de
omgevingsrechtelijke aspecten betreft), de handhaving van regels inzake
geluidhinder (behalve voor de zogenaamde `grote lawaaimakers', waarvoor GS
bevoegd gezag is) en van de omgevingsrechtelijke aspecten van evenementen.
Meer in het algemeen zou de handhaving van omgevingsrecht in gevallen
waarin er een direct verband bestaat met openbare-ordehandhaving en/of
leefbaarheid het best in handen van de gemeenten kunnen worden gelaten.
Ook voor het bouwtoezicht is het voorstelbaar in elk geval een deel daarvan bij
de gemeente te laten, maar waar het de veiligheid van grote constructies
betreft, ligt handhaving door een regionale dienst meer voor de hand. Om geen
al te ingewikkelde afspraken te hoeven maken, is uitvoering van het complete
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 54
bouwtoezicht door bedoelde dienst echter aan te raden.26 Dat geldt ook voor
de handhaving van bestemmingsplannen. Natuurlijk vallen daar voorschriften
onder die heel wel door een gemeente, ook door een kleinere, kunnen worden
gehandhaafd. Maar ook hier leidt een scheiding tussen gemeentelijke en
regionale taken tot onhelderheid, terwijl het bovendien zo is dat juist ten
aanzien van het bouwtoezicht en de handhaving op het vlak van de ruimtelijke
ordening de gemeenten het tot dusver relatief slecht hebben gedaan.27
Provincies
De handhavingstaken van de provincies zullen worden uitgevoerd door de
regionale omgevingsdiensten. In één provincie kunnen er meer
omgevingsdiensten zijn. In dat geval neemt de provincie aan meer
omgevingsdiensten deel.
Rijk
Op rijksniveau moet de handhaving plaatsvinden die betrekking heeft op regio-
of zelfs landsgrensoverschrijdende activiteiten. Te denken valt aan activiteiten
als vervoer van en handel in (gevaarlijk) afval, milieugevaarlijke stoffen,
vuurwerk, bouwstoffen, mest en beschermde diersoorten. Daarnaast dient de
handhaving op dit bestuurlijke niveau zich te richten op activiteiten die slechts
weinig voorkomen of voor het toezicht waarop hetzij specialistische know how
is vereist. In aanmerking voor een landelijke aanpak om deze reden komen (in
elk geval) het BRZO en enkele activiteiten als kernenergie en mijnbouw,
waarvoor ook nu reeds een landelijk bevoegd bestuurlijk handhavingsgezag
bestaat.
Regionale diensten
Alle handhavingstaken op omgevingsrechtelijk gebied die niet conform het
voorgaande door de gemeenten of de landelijke handhavingsorganisatie
worden verricht, worden door de regionale omgevingsdiensten uitgevoerd. De
diensten werken waar nodig samen met andere omgevingsdiensten en in elk
geval met de voor het werkgebied relevante rijksdiensten. Zij hebben boa's in
dienst, waardoor de samenwerking met het OM (zie hierna) wordt
vergemakkelijkt.
26 Een heel andere vraag is in hoeverre het bouwtoezicht kan (of zou moeten) worden
overgelaten aan de private sector. Ook als (en waar) dat echter gebeurt, blijft er een
(beperktere) handhavingstaak voor de overheid, tenzij de wetgever dit zou schrappen.
27 Zie de rapportages van de VI.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 55
Taakverdeling tussen bestuur en OM
Onder verwijzing naar de algemene vereisten voor een werkbare taakverdeling
(zie hiervoor in § 4.2 onder g), is de commissie van oordeel dat de
taakverdeling zo eenvoudig mogelijk moet zijn. Dat brengt een scheiding mee
voor alle situaties/handelingen waarvoor dat inhoudelijk verdedigbaar is.
Er wordt in de sfeer van de handhaving wel een onderscheid gemaakt
tussen specifieke rechtsbetrekkingen ("besloten context") waarin
bijvoorbeeld een bedrijf een min of meer specifieke relatie met een
bestuursorgaan heeft doordat het daarvan een milieuvergunning heeft
gekregen, en algemene rechtsbetrekkingen ("open context") die
ontstaan doordat algemene regels gelden voor niet specifiek aan te
duiden groepen personen of bedrijven; denk aan de verkeersregels. In de
besloten context zou dan het bestuur het voortouw bij de handhaving
moeten hebben, in de open context zou het primaat bij het strafrecht
moeten liggen (inclusief het nemen van bestuurlijke strafbeschikkingen).
