Kamerbrief inzake de beleidsreactie over gezamelijke evaluatie van de eerste
fase van de Verklaring van Parijs
04-07-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Hierbij heb ik het genoegen u het syntheserapport aan te bieden van de
eerste fase van de evaluatie van de implementatie van de Verklaring
van Parijs, het Nederlandse deelrapport dat daar mede aan ten
grondslag ligt, en een beleidsreactie van mijn kant op beide
documenten.
Samenvatting
De essentie van de Verklaring van Parijs is het tot stand brengen van
betere samenwerking, waarbij veel scherper de bijdrage die hulp levert
aan de ontwikkeling van land en maatschappij vastgelegd zal kunnen
worden. Het gaat daarbij dus uiteindelijk om de resultaten die geboekt
worden in de partnerlanden. Het syntheserapport van de gezamenlijke
evaluatie van de uitvoering van de Verklaring van Parijs benoemt het
potentieel en wat er nodig is om dit ook te realiseren. Tegelijk toont
het syntheserapport bescheidenheid over bereikte resultaten in het
licht van wat allemaal nog zal moeten gebeuren. Partnerlanden en
donoren hebben zich gecommitteerd aan concrete doelstellingen en
spannen zich in om deze daadwerkelijk te behalen. Het is verheugend
dat uit het Nederlandse deelrapport blijkt dat wij er goed voorstaan.
Het syntheserapport is nog slechts een tussenstand, omdat de
Verklaring van Parijs doorloopt tot 2010. De aanbevelingen uit het
syntheserapport bieden dus de kans om onze prestaties nog vóór 2010
verder te verbeteren. Ik ben daar blij mee. Ik zal beide rapporten
gebruiken om mijn agenda, zowel voor de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking als internationaal, verder vorm te geven.
Achtergrond
Tijdens de Financing for Development Conferentie van Monterrey van
2002 stelden de bijeengekomen regeringsleiders en ministers vast dat,
om armoede te bestrijden en de in 2000 afgesproken millenniumdoelen te
bereiken, een brede inzet noodzakelijk is op het gebied van handel,
klimaat, investeringen, bestuurlijke hervormingen en hulp. Het ging
daarbij om niet alleen méér hulp, maar ook betere en meer
samenhangende hulp. Meer dan honderd ministers en andere
vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden, donorlanden en
-organisaties lieten in 2005 zien dat het hen ernst was met het
streven naar betere hulp door de " Verklaring van Parijs over
Effectiviteit van de Hulp" te ondertekenen.
De kracht van de Verklaring van Parijs is dat regeringen en
(internationale) organisaties zich verbinden aan afspraken over hòe we
de hulp beter gaan maken, inclusief meetbare doelstellingen die in
2010 behaald moeten zijn. In 2006 is de startpositie in kaart
gebracht, begin 2008 startte de eerste monitoringronde (de resultaten
worden in juli a.s. verwacht), en in 2011 volgt een laatste ronde.
Omdat de monitoring van de indicatoren slechts een deel van het beeld
geeft, is in de Verklaring van Parijs afgesproken ook te evalueren of
en hoe effectievere hulp bijdraagt aan het bereiken van de
ontwikkelingsdoelstellingen. Die evaluatie vindt plaats in twee fasen.
De eerste fase (2007-2008) kijkt naar belangrijke trends en
toepassingen gedurende de vroege implementatiefase van de Verklaring
van Parijs. Ook worden al dan niet geconstateerde gedragsveranderingen
met betrekking tot de vijf pijlers van de Verklaring van Parijs1 in
kaart gebracht, inclusief een analyse van achterliggende redenen voor
succes en falen. Het belang dat Nederland aan de Verklaring van Parijs
hecht, betekende dat Nederland graag deelnam aan de eerste fase van
onderzoek om vroegtijdig gebruik te kunnen maken van de verwachte
aanbevelingen. De tweede fase (2008 - 2010) zal analyseren of de
afspraken zijn nagekomen, of dit ook leidt tot effectievere hulp en of
dit vervolgens ook bijdraagt aan effectievere ontwikkeling. De
bevindingen hiervan zullen een input vormen voor het vierde High Level
Forum, dat in 2011 voorzien is.
Opzet van de evaluatie
Het syntheserapport presenteert een analyse van de bevindingen van
acht partnerlanden evaluaties2 en elf donorevaluaties3 (waaronder
bijgaande Nederlandse deelstudie). De Nederlandse deelstudie werd
uitgevoerd door IOB, die ook een actieve rol heeft gespeeld in de
internationale referentiegroep en de internationale management groep
die de gezamenlijke evaluatie hebben aangestuurd.
