Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Internationalisering
in het onderwijs in
Nederland
2007
Internationalisering in het
onderwijs in Nederland 2007
Deze internationaliseringsmonitor is samengesteld onder
verantwoordelijkheid van het Europees Platform voor het
Nederlandse Onderwijs (EP), het Centrum voor Innovatie van
Opleidingen (CINOP), en de Nuffic, de Nederlandse organi-
satie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs,
in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap. De coördinatie van de internationaliseringsmoni-
tor 2007 is in handen van de Nuffic.
Nuffic
Postbus 29777
2502 LT Den Haag
T 070 42 60 260
F 070 42 60 399
I www.nuffic.nl
Hoewel de informatie in deze uitgave met de grootste zorg is
samengesteld, kan de Nuffic niet instaan voor het feit dat de
gegevens juist en/of volledig zijn. De informatie kan tussentijds
gewijzigd zijn of aangepast.
De Nuffic aanvaardt ter zake geen aansprakelijkheid. U wordt
geadviseerd om in voorkomende gevallen de juistheid van de
informatie zelf te verifiëren.
Inhoud
05 Inleiding
08 Samenvatting en trends
13 Deel I Primair en voortgezet onderwijs
18 Indicatoren primair en voortgezet onderwijs
20 Trends: Uitgaande mobiliteit
24 Trends: Inkomende mobiliteit
27 Deel II Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
29 Indicatoren beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
30 Trends: Uitgaande mobiliteit
32 Leonardo da Vinciprogramma
36
BAND-programma
36
Sectoren binnen programmamobiliteit
38 Trends: Inkomende mobiliteit
41 Deel III Hoger onderwijs
43 Indicatoren hoger onderwijs
44 Mobiliteit opgeteld
44
Uitgaande mobiliteit
46
Inkomende mobiliteit
48 Diplomamobiliteit
48
Indicatoren diplomamobiliteit
52
Trends: Uitgaande mobiliteit
56
Trends: Inkomende mobiliteit
76 Studiepuntmobiliteit
76
Indicatoren studiepuntmobiliteit
78
Trends: Uitgaande mobiliteit
84
Trends: Inkomende mobiliteit
89 Lijst met afkortingen
Inleiding
Inleiding
Zoals in voorgaande jaren, geven het Europees Deze ontwikkeling betrof ook de monitor zelf. Zo is, als eerste
Platform voor het Nederlandse Onderwijs, het aanzet tot een bredere kijk op internationalisering, de titel
veranderd naar: Internationalisering in het onderwijs in
CINOP en de Nuffic in aantallen weer hoe de Nederland. Hoewel de internationale mobiliteit van leerlingen
en studenten nog steeds het belangrijkste onderdeel van de
internationalisering van het Nederlands onderwijs monitor is, en ook in de toekomst zal blijven, komen lang-
zamerhand op reguliere basis gegevens beschikbaar van
zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld. andere aspecten van internationalisering die eveneens een
effect hebben op de doelstellingen ervan. Het gaat hierbij in dit
geval om docentenmobiliteit, om buitenlandse partnerinstel-
lingen waarmee onderwijsprojecten worden uitgevoerd en om
tweetalige opleidingen in het primair en voortgezet onderwijs,
en om actieve buitenlandse partners en docentenmobiliteit in
het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie.
Parallel aan de huidige herziening en aanscherping van het
internationaliseringsbeleid van het ministerie van OCW, is
tevens een stap gezet naar de definitie van resultaatindicato-
ren, per sector en in het geval van het hoger onderwijs, per
mobiliteitsvorm. Op basis van de trends van de afgelopen
jaren, en van internationaal vergelijkbare percentages, heeft
het ministerie een aantal streefwaarden bepaald waaraan in
2010 moet zijn voldaan. De indicatoren en streefwaarden
werden ook in de OCW-begroting opgenomen. Deze waarden
zullen, afhankelijk van de uitkomsten van de huidige beleids-
discussie, eventueel later dit jaar nog worden bijgesteld.
De monitor bestaat uit drie delen waarin de ontwikkelingen in
het primair en voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en
de volwasseneneducatie, en het hoger onderwijs onder de
loep worden genomen.
Samenvatting
en trends
Primair en voortgezet onderwijs In het primair en voortgezet onderwijs vindt de mobiliteit van Binnen de sector DGO gaan de meeste leerlingen naar het Internationaal blijft de Nederlandse positie ook wat uitgaande
7,3% van de scholen in het primair onderwijs deed in 2006-07 leerlingen en docenten voor het grootste deel plaats in de Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en België; binnen de mobiliteit betreft hiermee onveranderd onder het EU-gemid-
mee aan een internationale activiteit, gesteund door het context van de nationale programma's die worden gesponsord Agrarische sector naar het Verenigd Koninkrijk, Italië, Dene- delde, in de middenmoot. Belangrijkste bestemmingslanden in
Europees Platform. Dit was het geval voor 58,4% van de door het ministerie van OCW. Het gaat hier om de program- marken en Frankrijk; en binnen de sectoren Techniek en 2004-05 waren het Verenigd Koninkrijk en België, op afstand
scholen in het voortgezet onderwijs. Onder andere in dit kader ma's Buurlanden, Pluvo en Plato voor respectievelijk primair Economie, naar het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Spanje. gevolgd door Duitsland en de VS. Wat uitgaande diploma-
was 2,4% van de leerlingen en 1,8% van de docenten in het onderwijs, voortgezet onderwijs en docentenmobiliteit. Binnen mobiliteit betreft zijn voor het eerst gegevens over studenten
voortgezet onderwijs mobiel in 2006-07. Hiernaast bood 18% de (budgettair grotere) Europese programma's is een belang- Het feit dat de mobiliteit van bve-leerlingen sinds 2003 met met meeneembare studiefinanciering opgenomen. De vrijgave
van de scholen in het voortgezet onderwijs tweetalig onderwijs rijke rol weggelegd voor internationale schoolpartnerschappen 60% toenam, mag ons niet de ogen doen sluiten voor het feit, van deze financiële ondersteuning, sinds september 2007,
aan. In al deze gevallen was sprake van een stijging ten en voor ICT. Het gaat hier om de programma's Comenius, voor dat er in absolute aantallen nog maar heel weinig de grens veroorzaakte naast een vrij bescheiden groei in het aantal
opzichte van 2005-06. In het voortgezet onderwijs is hierbij primair en voortgezet onderwijs, en Grundtvig, voor volwas- overgaan: net 0,48% van het totaal. Uit een nulmeting in 2007 studenten dat hiervan gebruik maakte vooral een toename in
sprake van een duidelijke trend. Toename van het vroeg seneneducatie. De onderwijskundige waarde van mobiliteit en bleek overigens dat een grote groep instellingen in het het aantal landen waar men heenging (van 15 naar 54 landen).
vreemdetalenonderwijs in het primair onderwijs zorgt daar ook andere vormen van internationalisering wordt steeds beter beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie gebruikmaakt Verreweg het belangrijkste land blijft echter België (Vlaan-
voor een steeds consistentere stijgende lijn. Het laagdrempe- benut door inbedding in het leerplan. van eigen middelen voor internationale mobiliteit van studen- deren), waar bijna 65% van de studenten ging studeren.
lige eTwinning-programma, gericht op communicatie via ICT ten en docenten. Helaas wordt deze mobiliteit echter niet Ruim 700 hiervan schreven zich het afgelopen najaar in bij de
biedt hierbij ondersteuning. centraal geregistreerd. Katholieke Universiteit Leuven. Het belang van de grenslanden
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie lijkt met het voorgaande bevestigd.
Opvallend is de stabiliteit van landenkeuze, met Duitsland Het grote succesverhaal van de internationalisering binnen het
op een onbetwiste eerste plaats en Italië, met ongeveer een beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie is te vinden in Hoger onderwijs In tegenstelling tot de overige hierboven genoemde ho-
derde van het aantal leerlingen als Duitsland, op de tweede. het Leonardo da Vinciprogramma. Sinds 2003 vond meer dan Tussen 2006-07 en 2007-08 nam het percentage buitenlandse geronderwijspercentages, die werden afgeleid van registraties
Wat leerlingenmobiliteit betreft heeft Frankrijk de derde plek een verdubbeling plaats van het aantal leerlingen, docenten en studenten dat zich in Nederland inschreef toe van 6,6% naar van de nationaliteit, ontstond het gegeven van de 2,7 miljoen
van België weer ingenomen. Polen stond vorig jaar op de jonge werkenden, die dankzij dit programma naar het buiten- 6,9%. Deze groei vond vooral plaats in het wo, in het hbo is mobiele studenten uit een optelling van registraties van
vijfde plaats, terwijl Spanje tegen de verwachting in terugzakte land gingen. Deze toename vond vooral plaats tussen 2005 sinds 2005-06 sprake van een zekere stabilisatie. Wat betreft vooropleiding en/of permanente woonplaats. Hoewel deze
naar de achtste. Het aantal partnerschappen met Britse en 2006. Met het sinds 2006 gebruikte registratiesysteem is te herkomstlanden groeide het aantal Duitse studenten fors door. laatste benadering en dan vooral van mobiliteit op basis van
scholen wordt vooral beperkt omdat Britse scholen de zien dat de meeste leerlingen naar de ons omringende landen Deze groep vormt nu bijna 40% van alle buitenlandse het land waar de middelbare school werd afgemaakt de
voorkeur geven aan partnerschappen met Italië, Spanje of gaan: het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje, Frankrijk en studenten in Nederland. Met betrekking tot vakgebieden voorkeur verdient, is in de overgang naar deze benadering een
Frankrijk. De leerlingenuitwisseling is in de regel wederzijds. België. Ook docenten kiezen vaak voor het Verenigd Konink- blijken, procentueel, Landbouw in het wo en Taal & Cultuur in statistisch onduidelijke situatie ontstaan: het nationaliteitscrite-
Bij Comeniusschoolpartnerschappen is dit ook het geval voor rijk, naast Denemarken en Finland. In 2007 waren de meeste het hbo de meest internationale populatie te hebben. Inder- rium voldoet niet langer, maar de registraties op basis van met
docenten, bij nascholing (Plato en Comenius) niet. Voor deze leerlingen, bijna 70%, afkomstig uit de sector DGO (Dienstver- daad behoren de kunstacademies tot de meest internationaal name vooropleiding zijn nog lang niet overal ingevoerd. Ook
nascholing van docenten is het Verenigd Koninkrijk dan ook lening, Gezondheidszorg, Welzijn en Onderwijs), op grote georiënteerde hogeronderwijsinstellingen. In de EU scoorde Nederland kan deze data nog niet goed leveren. De registratie
de favoriete bestemming. afstand gevolgd door de sectoren Landbouw, Economie en Nederland, in het laatste peiljaar 2004-05, wat binnenkomende van het al dan niet doorlopen hebben van een Nederlandse
Techniek. diplomamobiliteit betreft met 5,2% nog steeds onder het middelbare school is min of meer vrijblijvend en bij inschrijving
gemiddelde percentage van 7,2%. De EU was in datzelfde jaar wordt niet naar het land van vooropleiding gevraagd.
In het Duits-Nederlandse BAND-project nam het aantal wat studentenmobiliteit betreft de belangrijkste regio in de
leerlinguitwisselingen af van 151, in 2006, naar 120, in 2007. wereld: 46% van de 2,7 miljoen mobiele studenten kwam naar, Wat uitgaande studiepuntmobiliteit betreft komt belangrijke
Het aantal docentbezoeken daalde van 30 naar 19. Mogelijk ging uit of was internationaal mobiel in de EU. 33% had op informatie uit het jaarlijkse ROA-onderzoek onder af-
ondervindt het BAND-programma concurrentie van het deze manier een relatie met Oost-Azië en de Pacific, 28% met gestudeerden. Uit de meest recente gegevens, over af-
Leonardo da Vinciprogramma. Ook blijkt het vinden van Noord-Amerika. gestudeerden in 2005-06, blijkt dat na een lange periode van
geschikte bedrijven in Duitsland als projectpartner moeilijk gestage afname sprake is van stabilisatie in het wo en zelfs
voor Nederlandse instellingen. De meeste leerlingen, 50%, In 2004-05 bestond iets minder belangstelling om voor een van lichte groei in het hbo. Deze groei zien we terug in de
komen uit de sector Techniek, gevolgd door de sectoren diploma naar het buitenland te gaan dan in het jaar daarvoor. meeste hbo-vakgebieden. Meer dan 50% van de af-
Economie en Landbouw. Ook de meeste docenten komen Hoewel in aantal een lichte toename valt te constateren, zakte gestudeerden van de Hotelschool in Den Haag, HAS Den
uit de sector Techniek, gevolgd door de sectoren DGO en het percentage mobiele studenten van 2,4% naar 2,3% van Bosch, Wageningen Universiteit en de Universiteit van
Economie. het totaal aantal in Nederland ingeschreven studenten. Maastricht, was internationaal mobiel gedurende de studie.
Internationaal scoorde Nederland, in het meest recente
peiljaar 1999-00, met een gemiddelde van toen bijna 30%,
net onder de top en boven het gemiddelde van de deelne-
mende landen (25%). Het is niet zeker of Nederland die positie
behouden heeft: In 2005-06 bedroeg het Nederlandse
gemiddelde minder dan 23%.
Hoewel uit het afgestudeerdenonderzoek wellicht een
kentering ten goede, naar een stijgende studiepuntmobiliteit,
waargenomen wordt, wordt dit niet bevestigd door meer
recente gegevens uit het Erasmusprogramma. Sinds 2004-05,
het jaar waarin de meeste 2005-06 afgestudeerden vermoe-
delijk mobiel waren, is namelijk sprake van een teruglopende
belangstelling zowel in aantallen studenten als in procenten.
Over het algemeen geven de cijfers van deze monitor voor de
inkomende mobiliteit een bevredigend beeld. Het aantal
buitenlandse studenten aan de Nederlandse instellingen voor
hoger onderwijs groeit. Die groei is overigens vooral te danken
aan studenten uit Duitsland. Daar staat nu een dalende
belangstelling om in het buitenland te studeren tegenover.
Dat er een discrepantie bestaat tussen inkomende en
uitgaande mobiliteit, is een normale zaak. Het Nederlandse
hoger onderwijs heeft een goede naam en de wereld is nu
eenmaal groter dan Nederland alleen. Zorgelijk is echter dat
de discrepantie groeit. Verleden jaar ging de lichte groei in
uitgaande mobiliteit nog gelijk op met de groeiende studen-
tenpopulatie, nu is er dus sprake van dalende belangstelling.
Ook in het volgend jaar gaat de Nuffic verder met haar
WilWeg-campagne om jongerejaars in een vroeg stadium voor
een buitenlandse stage of studieperiode warm te maken. Een
evaluatie van de campagne 2006-2007 geeft tal van aankno-
pingspunten voor een effectiever en indringender infor-
matievoorziening. Het is te hopen dat de recente neerwaartse
ontwikkeling nu structureel wordt gekeerd.