De vraag is echter wat dit betekent voor de honderdduizenden amvb-
inrichtingen (die geen milieuvergunning meer nodig hebben), de
bouwvergunningvrije bouwwerken en in de nabije toekomst de
gebruiksvergunningvrije gebouwen: kennen die een besloten context,
waarin ze altijd al zaten, of een open context, louter doordat de
reguleringstechniek is gewijzigd, zonder dat dit voor de
handhavingsinspanningen van gemeenten in negatieve zin iets mag
uitmaken? Bovendien geschiedt het nemen van bestuurlijke
strafbeschikkingen weliswaar in een strafrechtelijk kader, maar gaat het
daarbij wel om bestuurlijke handhaving. De commissie kiest daarom voor
een enigszins andere benadering.
Er moet derhalve een verdeling komen waarin tegen aanzienlijk meer
omgevingsrechtelijke overtredingen/delicten in beginsel alleen door het
bestuur wordt opgetreden. De toepassing van de bestuurlijke strafbeschikking
maakt dat (mits deze mogelijkheid tamelijk ruim zal zijn) beter mogelijk dan nu
het geval is, omdat het bestuur alsdan een completer instrumentarium krijgt.
De verdeling moet robuust zijn; het strafrecht (exclusief de bestuurlijke
strafbeschikking) moet zoveel mogelijk worden gereserveerd voor de
(middel)zware criminaliteit. Uiteraard blijft ondersteuning van bestuurszijde
ook bij de (middel)zware criminaliteit nodig, bijvoorbeeld voor het aanleveren
van informatie en het opleggen van herstelsancties. Het middengebied, waar
bestuur én OM steeds gezamenlijk moeten handelen, moet niet groter zijn dan
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 56
nodig is voor een adequate handhaving. Waar samenwerking wel nodig is, zal
een goede informatie-uitwisseling over en weer cruciaal zijn.
Waar vooral `herstel' (in de legale toestand) mogelijk en gewenst is, zou
het bestuur moeten optreden (althans het voortouw moeten hebben); waar
primair bestraffing mogelijk en gewenst is, zou het bestuur bij kleinere delicten
en het OM bij (middel)zware delicten aan zet moeten zijn.28 Wanneer zowel
herstel als bestraffing gewenst zijn, hangt het van de zwaarte van de te geven
straf af of het bestuur de zaak zou moeten kunnen afdoen of niet. Overigens
kan ook de opsporing zijn gericht zowel op het herstel van de schade, het
signaleren van mogelijkheden om tot reductie van milieucriminaliteit te komen,
het ontnemen van illegaal voordeel en het bestraffen van de daders.
Bestraffing door het bestuur kan geschieden door middel van een bestuurlijke
boete (ingeval de wet daartoe de bevoegdheid verleent) en door middel van
een bestuurlijke strafbeschikking (onder vigeur van de Wet OM-afdoening).
Daarbij zal een maximum bedrag moeten worden bepaald tot welk het bestuur
bevoegd zou zijn bestraffend op te treden. Omdat strafrechtelijke handhaving
van omgevingsrecht niet alleen op grond van het commune strafrecht, maar
ook en vooral zelfs plaatsvindt op grond van de Wet op de economische
delicten (Wed) kan de commissie zich voorstellen dat zou worden aangesloten
bij de in die wet gemaakte indeling van strafbare feiten, aan de hand van de
boetecategorieën uit artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. Het ligt voor
de hand de grens dan te leggen bij het bedrag van de vierde categorie:
16.750. Daarmee valt, gelet op de in de Wed gehanteerde systematiek,
enerzijds een substantieel deel van de strafbare feiten onder de bestuurlijke
bevoegdheid tot bestraffing, zodat het bestuur ook voor veel gevallen de zaak
zelf kan afdoen, hetgeen nodig is voor een scheiding van taken. De
professionele regionale diensten zullen goed in staat zijn om de boeten (in
welke variant ook) op te leggen. Anderzijds zijn dan de (middel)zware delicten,
waarbij bestraffing (en eventueel ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel) het belangrijkste handhavingsdoel is, een zaak voor het OM.
