Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief inzake de ontwikkelingen met betrekking tot kindertehuizen in Bulgarije

03-07-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken

Met verwijzing naar het schriftelijke verzoek d.d. 27 juni jl. van uw Kamer een brief te sturen over de ontwikkelingen met betrekking tot kindertehuizen in Bulgarije sinds mijn bezoek aan deze lidstaat op 1 februari 2008, bericht ik u als volgt. Tevens zijn de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid De Roon (vraagnummer 2070823940, ingezonden op 26 juni 2008) en de leden Peters en Halsema (vraagnummer 2070824010, ingezonden op 27 juni 2008) hierin verwerkt.

In mijn brief van 31 maart jl. (kenmerk (DWM-228/08) is uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingen met betrekking tot kindertehuizen in Bulgarije, waaronder dat in Mogilino, het Bulgaarse beleid terzake en de geboden internationale assistentie, waaronder die vanuit Nederland. Mijn conclusie dat de Bulgaarse regering zich serieus inspant om de situatie van kinderen in tehuizen te verbeteren blijft onverminderd geldig. Er wordt wel degelijk voortgang geboekt, maar het is duidelijk dat een duurzame oplossing van deze problemen tijd vraagt: het gaat immers om het ontwikkelen van een heel nieuw model van opvang en zorg voor kinderen met speciale behoeften, terwijl de kwaliteit van de bestaande jeugdzorg eveneens verbetering behoeft. Ik heb echter vertrouwen in het samenwerkingsverband van de Bulgaarse overheid met UNICEF en Bulgaarse NGO's dat de zorg voor de kinderen boven het minimaal aanvaardbare niveau heeft gebracht.

De verantwoordelijkheid hiertoe ligt in eerste instantie bij de Bulgaarse overheid, maar het is evident dat vanuit het oogpunt van de Europese gemeenschap van waarden en normen én solidariteit, Nederland aanbiedt ervaringen en kennis te delen met dit land en de ontwikkelingen op dit terrein volgt. In dit verband vat ik ook de vraag van de leden Peters en Halsema over de toestand van kindertehuizen in Europese lidstaten op als aanmoediging om met inachtneming van nationale competenties, uitwisseling van "best practices' te bevorderen.

De door de leden aangehaalde berichten, waaronder dat in het Algemeen D agblad van 25 juni j.l., n.a.v. uitspraken van stichting `Help the Children', hebben inderdaad betrekking op het door mij bezochte weeshuis in Mogilino, maar doen onvoldoende

recht aan de gepleegde inspanningen van de Bulgaarse overheid en de belangrijke verbeteringen die reeds op dit terrein hebben plaatsgevonden. Ik begrijp dat bij een relatief kort bezoek aan het tehuis in Mogilino er weinig zichtbaar is van het werk ten behoeve van de alternatieve opvang: ook bij de in het tehuis zelf gerealiseerde verbeteringen kan ik mij voorstellen dat deze minder ver gaan en minder zichtbaar zijn dan verwacht. Dit heeft mede te maken met het feit dat deze verbeteringen met de bestaande staf en binnen een infrastructuur waarin slechts beperkt geïnvesteerd kan worden, gerealiseerd moeten worden. Het kindertehuis in Mogilino heeft immers geen toekomst als kindertehuis. Belangrijkste reden daarvoor is dat het tehuis te afgelegen ligt om op enigszins kostenefficiënte wijze een professionele opvang voor de kinderen mogelijk te maken. Dit is ook door de overheid geconstateerd.

Hoewel het voor de overheid vanuit publicitaire overwegingen voordelen gehad zou hebben om het tehuis op korte termijn te sluiten en de kinderen naar andere grootschalige tehuizen over te plaatsen, heeft de overheid - naar mijn mening terecht - gemeend dat zulks niet in het belang van de kinderen zou zijn. Derhalve is samen met UNICEF en een aantal Bulgaarse NGO's gekozen voor een dubbele strategie: aan de ene kant wordt gewerkt aan betere opvang en behandeling van de kinderen in het tehuis in Mogilino; tegelijkertijd wordt voor elk van de kinderen alternatieve opvang gezocht. Wat het eerste betreft: een team van professionals bezoekt vanuit de meest nabijgelegen grote stad, Ruse, regelmatig het tehuis en ziet toe op betere verzorging, dieet en behandeling. Er is geprobeerd contact te leggen met de ouders van de kinderen (het gaat in vrijwel alle gevallen niet om wezen maar om kinderen waarvoor de ouders niet konden of wilden zorgen). In tien gevallen is inmiddels het contact met de ouders hersteld en in drie gevallen wordt actief gewerkt aan de mogelijkheid om de kinderen weer in hun gezin te plaatsen. Voor alle kinderen zijn individuele behandelplannen opgesteld, uitgaande van de mogelijkheden van de kinderen. Deze behandelplannen dienen, behalve voor de onmiddellijke verbetering van de situatie, ook voor het bepalen welke alternatieve opvang het meest geschikt is.

