Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1 logoocw
Tweede Kamer der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van
uli 2008
3 j DK/I&I/F/30453
Onderwerp
De documentaire en de animatiefilm
Wie over film begint, is geneigd vooral over de speelfilm te spreken. Bioscoopfilms, actrices en
filmpremières krijgen vanzelf de meeste aandacht. Maar de Nederlandse filmcultuur staat
internationaal vooral bekend vanwege onze documentaires en animatiefilms. Sinds jaar en dag kent
Nederland begaafde, kritische en nieuwsgierige documentaristen, naast creatieve, ontroerende en
vernieuwende animatoren. Zij worden geëerd met grote filmprijzen. De Nederlandse documentaire
school kent een lange traditie die terugvoert tot het werk van Joris Ivens, Herman van der Horst en
Johan van der Keuken. Het International Documentary Film Festival is toonaangevend. Ook de
animatiefilm staat bekend om zijn creativiteit en de kracht van zijn beeldtaal, al is hij bescheiden in
omvang. De Nederlandse animatiefilm kreeg na het pionierswerk van onder anderen Paul Driessen en
Marten Toonder veel aanzien in de wereld.
Nederlandse filmauteurs maken documentaires en animatiefilms met een persoonlijke kijk op de
werkelijkheid en een eigen 'cinematografisch handschrift'. Hun 'auteursfilms' onderscheiden zich van
de hoofdstroom van commerciële films. Internationale erkenning blijkt uit de selectie van Nederlandse
animatiefilms en documentaires op festivals, de filmprijzen die ze daarbij in de wacht slepen en de
aanwezigheid van Nederlandse experts in vakjuries. Kortom, de Nederlandse documentaire en de
animatiefilm kunnen zich meten aan het beste dat in de wereld gemaakt wordt.
De Tweede Kamer heeft mij gevraagd in een beleidsbrief bijzondere aandacht te schenken aan de
documentaire en de animatiefilm, mede op basis van signalen dat deze sectoren onder druk zouden
staan. Deze brief komt aan dit verzoek tegemoet. Hij beschrijft eerst de stand van zaken in de
documentaire en de animatiefilm en de marktontwikkelingen die van invloed zijn op beide sectoren.
Dan volgen de kansen en bedreigingen die daaruit voortvloeien. Vervolgens bespreek ik het beleid ten
aanzien van beide genres, inclusief concrete voornemens.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
Contactpersoon: M.C.D. Mulder, T +31-70-4124481,IPC 3300 E
blad 2/8
Stand van zaken en ontwikkelingen in de Nederlandse documentaire en de animatiefilm
De Nederlandse documentaire en animatiefilmsectoren zijn klein en sterk.1 De kwaliteit en variëteit
van Nederlandse documentaires wordt internationaal erkend. Er is een klein aantal gespecialiseerde
documentaireproducenten actief, dat een redelijke continuïteit heeft en een output van meer dan
driehonderd documentaires per jaar. Een belangrijke taak is weggelegd voor het Stimuleringsfonds
Nederlandse Culturele Omroepproducties, dat jaarlijks ongeveer zes miljoen euro aan documentaires
met culturele waarde besteedt (en enkele animatiefilms en geanimeerde videoclips). Het Fonds voor de
Nederlandse Film trekt jaarlijks zo'n drie miljoen euro uit voor de ontwikkeling, begeleiding en
realisatie van documentaires en animatiefilms. In 2008 verwacht de publieke omroep ongeveer twintig
miljoen euro aan documentaires uit te geven (incl. CoBO-fonds), waarvan 5,5 miljoen aan
onafhankelijke producenten.2 Keerzijde van het omvangrijke opdrachtgeverschap van de publieke
omroep is dat diezelfde omroep ook kritiek krijgt over rechtenkwesties, het eenzijdig vaststellen van
tarieven en soms bemoeienis met de inhoud van producties.