Natuurlijk zullen er gevallen zijn waarin zowel herstel als zware bestraffing
nodig is. Dan is actie van bestuur én OM nodig en een gezamenlijk optrekken
wenselijk. Daarbij is het opstellen en volgen van een `informatieprotocol'
onontbeerlijk. Een werkgroep van betrokkenen zou een meer exacte verdeling
van taken langs de hiervoor getrokken lijnen moeten uitwerken.
28 NB: een dergelijke verdeling wordt niet doorkruist door het feit dat de EU steeds vaker een
bepaalde vorm van handhaving (met name bestraffing) voorschrijft, omdat het vooralsnog
vooral om het strafbaar stellen en niet om daadwerkelijke bestraffing gaat (wanneer de
inbreuk op het EG-recht maar wordt beëindigd).
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 57
Randvoorwaarden
Zoals in de vorige paragraaf bleek, kunnen bovenstaande voorstellen alleen
worden verwezenlijkt, wanneer er voldoende personele en financiële middelen
beschikbaar zijn en wanneer er sprake is van een goede informatievoorziening
binnen en tussen overheidsinstanties. De commissie hecht er aan op te merken
dat het bij een goede informatievoorziening niet alleen om een noodzakelijke
voorwaarde, maar ook om een geweldige kans gaat. Technisch is alles mogelijk,
maar instanties en personen moeten ook daadwerkelijk informatie vergaren,
aanleveren, bewerken, ophalen en benutten.
4.3.2 Eén oplossingsrichting voor veel problemen
Alle vier de kernproblemen uit de opdracht aan de commissie worden door een
(nader technisch uit te werken) aanpak in de voorgestelde institutioneel
getinte oplossingsrichting29 in grote mate teruggedrongen. Dat is mogelijk
omdat alle problemen in belangrijke mate institutioneel van aard zijn. Ook
wordt indien voor bedoelde oplossingsrichting wordt gekozen, aan alle in § 4.2
vermelde vereisten voldaan. Hierna volgt per probleem een korte aanduiding
van de mate waarin de voorgestelde oplossingsrichting effectief kan zijn.
Domeintoezicht
Het probleem van het versnipperde toezicht voor een individueel bedrijf (dat
ook voor de overheid zelf een afstemmingsprobleem vormt) wordt in elk geval
geringer door opschaling van de decentrale handhaving naar regio's, doordat
een regionale dienst integraal de toezichtsfunctie van de betrokken gemeente,
de provincie en zo mogelijk ook het waterschap uitoefent. Rijksinstanties
kunnen in dat geval ook makkelijker hun werkzaamheden afstemmen met het
aanzienlijk kleinere aantal regio's dan er nu afzonderlijke organen en
samenwerkingsverbanden zijn. Waar de versnippering van het toezicht echter
in belangrijke mate rijksinspecties betreft, zijn aanvullende maatregelen op
rijksniveau nodig om integratie in het toezicht te bevorderen. De
werkzaamheden van die inspecties overstijgen overigens in ruime mate (zelfs)
het (brede) terrein van het omgevingsrecht.
Ketenproblematiek
De ketenproblematiek is met de vorming van omgevingsregio's en een
landelijke organisatie voor de handhaving ten aanzien van bovenstaande
29 Juist omdat de commissie een strategisch advies moest uitbrengen en in de korte tijd dat
zij werkzaam was geen gedetailleerde voorstellen kon ontwikkelen, spreekt de commissie
ook niet van een oplossing, maar van een oplossingsrichting.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 58
activiteiten nog zeker niet geheel opgelost. Er moet ook afstemming zijn tussen
het bestuur dat bevoegd is ten aanzien van bijvoorbeeld een bedrijf
("inrichting") en de regionale of landelijke organisatie, alsmede met
politie/recherche/OM. Maar het is duidelijk dat reeds het veel kleinere aantal
met toezicht belaste instanties het gemakkelijker maakt de keten te volgen.
Het toezicht op de "overdrachtsmomenten" in de keten zal veel minder
worden vertroebeld dan thans, door het kleinere aantal betrokken
organisaties. Daarnaast zullen de toegenomen technische mogelijkheden voor
informatie-uitwisseling de ketenaanpak aanzienlijk kunnen faciliteren.
Daardoor kunnen ook opsporingsonderzoeken naar ketens indien nodig
eenvoudiger worden op- en afgeschaald tussen het regionale, interregionale en
het landelijke niveau en omgekeerd, zodat een adequate aanpak is
gegarandeerd.