Deel I
Primair en
voortgezet
onderwijs
Primair en voortgezet
onderwijs
Bron: Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs
In het primair en voortgezet onderwijs (po en vo) Rol van het leerplan ook internationale contacten. Het gaat hierbij om vroeg
Internationalisering speelt ook een rol binnen het gewone vreemdetalenonderwijs binnen het primair onderwijs, waarbij
speelt internationaliseren een andere rol dan leerplan. Aardrijkskunde, geschiedenis en economie houden leerlingen al op jonge leeftijd beginnen met het op een speelse
zich sinds jaar en dag met de wereld bezig. Het talenonderwijs manier leren van een vreemde taal. Dit is een sterk groeiende
binnen het hoger onderwijs of het beroeps- is er meer en meer op gericht leerlingen in staat te stellen te groep, die nu ruim honderd scholen omvat.
communiceren met buitenlanders, een basisvoorwaarde voor Daarnaast moet het tweetalig onderwijs in het voortgezet
onderwijs. Het verblijf in het buitenland duurt internationale contacten. onderwijs worden genoemd, waarbij leerlingen ten minste de
zelden langer dan twee weken, meestal gaat Mobiliteit binnen het primair en voortgezet onderwijs is helft van de vakken in een andere taal aangeboden krijgen,
bedoeld als een aanvulling op en verrijking van de activiteiten bijna steeds het Engels. Onderzoek toont aan dat het
het om een programma van een week, binnen binnen de gewone lessen en komt zo de kwaliteit van het Nederlands daarvan geen nadeel ondervindt. In 2007 namen
onderwijs ten goede. Het hoeft geen betoog dat een uitwisse- honderd scholen hieraan deel, die samenwerken binnen een
het primair onderwijs en vmbo soms van maar ling met Frankrijk gunstig is voor het vak Frans. Een week in netwerk en een gemeenschappelijke standaard hanteren.
Frankrijk, met intensieve contacten met leeftijdgenoten Feitelijk is zo een nieuw schooltype tot stand gekomen,
enkele dagen. (anders dan bij een vakantiebezoek), betekent voor veel waarbij de leerlingen de internationale communicatietaal
leerlingen het definitief doorbreken van de taalbarrière; door vloeiend leren beheersen (`near native'), zoals vroeger het
Het volgen van (een deel van) de studie in het de schroom af te leggen en zich werkelijk van een vreemde geval was op de Latijnse en later de Franse school.
taal te gaan bedienen. Een uitwisseling gaat altijd over een Voor Frans en Duits bestaat een speciaal stimuleringspro-
buitenland is een hoogst uitzonderlijk verschijnsel. thema, dat meestal een functie vervult binnen één of meerdere gramma, omdat ook deze talen een rol blijven spelen bij
vakken. Dankzij deze internationale contacten worden internationale communicatie.
Getalsmatig van belang zijn wel de leerlingen leerlingen voorbereid op hun latere studie of beroep, waarbij
die in het kielzog van het werk van hun ouders de kans steeds groter wordt dat ze ook buiten Nederland
moeten kunnen functioneren. Docentenmobiliteit
hun schoolcarrière geheel of gedeeltelijk in het Binnen het primair en voortgezet onderwijs is de docentenmo-
biliteit kortstondig van aard, zelden langer dan twee weken,
buitenland volgen. Deze leerlingen hebben geen ICT meestal rondom een week. Het grootste deel van de mobiliteit
Internationaliseren binnen het primair en voortgezet onderwijs van docenten is een gevolg van leerlingenactiviteiten, dus als
band met een school in Nederland en vallen dan betekent dus niet altijd dat men daadwerkelijk op stap gaat. begeleiders van leerlingen of als organisatoren van een
Het grootste Europese programma voor deze onderwijs- onderwijsproject. Daardoor geven de mobiliteitscijfers van
ook buiten de hier beschreven programma's die soorten, Comenius (onderdeel van het Leven Lang Leren docenten geen beeld van de keuze van de docenten zelf.
Programma), stelt de partnerschappen tussen scholen in de Daarom is dit jaar ervoor gekozen alleen de docenten die een
door scholen in Nederland worden uitgevoerd. Europese Unie centraal. Door onderlinge contacten via ICT nascholingsprogramma in het buitenland volgen voor hun
Cijfers zijn alleen beschikbaar over activiteiten kunnen zij informatie uitwisselen, leren van elkaar en samen eigen professionalisering als indicator te gebruiken, al gaat het
onderwijsprojecten opzetten. Daarnaast bezoeken de hier om nog geen derde deel van de totale docentenmobiliteit.
die plaatsvinden in het kader van een programma docenten elkaar over en weer en vindt soms ook leerlingenuit-
wisseling plaats. Het Europese programma eTwinning is
waarvoor subsidie ontvangen wordt. Daarnaast uitsluitend gericht op ICT-contacten. Primair onderwijs
Begrijpelijk is dat internationale contacten binnen het primair
organiseren scholen zelf activiteiten als culturele onderwijs een beperkte rol spelen. De meeste scholen zijn van
Programma's gericht op de talen mening dat de kinderen te jong zijn om in schoolverband ver
reizen naar Rome en Parijs, overlevingstochten Verschillende vormen van extra talenonderwijs worden onder van huis te gaan en verblijf in een gastgezin lijkt helemaal een
internationalisering geschaard, omdat zij bij uitstek de brug te ver.
in de Ardennen en uitstapjes in de grensstreek. leerlingen voorbereiden op een internationaal gerichte Op deze algemene regel bestaan opvallende uitzonderingen.
toekomst. Daarom onderhouden deze scholen vrijwel altijd Een basisschool in Utrecht organiseerde een uitwisseling met
Ook die kunnen bijdragen aan de doelstelling voor
internationalisering.
Zweden, waarbij tien Marokkaanse meisjes bijna een week
in een gastgezin daar verbleven. Enige tientallen scholen
hebben jaarlijks een leerlingenuitwisseling met Vlaanderen
of Duitsland.
Naast de leeftijd speelt ook de regelgeving een belemmerende
rol. De aangescherpte paspoortwet maakt het, anders dan
vroeger, voor een school onmogelijk met kinderen zonder
identiteitsbewijs de grens te passeren. Vooral in de grens-
streek vormt dit een rem op contacten tussen scholen aan
weerszijden van die grens.
Voortgezet onderwijs
Dit beeld zet zich voort in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs. Uitwisseling komt pas van de grond op een
redelijke schaal vanaf de derde klas. Meer op de havo en het
vwo dan binnen het vmbo. Eigenlijk komt alleen de derde klas
van het vmbo in aanmerking voor internationale contacten. In
de onderbouw speelt het leeftijdsprobleem, de vierde klas is
examenklas. Deze derde klas van het vmbo herbergt ongeveer
108.000 leerlingen, de voor uitwisseling geschikte klassen van
havo/vwo (3,4,5 vwo en 3,4 havo) rondom 200.000. Ruim de
helft van de vo-scholen organiseerde in 2007 een leerlingen-
uitwisseling, voor één of meer groepen.
De hierna vermelde cijfers beperken zich tot de activiteiten die
plaatsvinden binnen de gesubsidieerde programma's, mogelijk
gemaakt door enerzijds de Europese Unie, anderzijds het
ministerie van OCW.
Grafiek I-01
OCW-streefwaarden primair en voortgezet
onderwijs
Bron: EP
Indicatoren primair en Primair en voortgezet onderwijs basiswaarde laatste OCW-
waarde streefwaarde
voortgezet onderwijs Percentage po-scholen met een internationale activiteit, 2006 2007 2010
met steun van het Europees Platform 5,8% 7,3% 8,0%
Percentage vo-scholen met een buitenlandse partnerinstelling
waarmee onderwijsprojecten worden uitgevoerd 57,9% 58,4% 60,0%
Primair onderwijs De indicator hieronder geeft dus wel een goed beeld van het
Leerlingen en docenten 2007 percentage docenten dat nascholing in het buitenland volgt,
In het schooljaar 2006-07 telt het primair onderwijs 6.986 maar niet van de totale mobiliteit van docenten. Percentage vo-scholen met een meerdaagse uitwisseling met
scholen met 1.549.000 leerlingen. Daarbinnen hebben in 2007 het buitenland in het kader van onderwijskundige samenwerking 2,4% 2,4% 2,5%
1.835 leerlingen deelgenomen aan een meerdaagse uitwisse- Buitenlandse partnerschappen
ling met het buitenland, voornamelijk binnen het (nationale) Van de 554 scholen voor voortgezet onderwijs heeft 58,4%,
programma Buurlanden. een of meer actieve partners in het buitenland in het kader van Percentage vo-docenten met een meerdaags studiebezoek,
867 docenten hebben deelgenomen aan een vorm van onderwijskundige samenwerking met mobiliteit. Meestal gaat in het kader van nascholing, aan het buitenland, 1,64% 1,78% 1,80%
exclusief leerlingen begeleiding
inhoudelijke nascholing in het buitenland van ongeveer een dat gepaard met leerlingenuitwisseling, soms beperkt het zich
week. Daarnaast vond er kortstondige docentenmobiliteit tot uitwisseling van docenten. Het aantal partners per school
Percentage vo-scholen met een tweetalige opleiding
plaats binnen de schoolpartnerschappen, waarbij 440 varieert sterk van 1 tot 15.
16,36% 18,05% 20,00%
leerkrachten betrokken waren, terwijl 224 leerkrachten
optraden als begeleiders van leerlingen. In totaal ging het om
1.531 leerkrachten. Iets meer dan honderd scholen bieden OCW-streefwaarden primair en voortgezet
vroeg vreemdetalenonderwijs aan. onderwijs
Deze cijfers zijn, afgezet tegen het aantal scholen, leer- Voor 2010 werden de volgende streefwaarden vastgesteld:
krachten en leerlingen, beperkt, zoals eerder is aangegeven. Grafiek I-01 OCW-streefwaarden primair en voortgezet onderwijs
Daarom is het percentage po-scholen dat betrokken is bij één
of meer van de programma's als indicator gebruikt. Het gaat
om 503 scholen, of wel 7,3% van het totaal.
Voortgezet onderwijs
In het voortgezet onderwijs gaat het om 554 scholen met
938.000 leerlingen en 83.000 leerkrachten.
Leerlingen
In 2007 hebben 21.774 leerlingen deelgenomen aan een
meerdaagse uitwisseling met het buitenland, of wel krap 2,4%
van alle leerlingen. Uitgaande van een gemiddelde school-
carrière van vijf jaar, lijkt het verantwoord te stellen dat rond
de 10 tot 12% van de leerlingen een keer deelneemt aan een
uitwisseling.
Docenten
1.477 docenten hebben deelgenomen aan een inhoudelijk
nascholingsprogramma in het buitenland of wel 1,78 % van
alle docenten. Ruim 2.000 docenten traden daarnaast op als
begeleider van leerlingen, terwijl ruim 1.800 een, in veel
gevallen kort, bezoek aflegden in het kader van een Come-
niuspartnerschap.
Grafiek I-02
Mobiliteit per programma in 2007, uitgesplitst
naar leerlingen en docenten
Bron: EP
Trends: Uitgaande
mobiliteit 1.500
25.000
LLP (po+vo) 3.399 24.152
4.899 22.350 21.99422.633
20.000 20.128 20.352 20.517 21.774 20.259
Pluvo (vo) 2.210
22.469
15.000 558
Plato 1 1.851
In het primair en voortgezet onderwijs vindt de mobiliteit van tacten, soms gaat dit gepaard met mobiliteit. Ook het 2.409
10.000
docenten en leerlingen voor het grootste deel plaats binnen de laagdrempelige programma eTwinning, gericht op communi- 1.820
Buurlanden (po) 224
nationale programma's die worden bekostigd door het catie via ICT, spreekt basisscholen aan. Hieruit komen ook 2.044
ministerie van OCW en waarvoor een bedrag van rondom 3 verdere contacten met buitenlandse scholen voort. 5.000 15 2004
miljoen euro op jaarbasis beschikbaar is. Het gaat om het Overig 2 2005
1.902 122
1.544 1.820
961 137 2006
681 572 558
laatste jaar van een subsidieperiode. Voor 2008 zal de 0 320
Leerlingen
2007
24.152
subsidieregeling aanzienlijk worden gewijzigd en worden de Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Lerarenopleidingen en Totaal
Totaal 7.806 volwasseneneducatie Docenten
verschillende programma´s samengevoegd. 31.958 Totaal
0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 35.000
Binnen de (budgettair iets grotere) Europese programma's
staan de internationale schoolpartnerschappen centraal met 1 Plato: de leerlingen/studenten zijn afkomstig van de lerarenopleiding;
een belangrijke rol voor ICT, naast de nodige mobiliteit. Deze po-docenten: 753, vo-docenten: 966, docenten lerarenopleidingen: 132.
2 Betreft: Bilateraal, Study Visits, Kans.
zijn vanaf 2007 gebundeld binnen het Europese Leven Lang
Leren Programma (LLP).
Grafiek I-03
Aantal leerlingen in het buitenland
In het voortgezet onderwijs is sprake van gestage groei. De Bron: EP
mobiliteit in het primair onderwijs laat grote schommelingen
zien. Uit de cijfers blijkt dat internationaliseren in het primair
onderwijs buiten de gewone lesactiviteiten een bescheiden 25.000 24.152
fenomeen is. 22.633
22.350 21.994 21.774
Grafiek I-02 Mobiliteit per programma in 2007, uitgesplitst naar leerlingen 20.517
20.000 20.128 20.352
en docenten
Grafiek I-03 Aantal leerlingen in het buitenland 15.000
Grafiek I-04 Aantal docenten naar het buitenland voor nascholing
10.000
De totale mobiliteit in het primair en voorgezet onderwijs is Primair onderwijs
gestegen ten opzichte van vorig jaar. Wel is voorzichtigheid op Voortgezet onderwijs
zijn plaats bij het interpreteren van de cijfers. Binnen LLP is de 5.000 Lerarenopleidingen en
subsidiesystematiek veranderd met een grotere bestedingvrij- 1.902 1.820 volwasseneneducatie
961 1.544
320 681 572 558
heid voor de scholen. Daarbij hoeven zij minder cijfermateriaal 0 Totaal
op te leveren. Het zicht op de leerlingenmobiliteit is daardoor 2004 2005 2006 2007
verminderd (vorig jaar ging het hier om 2.023 leerlingen). Vast
staat wel dat de leerlingenuitwisseling binnen zowel het Grafiek I-04
Aantal docenten naar het buitenland
primair als het voortgezet onderwijs gestegen is binnen voor nascholing
Buurlanden en Pluvo. Bij het voortgezet gaat het hierbij om de Bron: EP
voortzetting van een al jarenlange duidelijke trend.