Ons land herbergt uitsluitend kleine animatiestudio's, en animatoren in dienst van reclamebureaus en
bedrijven op het gebied van games en nieuwe media. Een in opdracht van de animatiesector
geschreven rapport van bureau Berenschot geeft een beeld van een relatief kleine sector die onderdak
biedt aan uiteenlopende jongere en oudere creatieve animatoren. De sector staat onder druk door
allerlei snelle ontwikkelingen op het gebied van markt en technologie. Daar staat tegenover dat
technologische en culturele ontwikkelingen de animatiefilm steeds meer naar het centrum van de
beeldcultuur doen verschuiven. Bureau Berenschot spreekt in dit verband van een `momentum'.3
Ontwikkelingen op het gebied van digitalisering, commercialisering en globalisering laten zich voelen in
de gehele audiovisuele industrie, ook in de filmsector en de media. Productie, distributie en
consumptie van beeldmateriaal zijn aan forse verandering onderhevig. De documentaire en de
animatiefilm onttrekken zich niet aan deze trends.
Digitalisering
De digitale revolutie is nog lang niet uitgewoed. De audiovisuele productie verandert ingrijpend van
aard, met een steeds grotere rol voor computeranimatie. Daardoor veranderen speelfilms niet in
animaties, maar de animatietechnologie vindt wel steeds meer toepassingen. Filmmaken op zich wordt
goedkoper, dankzij de digitalisering van het gehele proces (storyboard, planning, opname,
postproductie) en de toegenomen kwaliteit van digitale apparatuur. Ook is er convergentie tussen
disciplines als film, televisie, gaming en webontwerp. Tevens is de scheidslijn tussen producenten en
consumenten minder hard geworden, met de groei van user generated content zoals Flickr en
YouTube. Filmdistributie vindt steeds meer digitaal plaats, zowel in de bioscoop als thuis, waarbij
nieuwe bemiddelaars de markt verdelen: telecommunicatiebedrijven, internet service providers en
1 Uitspraken in deze paragraaf zijn mede gebaseerd op ambtelijke gesprekken met de volgende instellingen, fondsen en
bedrijven: Beleidsgroep documentaire (met vertegenwoordigers uit diverse filmsectoren), Federatie Filmbelangen, Filmmuseum,
Holland Animation Film Festival, International Documentary Film Festival Amsterdam, Nederlands Fonds voor de Film,
Nederlands Instituut voor Animatiefilm, Nederlandse Film- en Televisie Academie, Publieke Omroep, Raad voor Cultuur,
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties, Submarine Channel.
2 Dit bedrag wordt ingezet voor reguliere documentaires, incidentele documentairereeksen (zoals In Europa en Het Verleden
van Nederland), actuele documentaires, buitenlandse documentaires en Zapp-documentaires.
3 B. Drenth en A. Verhoeven: Animatie in Nederland. Berenschot, januari 2008.
blad 3/8
andere bedrijven. Zij vinden forse concurrentie van peer to peer netwerken die films, muziek en games
gratis distribueren, vaak ongeoorloofd.
Commercialisering
De marktomstandigheden veranderen ingrijpend. In de filmsector begint het onderscheid tussen
filmtheaters en bioscopen te vervagen. De publieke omroep ondervindt concurrentie van commerciële
spelers. De videoverhuur is op zijn retour en de opvolger van de VHS band, de dvd, krijgt steeds meer
concurrentie van aanbod dat rechtstreeks via internet wordt geleverd. Gespecialiseerde winkels
hebben het moeilijk en verdwijnen. De razendsnelle ontwikkeling van het internet wordt gedreven door
een combinatie van commerciële en semi-commerciële applicaties (amazon.com, fabchannel.com,
cinema.nl), publieke dienstverlening (omroep.nl) en open innovatie, waarvan in de filmwereld de
Internet Movie Database (imdb.com) en YouTube wel de meest aansprekende zijn. En zo ontstaan er
ook nieuwe verdienmodellen. Bijvoorbeeld: films die de burger via het internet bereiken laten niet de
kijker betalen, maar de adverteerder.
Globalisering
De mondiale schaalvergroting in de film- en audiovisuele sector is onmiskenbaar. Zelfs voor de grotere
Europese landen geldt dat de thuismarkt vaak onvoldoende oplevert om de investeringen in een
filmproductie terug te verdienen. Veel van de in Europa geproduceerde films zijn co-producties. En
Europese regelgeving op het gebied van staatssteun en intellectueel eigendom heeft een groeiende
invloed op de criteria die worden gehanteerd bij de ondersteuning van de nationale filmsector.