Verhouding bestuursrecht-strafrecht
De oplossingsrichting leidt tot een duidelijker taakverdeling tussen bestuur en
OM. Omdat het aantal gevallen waarin beide instanties moeten optreden
geringer zal zijn én omdat de bestuurlijke organisaties waarmee wordt
samengewerkt gemiddeld een stuk professioneler zullen zijn dan nu het geval
is, mag worden verwacht dat de samenwerking in die gevallen beter zal
verlopen. Er is dan immers een minder grote samenwerkingslast dan thans,
terwijl het nut van samenwerking in die resterende gevallen duidelijker is. Door
de diverse instanties kunnen dan gezamenlijk betere resultaten worden bereikt
en niets heeft weer zo'n goed effect op toekomstige samenwerking als succes.
In het bijzonder bij milieucriminaliteit, waarbinnen fraude een grote rol speelt,
kan het samenspel tussen bestuur en strafrecht een productieve rol spelen.
Door intensievere samenwerking zouden de cultuurverschillen tussen
bestuurlijke en justitiële instanties kunnen worden verkleind. Ook hier zullen
de toegenomen technische mogelijkheden voor informatie-uitwisseling het
resultaat van de samenwerking positief beïnvloeden.
Level playing field
Ook als het probleem van een `ongelijk speelveld' bij de handhaving beperkt
zou zijn, wordt het hoe dan ook verkleind door de vorming van
omgevingsregio's en een (gespecialiseerde) landelijke handhavingsorganisatie.
Er is dan immers sprake van veel minder diversiteit in de bevoegde instanties
en dus minder kans op ongelijke behandelingen.
Ook los van het vermogen om voor de vier gestelde problemen een oplossing
te bieden, wordt bij uitvoering van de voorstellen van de commissie een
grotere handhavingskwaliteit bereikt. Die heeft nog andere dan de reeds bij de
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 59
bespreking van deze vier onderwerpen genoemde voordelen, zoals een grotere
betrouwbaarheid van de overheid, meer rechtsgelijkheid (hetgeen ruimer is
dan het zorgen voor een gelijk speelveld bij bedrijven), betere (want meer
objectieve) handhaving jegens `eigen inrichtingen', tijdwinst door grotere
kennis van zaken en professioneler handelen, meer mogelijkheden om kwaliteit
binnen de organisatie vast te houden. Misschien bevordert de
oplossingsrichting zelfs de mogelijkheid om minder of algemener
geformuleerde regels te stellen. Professioneel werkende handhavers kunnen
wellicht ook minder gedetailleerde regels goed handhaven.
4.3.3 De tijd is rijp
Het idee van de vorming van regionale, uitvoerende handhavingsdiensten is
beslist niet nieuw. Om te beginnen is reeds geruime tijd in de praktijk sprake
van samenwerking tussen gemeenten in de vorm van milieudiensten, soms
uitgebreid met een andere dan gemeentelijke instantie, wat hun taken betreft
soms meer omvattend dan het milieurecht. Deze diensten doen overigens
naast de handhaving vaak ook de vergunningverlening. Het succes van
dergelijke samenwerkingsverbanden is wisselend, maar hoopgevend. In de
literatuur is al eerder aangedrongen op een meer verplichtende, wettelijk
opgelegde vorm van samenwerking.30 Recent hebben diverse commissies zich
uitgesproken, zij het meer in de marge van het onderwerp waarover zij
adviseerden, in de richting van regionale samenwerking. De Commissie
Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen (Commissie Oosting)
spreekt over intergemeentelijke samenwerking als wezenlijke kwaliteitsimpuls,
welke samenwerking waar nodig moet worden opgelegd/afgedwongen.31 Waar
de Commissie Oosting pleit voor het grotendeels afschaffen van specifieke
vormen van interbestuurlijk toezicht en het kabinet daaraan voor het
omgevingsrecht de voorwaarde verbindt dat de handhaving kwalitatief op orde
is, kunnen omgevingsdiensten die noodzakelijke voorwaarde vervullen. De
Gemengde commissie decentralisatievoorstellen provincies (Commissie
Lodders) komt in haar rapport `Ruimte, regie en rekenschap' tot de conclusie
dat decentralisatie van Wabo-taken van de provincies naar de gemeenten
mogelijk is op het moment dat de kwaliteit van de uitvoering geborgd is. `De
uitvoering van vergunningverlening en handhaving van verschillende
overheden in een DCMR-achtige constructie worden samengebald, als
30 A.B. Blomberg en F.C.M.A. Michiels, Handhaven met effect, Den Haag: VUGA 1997, p. 316-
317.