8.000 7.806
Bij het primair onderwijs zijn de schommelingen over de jaren
5.271
veel sterker. Daarom lijkt het nog voorbarig te stellen dat hier 6.639 6.590 6.725
6.000
sprake is van een trend. Toch is de kans daarop groot. Binnen
het primair onderwijs neemt het vroeg vreemdetalenonderwijs 4.472
4.149
de laatste twee jaar sterk toe. Scholen die hiervoor kiezen, 4.000 3.985
Primair onderwijs
kiezen vaak ook voor het aangaan van internatonale con- Voortgezet onderwijs
2.000 1.735
1.445 1.531 Lerarenopleidingen en
1.209 1.138 1.115 1.004 volwasseneneducatie
706
0 Totaal
2004 2005 2006 2007
Grafiek I-05
Uitgaande mobiliteit van leerlingen en docenten,
naar schooltype in 2007, in procenten van het
totaal van 31.958
Bron: EP
60 60 58,5
50
40
30
Een toename van leerlingenmobiliteit gaat doorgaans gepaard derde van het aantal leerlingen. Vraag en aanbod tussen Italië 25 26
Primair onderwijs
met een stijging van de docentenmobiliteit, vanwege de en Nederland zijn redelijk met elkaar in evenwicht. Het land 20
Vmbo
voorbereidende bezoeken en omdat leerkrachten optreden als heeft veel te bieden, terwijl van Italiaanse kant belangstelling 10 9 10,5
6 Havo en vwo
begeleiders. De opvallende groei van de docentmobiliteit kan bestaat voor het Nederlands cultureel erfgoed (met name de 5
% 0 Lerarenopleidingen en
niet alleen daaruit worden verklaard. De belangstelling voor grote schilders). Engels is vrijwel altijd de vanzelfsprekende volwasseneneducatie
nascholing in het buitenland onder docenten neemt onmisken- communicatietaal. 2006 2007
baar toe en scholen zijn kennelijk bereid daaraan hun België en Frankrijk voeren al enkele jaren een verbeten strijd
Noot: Indicatieve, afgeronde percentages; soms is sprake van gemengde
medewerking te verlenen. om de derde plaats. In 2007 heeft Frankrijk die positie groepen leerlingen; docenten kunnen binnen diverse schooltypes werkzaam
zijn.
Grafiek I-05 Uitgaande mobiliteit van leerlingen en docenten, naar schooltype heroverd. Vijf jaar geleden nam Frankrijk nog zonder meer de
in 2007, in procenten van het totaal van 31.958 tweede plaats in, in 2006 dus de vierde. De nabijheid van Grafiek I-06
België biedt voor- en nadelen. Bij leerlingen in het voortgezet Mobiliteit van leerlingen en docenten uitgesplitst naar land van
Zoals te verwachten valt, is de verandering ten opzichte van onderwijs is het niet de meest populaire keus en België, of bestemming, 2005-2007
Bron: EP
vorig jaar minimaal. Het aandeel van het primair onderwijs beter Vlaanderen, is dan ook het enige land waar de mobiliteit
vertoont een lichte stijging, een logisch gevolg van de al vanuit het primair onderwijs de boventoon voert. Daarom is
2005 2006 2007
gememoreerde groei in deze sector. De deelname van het het opvallend dat België toch een plaats is gezakt, ondanks de Leerlingen Docenten Leerlingen Docenten Leerlingen Docenten
vmbo vertoont al jaren een bescheiden groei. groei vanuit het primair onderwijs. Land
Duitsland 7.016 1.068 7.199 961 7.374 997
Heel opmerkelijk en onmogelijk te verklaren is de terugval van
Deelname, lerarenopleiding en Italië 2.414 376 2.502 516 2.527 571
Spanje. Van de vijfde plaats tuimelde dit land naar de achtste
volwasseneneducatie Frankrijk 2.279 331 1.716 233 1.786 302
plaats, mede door samenvoeging van de Scandinavische
Het Europees Platform richt zich verder op de lerarenopleidin- landen. België 1.796 303 1.813 271 1.627 314
gen en op de volwasseneneducatie. De lerarenopleidingen zijn Polen 1.287 163 1.348 181 1.451 185
van groot belang om de internationale contacten binnen het In plaats van de vorig jaar nog voorspelde groei heeft zich Ver.Koninkrijk 912 716 836 626 1.090 751
primair en voortgezet onderwijs te bevorderen, hun deelname zelfs een forse daling in absolute zin voorgedaan. Ook voor de Finland/Noorw./Zweden 814 438 693 339 988 549
vertoont een stabiel beeld. Het streven is gericht op meer afnemende populariteit van Tsjechië/Slowakije, die geheel voor Spanje 837 213 1.326 220 977 297
groei. Bij de volwasseneneducatie gaat het om het Europese rekening komt van Tsjechië, valt geen rationele verklaring te Denemarken 1.410 235 1.243 208 938 146
programma Grundtvig (onderdeel van LLP) dat zich vooral bedenken.
Tsjechië/Slowakije 681 138 987 123 435 48
richt op de avo-sector. Het afgelopen jaar trad hier een lichte
daling op door de lang bestaande onzekerheid over LLP. Het tegenovergestelde doet zich voor bij Polen. Poolse Turkije 92 120 228 137 372 251
Grafiek I-06 Mobiliteit van leerlingen en docenten uitgesplitst naar land van scholen zijn heel actief bezig om hun contacten binnen de Hongarije 160 32 350 85 329 96
bestemming, 2005-2007 Europese Unie te versterken en heel wat Nederlandse scholen Overig EU 1.202 534
gaan daarop in. Een deel van Polen valt nog met de bus te Amerika 196
bereizen, waardoor de kosten beperkt blijven. Marokko 86 153 157
Bestemming Overig/Onbekend 2.296 2.371 2.392 2.672 3.056 2.412
Opvallend is de stabiliteit van landenkeuze, met Duitsland op De sterke positie van het Verenigd Koninkrijk wordt vooral
een onbetwiste eerste plaats. Dat is al het geval vanaf de bepaald door het rijke aanbod aan nascholingscursussen voor TOTAAL 21.994 6.590 22.633 6.725 24.152 7.806
eerste jaren van de programma's. Wel is de voorsprong van docenten. Gezien de grote belangstelling vanuit Nederland
jaar tot jaar iets geslonken, maar de laatste jaren is weer voor dit land blijft de leerlingenuitwisseling beperkt, al laat
sprake van groei in absolute zin. Het gemak waarmee deze het laatste jaar enige groei zien. Scholen uit heel Europa Noot: Indicatieve, afgeronde percentrages; soms is sprake van gemengde
uitwisseling tot stand kan komen en de lage kosten die ermee willen uitwisselen met Britse scholen vanwege de taal en dat groepen leerlingen; docenten kunnen binnen diverse schooltyps werkzaam
gepaard gaan, vormen hiervoor de verklaring. maakt ze kieskeurig. Nederland is daarbij meestal niet de zijn.
Italië heeft zich de laatste paar jaar, zonder serieuze concur- eerste keus.
rentie, genesteld op de tweede plaats, met minder dan een
Grafiek I-07
Landenkeuze 2007 bij nascholing van docenten,
los van leerlingenactiviteiten
Bron: EP
2.500
2.344
2.000
De Scandinavische landen (met Finland) laten een relatief Opvallend is de sterke positie van Marokko en Turkije.
sterkere groei zien. Voor een deel is dit ook toe te schrijven Docenten bezoeken deze landen om de begeleiding van
aan de nascholingsmogelijkheden voor docenten. Zweden en leerlingen die afkomstig zijn uit deze landen te optimaliseren
Finland gelden immers als voorbeelden voor het Nederlandse om zo hun schoolresultaten te verbeteren. Zo is de voetballer
1.500
onderwijs. Ook de leerlingenuitwisseling laat een opvallend Ibrahim Afellay zijn vroegere Majella-mavo in Utrecht (met veel
forse groei zien. Mogelijk spelen de lagere vliegtarieven daarbij contacten in Marokko) nog bijzonder erkentelijk voor de
een rol, maar het Spaanse voorbeeld laat zien dat een trend begeleiding die hij daar toen kreeg. Duitsland is zeker niet
een kort leven beschoren kan zijn. De groei van mobiliteit naar impopulair, maar van een toppositie is in deze grafiek geen
de Scandinavische landen lijkt trouwens ten koste te zijn sprake. België doet het relatief goed, voor een deel is dat te 1.000
gegaan van een land dat daarvan ook min of meer deel danken aan het centrum voor autisme in Antwerpen.
uitmaakt, Denemarken. 713
De vorig jaar ingezette groei van de op Turkije gerichte 561
mobiliteit heeft zich in 2007 voortgezet, terwijl Marokko een 500
stabiel beeld vertoont. Trends: Inkomende
245
182 162 157 145
Achter `Amerika' gaan enerzijds de Verenigde Staten en mobiliteit
66 60 53
Canada schuil, anderzijds de Nederlandse Antillen en Aruba 0
(waarop het programma Kans is gericht). Het aantal docenten Verenigd Zweden Italië Turkije Marokko Duitsland België Dene- Finland Overig, Totaal
is precies gelijk verdeeld over deze twee bestemmingen. Over de inkomende mobiliteit binnen het primair en voortgezet Koninkrijk marken
Bij nascholing blijkt het Verenigd Koninkrijk de favoriete
bestemming, zoals eerder gememoreerd. Opvallend is dat
Zweden kennelijk meer als voorbeeld wordt gezien dan
Finland. Italië heeft op het terrein van verschillende vakken
veel te bieden.
Deel II
Beroeps-
onderwijs
en volwas-
senenedu-
catie
Beroepsonderwijs en Indicatoren beroepsonderwijs
volwasseneneducatie en volwasseneneducatie
Bron: CINOP
Het met bve aangeduide onderwijsveld omvat alle Leerlingen 2007
In het schooljaar 2006-07 telt het mbo 495.610 studenten.
(opleidings)instellingen voor het beroepsonderwijs Van deze groep studenten hebben in 2007 2.359 leerlingen
een bezoek gebracht aan het buitenland in het kader van
en de volwasseneneducatie. Binnen dit veld is in programmamobiliteit binnen Leonardo da Vinci of BAND.
Voor het totaal aantal mbo-studenten betekent dit een
2007 een nulmeting uitgevoerd in het kader van het percentage van 0,48%.
Programma Internationalisering Beroepsonderwijs
om zicht te krijgen op de internationale mobiliteit Docenten 2007
Voor het schooljaar 2006-07 is er sprake van in totaal 32.870
buiten de programma's. Hier is gebleken dat een docenten. Dit komt overeen met 25.820 fte's. Van deze groep
docenten hebben in 2007 852 docenten een bezoek gebracht
grote groep instellingen gebruik maakt van eigen aan het buitenland in het kader van programmamobiliteit
binnen Leonardo da Vinci en BAND. Voor het totaal aantal
middelen ten behoeve van internationale mobiliteit mbo-docenten betekent dit een percentage van 3,3% (op
basis van fte).
van leerlingen en docenten. Deze uitwisselingen
vallen niet onder een vast registratiesysteem. Partnerschappen in het buitenland 2007
Van de 70 ROC's en AOC's in Nederland heeft 53% een of
meer actieve partners in het buitenland in het kader van
Om deze reden heeft deze rapportage betrekking programmamobiliteit in 2007. Het aantal partners per onder-
wijsinstelling varieert van 1 tot 27. Gemiddeld heeft een
op de mobiliteit die loopt via de programma's Nederlandse onderwijsinstelling 6 partners in het buitenland.
Leonardo da Vinci en het Bilateraal Austausch OCW-streefwaarden beroepsonderwijs en
Programma Nederland-Duitsland (BAND)1. volwasseneneducatie
Voor 2010 werden de volgende streefwaarden vastgesteld:
Grafiek II-01 OCW-streefwaarden beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
(zie pagina 31)
1 De aantallen genoemd voor deelnemers in 2006 en 2007, zowel voor Leonardo da Vinci als
voor BAND, zijn gebaseerd op schattingen en gecorrigeerd op basis van de verhouding
aanvraag/realisatie in voorgaande jaren.
Grafiek II-01
OCW-streefwaarden beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie
Trends: Uitgaande Bron: CINOP Diplomamobiliteit basiswaarde laatste OCW-
waarde streefwaarde
2006 2007 2010
mobiliteit Percentage mbo-studenten dat voor minimaal 2 weken
naar het buitenland vertrekt voor studie of stage, 0,44% 0,48% 0,65%
van de totale Nederlandse studentenpopulatie
Percentage docenten in de mbo-sector dat voor minimaal 1 week
naar het buitenland vertrekt, 3,47% 3,30% 3,50%
van de totale Nederlandse docentenpopulatie
Het programma Leonardo da Vinci, ingesteld door de In totaal waren er in 2007 3.257 deelnemers in de twee
Europese Commissie, richt zich op het bevorderen van mobiliteitsprogramma's. Leonardo da Vinci heeft een veel Aantal actieve partners
innovatie en van de disseminatie van ervaringen in het grotere omvang dan BAND. (bedrijven, onderwijsinstellingen) in het buitenland * 520 550
beroepsonderwijs. Voor dit programma was in 2007 Grafiek II-04 Proportionele deelname leerlingen aan bve
2.905.557,- beschikbaar voor leerlingen, 901.851,- mobiliteitsprogramma's, 2003-2007
voor docenten en 371.752,- voor jonge werkenden. Percentage van de Nederlandse onderwijsinstellingen
Wederom is er sprake van een flinke budgetverhoging Het aantal leerlingen dat binnen een programma deelneemt (ROC en AOC tezamen) met een actieve buitenlandse partner * 53% 58%
ten opzichte van voorafgaande jaren. aan internationale mobiliteit is in 2007 2.359. Het gaat echter
In vergelijking met 2006 is er sprake van een toename nog steeds om een klein percentage van het totaal aantal
van ruim een derde van de budgetten. leerlingen in het bve-veld (0,48%). In vergelijking met andere Noot: Indicatoren internationalisering mbo in het kader van mobiliteitsprogramma's Leonardo da Vinci en BAND.
* Niet eerder onderzocht.
landen zit Nederland in de middenmoot.
Het Bilateraal Austausch Programma Nederland-Duitsland Grafiek II-02
Beschikbare budgetten binnen Leonardo da Vinci
(BAND) is ingesteld door het ministerie van OCW in samen- in 2007
werking met het Duitse ministerie. Dit programma heeft als Bron: CINOP
doel instellingen in het beroepsonderwijs een impuls te geven 4.500.000
om bilaterale uitwisseling als vast onderdeel van de beroeps- 4.000.000
opleiding te ontwikkelen en internationale samenwerking een
3.500.000
structurele basis te geven.