Ondertussen staan issues van identiteit en culturele diversiteit prominent op de agenda, ook op die van
filmmakers. Er ontstaat steeds meer een mondiale of tenminste grensoverschrijdende arbeidsmarkt
die kansen biedt maar ook een bedreiging vormt voor lokaal producerende filmmakers.
Kortom, niet alleen ontstaan er nieuwe vormen van cultuurproductie, ook distributie verandert van
aard, evenals het mediagebruik van burgers. 'Convergentie' is bij dit alles het trefwoord: technologie,
netwerken en diensten voor elektronische communicatie vallen steeds meer samen. Dit proces
genereert de volgende kansen en bedreigingen voor de documentaire en de animatiefilm:
Kansen en bedreigingen voor distributie en vertoning
· Digitale distributie is doorgaans sneller en goedkoper dan de traditionele distributie met
filmkopieën en heeft ook in de documentaire zijn intrede gedaan. Toch vindt slechts een klein deel
van het Nederlandse documentaire-aanbod zijn weg naar het filmdoek. Uit de gesprekken met
stakeholders maak ik op dat ook de gesubsidieerde filmtheaters minder geneigd zijn om binnen hun
programmering ruimte vrij te maken voor documentaires. Animatiefilms komen al helemaal niet
meer op het grote scherm, behalve tijdens festivals.
· In de praktijk vormt de Nederlandse publieke omroep al jaren lang de belangrijkste vertoningsplek
voor de documentaire en de animatiefilm. Maar ook daar is de ruimte beperkt voor documentaires
die een eigenzinnig en persoonlijk verhaal vertellen en minder toegankelijk zijn voor een groot
publiek. Wat de Nederlandse animatiefilm voor kinderen betreft, deze ondervindt concurrentie van
blad 4/8
goedkoper aanbod uit het buitenland, en de autonome animatiefilm wordt überhaupt nauwelijks
vertoond op televisie.
· De digitale verspreiding van films via internet maakt het mogelijk om specifiek voor doelgroepen te
programmeren en aan de specifieke wensen van burgers te voldoen. Hierdoor kan in onze
beeldcultuur een groot en tegelijk gefragmenteerd publiek voor 'niche-genres' bereikt worden (ook
wel bekend als The Long Tail).
· Ongeoorloofd downloaden is in nichemarkten echter ook een bedreiging voor de inkomenpositie
van producenten, die de zwakste schakel in de keten vormen, aangezien zij het grootste risico
dragen.
· Nieuwe spelregels beperken directe overheidssponsoring van televisieprogramma's, teneinde de
onafhankelijkheid van de publieke media te borgen. Ze dwingen omroepen en producenten zich te
herbezinnen op de financiering van documentaire projecten.
Specifieke kansen en bedreigingen voor de animatiesector
· De technologische ontwikkelingen verschuiven de animatie als techniek naar het centrum van
beeldcultuur. Gaming is sterk in opkomst, in speelfilms worden steeds vaker visuele effecten
gebruikt en de vraag naar grotere animatieproducties doen de vraag naar creatieve animatoren
toenemen. Dit alles creëert nieuwe kansen voor deze beroepsgroep. Nieuwe technologieën leiden
er ook toe dat oude technieken geherwaardeerd worden, zoals de stop-motion animatie of de
kleianimatie.
· Er is in Nederland geen grote animatiestudio maar wel een aantal uitstekende animatoren, een
internationaal bekend festival en een nationaal en internationaal gewaardeerd instituut voor
animatiefilm.
· Al met al daagt een nieuwe horizon voor Nederlandse animatoren met hun individuele creatieve en
artistieke kracht. Want wat blijft, is de onstilbare honger naar originele ideeën, programma's,
verhalen, in één woord, naar content.
Een rol voor de overheid
Het beleid ten aanzien van de documentaire en de animatiefilm past binnen de in KUNST VAN LEVEN
beschreven kaders.4 Kort en goed combineert het cultuurbeleid van dit Kabinet een streven naar
excellentie met een bewuste publieksgerichtheid, met een open oog voor innovatie, professionalisering
en de belangen van het filmbedrijf. De rol van de overheid ten aanzien van beide cinematografische
genres hangt samen met het mediabeleid, het innovatiebeleid en het borgen van intellectueel
eigendom. Om de hier geschetste doelen van het overheidsbeleid op het gebied van de documentaire
en de animatiefilm vorm te geven, ondersteun ik een aantal organisaties, niet in de laatste plaats het
Nederlands Fonds voor de Film.