Deelname aan de evaluatie was op basis van vrijwilligheid. De landen
en donoren zijn dus niet geselecteerd op representativiteit, maar
laten in de praktijk een heel divers palet zien van verschillende
ervaringen met de uitvoering van de Verklaring van Parijs.
Belangrijkste bevindingen en conclusies van het syntheserapport
De Verklaring van Parijs is een politieke actieagenda, niet een
technische overeenkomst. Hij raakt aan de kern van kwesties van macht
en politieke economie. Soms pijnlijke stappen moeten worden gezet op
gebieden van o.a. zichtbaarheid, risico acceptatie en -beheersing,
herschikking van beslissingsbevoegdheden, grotere transparantie en
bredere maatschappelijke betrokkenheid.
1. Het is een gedeelde agenda met maar enkele verschillen in hoe
donoren en partnerlanden tegen de verklaring aankijken4. Die
verschillen zijn overigens niet onbelangrijk, terwijl ook de
plaats die verschillende partijen de Verklaring toekennen - van
bindend tot alleen richtinggevend - wisselt.
2. In alle partnerlanden is het eigenaarschap toegenomen. De
vertaling van nationaal beleid naar sectoraal beleid en
operationele programma's blijft moeilijk, en het eigenaarschap
berust vooral bij de centrale overheid.
3. Met de afstemming op het beleid van de partnerlanden gaat het de
goede kant op, maar te weinig donoren durven gebruik te maken van
landensystemen - zelfs als die systemen vrij sterk zijn. Ook
voorspelbaarheid en ontbinding van de hulp kennen te weinig
voortgang.
4. Op het gebied van harmonisatie is te weinig gebeurd na de
ondertekening van `Parijs', maar de EU gedragscode voor
werkverdeling heeft veel potentieel. De donoren zijn hiervoor
verantwoordelijk. Tegelijkertijd zijn betrokkenheid en leiderschap
van de partnerlanden bij harmonisatieprocessen van groot belang.
5. Resultaatgericht management en structuren voor het wederzijds
afleggen van rekenschap zijn nog in opbouw; toch bestaat of
gebeurt er in de praktijk al meer dan men zich bewust is. Zo toont
resultaatgericht management zich al wel op sectorniveau, maar
schiet de vertaling naar het nationale niveau nog tekort. Het komt
ook voor dat er nog onvolledige overeenstemming over indicatoren,
bronnen en gebruik van nationale systemen is, terwijl deze al wel
functioneel zijn. Een ander voorbeeld is het feit dat voor het
wederzijds afleggen van rekenschap voldoende fora bestaan, maar
dat het aspect van de `wederkerigheid' nog wel versterkt moet
worden.
Belangrijkste bevindingen van de Nederlandse deelstudie
Nederland heeft een vooraanstaande rol gespeeld in de relevante fora
(Nordic Plus, Europese Unie, OESO/DAC) om de internationale
effectiviteitsagenda vorm te geven. Het departement en de ambassades
beschikken over gekwalificeerd personeel om de Verklaring van Parijs
uit te voeren. Wel resulteert de vooralsnog hoge arbeidsintensiviteit
van de `Parijse agenda' in de huidige overgangsfase in toegenomen
werkdruk op posten. De decentralisatie en de delegatie van
bevoegdheden naar de posten wordt naar voren gebracht als een
succesfactor, omdat de posten door hun grotere autonomie effectiever
en responsiever kunnen zijn in de dialoog met de partnerlanden. Het
syntheserapport roept alle donoren hiertoe zelfs op. De benodigde
aanpassingen aan regelgeving en instrumentarium zijn doorgevoerd, staf
wordt ondersteund met gerichte opleidingen en advies, en de oprichting
van de Directie Effectiviteit en Kwaliteit (in 2005) hebben de inzet
voor grotere effectiviteit van de hulp structureel verankerd.
Er komen ook enkele knelpunten naar voren, met name op het gebied van
de thematische inputdoelstellingen, die werkverdeling en eigenaarschap
van de partnerlanden zouden bemoeilijken; de arbeidsintensiviteit van
de harmonisatie; en de zorg bij sommigen dat bepaalde (sector)kennis
in de toekomst mogelijk niet meer in voldoende mate op ambassades en
departement aanwezig zal zijn.