3.000.000
De doelstellingen van de uitwisselingsprojecten zijn: 2.500.000
> verbetering van vakinhoudelijke vaardigheden, sleutel- 2.000.000
kwalificaties en talenkennis; 1.500.000
Leerlingen
> bijdragen aan internationale samenwerking binnen het 1.000.000
Docenten
beroepsonderwijs; 500.000 Jonge werkenden
> stimuleren van tolerantie en openheid. 0 1.296.380 305.053 124.011 1.725.444 1.365.591 466.299 233.149 2.065.039 1.670.616 661.016 87.493 2.419.125 1.948.730 665.420 276.020 2.890.170 2.905.557 901.851 371.752 4.179.160 Totaal beschikbare bedrag
2003 2004 2005 2006 2007*
Het ministerie van OCW heeft in 2007 aan dit programma een * Voorlopig beschikbare bedrag i.v.m. restbedragen.
budget van 150.000,- toegekend. Het ministerie van LNV Grafiek II-03 Grafiek II-04
heeft dit aangevuld met 39.750,-. In totaal was er voor de Aantal deelnemers Leonardo da Vinci en BAND, Proportionele deelname leerlingen aan bve
deelnemers aan de door CINOP beheerde mobiliteitsprogram- in 2007 mobiliteitsprogramma's, 2003-2007
Bron: CINOP Bron: CINOP
ma's een bedrag van 4.368.910,- beschikbaar. 0,6%
Grafiek II-02 Beschikbare budgetten binnen Leonardo da Vinci in 2007 2.239 0,55%
2.000
0,5%
Voor het BAND-programma zijn de beschikbare middelen 0,48%
1.750
gelijk gebleven. Voor het Leonardo da Vinciprogramma zijn 0,44%
met ingang van het Leven Lang Leren Programma de 1.500 0,4%
budgetten fors toegenomen voor internationale mobiliteit. 0,34%
1.250 0,33%
0,3%
1.000 3
Deelname aan mobiliteitsprogramma's 83
0,2%
De twee mobiliteitsprogramma's voor het bve-veld zijn 750
Leonardo da Vinci en BAND. 2003
500
Grafiek II-03 Aantal deelnemers Leonardo da Vinci en BAND, 2007 0,1% 2004
250 2005
---
12 2006*
42 0
0 19 0,0% 2007*
Leonardo da Vinci BAND % deelname
* Aantallen berusten op schattingen.
Leerlingen Docenten Jonge werkenden
Grafiek II-05 Grafiek II-06
Aantal projecten Leonardo da Vinci, 2003-2007 Aantal deelnemers Leonardo da Vinci, 2003-2007
Bron: CINOP Bron: CINOP
35 34
2.239
2.200
30 2.117
28 2.000
27
Leonardo da Vinciprogramma 1.800
23 1.600
21 21 1.497
19 1.400
18
17 17 1.200 1.175
Aantal projecten Leerlingen 15 1.054
14 1.000 7
In 2007 zijn in totaal 56 projecten toegekend in het kader van 3 83
800 77 8
2003 69
Leonardo da Vinci, waarvan 34 projecten voor leerlingen, 17 Aantallen 600
2004 3
voor docenten en 5 voor jonge werkenden. Dit waren 23 7
Wat het aantal leerlingen betreft, zet de trend die in 2003 is 9 41
5 2005 400 31
innovatieve en 11 kleine projecten. Ten opzichte van 2006 is ingezet door. Het aantal leerlingen dat deelneemt aan de 3
2 2006* 200
1 1
er, met uitzondering van de projecten voor docenten, sprake 53 42
projecten neemt nog steeds toe. Voor 2007 is er sprake van 0 2007* 0 15 24 21
van een forse toename: van 25% wat betreft de projecten voor een toename van 5,8% ten opzichte van 2006. Ten opzichte Leerlingen Docenten Jonge werkenden 2003 2004 2005 2006 2007*
leerlingen en van 66% wat betreft de projecten voor jonge van 2003 is er sprake van een toename van 112%. * Inschatting. Leerlingen Docenten Jonge werkenden
werkenden.
Het aantal projecten voor leerlingen is toegenomen, terwijl het * Inschatting.
Op 2006 na, waarin een lichte daling van het aantal projecten gemiddeld aantal deelnemers per project licht is gedaald. De
te constateren is, is er over de afgelopen 5 jaar sprake van een trend dat meerdere onderwijsinstellingen gezamenlijk één
stijgende lijn. Het aantal projecten is in 2007 met 60% project aanvragen zet ook in 2007 door. Naast onderwijsin- Grafiek II-07
Aantal leerlingen per bestemmingsland in
gestegen ten opzichte van 2003. De grootste stijging over stellingen wordt een aantal aanvragen ingediend door Leonardo da Vinci en BAND, 2007
deze periode is te danken aan de toename van het aantal arbeidsorganisaties of samenwerkingsverbanden van Bron: CINOP
projecten voor leerlingen en jonge werkenden. onderwijsinstellingen. Dit betreft 12,5% van het totaal aantal
Het aantal projecten voor docenten geeft een constant beeld toegekende aanvragen.
over de afgelopen 5 jaar. Gemiddeld ligt het subsidiebedrag in 2007 per leerling rond de Verenigd Koninkrijk 315
Grafiek II-05 Aantal projecten Leonardo da Vinci, 2003-2007 1300,-. Dit bedrag ligt een kleine 400,- hoger dan het Duitsland 290
gemiddelde bedrag per leerling in 2006. Er zit een ruime Spanje 192
variatie in de duur dat leerlingen naar het buitenland gaan. Frankrijk 185
Aantal deelnemers België 158
Veel leerlingen gaan drie tot vier weken, dan wel rond de drie Portugal 110
Naast de gegevens over het aantal projecten zijn ook ge- maanden. Een enkele deelnemer gaat zes maanden of langer. Finland 103
gevens bekend over het aantal deelnemers voor de drie Italië 88
doelgroepen: leerlingen, docenten en jonge werkenden. Zweden 65
Grafiek II-06 Aantal deelnemers Leonardo da Vinci, 2003-2007 Bestemmingslanden Denemarken 60
Sinds 2006 wordt er gebruik gemaakt van een ander registra- Turkije 51
tiesysteem binnen Leonardo da Vinci dat tevens gekoppeld is Ierland 33
aan Europass. Op basis van deze registratie is te zien dat, Noorwegen 33
zoals het afgelopen jaar, ook in 2007 het grootste deel van de Roemenië 27
leerlingen naar de ons omringende landen, Verenigd Konink- Oostenrijk 20
rijk, Duitsland, Spanje, Frankrijk en België is gegaan. Redenen Griekenland 18
hiervoor zijn dat het dicht bij huis is, de taal bekend is (met Hongarije 18
name Engels en Duits) en de cultuurverschillen relatief klein zijn. Malta 18
Cyprus 17
Grafiek II-07 Aantal leerlingen per bestemmingsland in
Estland 14
Leonardo da Vinci en BAND, 2007 Bulgarije 10
Tsjechië 9
Litouwen 6
Polen 5
Slovenië 5
IJsland 1
Luxemburg 1
0 50 100 150 200 250 300 350
Aantal leerlingen
Noot: Verdeling op basis van daadwerkelijke geregistreerde BPV-plaatsen.
Docenten Sinds de deelname van Turkije in 2005 aan het Leonardo da
Vinciprogramma, wordt dit land ook veelvuldig bezocht door
Aantallen docenten van Nederlandse onderwijsinstellingen.
Zoals eerder opgemerkt, geeft het aantal projecten voor docen-
ten een constant beeld over de afgelopen vijf jaar. Het aantal Verder schommelt het percentage projecten per land elk jaar.
docenten dat in het kader van Leonardo da Vinci naar het Landen die in het ene jaar veelvuldig bezocht worden door
buitenland ging is aanzienlijk toegenomen in 2007. In 2006 ging docenten, worden het daarop volgende jaar veel minder
het om 698 docenten, in 2007 waren het er 833, wat overeen- bezocht of andersom.
komt met een toename van een kleine 19%. Ten opzichte van
2003 is er sprake van een toename van 161%. Dit betekent dat
hoewel het aantal projecten min of meer gelijk bleef, per project Jonge werkenden
het aantal deelnemende docenten gemiddeld is toegenomen. De
tendens is dat meerdere instellingen gezamenlijk een projectaan- Aantallen
vraag indienen. Het aantal jonge werkenden dat deelneemt aan het Leonardo
da Vinciprogramma is in 2007 licht gedaald ten opzichte van
Binnen het beleid van het Leonardo da Vinciprogramma 2006. 42 deelnemers participeerden in vijf projecten.
vormen de docenten een prioriteit. Subsidies zijn toegenomen
en er zijn succesvolle ervaringen opgedaan in de afgelopen
jaren. Sinds 2001 is het voor docenten mogelijk om voor één
week naar het buitenland te gaan. Vroeger was het alleen Bestemmingslanden
mogelijk dit voor een periode van minimaal twee weken te Er zijn voor 2007 nauwelijks gegevens bekend over de landen
doen. Scholen kunnen nu makkelijker inspringen op de waar jonge werkenden naartoe zijn gegaan in het kader van
afwezigheid van een docent gedurende één week en oplossin- het Leonardo da Vinciprogramma. Uit de op dit moment
gen vinden voor lessenuitval of het laten overnemen van beschikbare informatie blijkt dat Duitsland het meest bezochte
taken. Gemiddeld ligt het subsidiebedrag per docent in 2007 land is voor deze doelgroep.
op 1.083,-. Dit bedrag ligt een kleine 130,- hoger dan het
gemiddelde bedrag per docent in 2006.
Bestemmingslanden
Voor 2007 zijn nog nauwelijks cijfers beschikbaar met
betrekking tot de bestemmingslanden van docenten. Van
slechts 10% van hen is nu het land geregistreerd zodat hier
geen definitieve uitspraken over gedaan kunnen worden.
Voor docenten is het Verenigd Koninkrijk al jaren een veel
gekozen bestemming binnen Leonardo da Vinciprojecten.
Uit voorgaande jaren is gebleken dat ook landen als Dene-
marken en Finland veelvoorkomende bestemmingslanden zijn.
Een mogelijke verklaring is dat deze landen een goede
reputatie hebben op het gebied van beroepsonderwijs.
Grafiek II-08 Grafiek II-09
Aantal projecten per soort activiteit in BAND, 2003-2007 Aantal leerlingen en docenten in BAND projecten,
Bron: CINOP 2003-2007
Bron: CINOP
Sectoren binnen Leerlingenuitwisseling
Voorbereidend bezoek
BAND-programma programmamobiliteit Gastdocentschap 213
20 20 210 Leerlingen
19 196 Docenten
18 182 182
Aantal projecten 16 16 16
Verdeling sectoren over de programma's 16 168
15 15 154 151
In 2007 zijn vanuit OCW veertien projecten en vanuit LNV twee Binnen de programma's Leonardo da Vinci en BAND vindt een 14 140
projecten goedgekeurd voor leerlingenuitwisselingen, samen registratie plaats van de sector waarbinnen leerlingen en 12 126 125 120
zestien projecten binnen deze doelgroep. Vanuit OCW zijn vijf docenten op stage gaan. Aangaande jonge werkenden zijn er 112
10 10
98
en vanuit LNV één project(en) goedgekeurd voor voorberei- voor 2007 nauwelijks gegevens bekend over de sectoren 8 8 84
dende bezoeken in het kader van leerlingenuitwisselingen of waarin deze doelgroep werkervaring opdoet. 70
6 6
ter oriëntatie van nieuwe partnerschappen. In 2007 is voor het 56
eerst in drie jaar een project voor Gastdocentschappen 4 42
3 3 34 30
28 26
toegekend. Ten opzichte van 2006 is er een kleine afname van Leonardo da Vinci 2 22 19
1 14
het aantal projecten. Naast de reguliere projecten zijn in 2007 In het kader van het Leonardo da Vinciprogramma ging de 0 0 0 0
ook twee Voorbeeldprojecten toegekend. Binnen deze langer grootste groep leerlingen in 2007 stage lopen in de sector 2003 2004 2005 2006 2007* 2003 2004 2005 2006 2007*
lopende projecten worden bilateraal opleidingsinhouden op Dienstverlening, Gezondheidszorg, Welzijn en Onderwijs
elkaar afgestemd. OCW en LNV hebben ieder een project (DGO). Opmerkelijk is de relatief lage deelname binnen de * Inschatting. * Inschatting.
gefinancierd. sectoren Economie en Techniek aan dit programma.
Grafiek II-08 Aantal projecten per soort activiteit in BAND, 2003-2007
Ook voor de doelgroep docenten geldt dat de sector DGO
veruit het populairst is.
Aantal deelnemers: leerlingen en docenten Grafiek II-10 Percentage leerlingen en docenten per sector in Grafiek II-10 Grafiek II-11
Het aantal leerlingen dat in 2007 in het kader van BAND naar Leonardo da Vinci, 2007 Percentage leerlingen en docenten per sector in Percentage leerlingen en docenten per sector
Leonardo da Vinci, 2007* in BAND, 2007
Duitsland is gegaan is licht afgenomen ten opzichte van 2006. Bron: CINOP Bron: CINOP
Dit kan te maken hebben met het feit dat in het kader van het
nieuwe Leven Lang Leren Programma, waaronder Leonardo BAND
da Vinci valt, meer financiering beschikbaar is voor de Voor projecten op het gebied van leerlingenuitwisseling en
deelnemers aan dit programma. Wellicht zijn om diezelfde docenten is te zien hoe deze verdeeld zijn over de sectoren.
reden ook de aantallen docenten in BAND omlaag gegaan. Het programma BAND geeft een tegenovergesteld beeld van Leerlingen Leerlingen
Docenten Docenten
Binnen het vernieuwde Leonardo da Vinciprogramma is nu de situatie in het Leonardo da Vinciprogramma. In 2007 heeft
namelijk tevens de financiering van voorbereidende bezoeken de grootste groep leerlingen stage gelopen in de sector
voor docenten en medewerkers opgenomen. Dit kan ook Techniek. De sectoren Economie en Landbouw staan op de 37% 42% 31% 3%
10% 2% 2% 86%
invloed hebben op de keuze voor een mobiliteitsprogramma. tweede en derde plaats wat betreft de belangstelling van
leerlingen. Opmerkelijk is de lage deelname binnen de sector 19% 10% 6% 69% 22% 26% 50%
Een andere belangrijke factor is het bilaterale karakter van het Dienstverlening, Gezondheidszorg, Welzijn en Onderwijs
programma. Deelnemers in Duitsland komen uit het duale (DGO) aan dit programma. Landbouw Economie Techniek DGO Landbouw Economie Techniek DGO
leer-werksysteem, dat wil zeggen dat de deelnemers uit
bedrijven komen. Het vinden van geschikte bedrijven in Aangaande docentenmobiliteit zijn voornamelijk docenten van * Inschatting. * Inschatting.