4 Kunst van leven, hoofdlijnen cultuurbeleid. Ministerie van OCW, juni 2007.
blad 5/8
Excellentie en publieksgerichtheid
· Het overheidsbeleid is gericht op een gezond filmklimaat, van productie tot vertoning, en wil
filmmakers in staat stellen naar excellente kwaliteit te streven.
· Daartoe waarborgt de overheid dat er een behoorlijk aantal documentaires gemaakt kan worden
waarbij de maker scheppingsvrijheid heeft, en die hun première in het filmtheater, het filmfestival
of de publieke omroep vinden naast een breder en gevarieerder aanbod van documentaires dat
vooral binnen het publieke omroepbestel tot stand komt.
· De overheid borgt dat een behoorlijk aantal autonome animatiefilms gemaakt kan worden en
vertoond kan worden op televisie, festivals en andere plekken naast een breed en innovatief
aanbod van studiofilms met speelfilmlengte, geanimeerde games, commercials, educatieve
animatiefilms, etc.
· Het Nederlands Fonds voor de Film ondersteunt de documentaire en de animatiefilm op de eerste
plaats ter wille van de bioscoopvertoning. De collectieve kijk- en luisterervaring op het grote doek
is immers zonder weerga en dat zal zo blijven. Bovendien genereert een bioscoopvertoning
aandacht op andere vertoningsplekken. Dat neemt niet weg dat de omvang van het publiek via
andere 'vensters' vele malen groter is, met name televisie en computer, en dat dit potentieel ook
ten volle benut moeten kunnen worden.
· Het International Documentary Film Festival Amsterdam draagt actief bij aan de internationale
positie van de Nederlandse documentaire. Een belangrijke rol speelt ook het tweejaarlijkse Holland
Animation Festival. Beide organisaties ontvangen mede hiervoor subsidie.
· Het Nederlands Instituut voor Animatiefilm vervult al jarenlang een gezichtsbepalende rol als
werkplaats voor jonge professionals en op het gebied van onderzoek, promotie en educatie.
· Tenslotte is het van belang dat filmeducatie zich niet beperkt tot de speelfilm, maar ook de
documentaire en de animatiefilm betrekt. Beide genres behoren vanzelfsprekend tot de expertise
van het Nederlands Instituut voor Filmeducatie.
Innovatie en professionalisering
· Een klassieke taak van de overheid ontstaat wanneer markten niet goed functioneren; anders
gezegd, de overheid kan partijen bij elkaar brengen die dat spontaan niet zouden doen en op die
manier maatschappelijke baten realiseren. Dit is typisch het geval bij de onafhankelijke animatie,
die kansrijke verbanden met andere creatieve bedrijfstakken zou kunnen leggen, gaming
bijvoorbeeld, en zich op die manier verder kan ontwikkelen.
· Er moet voldoende ruimte aanwezig zijn voor de ontwikkeling van nieuw talent en voor
professionalisering. Opleidingsfaciliteiten als de diverse beeldende kunst-opleidingen, de
Nederlandse Film- en Televisie Academie en de werkplaats van het Nederlands Instituut voor
blad 6/8
Animatiefilm zijn daarbij van groot belang.
Ik sta achter het advies van de Raad voor Cultuur om het Binger Filmlab een centrale rol te laten
vervullen in het begeleidings- en scholingsaanbod voor getalenteerde filmmakers met
werkervaring.
· In KUNST VAN LEVEN heb ik het culturele belang van de creatieve bedrijfstakken geagendeerd, in het
bijzonder die van de nieuwe media. Het International Film Festival Rotterdam spreekt in dit
verband van Exploding Cinema: film op het grensvlak tussen animatie, gaming en beeldende kunst;
documentaire op het kruispunt tussen realiteit en fictie.