31 Van specifiek naar generiek, p. 77.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 60
dat de deskundigheid en kwaliteit van de uitvoering ten goede komt.'32 Er is
dus in toenemende mate sprake van een convergentie in het denken in de
richting van regionale omgevingsdiensten. Tegelijk is de aantoonbare noodzaak
van grotere, professionele handhavingsorganisaties duidelijker dan ooit: de
decentralisatie en integratie op omgevingsrechtelijk gebied enerzijds en de
grotere Europeanisering en internationalisering anderzijds vragen om regionale
omgevingsdiensten én (voor bepaalde onderwerpen) een landelijke aanpak. In
het voorgaande heeft de commissie dat met tal van argumenten aangetoond.
Er is al veel tijd verstreken waarin is vertrouwd op initiatieven van onderop. Dat
heeft wel iets, maar te weinig opgeleverd. De commissie hoopt van harte dat
decentrale besturen zich door dit rapport voelen gestimuleerd om ruim
vóórdat de wetgever hen daartoe zou verplichten en ook al vóórdat de Wabo in
werking treedt, omgevingsdiensten in de door de commissie bedoelde zin te
vormen. Maar er moet niet opnieuw alleen maar worden vertrouwd op de
goede bedoelingen. De wetgever is daarom nu aan zet om een kader te
scheppen voor de verplichte invoering in het gehele land van regionale
omgevingsdiensten. Daarnaast dient er een beperkte herschikking (overdracht
aan een landelijke organisatie als de VI) van taken en bevoegdheden te komen
en een robuustere samenwerking tussen bestuurlijke en justitiële instanties. De
tijd is er rijp voor.
32 Ruimte, regie en rekenschap, p. 38. Aan de DCMR neemt overigens, zoals reeds vermeld,
ook de provincie Zuid-Holland deel.
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 61
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 62
Bijlage
Gegevens commissieleden en secretariaat
Leden van de Commissie
drs. J.H.H. Mans (voorzitter), oud-burgemeester van Enschede
H.A. Jansen, Commissaris van politie b.d.,
prof. mr. drs. F.C.M.A. Michiels, Hoogleraar bestuursrecht, i.h.b.
handhavingsrecht, UvT
prof. dr. J. de Ridder, Hoogleraar Bestuurskunde aan de RUG
Secretariaat
H.C. Goslinga, Alons & Partners Consultancy bv
drs. D. Gillisse, Alons & Partners Consultancy bv
Ondersteuningsgroep
mr. M.G.W.M. Muiser, Ministerie van VROM
drs. M.H.M. van der Voort, VROM-Inspectie
mr. A.J. Timmerman, Ministerie van Justitie
mr. G.A. Biezeveld, Openbaar Ministerie
drs. H.A. Hamstra, IPO, Provincie Overijssel
mr. J.G.C. Hazenbosch, Provincie Utrecht
De VNG was niet in de gelegenheid deel te nemen
Geïnterviewde personen
mr. F.M. Visser, Regionale Recherche Dienst Rotterdam-Rijnmond
G. Lammers, Regionale Recherche Dienst Rotterdam-Rijnmond
mr. R.W.M. Craemer, Openbaar Ministerie
drs. O.F.J. Welling, VROM-Inspectie
R. Visser, DCMR
R. Mout, DCMR
mr. J.H.G. van den Broek, VNO-NCW
B. Hindriks, ICTU, e-Inspecties,
mr. B.E.M. Wientjes, VNO-NCW
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 63
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 64
Colofon
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving
Ontwerp
Alons & Partners Consultancy bv
Druk
Lifoka kopie & print bv, Den Haag
Aan deze publicatie kunnen geen rechten worden ontleend.
Vermenigvuldiging van informatie uit deze publicatie is toegestaan, mits deze
uitgave als bron wordt vermeld.
Juli 2008
ISBN: 978-90-9023328-4
Commissie Herziening Handhavingsstelsel VROM-regelgeving | 65