Duitsland als partner in een project blijkt voor de Nederlandse de sectoren Economie en Techniek naar Duitsland gegaan
instellingen in de praktijk lastig te zijn. voor een voorbereidend bezoek of gastdocentschap.
Grafiek II-09 Aantal leerlingen en docenten in BAND-projecten, 2003-2007 Grafiek II-11 Percentage leerlingen en docenten per sector in BAND, 2007
Grafiek II-12 Grafiek II-13
Top 5 bestemmingen voor leerlingen in de sector DGO Top 5 bestemmingslanden voor leerlingen in de
Bron: CINOP Agrarische sector
Trends: Inkomende Bron: CINOP
mobiliteit 15%
23%
36%
42%
14%
Bestemmingslanden leerlingen binnen sectoren Inkomende mobiliteit in het bve-veld wordt alleen gemonitord
Sector Dienstverlening, gezondheidszorg en onderwijs in het kader van het BAND-programma en is gebaseerd op 9%
Binnen de sector Dienstverlening, Gezondheidszorg en wederzijdse mobiliteit. Voor elk project zijn er één Duitse
Onderwijs (DGO) is het Verenigd Koninkrijk (15%) het meest partner en één Nederlandse partner en het gaat dan om
bezochte land voor een verblijf in het kader van de ongeveer evenveel inkomende als uitgaande leerlingen en 13% 9%
beroepsopleiding. Frankrijk (14%), Spanje (13%) en België docenten. 9%
8% 9%
(13%) hebben ongeveer een gelijk aandeel als bestemmings- 13%
land. Naast Duitsland (9%) ontvangen ook Portugal en Finland Voor Leonardo da Vinciprogramma's wordt inkomende Percentage van totaal Percentage van totaal
een relatief grote groep deelnemers in deze sector. mobiliteit niet centraal geregistreerd. Er zijn wel plannen om in Verenigd Koninkrijk Verenigd Koninkrijk
Grafiek II-12 Top 5 bestemmingen voor leerlingen in de sector DGO de toekomst een gezamenlijke database voor heel Europa op Frankrijk Italië
te stellen. Spanje Frankrijk
Agrarische sector België Denemarken
Binnen de agrarische sector wordt het Verenigd Koninkrijk In de studie `Impact of the Leonardo da Vinci participants' Duitsland België
(23%) veruit het meest bezocht in het kader van internationale uitgevoerd door WSF in 2007, komt naar voren dat 2% van Overig Overig
mobiliteit binnen het Leonardo da Vinciprogramma. Daarnaast het totale aantal deelnemers uit de 33 deelnemende landen
hebben Italië (9%), Frankrijk (9%), Denemarken (9%) en België naar Nederland gaat voor een verblijf in het kader van een
(8%) ongeveer een gelijk aandeel binnen de Agrarische sector. Leonardo da Vinciproject.
Binnen de overige 43% worden voornamelijk Spanje, Portugal Grafiek II-14 Grafiek II-15
en Duitsland bezocht. Top 5 bestemmingslanden voor leerlingen in de Top 5 bestemmingen voor leerlingen in de sector
Grafiek II-13 Top 5 bestemmingslanden voor leerlingen in de sector Techniek Economie
Bron: CINOP Bron: CINOP
Agrarische sector
15%
Sector Techniek 17%
Ook binnen de sector Techniek is het Verenigd Koninkrijk 39%
(17%) het meest bezochte land in 2007. Ook gaan hier relatief 6% 35%
veel deelnemers naar Duitsland (14%). Spanje (11%),
Denemarken (10%) en Belgie (9%) ontvangen ongeveer een
14%
gelijk aantal deelnemers voor een werkervaring in het kader 10%
van hun beroepsopleiding. Naast de vijf meest bezochte
landen wordt een groot aantal landen in ongeveer gelijke mate
bezocht.
11%
Grafiek II-14 Top 5 bestemmingslanden voor leerlingen in de sector Techniek 15%
9% 19%
Sector Economie 10%
Ruim een derde van de deelnemers die in het buitenland werk- Percentage van totaal Percentage van totaal
ervaring opdoen binnen het Leonardo da Viniprogramma gaat Verenigd Koninkrijk Verenigd Koninkrijk
naar het Verenigd Koninkrijk (35%). Duitsland (19%) en Spanje Duitsland Duitsland
(15%) staan duidelijk op de respectievelijk tweede en derde Spanje Spanje
plaats. Ierland (10%) en België (6%) hebben een kleiner Denemarken Ierland
aandeel in deze top 5. België België
Grafiek II-15 Top 5 bestemmingen voor leerlingen in de sector Economie Overig Overig
Deel III
Hoger
onderwijs
Indicatoren
Hoger onderwijs hoger onderwijs
Bron: Nuffic
Dit hoofdstuk bevat een overzicht van de Hoewel de programma's op zich van groot belang zijn ter Het Nederlandse hoger onderwijs kent drie typen onderwijs-
stimulering van mobiliteit, geeft de door programma's instellingen: bekostigde, aangewezen en particuliere instellingen.
studentenmobiliteit in het hoger onderwijs. beheerde mobiliteit maar beperkt inzicht in de trends zoals die
zich in werkelijkheid in het hoger onderwijs voordoen. Om Bekostigde instellingen krijgen hun geld van het ministerie van
De structuur van het hoofdstuk is als volgt: na deze reden werd besloten om dit jaar, wat hoger onderwijs OCW. In 2007 waren er 41 instellingen voor hoger beroeps-
betreft, geen apart hoofdstuk aan programmamobiliteit te onderwijs (hbo) met 373.532 studenten, 13 instellingen voor
algemene indicatoren hoger onderwijs wordt wijden. wetenschappelijk onderwijs (wo) met 211.446 studenten, en
eerst een inschatting gegeven van de totale de Open Universiteit.
Waar programmamobiliteit wel tot beter inzicht leidt ten
uitgaande en inkomende mobiliteit. In het hoger aanzien van diploma- en studiepuntmobiliteit in meer brede Met uitzondering van de Open Universiteit gaat dit deel van de
zin, zal er uiteraard in het betreffende kader naar worden monitor vooral over mobiliteit in het bekostigd hoger onder-
onderwijs is sprake van drie soorten mobiliteit. verwezen. Dit is met name het geval bij het Erasmusprogram- wijs. Het betreft het reguliere hoger onderwijs, en vanwege de
ma (tegenwoordig onderdeel van het Europese Leven Lang bekostiging worden hiervan de meeste gegevens centraal
Bij diplomamobiliteit richt de student zich op het Leren Programma). geregistreerd en regelmatig geactualiseerd. Voor indicatoren
diplomamobiliteit en indicatoren studiepuntmobiliteit wordt
voltooien van een studie in het buitenland en Per mobiliteitsvorm wordt eerst stilgestaan bij vormspecifieke verwezen naar de respectievelijke hoofdstukken.
indicatoren en OCW-streefwaarden. Bij de trendbeschrijving
op het behalen van een diploma, of graad. wordt vervolgens steeds onderscheid gemaakt tussen
uitgaande en inkomende mobiliteit, en wordt een aantal
Bij studiepuntmobiliteit gaat het erom in het kader aspecten hiervan, uitgelicht.
van de studie thuis studiepunten te behalen in
het buitenland. Dit gebeurt meestal door het
volgen van een deelstudie of door het doen van
een stage. De overheid, de Europese Commissie,
de Verenigde Naties, buitenlandse overheden,
hogeronderwijsinstellingen en tal van particuliere
organisaties hebben programma's gestart om de
internationale mobiliteit van studenten en staf te
stimuleren en te ondersteunen. De resulterende
mobiliteit wordt ook wel programmamobiliteit
genoemd.
Grafiek III-01
Nederlandse studenten in het buitenland, per land, 2004-2005
Bron: OESO, Nuffic 2008
Mobiliteit, opgeteld
19.150
Totaal
10.450 2.800 5.900
Uitgaande mobiliteit ingeschreven ingeschreven uitwisselings-
in de EU buiten de EU studenten*
= 500 studenten
Vaak wordt gevraagd naar totale aantallen Nederlandse Nederlandse studenten in het buitenland
studenten in het buitenland en buitenlandse studenten in Hoeveel Nederlandse studenten zijn er momenteel voor een Verenigd Koninkrijk 4.100
Nederland. Uit verschillende bronnen is hiervan een inschat- diploma of voor studiepunten in het buitenland? Uit gegevens België 3.350
ting te maken. Ook is het mogelijk om deze aantallen als van de OESO en uit het jaarlijkse ROA-onderzoek onder Duitsland 2.100
percentage van het totaal aantal in Nederland ingeschreven afgestudeerden blijkt dat het in 2004-05 om wellicht 41.250 Verenigde Staten 1.550
studenten weer te geven. Maar helaas is het door het gebruik studenten ging: ruim 13.000 Nederlanders die zich voor een
van verschillende bronnen en door gebrek aan op eenzelfde diploma inschreven bij een buitenlandse hogeronderwijs- Spanje 1.150
manier vergaarde informatie in het buitenland, niet mogelijk instelling, en 28.000 studiepuntmobiele studenten2. Helaas is Frankrijk 1.100
om deze cijfers en percentages internationaal te vergelijken. van deze laatste groep alleen meer detail beschikbaar als zij Zweden 1.100
Deze internationale vergelijkingen zijn alleen te doen bij gebruikmaakten van een EU- of overheidsbeurs. 5.900 van de Canada 400
centraal geregistreerde diplomamobiliteit, bij EU-programma- 28.000 namen deel aan het Europese Erasmus- of Leonardo Finland 400
mobiliteit en bij internationaal opgezette ad-hoconderzoeken, da Vinciprogramma. Samen met de 13.250 diplomamobiele Italië 400
zoals het REFLEX-onderzoek van het ROA. In het hoofdstuk studenten vormen zij een groep van 19.150 studenten
Zwitserland
Studiepuntmobiliteit zal naar dit laatste onderzoek worden waarover meer bekend is. Van de 19.150 verbleven 16.850 in 350
verwezen. Europa (16.150 in de EU27) en 2.300 daarbuiten. Van de Noorwegen 300
Streefwaarden zijn dan ook alleen relevant op het niveau van 16.850 waren 10.950 ingeschreven bij een hogeronderwijs- Denemarken 300
diploma- en studiepuntmobiliteit. instelling in een ander Europees land (10.450 in de EU27). Oostenrijk 250
Studenten buiten het centraal geregistreerde onderwijs zijn Australië 200
Met de net aangegeven beperkingen volgt hierna eerst de niet meegeteld. Ierland 200
inschatting van de totale uitgaande en van de totale inko- Kaart III-01 Nederlandse studenten in het buitenland, per continent, 2004-2005
Portugal 150
mende mobiliteit. Grafiek III-01 Nederlandse studenten in het buitenland, per land, 2004-2005
Hongarije 100 = 100 studenten
Grafiek III-02 Nederlandse studenten in het buitenland, 2002-2005
Kaart III-01 * minstens
Nederlandse studenten in het buitenland, per continent 2004-2005
Bron: OESO, Nuffic 2008
Aantal leerlingen
Grafiek III-02
Nederlandse studenten in het buitenland
Bron: OESO, Nuffic 2008
1.950 16.850
100 20.000 19.150
18.150
17.500
geen data
15.000
geen data
10.250 10.450
10.000 9.750
250
5.900
5.250
5.000 5.000
Voor diploma in EU
2.750 2.650 2.800 Voor diploma buiten EU
2 Zie ook het hoofdstuk Trends: Uitgaande mobiliteit (blz. 78). In EU-beursprogramma's
0 Totaal
2002-03 2003-04 2004-05
Grafiek III-03
Buitenlandse studenten in Nederland, per land, 2007-2008
Bron: CFI, IND, Nuffic 2008
Duitsland 16.750
China 4.750
België 2.450
Inkomende mobiliteit Spanje 2.000 Nepal 350 Saoudi Arabië 150
Frankrijk 1.650 Taiwan 350 Slowakije 150
Indonesië 1.450 Japan 300 Tanzania 150
Buitenlandse studenten in Nederland Polen 1.250 Brazilië 250 Oeganda 150
Ook het aantal buitenlandse studenten dat voor een ho- Italië 1.200 Canada 250 Zwitserland 150
geronderwijsdiploma of voor studiepunten in Nederland is, valt VK 1.150 Denemarken 250 Joegoslavië +FR 100
alleen in te schatten op basis van zeer uiteenlopende ge- Turkije 1.100 Ethiopië 250 Slovenië 100
gevensbronnen. Wanneer we ervan uitgaan dat de inkomende VS 1.050 Iran 250 Zuid Afrika 100
stroom van studiepuntmobiele studenten ongeveer 85%
Griekenland Marokko 250
bedraagt van de uitgaande groep gebaseerd op een al oud 800
gegeven dat de Nederlandse uitgaande studiepuntmobiliteit Bulgarije 750 Mexico 250
iets boven het gemiddelde van omringende landen ligt dan Suriname 650 Thailand 250
bedraagt de hele groep mogelijk 70.000 studenten. Het gaat Pakistan 600 Colombia 200
hierbij dan om ruim 46.000 buitenlandse studenten die voor Portugal 550 Ierland 200
een diploma in Nederland verblijven en om bijna 24.000 Finland 500 Kameroen 200
inkomende studiepuntmobiele studenten. Van deze laatste India 500 Nigeria 200
groep weten we alleen meer als zij aan het Europese Erasmus- Oostenrijk 450 Australië 150
programma deelnemen, of wanneer zij, van ver komend, een Vietnam 450 Filippijnen 150
verblijfsvergunning aanvroegen. Dit betreft 7.300 studenten Hongarije 400 Ghana 150
(van de 24.000). Het totale aantal buitenlandse studenten
Noorwegen 400 Israël 150
waarover meer bekend is komt hiermee op 53.550. Vergeleken
met dezelfde groep in de studiejaren 2006-07 en 2005-06 is Roemenië 400 Kenia 150
sprake van een stijging van inkomende mobiliteit. Rusland 400 Letland 150
Kaart III-02 Buitenlandse studenten in Nederland, per continent, 2007-2008 Tsjechië 400 Litouwen 150
Grafiek III-03 Buitenlandse studenten in Nederland, per land, 2007-2008 Zuid Korea 400 Oekraïne 150 = 100 studenten
Grafiek III-04 Buitenlandse studenten in Nederland, 2005-2008 Zweden 400
Kaart III-02 Grafiek III-04
Buitenlandse studenten in Nederland, per continent, 2007-2008 Buitenlandse studenten in Nederland, 2005-2008
Bron: CFI, IND, Nuffic 2008 Bron: CFI, IND, Nuffic 2008
60.000
53.550
50.000 50.300
47.500
40.000
1.300 37.600
30.000
10.700
25.750
22.650 Niet EFTA nieuwe VV studie
20.000 20.450 Niet EFTA verlengde VV studie
2.050 EU bekostigd
EFTA-EU bekostigd
10.000 EFTA niet bekostigd (PM)
9.150 9.450 9.150
1.750 7.600 8.200
6.950 7.750 6.950 6.950 Niet EFTA VV stage
2.600 2.600 2.600 Erasmus (2005-06)
0 500 250 550 350 550 350 Totaal
150
2005-06 2006-07 2007-08
Noot: VV: verblijfsvergunning; studie: incl. aanv. examen; PM: inschatting bij gebrek aan goede cijfers. Door toetreding van
Bulgarije en Roemenië tot de EU veranderden tussen 2006 en 2007, 709 studenten van categorie; de EU-toename lijkt
hierdoor groter dan hij was en de niet-EFTA-toename, kleiner.