Sinds mijn bezoek is voor 17 kinderen van de inmiddels nog 42 bewoners (waarvan 20 kinderen en 22 jongvolwassenen) die er in februari tijdens mijn bezoek waren alternatieve opvang gevonden. Er wordt hard gewerkt aan het opzetten van kleinschalige gezinsvervangende opvang voor de overige kinderen. Daartoe zijn overeenkomsten gesloten met de steden Sofia, Varna en Ruse. In deze steden zal het voor de kinderen mogelijk zijn om dagbehandeling in gespecialiseerde centra te volgen. Ten slotte wordt, zoals vermeld, voor drie kinderen terugplaatsing bij hun ouders onderzocht. Ook wordt nog de mogelijkheid voor plaatsing in een pleeggezin voor een beperkt aantal kinderen bekeken. De planning is dat eind dit jaar voor alle bewoners van het tehuis in Mogilino alternatieve opvang zal zijn gevonden. Er dient

wel rekening te worden gehouden met het feit dat gewerkt wordt aan nieuwe opvangtehuizen, waardoor het wellicht nog een aantal maanden langer kan duren voordat alle bewoners ook daadwerkelijk in hun nieuwe opvang geplaatst zijn.

Het tehuis in Mogilino staat niet op zich. De Bulgaarse overheid heeft besloten nog zes kindertehuizen die niet aan de normen voldoen, te sluiten en heeft hiervoor acht

miljoen leva (ruim EUR 4 miljoen) gereserveerd. Daarnaast dient ook de opvang in tehuizen die wel aan de minimumnormen voldoen, opnieuw bezien te worden. In veel

gevallen zal kleinschaliger opvang beter voor de kinderen zijn. Ook wordt bezien of meer dan voorheen gebruik gemaakt kan worden van pleegzorg, die zich nog in het

beginstadium van ontwikkeling bevindt in Bulgarije. Een belangrijke discussie is ook hoe voorkomen kan worden dat ouders hun kinderen (te) snel afstaan.

In mijn brief van 31 maart berichtte ik u over de wijze waarop internationale assistentie vorm krijgt en meer in het bijzonder over de drie concrete toezeggingen betreffende Nederlandse assistentie. Hieronder ga ik kort in op de voortgang van deze trajecten. De activiteiten zijn gericht op kennisoverdracht en capaciteitsopbouw op het terrein van de Bulgaarse jeugdzorg en samenwerking in de vorm van concrete (pilot)projecten. De Nederlandse ambassade in Sofia is nauw betrokken bij de uitwerking van de verschillende projectvoorstellen en zal toezien op de uitvoering daarvan.


1) Specifieke expertise op het terrein van de jeugdzorg

Door de Bulgaarse overheid is verzocht om trainingen ten behoeve van de staf voor het Agency for Social Assistance (ASA) - een agentschap van het Ministerie van Sociale Zaken dat verantwoordelijk is voor de jeugdzorg in Bulgarije - op centraal en lokaal niveau. Het projectvoorstel hiervoor is inmiddels goedgekeurd: de trainingen zullen in september/oktober dit jaar plaatsvinden.

Op uitnodiging van minister Rouvoet zal onderminister van Sociale Zaken mw. Hristova nog deze zomer een werkbezoek brengen aan Nederland, waarbij zij vooral kennis zal maken met de Nederlandse ervaringen op het gebied van decentralisatie en inspectie van de jeugdzorg.


2) Pilotproject van UNICEF

UNICEF assisteert de overheid door met gemeenten te werken aan het opstellen van een minimum voorzieningenniveau. Door middel van de realisatie van een in één regio gelokaliseerd pilotproject worden expertise en ervaringen opgedaan wat betreft ondersteuning voor de verbetering van de dienstverlening op decentraal niveau. E.e.a. zou moeten uitmonden in het opstellen van een regionale planning voor sociale dienstverlening. Minister Verhagen heeft uit het Mensenrechtenfonds voor de realisatie van dit project EUR 300.000,= vrijgemaakt. Het pilotproject wordt uitgevoerd in de provincie Ruse, waar ook het Mogilino weeshuis ligt. Het herziene voorstel van UNICEF is thans in beoordeling en zou in september van start kunnen gaan.


3) Kenniscentrum op het terrein van de jeugdzorg

Met Matra-projectfondsen wordt een samenwerkingsproject gefinancierd van het Nederlands Jeugd instituut en FICE, een Bulgaarse NGO. Dit betreft de oprichting van een centrum voor training, onderzoek, analyse, consultatie en onderwijs (TRACE); opbouw van expertise en ontwikkeling van diensten voor het ondersteunen van verbeteringen in het Bulgaarse onderwijs-en zorgsysteem. Voor de beoordeling van het op 13 juni j.l. ontvangen projectvoorstel van het Nederlandse Jeugdinstituut (NJi) zal een versnelde goedkeuringsprocedure worden gevolgd.

De staatssecretaris voor Europese Zaken,
Frans Timmermans

* Ministerie van Buitenlandse Zaken

* Bezuidenhoutseweg 67

* Postbus 20061

* 2500 EB Den Haag

* Tel.: 070-3 486 486

* Fax: 070-3 484 848

* Internet: www.minbuza.nl