Commentaar
Ik ben blij met deze rapporten. Ze legitimeren de Nederlandse
beleidskeuzes en bevestigen de lijn die ik in "Een Zaak van Iedereen"
heb uitgezet. De rapporten maken duidelijk dat de Verklaring van
Parijs niet een nieuw speeltje van de donoren is. Na 50 jaar nogal
wisselende resultaten van ontwikkelingssamenwerking zijn lessen en
conclusies getrokken, die naar mijn vaste overtuiging een grote stap
voorwaarts betekenen. Het evaluatierapport spreekt terecht van een
waterscheiding. Niet zozeer de inhoud van de afspraken is nieuw: met
alle elementen werd al door verschillende koplopers - waaronder
Nederland - geëxperimenteerd of structureel gewerkt. Nieuw is dat
zoveel spelers in de wereld van de ontwikkelingssamenwerking -
partnerlanden zowel als bi- en multilaterale donoren - deze vergaande
afspraken ondertekend hebben, en nu aanspreekbaar zijn op de
uitvoering.
Daar zit dan ook voor ons allen de uitdaging: de uitvoering. Ik
constateer dat er, zelfs voor een `koploper' als Nederland, nog veel
moet gebeuren. Ik ga hieronder in op de belangrijkste aanbevelingen
uit het syntheserapport. Deze zijn natuurlijk aan alle partnerlanden
en donoren gericht, en niet altijd even relevant voor Nederland. De
conclusies die ik trek voor Nederland, zullen mede mijn inzet bepalen
voor het derde High Level Forum in Accra van 2-4 september a.s. Over
mijn inzet in dat Forum zend ik u separaat een brief.
Aanbevelingen voor de partnerlanden:
Voor eind 2008 aangeven welke stappen zij zullen ondernemen om hun
leiderschap te versterken, ook op het gebied van capaciteitsopbouw.
1. Bestaande mechanismes uitbouwen tot een permanent, transparant,
liefst wettelijk verankerd systeem voor politieke monitoring en
maatschappelijke deelname aan (de hervormingen van) het management
van de hulp.
2. Systemen ontwikkelen / aanpassen voor resultaatgericht management,
die zeker niet ingewikkeld of 100% perfect hoeven te zijn, maar
die aansluiten bij de eigen behoeften qua planning, management en
verantwoording.
Ik ondersteun deze aanbevelingen van harte. Ik zal de partnerlanden in
de voorbereiding op Accra specifiek verzoeken op deze aanbevelingen te
reageren, teneinde tot afspraken te komen, die op landenniveau door de
postmedewerkers kunnen worden opgevolgd. De ambassades zullen de
voortgang hiervan volgen, waar wenselijk opbrengen in de politieke
dialoog, en de partnerlanden indien mogelijk ondersteunen bij de
uitvoering.
Voor mij staat buiten kijf dat resultaten ook zichtbaar dienen te
worden gemaakt op transversale thema's zoals gender en milieu. Dat
stelt daarmee eisen aan resultaatsgerichte manmagementsystemen. Het is
van belang om hierop realistische wijze de aandacht op gericht te
houden.
Aanbevelingen voor de donoren:
Parlement en maatschappij informeren over voortgang tot nu toe met de
hervormingen rondom de effectiviteit van de hulp; daarbij de nadruk
leggen op de noodzaak van en plannen voor concrete veranderingen om
eigenaarschap van de partnerlanden en donorharmonisatie te versterken.
Die veranderingen moeten uiterlijk in 2010 geïmplementeerd zijn.
Deze aanbeveling neem ik - uiteraard - graag over. Door toezending van
bijgaande rapporten informeer ik u voor zover mogelijk in deze fase.
Na het High Level Forum in Accra zal ik u voorstellen doen toekomen om
in de Nederlandse ontwikkelingsamenwerking zowel eigenaarschap als
harmonisatie verder te verst erken.
1. Voor eind 2008 gedetailleerde plannen aankondigen om per 2010
voldoende beslissingsbevoegdheid te delegeren naar veldkantoren /
ambassades, met voldoende gekwalificeerd personeel en andere
benodigde middelen.
Nederland heeft de bilaterale ontwikkelingssamenwerking reeds nagenoeg
geheel gedelegeerd. Deze aanbeveling betreft derhalve andere
donorlanden die de Verklaring van Parijs hebben ondertekend. Wel ben
ik ten allen tijde bereid om onze ervaringen met delegatie van
bevoegdheden te delen met collega donoren, teneinde een bredere
toepassing van delegatie in de donorgemeenschap te bevorderen.