Grafiek III-06
Diplomamobiliteit naar en uit verschillende landen, in relatie
tot de totale studentenpopulatie, per land, 2004-2005
Bron: OESO 2008, jaar 2004-05 (Volgens herziene cijfers van CFI zou in plaats van 5,6%, 5,2% van de totale
Diplomamobiliteit studentenpopulatie een buitenlandse nationaliteit hebben. Dit percentage is weergegeven in grafiek III-14).
% Instroom % Uitstroom
Indicatoren diplomamobiliteit Duitsland
2.268.741
11,5% 3,1%
Europa in de wereld
46% van het totaal van 2,7 miljoen mobiele studenten in 2005
België
kwam naar de EU (27), ging weg uit de EU of was tussen 10,6% 2,6%
389.547
EU-landen mobiel. De EU was hiermee wat studentenmobi-
liteit betreft verreweg de belangrijkste regio in de wereld,
gevolgd door Oost-Azië en de Pacific, en Noord-Amerika.
Grafiek III-05 De drie belangrijkste regio's, 2004-2005 9,2% Zweden 3.5%
426.723
Nederland in Europa
Zowel wat betreft buitenlandse studenten in Nederland als Denemarken
7,5% 3,1%
Nederlandse studenten in het buitenland, scoorde Nederland 232.255
in 2004-05 onder het gemiddelde van 21 EU-landen. Het
EU(21)-gemiddelde voor instroom bedroeg in dat jaar 7,2%,
en voor uitstroom 2,7%. Een vergelijking met enkele buurlan-
den is gegeven in grafiek III-6. Hoewel een grote instroom in 5,6% Nederland 2,3%
principe veelal wenselijk is, kan een grote uitstroom niet alleen 564.983
wijzen op een internationaal geïnteresseerde studentenpopu-
latie wenselijk op zich maar ook op beperkingen in het
eigen hoger onderwijs.
2,8% Finland 3,3%
Grafiek III-06 Diplomamobiliteit naar en uit verschillende landen, in relatie tot 305.996
de totale studentenpopulatie, per land, 2004-2005
OCW-streefwaarden hoger onderwijs, Grafiek III-07
diplomamobiliteit OCW-streefwaarden hoger onderwijs, diplomamobiliteit
Bron: CFI 2008
Voor 2010 werden de volgende streefwaarden vastgesteld Diplomamobiliteit basiswaarde laatste OCW-
(berekend op basis van nationaliteit van de student): waarde streefwaarde
Grafiek III-07 OCW-streefwaarden hoger onderwijs, diplomamobiliteit ho-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom) 2004-05 2007-08 2010 4
percentage van de totale Nederlandse ho-studentenpopulatie 5,2% 1 6,9% 1 7,4%
percentage EU-gemiddelde (hoger onderwijs) 7,2% 2 - -
Grafiek III-05
De drie belangrijkste regio's, 2004-2005
Bron: UNESCO 2007, schatting van werkelijke mobiliteit wo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)
percentage van de totale Nederlandse wo-studentenpopulatie 5,3% 1 8,1% 1 9,0%
percentage EU-gemiddelde (wo) onbekend 3 - - -
hbo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)
percentage van de totale Nederlandse hbo-studentenpopulatie 5,2% 1 6,3% 1 6,8%
percentage EU-gemiddelde (wo) onbekend 3 - - -
27% 15% 5% 5% 12% 16% 25% 1% 2%
Instroom Interne Uitstroom Instroom Interne Uitstroom Instroom Interne Uitstroom
mobiliteit mobiliteit mobiliteit
ho-studenten uit Nederland in het buitenland (uitstroom)3
percentage EU-gemiddelde (hoger onderwijs) 2,3% 2 - 6,0%
percentage EU-gemiddelde (wo) onbekend 3 2,7% 2 - -
EU1 Oost-Azië en de Pacific Noord-Amerika2
46% 33% 28% 1 Bron CFI 2008
2 Uitgegaan werd van laatst bekende EU-data, van 21 landen: uit het jaar 2004-05 (OESO 2008).
1 Feitelijk stroomde 27,1% van de 2,7 miljoen studenten de EU binnen, 3 Geen internationale data over hbo en wo bekend (internationaal geen eenduidig onderscheid tussen hbo en wo).
verliet 4,5% de EU en was 14,8% mobiel in de EU zelf, totaal 46,4%. 4 De nieuwe internationaliseringsagenda hoger onderwijs, die in het najaar aan de Tweede Kamer wordt
2 Verenigde Staten en Canada. aangeboden zal mogelijkerwijs leiden tot nieuwe streefwaarden.
Grafiek III-08
Top 10 instellingen: aantallen buitenlandse studenten, 2007-2008
Bron: CFI 2008
2007-08
Universiteit van Maastricht 4.336
Fontys Hogescholen 2.739
Saxion Hogescholen 2.207
Top 10 instellingen (instroom) Technische Universiteit Delft 1.850
Grafiek III-08 Top 10 instellingen: aantallen buitenlandse studenten, 2007-2008
Grafiek III-09 Top 10 instellingen: percentages buitenlandse studenten, van de Hogeschool Zuyd 1.832
totale studentenpopulatie, per instelling, 2007-2008
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen 1.677
Universiteit van Amsterdam 1.637
Hogeschool INHOLLAND 1.555
Hogeschool van Amsterdam 1.523
Erasmus Universiteit Rotterdam 1.397
0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000
Grafiek III-09
Top 10 instellingen: percentages buitenlandse
studenten, van de totale studentenpopulatie, per
instelling, 2007-2008
Bron: CFI 2008
2007-08
Codarts, Hogeschool voor de Kunsten 49,1%
Hogeschool van Beeldende Kunst, Muziek en Dans 36,2%
Universiteit van Maastricht 36,1%
Gerrit Rietveld Academie 33,6%
Hogeschool Drenthe 27,3%
ArtEZ 23,2%
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten 22,9%
Wageningen Universiteit 21,9%
Design Academy Eindhoven 20,6%
Hogeschool Helicon 20,1%
0 10 20 30 40 50
Grafiek III-10
Nederlandse studenten in het buitenland voor een diploma, 2000-2005
Bron: OESO 2008
15.000 2,5
Trends: Uitgaande mobiliteit 2,4% 2,4%
13.229
2,3% 2,3%
12.886 2,3%
Na een afname rond het jaar 2000 vertoont het aantal 12.000 12.465
Nederlandse studenten dat in het buitenland is ingeschreven 11.820 11.899
in absolute aantallen nu weer een stijging. Als percentage van
het in Nederland ingeschreven totaal blijft het aantal echter
constant.
Grafiek III-10 Nederlandse studenten in het buitenland voor een diploma,
2000-2005 9.000 2,0
2000-01 2001-02 2002-03 2003-04 2004-05
Bestemmingslanden Als % van totale inschrijving in NL
In het buitenland
Wanneer Nederlanders zich voor een complete studie in het
buitenland inschrijven (diplomamobiliteit), is hun gastland in
bijna 80% van de gevallen een ander EU-land.
De meeste Nederlandse studenten zijn te vinden in het
Verenigd Koninkrijk, gevolgd door België en Duitsland.
Het Verenigd Koninkrijk, dat in het vorige overzicht naar de
eerste plaats is gestegen, en België hebben hun toppositie Grafiek III-11
geconsolideerd. De grote afname in Spanje in het vorige Bestemmingslanden, 2000-2005
Bron: OESO 2008
overzicht (IMON 2006), toen mogelijk het gevolg van admini-
stratieve aanpassing, werd dit jaar bevestigd, Spanje staat
daarmee als bestemmingsland op de 9de plaats, na Frankrijk
(in de tabel), Canada en Zwitserland. 3.500
Grafiek III-11 Bestemmingslanden, 2000-2005
3.000
2.500
2.000
1.500
1.000
2.359 2.764 1.880 1.672 630 658 3.262 3.078 1.876 1.505 638 616 3.463 3.158 1.703 1.540 695 571
500 2.468 2.623 1.915 1.610 536 470 2.206 2.652 1.852 1.791 585 486
---
2000-01 2001-02 2002-03 2003-04 2004-05
VK VS
België Zweden
Duitsland Frankrijk
Grafiek III-12
Aantallen studenten gefinancierd in het buitenland, 2003-2008
Bron: IB-Groep, CFI, meetmoment: jaarlijks op 1 maart
6.000 0,97% 1,0
5.646
5.000 0,8
0,70%
0,66% 0,67%
4.000 0,65%
3.985 0,6
3.775
3.000 3.433 3.537
0,4
Vergeleken met andere landen 2.000
In vergelijking met andere EU-landen is ten aanzien van 0,2
uitgaande mobiliteit de positie van Nederland min of meer 1.000
gelijk gebleven ten opzichte van vorige jaren. De feitelijke
daling van de 13de op de lijst van 19 EU-landen (2003-04) 0 0,0
naar de 14de positie op de lijst van 21 EU-landen (2004-05) 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
was het gevolg van nieuwkomer Estland, dat op de 6de plaats
binnenkwam. Nederland scoort met 2,3% in 2004-05 lager Als % van totale inschrijving in NL
Aantal studenten
dan het EU-gemiddelde. Het EU-gemiddelde steeg licht van
2,6% in 2002-03 en 2003-04, naar 2,7% in 2004-05. Zie voor Grafiek III-13
een vergelijking met een aantal relevante EU-landen grafiek II-6. Aantal landen waar men met Nederlandse financiering studeert, 2003-2008
Bron: IB-Groep, meetmoment: jaarlijks op 1 maart
6.000 60
5.646
Meeneembare studiefinanciering
Hoewel al jaren sprake was van meeneembare studiefinancie- 5.000 54 50
ring voor een beperkt aantal vakgebieden en/of een beperkt 3.985
3.775
aantal gastlanden, is dit sinds september 2007 een algemene 4.000 40
3.537
3.433
mogelijkheid geworden. De enige beperking is dat de
3.000 30
buitenlandse opleiding van voldoende kwaliteit moet zijn.
2.000 20
Zoals uit de grafieken III-12 en III-13 blijkt, is sinds de
algemene meeneembaarheid van kracht werd vooralsnog
1.000 15 15 10
vooral het aantal landen waar men heengaat enorm gestegen, 14 14
tot 54. Meer dan 90% van de studenten gaat echter nog 0 0
steeds naar België (bijna 65%), het Verenigd Koninkrijk,
Curaçao, Duitsland en, sinds dit jaar de Verenigde Staten. 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Vooral het Verenigd Koninkrijk zag een toename van het aantal Aantal studenten
door Nederland gefinancierde studenten (x17!). Wat groei in Aantal landen
aantallen uitgedrukt betreft komt België, met dit jaar een extra
370 studenten, op de tweede plaats. 35% van het totaal Grafiek III-14
Belangrijkste gastlanden, 2003-2008
aantal gefinancierde studenten gaat naar vier Vlaamse Bron: IB-Groep, meetmoment: jaarlijks op 1 maart
instellingen, de Katholieke Universiteit Leuven (713), de 6.000
Universiteit van Gent (517), de Universiteit van Antwerpen
(459) en de Plantijn Hogeschool van de Provincie Antwerpen
(266). Met uitzondering van de Rheinland Westfälische 5.000
Technische Hochschule in Aken, Duitsland, waar meer dan 50
studenten heengaan, is er in andere landen sprake van grote 4.000
spreiding van studenten.
Grafiek III-12 Aantallen studenten gefinancierd in het buitenland, 2003-2008 3.000
Grafiek III-13 Aantal landen waar men met Nederlandse financiering studeert,
2003-2008
Grafiek III-14 Belangrijkste gastlanden, 2003-2008 2.000
1.000 België Duitsland
VK VS
0 2.423 34 678 140 0 3.275 2.649 39 573 132 0 3.393 2.926 41 488 140 0 3.595 3.230 50 387 152 0 3.819 3.602 831 342 214 162 5.151 Curaçao Totaal
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Grafiek III-15
Buitenlandse studenten in het bekostigd Nederlands hoger onderwijs, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
50.000 8%
6,9%
6,6% 7%
6,2%
Trends: Inkomende mobiliteit 40.000
40.596 6%
5,2% 37.572
5%
30.000 4,5% 34.831
4%
Het aantal buitenlandse studenten dat in het Nederlands 28.497
bekostigd hoger onderwijs is geregistreerd, groeit gestaag 20.000 23.334 3%
door. Meer dan de helft van deze groei komt voor rekening van
2%
Duitse studenten. Sinds 2005-06 is de groei van het aantal 10.000
buitenlandse studenten in het hbo duidelijk afgenomen. Ruim 1%
6% van de hbo-studentenpopulatie heeft sinds het genoemde 0 0%
jaar een buitenlandse nationaliteit. Vanwege doorgaande groei
in het wo is het percentage buitenlandse studenten daar in het 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
huidige academisch jaar tot boven de 8% gestegen. 58% van Als % van totale inschrijving in NL
de buitenlandse studenten in het bekostigd hoger onderwijs Aantal buitenlandse studenten
volgt een hbo-opleiding, 42% een wo-opleiding.