· De mediawet bevat wettelijke quota voor onafhankelijke producenten op de publieke en
commerciële televisie, die van groot belang zijn voor de instandhouding van een contingent
professionele documentaire- en animatiefilmproducenten.
· Ook een goede benutting van intellectuele eigendomsrechten is cruciaal, waarbij het vooral gaat
om de traditionele balans tussen de belangen van rechthebbenden, gebruikers en publieke
belangen als diversiteit en, niet te vergeten, innovatie. De overheid heeft de publieke omroep
aangesproken op zijn verantwoordelijkheid dienaangaande, en de publieke omroep heeft
aangegeven deze oproep serieus te nemen.5
Concrete maatregelen voor de documentaire en de animatiefilm
Het geheel overziend kom ik tot de slotsom dat het bestaande netwerk van instellingen, subsidies en
regelingen de documentaire en de animatiefilm voldoende houvast biedt om de in deze brief
beschreven kansen te grijpen en de bedreigingen te weerstaan. Beide sectoren staan er goed voor.
Waar ontwikkelingen vanzelf verlopen, spreekt vanzelf dat de overheid gepaste afstand houdt. Toch is
het zinvol om een aantal voorspoedige ontwikkelingen te versterken. Hiervoor neem ik een aantal
concrete maatregelen, samen met betrokken partijen.
Publieke Omroep
De publieke omroep hecht aan de samenwerking met de onafhankelijke documentairesector en wil de
rijke traditie die ons land op dit punt heeft ondersteunen. In haar beleidsbrief van 9 november 20076
heeft de publieke omroep aangegeven zich nadrukkelijk te blijven inzetten voor de documentaire. Ook
verwacht de publieke omroep oude documentaires vaker te vertonen via internet (UitzendingGemist /
CultuurGemist) en het digitale themakanaal HollandDoc.7 In de prestatieovereenkomst die ik heb
gesloten formuleert de publieke omroep haar ambities voor nieuwe Nederlandse documentaires in
prime time: minimaal 125 documentaires; vijftig reportages; twintig documentaires over en uit het
buitenland en minimaal vijf nieuwe kinderdocumentaires.
5 Kamervragen met antwoord 2006-2007, nr. 1820, Tweede Kamer, 12 juni 2007.
6 Kenmerk YvdB/RB/0709/075
7 De omroepen (co)produceren tot nog toe ieder jaar echter een hoger aantal documentaires en zenden er meer uit. In 2007
zullen ruim 200 nieuwe producties worden uitgezonden, die voor een groot deel in opdracht of in coproductie zijn gemaakt. Als
aankopen en herhalingen worden meegeteld, zendt de publieke omroep op de drie open netten tussen 18u00 en 24u30 meer
dan 400 documentaires uit.
blad 7/8
Teledoc-project: zes grote documentaires op televisie
De publieke omroep heeft voorgesteld aan OCW en het Nederlands Fonds voor de Film om een serie
van zes Teledocs ontwikkelen, naar analogie van het succesvolle Telefilm-project. Pluspunten van dit
plan zijn:
· De inhoudelijke rol van de onafhankelijke documentaireproducenten, die de films gaan maken.
· De forse financiële bijdrage van de omroep, ter hoogte van 1.020.000.
· Het uitgangspunt dat er meer films ontwikkeld worden dan daadwerkelijk gemaakt. Dat betekent
dat uit de ontwikkelde plannen de zes beste gekozen worden, en dat is goed voor de kwaliteit van
de uiteindelijk gerealiseerde documentaires.
· En, niet in de laatste plaats het doel: mikken op sterke publieksdocumentaires die het vermogen
hebben een groot en divers publiek aan te spreken.
Ik zal vanaf 2009 vanuit de mediabegroting jaarlijks 600.000 in dit project bijdragen. Ik heb het
Nederlands Fonds voor de Film gevraagd mij een voorstel te doen op welke wijze binnen zijn begroting
een bedrag in de orde van 630.000 kan worden vrijgemaakt voor het Teledoc-project.