1. Aangeven welke concrete stappen de donoren zullen nemen om
uiterlijk in 2010 - samen met andere donoren - tijdige, volledige
en juiste informatie te verschaffen over gedane en voorziene
uitgaven, zodat die meegenomen kunnen worden in de plannings,
begrotings- en verantwoordingscycli van de partnerlanden. In dit
verband de nodige maatregelen nemen om meerjarige verplichtingen
aan te gaan of in ieder geval betrouwbare projecties.
Deze aanbeveling vind ik zeer relevant. Hoewel de Nederlandse
prestaties op dit gebied relatief gezien redelijk goed zijn, is zeker
nog een verbeterslag te maken. Ik wil in ieder geval modaliteiten
uitwerken voor het aangaan van voortrollende committeringen, met name
voor begrotingssteun en programmatische hulp. Concrete voorstellen
daartoe zullen voor eind 2008 worden uitgewerkt en aan u worden
toegezonden.
1. Tot 2010 extra financiële en personele middelen, alsmede
opleidingen beschikbaar stellen om de tijdelijk verhoogde extra
transactiekosten op te vangen, die samenhangen met de omvorming
van de programma's.
Ik heb inderdaad kunnen vaststellen dat het intensieve overleg waarmee
de nieuwe manier van samenwerken gepaard gaat in de overgangsfase
arbeidsintensief is. Er lijkt daarbij sprake van een verschuiving van
transactiekosten van partners naar donoren. De toegenomen kosten
vormen een belangrijke stimulans om op korte termijn voortgang te
maken met arbeidsverdeling, waardoor de transactiekosten voor donoren
weer omlaag gebracht kunnen worden. Aan de ambassades is uitdrukkelijk
verzocht actief samen te werken en waar nodig leiderschap te tonen om
verdere arbeidsverdeling te realiseren. Thans moet in de partnerlanden
voortgang worden geboekt. Het is daarbij overigens nadrukkelijk niet
de bedoeling dat dit een onderonsje wordt van de donoren: op zijn
minst moeten de wensen van het partnerland over welke donoren actief
blijven in een sector zwaar wegen, en bij voorkeur wordt gewerkt onder
de regie van het partnerland. Ik zal dit proces zorgvuldig blijven
monitoren, waarbij ik er ook op let dat in ieder land een op de lokale
situatie toegespitste mix van modaliteiten wordt gehanteerd, en dat de
ambassadestaf regelmatig het veld in blijft gaan voor een reality
check.
1. Financiële en technische ondersteuning beschikbaar stellen om de
partnerlanden te helpen hun eigen capaciteiten te versterken ten
behoeve van meer resultaatgerichte samenwerking.
Het is van urgent belang dat leiderschap en capaciteiten van de
partnerlanden sterker worden. Dan gaat het soms om financiële
middelen, maar vaker om een andere attitude van donoren. Het
ambassadepersoneel is de afgelopen jaren getraind in en beschikt nu
over werkkennis van (i) institutionele en organisationele versterking
en capaciteitsopbouw en (ii) het management van overheidsfinanciën. Op
veel ambassades lopen al activiteiten om de capaciteiten van de
partnerlanden te versterken zodat zij in staat zijn het leiderschap te
tonen dat zowel de donorgemeenschap als de eigen bevolking verwachten.
Daarbij wordt zoveel mogelijk gewerkt in multidonor verband, maar is
toch nog teveel sprake van alleenstaande activiteiten. Er zal door
alle partijen nog een flinke inspanning geleverd moeten worden voordat
alle activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw daadwerkelijk
passen binnen een integraal, door de ontvangende overheid aangestuurd
kader. Ik acht het van groot belang om lokale systemen ook
daadwerkelijk te gebruiken. Immers, alleen dan blijkt waar specifieke
zwakheden zitten en welke gerichte maatregelen getroffen kunnen
worden. Bovendien blijkt dan welke institutionele maatregelen nodig
zijn om de systemen niet alleen goed te gebruiken, maar ook de
meerwaarde daarvan (transparantie, verantwoording,
resultaatsgerichtheid bijvoorbeeld) te realiseren.
Weinig gebeurd op het gebied van harmonisatie?