Grafiek III-15 Buitenlandse studenten in het bekostigd Nederlands
hoger onderwijs, 2003-2008
Grafiek III-16 Buitenlandse studenten in het bekostigd wo en hbo,
in aantallen en als % van de respectievelijke totale
studentenpopulaties, 2003-2008
Grafiek III-16
Buitenlandse studenten in het bekostigd wo en hbo, in aantallen en als % van de respectievelijke
totale studentenpopulaties, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
25.000 10%
8,1%
20.000 8%
7,2%
6,5%
15.000 6%
5,3% 6,3%
6,0% 6,2%
4,6%
5,2%
10.000 4%
4,2%
5.000 2%
15.372 7.962 18.090 10.407 21.499 13.332 22.674 14.898 23.545 17.051
0 0%
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
hbo buitenlands hbo %
wo buitenlands wo %
Grafiek III-17
Herkomstlanden diplomamobiliteit, top 3, 2003-2008
20.000
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
15.000
10.000
Herkomstlanden
Van de studenten die regulier zijn ingeschreven in het bekos-
tigd hoger onderwijs, is Duitsland met afstand nog steeds het 5.000 6.574
belangrijkste herkomstland. De vorig jaar waargenomen
afvlakking bleek bij herziening van de cijfers niet te hebben
plaatsgevonden. Een groot deel van de waargenomen groei
komt voor rekening van Duitse studenten. Bijna 40% van de 0 3.292 1.826 8.730 3.880 1.989 12.041 3.860 2.227 13.990 3.584 2.154 15.956 3.323 2.153
buitenlandse studenten komt nu uit Duitsland. Het aantal 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Chinese studenten in het bekostigd hoger onderwijs nam
verder af. Duitsland
Grafiek III-17 Herkomstlanden diplomamobiliteit, top 3, 2003-2008 China
Grafiek III-18 Herkomstlanden diplomamobiliteit, top 4 t/m 8, 2003-2008 België
De aantallen Turkse en Marokkaanse studenten stegen met
percentages tussen de 15 en 20%. Niet in de grafiek staan het
Verenigd Koninkrijk en Spanje, met rond de 800 studenten, en
Frankrijk, waarvan het aantal studenten in Nederland met een
vijftigtal afnam, tot 743. De grootste toename van binnen de Grafiek III-18
EU komt uit Bulgarije en Roemenie (+31%), gevolgd door Herkomstlanden diplomamobiliteit, top 4 t/m 8, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
Litouwen en Luxemburg (+17%), Duitsland en Oostenrijk
(+12%). De grootste afname betrof studenten uit Estland
(-19%) en Slowakije (-12%). In totaal vormt de groep studen-
ten uit de nieuwe EU-landen nog steeds bijna 11% van het 1.200
totaal van de buitenlandse studenten uit de EU in Nederland.
1.050 1.101 1.077 1.095
1.000
875 916
800
764 826 861 760 874 840 867 837 830
600 664 601 680 706
451 577
400
368 420
200
0 942 585
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Indonesië Suriname
Marokko Polen
Turkije
20.000
Grafiek III-19
Buitenlandse studenten in het bekostigd wo, per CROHO-vakgebied, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
17.051
15.000
14.898
13.332
10.000
Vakgebieden 10.407
In het bekostigd wo zijn, als naar de aantallen gekeken wordt,
vooral de vakgebieden Economie en Gedrag & Maatschappij 7.962
populair, terwijl in bijna alle vakgebieden een stijging te zien is.
Wanneer gekeken wordt naar het percentage buitenlandse
5.000
studenten op de totale vakgebiedpopulatie, een indicator van
mate van internationale oriëntatie, ontstaat een heel ander
beeld. Dan springt vooral Landbouw eruit, op enige afstand 2.080
gevolgd door Economie, Techniek, Gedrag & Maatschappij, en
Natuur. Ook relatief is bij de meeste vakgebieden in het wo 0 1.486 1.415 867 576 488 446 581 23 2.808 2.050 1.651 1.132 805 643 492 789 37 3.613 2.843 1.839 1.517 1.082 799 665 924 50 3.783 3.306 2.017 1.740 1.270 914 833 984 51 4.284 3.886 2.376 1.955 1.394 1.053 1.034 1.022 47
sprake van een stijging; internationalisering zit in de lift.
Uitzonderingen zijn Onderwijs, met een daling, en Landbouw, 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
waar sprake is van een stabilisering. Economie Taal & Cultuur Rechten Totaal
Grafiek III-19 Buitenlandse studenten in het bekostigd wo, per Gedrag & Maatschappij Natuur Landbouw & natuurlijke omgeving
CROHO-vakgebied, 2003-2008 Techniek Gezondheidszorg Onderwijs
Grafiek III-20 Buitenlandse studenten in het bekostigd wo, per
CROHO-vakgebied, als % van de totale vakgebiedpopulatie,
Grafiek III-20
2003-2008 Buitenlandse studenten in het bekostigd wo, per CROHO-vakgebied,
als % van de totale vakgebiedpopulatie, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
25%
21,97% 21,86%
20% 20,57%
17,52%
15%
13,25% 13,34%
11,15% 11,90%
10%
8,80% % % 8,93% 8,79% 8,69%
6,69% 6,33% 7,01% 7,34% 6,52% 7,71 7,63 8,28% 7,19% 8,06%
5% 5,46% 4,51% 4,83% 5,81% 6,52% 5,18% 4,75% 5,64% 4,89% 6,20% 4,35%
3,75% 3,44% 2,64% 2,08% 4,23% 4,09% 3,64% 2,57% 2,99% 3,17% 3,89% 3,68%
0% 1,81% 1,94% 2,54% 5,25% 3,27%
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Landbouw & natuurlijke omgeving Gedrag & Maatschappij Onderwijs Totaal
Economie Natuur Rechten
Techniek Taal & Cultuur Gezondheidszorg
Grafiek III-21
Buitenlandse studenten in het bekostigd hbo, per CROHO-vakgebied, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
25.000
23.545
20.000 22.674
15.000
In het bekostigd hbo gaat het, wat aantallen betreft, om het
10.000
groeiende vakgebied Economie. Het vakgebied Landbouw 8.767 9.490 10.463
vertoont een sterke afname van het aantal buitenlandse
studenten. Wanneer gekeken wordt naar het percentage 5.000 6.411 7.548 4.300 4.351 4.257
buitenlandse studenten op de totale vakgebiedpopulatie, dan
blijkt dat vooral Taal & Cultuur internationaal goed scoort (de 3.259 1.885 1.044 1.246 874 653 15.372 3.742 2.073 1.343 1.545 969 870 18.090 2.455 1.941 1.977 1.035 1.024 21.499 2.475 2.154 2.250 1.110 844 2.598 2.209 2.197 1.111 710
---
kunstacademies), op afstand gevolgd door Landbouw, 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Economie en Gezondheidszorg. Overigens is ook relatief
sprake van een afname bij Landbouw. Dit is ook het geval bij Economie Gezondheidszorg Landbouw & natuurlijke omgeving
Gedrag & Maatschappij, Taal & Cultuur, en Gezondheidszorg. Taal & Cultuur Gedrag & Maatschappij Totaal
Techniek Onderwijs
Grafiek III-21 Buitenlandse studenten in het bekostigd hbo, per
CROHO-vakgebied, 2003-2008
Grafiek III-22 Buitenlandse studenten in het bekostigd hbo, per
CROHO-vakgebied, als % van de totale vakgebiedpopulatie,
2003-2008
Grafiek III-22
Buitenlandse studenten in het bekostigd hbo, per CROHO-vakgebied,
als % van de totale vakgebiedpopulatie, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
30%
25%
20% 21,05% 23,71% 26,75% 26,09% 25,04%
15%
10%
5% 7,48% 5,63% 10,04% 6,34% 12,05% 7,07% 10,28% 7,31% 8,98% 7,72%
3,85% 3,30% 2,71% 1,32% 4,59% 4,71% 3,63% 3,25% 1,40% 5,23% 6,41% 4,28% 3,99% 1,47% 6,04% 6,82% 4,31% 4,30% 1,59% 6,20% 6,79% 4,45% 3,99% 1,65% 6,30%
0%
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Taal & Cultuur Gezondheidszorg Onderwijs
Landbouw & natuurlijke omgeving Techniek Totaal
Economie Gedrag & Maatschappij
Grafiek III-23
Aantallen buitenlandse studenten per instelling, bekostigd onderwijs,
top 10-instellingen, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
1.760
2.497
Universiteit van Maastricht 3.385
3.655
4.336
1.541
1.899
Fontys Hogescholen 2.351
2.565
2.739
924
1.247
Saxion Hogescholen 1.661
1.912
2.207
Instellingen 1.076
1.253
Technische Universiteit Delft 1.413
De historische ontwikkeling van aantallen buitenlandse 1.566
1.850
studenten bij de, wat aantallen betreft, top 10-instellingen, is 1.032
1.298
weergegeven in grafiek III-23. Benadrukt wordt dat het hier Hogeschool Zuyd 1.745
1.847
gaat om bij de IB-Groep geregistreerde studenten. Naast deze 1.832
groep is er bij de instellingen veelal ook nog sprake van 1.054
1.310
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen 1.727
niet-centraal geregistreerde diploma- en studiepuntmobiele 1.956
1.677
studenten. De buitenlandse studentenpopulatie is dus meestal 873
1.130
hoger, soms zelfs aanzienlijk hoger dan hier wordt aange- Universiteit van Amsterdam 1.414
1.563
geven. 1.637
1.594
Grafiek III-23 Aantallen buitenlandse studenten per instelling, bekostigd 1.795
Hogeschool INHOLLAND 1.706
onderwijs, top 10-instellingen, 2003-2008 1.598
1.555
Grafiek III-24 Percentage buitenlandse studenten van de totale 1.123
1.237
studentenpopulatie van de instelling, bekostigd onderwijs, Hogeschool van Amsterdam 1.415
1.433 2003-04 2006-07
top 10-instellingen, 2003-2008 1.523 2004-05 2007-08
604
778 2005-06
Erasmus Universiteit Rotterdam 1.016
1.196
1.397
0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000
Grafiek III-24
Percentage buitenlandse studenten van de totale studentenpopulatie
van de instelling, bekostigd onderwijs, top 10-instellingen, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
40,9%
43,9%
Codarts, Hogeschool voor de Kunsten 48,4%
49,5%
49,1%
29,7%
33,3%
Hogeschool van Beeldende Kunst, Muziek en Dans 35,3%
34,7%
36,2%
15,6%
21,2%
Universiteit van Maastricht 28,8%
32,0%
36,1%
36,4%
38,7%
Gerrit Rietveld Academie 42,3%
43,2%
33,6%
2,3%
7,5%
Hogeschool Drenthe 15,2%
21,3%
27,3%
18,8%
21,4%
ArtEZ 25,1%
23,4%
23,2%
20,8%
23,0%
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten 25,9%
23,7%
22,9%
13,2%
17,5%
Wageningen Universiteit 20,6%
22,0%
21,9%
12,4%
16,6%
Design Academy Eindhoven 20,9%
24,1% 2003-04 2006-07
20,6% 2004-05 2007-08
13,2%
13,7% 2005-06
Hogeschool Helicon 16,0%
18,7%
20,1%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
Grafiek III-25
Buitenlandse studenten in het bekostigd onderwijs, naar geslacht, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
44,4%
44,6%
hbo man 44,3%
43,2%
42,9%
55,6%
55,4%
hbo vrouw 55,7%
56,8%
Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten 57,1%
De man-vrouwverhouding is in de laatste jaren veranderd. In
47,2%
1998-99 was de verhouding nog 54% man tegen 46% vrouw. 46,9%
Met een omslagpunt in het jaar 2000-01 is de verhouding nu, wo man 47,4%
45,6%
2007-08, 56% vrouwelijke tegenover 44% mannelijke 45,6%
studenten.
52,8%
Grafiek III-25 Buitenlandse studenten in het bekostigd onderwijs, 53,1%
naar geslacht, 2003-2008 wo vrouw 52,6%
54,4%
54,4%
45,3%
45,4%
ho man 45,5%
44,2%
44,0%
54,7%
54,6% 2003-04 2006-07
ho vrouw 54,5% 2004-05 2007-08
55,8%
56,0% 2005-06
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%
Grafiek III-26
Buitenlandse studenten in het bekostigd hoger onderwijs, per fase, 2007-08
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
438 (1%) 47 (0%)
8.368
(21%)
Fase
De meeste buitenlandse studenten in het bekostigd onderwijs
doen een bacheloropleiding. Bachelor Post-master
Grafiek III-26 Buitenlandse studenten in het bekostigd hoger onderwijs, Master
per fase, 2007-2008 31.743 (78%) Ongedeeld
Grafiek III-27 Buitenlandse studenten in het bekostigd wo, per fase, 2003-2008
Grafiek III-28 Buitenlandse studenten in het bekostigd hbo, per fase,
2003-2008 Grafiek III-27
Buitenlandse studenten in het bekostigd wo, per fase, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
Vergeleken met andere landen 20.000
In vergelijking met andere EU-landen is ook ten aanzien van
inkomende mobiliteit de positie van Nederland gelijk gebleven
ten opzichte van het vorige rapportagejaar (2003-04). 15.000
Nederland stond in beide gevallen op de 9de plaats. Het
verschil met hoger scorende landen is wel kleiner geworden.
Wat onze zuiderburen betreft, bevond zich ongeveer 75% van
de buitenlandse studenten in Franstalig Wallonië. Met 10.000
ongeveer 10.000 buitenlandse studenten in Vlaanderen
(waarvan een derde met de Nederlandse nationaliteit) zal het
percentage buitenlandse studenten daar in de buurt van 5.000 7.962
5,8% liggen.
Bachelor Post-master
Het Nederlandse percentage buitenlandse studenten, 5,2%, Master Totaal
ligt lager dan het EU-gemiddelde. Dit EU-gemiddelde steeg 0 3.579 1.652 2.708 23 5.397 2.959 2.014 37 10.407 6.941 4.748 1.593 50 13.332 8.152 5.927 768 51 14.898 9.231 7.335 438 47 17.051 Ongedeeld
van 6,9% in 2003-04 tot 7,2% in 2004-05. Zie voor een 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
vergelijking met een aantal relevante EU-landen grafiek III-06.
Zoals uit meer recente gegevens blijkt, zal het percentage Grafiek III-28
Buitenlandse studenten in het bekostigd hbo, per fase, 2003-2008
buitenlandse studenten in Nederland na 2004-05 nog verder Bron: CFI 2008 (herziene cijfers)
toenemen (tot in ieder geval 6,9% in 2007-08). Dit hoeft de 25.000
relatieve positie van Nederland ten opzichte van andere
landen echter niet te veranderen. In het verleden vond de groei 21.692 22.674 22.512 23.545
in Nederland namelijk ook, en in gelijke mate, plaats in andere 20.000
landen.
Overigens wordt opgemerkt dat door sommige landen, hoewel 15.000 14.843 15.372 17.418 18.090 20.583 21.499
dit niet de bedoeling is, studiepuntmobiliteit wordt meegeteld.
Dit vertekent uiteraard het beeld.
