Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2070824190

Antwoorden op de schriftelijke vragen van
het Kamerlid de heer Bosma (PVV) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 30 juni 2008 kenmerk 2070824190)


1. Vraag: Heeft u kennisgenomen van het bericht "Geen enkele belemmering voor islamonderwijs"? Antwoord: Ja.


2. Vraag: Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat islamitische ideologie via lespakketten en lessen een plek krijgt in het openbaar onderwijs? Antwoord: In het artikel in de Trouw van 27 juni jl. gaat het niet om het onderwijs van de openbare school maar over islamitisch godsdienstonderwijs voor leerlingen van die school zoals er ook sprake is van bijvoorbeeld katholiek godsdienstonderwijs of humanistisch vormingsonderwijs aan kinderen van de openbare school als de ouders dat wensen. Er kan daarom niet gesproken worden over het islamonderwijs dat een plek krijgt in het openbaar onderwijs. Helaas is er over de status van het islamitisch godsdienstonderwijs op de openbare school recent de nodige verwarring ontstaan. Het artikel van 27 juni jl. heeft betrekking op het recht dat ouders van kinderen die een openbare school bezoeken in artikel 50 en 51 van de Wet op het primair onderwijs is toegekend op godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. Het gaat hier om een recht dat al tientallen jaren in de wetgeving van (opeenvolgend) het lager onderwijs en het primair onderwijs is opgenomen. Kort aangegeven gaat het om het hierna volgende: Als ouders hierom vragen moet de school aan leerlingen de ruimte bieden voor godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs d.w.z. een (eventueel verlicht en verwarmd) lokaal. In dat geval mogen van de uren besteed aan dit onderwijs maximaal 120 uur worden meegeteld voor het aantal verplichte uren onderwijs per leerling. Dit onderwijs wordt niet gegeven door leraren van de school maar door leraren daartoe aangewezen door (wat eenvoudiger gezegd) kerken, synagogen, moskeeën, en plaatselijke organisaties die zich het aanbieden van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs (in de praktijk humanistisch vormingsonderwijs) ten doel stellen. Voornoemde kerken enz. zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en zij treden op als werkgever. Voornoemd onderwijs wordt niet structureel gesubsidieerd door de rijksoverheid (zie verder het antwoord op vraag 3). Wel subsidieert de gemeente in een behoorlijk aantal gevallen. Deze doet dit dan niet als bevoegd gezag maar als locale overheid. Dit staat de gemeente vrij mits alle "richtingen" die godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs verzorgen aanspraak op deze subsidie kunnen maken.
Overigens gaat het bij het godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs meestal om protestants-christelijk godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs, In slechts 4,3 % van de gevallen betreft het islamitisch godsdienstonderwijs (Godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs. Onderzoek naar huidig lesaanbod en verwachte vraag, Research voor beleid, Leiden, 7 juni 2007).


3. Vraag: Zo ja, bent u bereid de ontwikkeling en groei van het islamonderwijs, veelal met steun van gemeentelijke subsidies, te stoppen?
Antwoord: De wet biedt, indien ouders daarom vragen, de mogelijkheid om godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan te bieden door iedere rechtspersoon die aan de voorwaarden van artikel 51 van de Wet op het primair onderwijs voldoet en de wet geldt onverkort voor een ieder. Ik ben niet voornemens de wet op dit punt te wijzigen.