Het syntheserapport concludeert dat op het gebied van harmonisatie te
weinig is gebeurd sinds de ondertekening van de Verklaring van Parijs,
in ieder geval in vergelijking tot de jaren ervoor. Toch is de bijna
dagelijkse ervaring van de postmedewerkers dat er sinds Parijs wel
degelijk anders en beter wordt gewerkt en gedacht in de landen waar
zij werken. Zelfs in landen als Soedan en Ethiopië , waar grenzen
zitten aan de mate waarin gebruik gemaakt kan worden van de systemen
van de overheid, wordt steeds meer samen met de overheid gewerkt in
grote sectorale programma's waarbij sprake is van een duidelijke
taakverdeling tussen donoren. Ook zijn in steeds meer landen
gezamenlijke hulpstrategieën in gebruik of in ontwikkeling.De
Gedragscode voor Complementariteit en Werkverdeling in
Ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie is voor Nederland een
van de leidraden geweest bij het opstellen van de Meerjarige
Strategische Plannen. Een begin van werkverdeling en concentratie op
sectoren is ook bij andere donoren zichtbaar.
De thematische input- en outputdoelstellingen
Het Nederlandse deelrapport noemt de thematische inputdoelstellingen
als een - door sommige ambassades opgebracht - mogelijk knelpunt voor
de werkverdeling met andere donoren en voor het eigenaarschap van het
ontvangende land. Ik zie de problematiek, maar wil voorlopig toch
vasthouden aan de input- en outputdoelstelingen. Deze reflecteren
immers internationaal overeengekomen prioriteiten, waarvoor ook onze
partners in gezamenlijkheid hebben getekend. In het deelrapport wordt
aangegeven dat weliswaar op het niveau van een individuele ambassade
inputdoelstellingen kunnen knellen, maar als over alle partnerlanden
gekeken wordt dit helemaal geen probleem hoeft te zijn. In de
individuele gevallen zie ik, vooral in een overgangsfase, ruimte voor
gedelegeerde samenwerking, juist ook als een manier om het proces van
arbeidsverdeling eenvoudiger te maken. Ik teken daarbij nadrukkelijk
aan dat ik wil vermijden dat een inputdoelstelling daadwerkelijke
arbeidsverdeling in een land in de weg staat. Om zeker te stellen dat
inputdoelstellingen de werkverdeling niet de weg staan zal ik die in
de bilaterale relatie alleen toepassen in landen waar de ambassade
reeds in die sector actief is. Ook wil ik voorkomen dat de
inputdoelstellingen ertoe leiden dat terugtrekking uit een sector op
grond van arbeidsverdeling leidt tot nieuwe activiteiten via andere
instellingen in de afgestoten sector indien die activiteiten vragen
naar betrokkenheid van de posten bij die sector. Lagere
transactiekosten kunnen zich dan immers niet manifesteren. Wel zal ik
volop gebruik blijven maken van andere mogelijkheden, zoals het
Education for All Fast Track Initiative en het bijbehorende
multi-donor trust fund, het Catalytic Fund, waarvan Nederland aan de
wieg heeft gestaan. Dit instrument geeft ons een uitgelezen
mogelijkheid biedt om (ook financieel) aan de onderwijsontwikkeling in
veel meer landen dan alleen de partnerlanden bij te dragen.
De input- en outputdoelstellingen blijven derhalve richtinggevend voor
mijn beleid en uitvoering, tenzij handhaving schadelijk blijkt voor
intensievere en betere verdeelde donorsamenwerking. Indien dat het
geval is, zal ik u daar separaat in mijn jaarverslag over rapporteren.
Behoud van (thematische) kennis en deskundigheid
De Nederlandse deelstudie noemt de zorg bij sommigen dat bepaalde
(sector)kennis in de toekomst mogelijk niet meer in voldoende mate op
ambassades en departement aanwezig zal zijn. Dit zou vooral het gevolg
zijn van een verschuiving van de aandacht naar andere, meer management
gerelateerde, aspecten. Hier is inderdaad aandacht voor nodig. Ik acht
het behoud van kennis en expertise op en vanuit sectoraal niveau van
groot belang. In het kader van de werkverdelingsprocessen zullen wij
ons soms uit sectoren terugtrekken, maar even vaak juist een
"leidende" of "actieve" donor zijn. Daar zal dan meer van ons gevraagd
worden, aangezien er minder donoren in de sector over zullen blijven
(fysiek; misschien niet financieel) en we mogelijk anderen zullen
vertegenwoordigen. Sector overstijgende processen spelen ook vanuit de
sectoren een steeds belangrijkere rol: PFM, goed bestuur, gender,
decentralisatie, human resource management, intersectorale
samenwerking, etc.. Er zal dus meer toegepaste sectorale kennis en
expertise nodig zijn.