Nederlands Fonds voor de Film
In lijn met de adviezen van de Raad voor Cultuur en de aanbevelingen uit het onderzoek van het Bureau
Berenschot heeft het Nederlands Fonds voor de Film een aantal maatregelen aangekondigd voor een
grotere inzet op het gebied van de documentaire- en animatiefilm in de komende jaren. Zo zal in 2009
een intendant voor de animatiefilm worden aangesteld. Verder zal het filmfonds bij alle categorieën de
financiële maxima laten vervallen om meer flexibiliteit te creëren en bijzondere films ook met
bijzondere middelen te kunnen ondersteunen. Voor de komende jaren zal het filmfonds zich sterker
richten op animatiefilms met een lengte die kansrijk is in de bioscoop en zal sterk worden ingezet op de
productie van de eerste lange animatiefilm sinds 1983.
Ik zal het Nederlands Fonds voor de Film vragen na te gaan of de bepalingen in de subsidieregelingen
voor speelfilms voldoende toegang bieden voor de animatiefilm.
Binger Filmlab
Zoals ik al heb aangegeven, kan ik mij vinden in het advies van de Raad voor Cultuur om het Binger
Filmlab een centrale rol te laten vervullen in het begeleidings- en scholingsaanbod voor getalenteerde
filmmakers met werkervaring. Ik ondersteun de door het Nederlands Fonds voor de Film en Binger
Filmlab ingezette koers, om de kwaliteit van scripts te verbeteren. Samen met de publieke omroep zal
worden gekeken naar de mogelijkheid voor jong talent op het gebied van de documentaire en de
animatiefilm om zich te bewijzen, pilots te maken, en te oefenen met een innovatieve benadering van
beide filmgenres.
blad 8/8
Sectorinstituut voor de Film
Met het oog op de oprichting van een sectorinstituut voor de film, adviseert de Raad voor Cultuur mij
een belangrijk deel van de taken van het NIAf op te laten gaan in het sectorinstituut. De
werkplaatsfunctie zou ondergebracht moeten worden bij het Binger Filmlab. Het is niet mijn
voornemen om het NIAf te laten verhuizen naar Amsterdam maar ik zal het advies van de Raad mee
laten wegen in mijn besluitvorming over het sectorinstituut voor de film. Een mogelijk toekomstig
sectorinstituut voor de film kan de positie van de documentaire en de animatiefilm aanzienlijk
versterken, in het bijzonder bij de internationale promotie van beide genres.
Gaming en animatie
Ik zal de aansluiting tussen animatiefilmers en de gaming-industrie bevorderen. Ik ben daarbij
schatplichtig aan het advies van de Commissie Cultuurprofijt, die stelt dat cultuurproducenten zich
zouden moeten toeleggen op 'de ontwikkeling, coproductie en exploitatie van games met culturele
inhoud en kunstzinnige vormgeving'.8 Ik zal gedurende de komende drie jaar in totaal 500.000
investeren, te financieren uit mijn budget voor Cultuur en Economie. Deze bijdrage is, voor alle
duidelijkheid, bestemd voor animatoren die hun talent voor games willen inzetten. Met deze
experimentele bijdrage zal ik mij graag aansluiten bij het experiment van het Stimuleringsfonds
Nederlandse Culturele Omroepproducties en het Fonds Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst
om de culturele kwaliteit van gaming te bevorderen. Ik heb met beide fondsen afgesproken dat zij een
programma daartoe gestalte zullen geven. Het Nederlands Fonds voor de Film zal zich - op projectbasis
- aansluiten als partner bij dit programma.
Conclusie
Zowel de publieke omroep als het Nederlands Fonds voor de Film hebben het voornemen om de
documentaire en animatiefilm actief te versterken en hun investeringen te verhogen. Ik zal daar zelf
vanuit de mediabegroting aan bijdragen. Ook bij andere, in deze brief genoemde filminstellingen is het
bewustzijn groot van het belang van beide filmgenres. Zelf zal ik de bestaande samenwerking tussen
publieke omroep en documentairemakers vanuit de mediabegroting ondersteunen, evenals het
veelbelovende nieuwe initiatief van twee fondsen om gaming als culturele praktijk op de kaart te
zetten.
Ik vertrouw erop met deze maatregelen een bijdrage te leveren aan de versterking van de positie van
de documentaire- en animatiefilm.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
8 Commissie Cultuurprofijt, Meer draagvlak voor cultuur, 2008, p.28.