In essentie een politieke agenda
Het syntheserapport onderschrijft mijn standpunt dat de Verklaring van
Parijs in essentie een politieke actieagenda is, niet een spoorboekje.
Ten behoeve van de effectiviteit van de hulp moeten niet alleen de
partnerlanden maar ook de donoren bereid zijn soms moeilijke punten te
accepteren, die voortvloeien uit een gelijkwaardig partnerschap. Ik
noem bijvoorbeeld:
* Een consequentie van het toenemende eigenaarschap van de
partnerlanden is dat we meer moeten vertrouwen op hun beleids- en
beheersystemen. In ruil daarvoor wil ik zelf nauwer betrokken zijn
bij de politieke dialoog, maar vooral dat de lokale
verantwoordingssystemen, zoals parlement, rekenkamers en civil
society, beter gaan werken. `Domestic accountability' wordt de
norm. Nederland zal dit via de beleidsdialoog en via concrete
activiteiten ondersteunen. Het betekent ook dat we soms meer
geduld moeten hebben, en lokale systemen de tijd geven om (eerst)
te reageren op nieuw beleid of eventuele misstanden. Op termijn
betekent dit dat de overheden van onze partnerlanden een goed
beleid hebben voor subsidies of een aangepast belastingheffings
regime voor CSO's en NGO's. Tot het zo ver is zal Nederland
flankerend beleid voeren en direct zelf vanuit de posten of via
Nederlandse of internationale NGO's lokale organisaties
ondersteunen/financieren die om het afleggen van rekenschap vragen
of die een bepaalde lobby (e.g. gender, klimaat, milieu etc.)
voeren.
* De Nederlandse inspanningen en resultaten in een land worden
minder zichtbaar. Het gaat dan om de zichtbaarheid binnen die
landen; ik blijf natuurlijk rekenschap afleggen voor behaalde
resultaten waaraan met Nederlands belastinggeld is bijgedragen,
bijvoorbeeld via de Resultatenrapportage die ik u iedere twee jaar
doe toekomen.
* Grotere voorspelbaarheid leidt tot minder flexibiliteit: onze
bijdragen zullen voor een langere periode zijn vastgelegd, en we
kunnen die niet licht terugdraaien. Ook hiervoor geldt dat een
groter vertrouwen in de lokale systemen tot een grotere
betrokkenheid bij de politieke processen zal moeten leiden.
Overigens blijft bij het niet nakomen van afspraken die
mogelijkheid natuurlijk wel bestaan.
Sterke en concrete maatregelen in Accra
Het syntheserapport geeft aan dat om `effectiviteitsmoeheid' te
voorkomen en de geloofwaardigheid van de Verklaring van Parijs te
behouden, concrete maatregelen nodig zijn om politieke betrokkenheid
te behouden bij zowel partnerlanden als donoren. Ik onderschrijf dit
volledig. Het rapport noemt ook het bestaan van `voortrekkers' als één
van de belangrijkste succesfactoren bij de implementatie van de
Verklaring van Parijs. Ik ben er trots op dat we met Nederland één van
die voortrekkers te zijn. Wij hebben hierdoor meer invloed dan ons op
basis van onze omvang als donor toe zou komen. Ik wil in en na Accra
een actieve rol blijven spelen en gericht, op bepaalde thema's, bij de
kopgroep blijven horen. Ik verwijs naar mijn voorgenomen inzet in
Accra over de wijze waarop ik hieraan vorm wil geven.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
1: Eigenaarschap (ownership); afstemming op nationaal beleid, systemen
en procedures (alignment); harmonisatie; resultaatgericht management
(management for development results); en wederzijdse rekenschap
(mutual accountability)
2: Bangladesh, Bolivia, Philipijnen, Senegal, Sri Lanka, Uganda,
Vietnam en Zuid-Afrika
3: Aziatische Ontwikkelingsbank, Australië, Denemarken, Duitsland,
Finland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Nieuw Zeeland, het Verenigd
Koninkrijk en de Verenigde Naties Ontwikkelings Groep - UNDG
4: Verschillen van inzicht zijn er over wat gebruik van landensystemen
in de weg zit; de relatieve prioriteit voor de verschillende pijlers
van Parijs; en zorg over de - in ieder geval tijdens de
transitieperiode - verhoogde transactiekosten, die vooral door de
donoren gevoeld worden.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Bijlagen
* De evaluatie | PDF, 1879 Kb
* Het rapport | PDF, 525 Kb
Ministerie van Buitenlandse Zaken