10.000
5.000
Bachelor
Master
0 529 672 916 982 1.033 Totaal
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
Grafiek III-29 Grafiek III-30
Aantal nieuw afgegeven of verlengde verblijfsvergunningen, Aantal afgegeven verblijfsvergunningen aan studenten of stagiairs
voor studenten of stagiairs van buiten de EU/EFTA, 2005-2007 van buiten de EU/EFTA, 2005-2007
Bron: IND 2008 (verblijfsdoelen: stage, aanvullend examen, studie) Bron: IND 2008 (verblijfsdoelen: stage, aanvullend examen)
Totaal Totaal
Verlenging Studie
Nieuw Stage
20.000 20.000
17.523 17.684
17.012
17.523 17.684
Mobiliteit uit verblijfsvergunningsplichtige landen 17.012
17.189 17.343
16.740
Sinds 2004 is het mogelijk een overzicht te hebben, niet alleen 15.000
van studenten uit verblijfsvergunningsplichtige landen die naar 15.000
Nederland toekomen, maar ook van hen die langer in Neder-
land verblijven. Besloten werd om per 2005 alleen de regi-
stratie van hen die daadwerkelijk een verblijfsvergunning 10.000
kregen op te nemen. Omdat het niet zeker is dat iemand met
een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) daar ook werkelijk
gebruik van maakt en naar Nederland komt om te studeren of 10.000 9.145 9.469 9.160
stage te lopen, komt deze categorie te vervallen. Het aantal
5.000
nieuwe verblijfsvergunningen is hoger dan het aantal MVV's,
8.524
omdat daarin de vergunningen zijn opgenomen aan studenten 7.867 8.054
uit niet-MVV-plichtige landen.
272 334 341
5.000
Grafiek III-29 geeft aan dat het aantal afgegeven verblijfsver- 0
gunningen sinds vorig jaar min of meer gelijk is gebleven. 2005 2006 2007 2005 2006 2007
Vorig jaar verdwenen Bulgarije en Roemenië, in 2006 nog
goed voor 719 vergunningen, door toetreding tot de EU echter Grafiek III-31
uit de statistiek. Deze twee landen buiten beschouwing Afgegeven verblijfsvergunningen, per land van herkomst, 2005-2007
Bron: IND 2008
gelaten, was er een groei van in totaal 880 vergunningen, zelfs
een grotere groei dus dan tussen de jaren 2005 en 2006, toen
sprake was van een extra 511 vergunningen. 6.000
Grafiek III-29 Aantal nieuw afgegeven of verlengde verblijfsvergunningen,
voor studenten of stagiairs van buiten de EFTA, 2005-2007
Grafiek III-30 Aantal afgegeven verblijfsvergunningen voor studie of stage aan 7
5.000
studenten of stagiairs van buiten de EFTA, 2005-2007 5.339 4.983 4.74
4.000
Herkomstlanden
De hiervoor genoemde groei komt vooral door studenten uit
Pakistan, Turkije, Saoedi-Arabië, de Verenigde Staten en 3.000
Indonesië, per land goed voor minstens 100 nieuwe vergun-
ningen. Er was een afname van meer dan 100 vergunningen
voor studenten uit China en Vietnam. 2.000
Grafiek III-31 Afgegeven verblijfsvergunningen, per land van herkomst,
2005-2007
1.000 1.436
Uiteraard is er ook een grote groep EU-studenten en -stagiairs
die in 2007 naar Nederland zijn gekomen. Deze komen echter
niet voor in de statistieken van de IND, aangezien zij niet 0 1.307 1.450 490 902 1.046 505 623 788 799 721 639 221 364 586 371 470 515 645 552 434 270 321 399 381 356 389
verplicht zijn om een verblijfsvergunning aan te vragen. China Indonesië VS Turkije Suriname Pakistan India Vietnam Zuid-Korea Rusland
2005
2006
2007
Grafiek III-32
Studenten uit Neso-landen in het Nederlands bekostigd
hoger onderwijs, 2000-2008
Bron: CBS/CFI
58 410 49 530 23 227 18 20 34 56 Brazilië Mexico Vietnam
China Rusland Zuid-Korea
2000-01
India Taipei
66 813 53 569 20 255 33 21 58 70 Indonesië Thailand
2001-02
59 2.078 80 847 64 220 33 20 233 113
2002-03
Studenten uit (toekomstige) Neso-landen 62 3.292 123 942 91 306 44 24 355 182
De Nuffic beheert een aantal Netherlands Education Support
2003-04
Offices (Neso's) ter ondersteuning van het Nederlands hoger
76 3.880 148 1.050 111 418 62 24 455 234
onderwijs in het buitenland. Het betreft kantoren in China,
Taipei, Indonesië, Vietnam en Mexico. Kantoren in Rusland, 2004-05
Thailand, Zuid-Korea, Brazilië en India zijn gepland of worden 94 3.860 229 1.101 148 459 84 112 436 280
overwogen. 2005-06
Grafiek III-32 Studenten uit Neso-landen in het Nederlands bekostigd 124 3.584 265 1.077 153 464 99 122 350 285
hoger onderwijs, 2000-2008
2006-07
155 3.323 276 1.095 188 497 110 160 271 282
Het Nederlandse aandeel van het aantal studenten uit
(toekomstige) Neso-landen dat in OESO-landen studeert, 2007-08
stijgt.
0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 7.000
Grafiek III-33 Uitstroom uit Neso-landen, 2000-2005
Grafiek III-33
Uitstroom uit Neso-landen, 2000-2005
Bron: UNESCO 2008
400.000 3,5
350.000 3,0
300.000
2,5
250.000
2,0
200.000
1,5
150.000
1,0
100.000
0,5
50.000
0 0,0
2000-01 2001-02 2002-03 2003-04 2004-05
Brazilië 17.681 0,33% 19.733 0,33% 20.259 0,34% 20.584 0,43% 19.621 0,51%
China 165.257 0,25% 220.594 0,37% 303.475 0,45% 356.717 0,55% 394.265 0,98%
India 67.424 0,07% 93.133 0,06% 110.983 0,07% 125.456 0,09% 139.240 0,12%
Indonesië 33.321 1,59% 36.798 1,55% 36.716 1,89% 32.052 2,18% 32.707 3,39%
Mexico 15.931 0,14% 20.415 0,10% 22.177 0,14% 23.654 0,22% 23.458 0,52%
Rusland 29.109 0,78% 34.851 0,73% 36.759 0,74% 37.965 0,77% 39.079 1,31%
Thailand 19.984 0,10% 23.761 0,09% 23.706 0,12% 23.999 0,13% 23.705 0,12%
Vietnam 9.890 0,34% 12.117 0,48% 14.604 0,96% 16.644 0,99% 20.558 2,15%
Zuid-Korea 71.909 0,08% 84.279 0,08% 89.644 0,07% 93.733 0,07% 97.330 0,24%
Grafiek III-34
Aantal studenten met een buitenlandse
middelbareschoolopleiding, naar nationaliteit, 2003-2008
Bron: CFI 2008 (Historisch herziene cijfers)
30.000
28.658
25.000 26.371 26.719 27.204 27.449
Nationaliteit versus mobiliteit
Studentenmobiliteit kon tot recent alleen worden afgeleid uit 20.000
informatie over nationaliteit. We spreken daarom nog van
`buitenlandse studenten'. Omdat steeds meer studenten met 18.556 19.193 20.142
een andere nationaliteit voor langere tijd in het land van
registratie wonen en er soms zelfs geboren zijn, is nationaliteit 15.000 15.790
niet langer een sluitend criterium voor mobiliteit in het kader
van hoger onderwijs.
Sinds vorig jaar weten we van veel deelnemers aan het hoger 13.882
onderwijs of zij het middelbareschooldiploma in Nederland of 10.000
in het buitenland behaald hebben. Is de middelbare school in
het buitenland doorlopen, dan wordt aangenomen dat de 8.619 8.698 8.178 7.943
student specifiek voor het hoger onderwijs naar Nederland
kwam en dat hij of zij inderdaad een bijdrage levert aan 5.000
internationaliseringsdoelstellingen.
Interessant is dat met deze informatie ook Nederlandse
studenten in beeld komen die na een buitenlandse middelbare
school naar Nederland kwamen voor het hoger onderwijs. In 0 3 3.867 4 2.227 8.497 4 147 6 72 5 568
plaats van buitenlandse studenten worden deelnemers aan
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08
deze groep, die de middelbare school in een ander land
doorliepen, `internationale studenten' genoemd.
Buitenlandse nationaliteit Onbekende nationaliteit
Grafiek III-34 Aantal studenten met een buitenlandse middelbare- NL nationaliteit Totaal
schoolopleiding, naar nationaliteit, 2003-2008 Overig
Opgemerkt wordt dat deze statistiek niet sluitend is: ook in
2007-08 is er nog een grote groep van 29.961 studenten, van
wie onbekend is waar zij hun middelbareschoolopleiding
deden. Zouden zij allen een buitenlandse vooropleiding
gedaan hebben, wat niet waarschijnlijk is, dan zou daarmee
de werkelijke mobiliteit, gebaseerd op dit criterium, zelfs meer
dan verdubbelen (van 28.658 tot in totaal 58.619 studenten).
Een meer consistente registratie is van belang.
In 2007-08 meldden 5.477 buitenlanders op het inschrijvings-
formulier dat zij een Nederlands middelbareschooldiploma
gehaald hadden. Zij zijn dus eigenlijk helemaal niet internation-
aal mobiel. Daarentegen zijn de 7.943 Nederlanders met een
buitenlands middelbareschooldiploma dat juist wel. Een en
ander in aanmerking nemend zou het eerdere totaal van
40.596 diplomamobiele studenten in het bekostigd onderwijs
stijgen tot 43.062 diplomamobiele studenten.
Grafiek III-35
Percentage van in 1999-2000 afgestudeerden met buitenlandervaring
gedurende de opleiding
Bron: ROA 2008
Studiepuntmobiliteit 40%
35%
30% 35,7 35,6 31,9 30,2
25%
30,3 29,8 28,0 27,3
20%
Als studenten gedurende de studie en in het kader van de OCW-streefwaarden hoger onderwijs,
15%
studie naar het buitenland gaan om een deelstudie te volgen studiepuntmobiliteit 18,9 18,8
of om stage te lopen, wordt dit studiepuntmobiliteit genoemd. Voor 2010 werden de volgende streefwaarden vastgesteld: 10%
Grafiek III-36 OCW-streefwaarden hoger onderwijs, studiepuntmobiliteit 17,3 17,2 16,1 13,0 12,3
5%
Indicatoren studiepuntmobiliteit 0%
Instellingen-top 10 Frankrijk Oostenrijk Finland Zwitser- Duitsland Nederland België Tsjechië VK Noor- Italië Estland Spanje Portugal Japan
Uit de opgave door afgestudeerden die gedurende de studie land wegen
Europa in de wereld mobiel waren is de volgende intellingen-top 10 samengesteld:
Ten aanzien van studiepuntmobiliteit zijn helaas geen reguliere, Grafiek III-37 Top 10 instellingen: uitgaande studiepuntmobiliteit, Grafiek III-36
OCW-streefwaarden hoger onderwijs, studiepuntmobiliteit
jaarlijks geactualiseerde kengetallen beschikbaar die, zoals dat afgestudeerden 2005-2006
20103
bij diplomamobiliteit mogelijk is, Europa in een breder
perspectief kunnen plaatsen. Studiepuntmobiliteit Basiswaarde laatste OCW-
waarde streefwaarde
ho-studenten uit Nederland in het buitenland 2004-05 1 2005-06 2 2010 3
percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie 22,0% 22,8% 25,0%
Nederland in Europa
Ook ten aanzien van studiepuntmobiliteit zijn geen reguliere,
jaarlijks geactualiseerde kengetallen beschikbaar die Neder- wo-studenten uit Nederland in het buitenland
land in een breder perspectief kunnen plaatsen. percentage van de totale Nederlandse wo-studentenpopulatie 31,6% 31,3% 35,0%
Wel vinden zo nu en dan internationaal vergelijkende onder-
zoeken plaats, die als referentie kunnen dienen. Recent werd
door het Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt van hbo-studenten uit Nederland in het buitenland
de Universiteit van Maastricht een dergelijk onderzoek percentage van de totale Nederlandse hbo-studentenpopulatie 17,2% 18,3% 20,0%
afgerond. Het vond in 2005-06 plaats onder afgestudeerden
uit 12 EU-landen, 2 EFTA-landen en Japan. Het gemiddelde
percentage van afgestudeerden met buitenlandervaring 1 Uitgaande mobiliteit gedurende de studie van afgestudeerden in 2004-05 (ROA, 2007).
2 Uitgaande mobiliteit gedurende de studie van afgestudeerden in 2005-06 (ROA, 2008).
bedroeg 25% (Allen, J., Coenen, J. en Van der Velden, R. 3 De nieuwe internationaliseringsagenda hoger onderwijs, die in het najaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden,
zal mogelijkerwijs leiden tot nieuwe streefwaarden.
(2007), Afgestudeerden van het hoger onderwijs in vergelijking
met andere landen. Resultaten van het REFLEX-project.
Den Haag: Ministerie van OCW). Grafiek III-37
In tegenstelling tot de percentages, genoemd onder kengetal- Top 10 instellingen: uitgaande studiepuntmobiliteit, afgestudeerden 2005-2006
Bron: ROA 2008
len diplomamobiliteit, die een jaarlijks beeld verschaffen, gaat
het hier om mobiliteit gedurende de hele opleiding. Het is
daarbij niet duidelijk in welk jaar de mobiliteit heeft plaats- 100%
gevonden, hoewel dit vaak in het derde jaar van de opleiding
gebeurt. Om een vergelijking te maken met de percentages 80% 86,3%
die uitdrukking geven aan de mobiliteit in een bepaald jaar,
zou het percentage van mobiliteit gedurende de opleiding
60%
gedeeld moeten worden door de duur ervan in jaren. Duurt de 79,1%
% %
opleiding gemiddeld vier jaar en zou 30% van de studenten in
die periode internationaal mobiel zijn, dan zou dit neerkomen % 40% 57,9% 52,1% 45,8% 45,0 44,0 40,9% 40,2% 39,4%
op jaarlijks 7,5%.
Grafiek III-35 Percentage van in 1999-2000 afgestudeerden met 20%
buitenlandervaring gedurende de opleiding
0%
Hotelschool HAS Wageningen Universiteit van Aeres NHTV Universiteit Van Hall Technische Technische
Den Haag Den Bosch Universiteit Maastricht Groep Internationale Twente Larenstein Universiteit Universiteit
HS Breda Delft Eindhoven
Grafiek III-38
Percentage uitgaande studiepuntmobiliteit, wo- en hbo-afgestudeerden 1997-2006
Bron: ROA 2002-2008
45% % hbo
Trends: Uitgaande mobiliteit 40% wo
36,1% 38,3%
35%
---
30%
Elk jaar doet het ROA onderzoek naar de arbeidsmarktervarin- Vakgebieden 40,1 41,6% 38,6% 36,1% 36,0% 31,6% 31,3%
25% 26,9%
gen van afgestudeerden. Hiertoe worden zij ongeveer Meer dan 40% van de wo-afgestudeerden Landbouw, %
anderhalf jaar na afstuderen geënquêteerd. In deze enquête Techniek en Gezondheidszorg was mobiel gedurende de 20%
wordt ook gevraagd naar buitenlandervaring gedurende de studie. Dit gold voor 30% van de afgestudeerden Economie, 15% 29,4% 28,4 25,9% 20,1% 18,6% 19,4 17,2% 18,3%
studie. De betrokken mobiliteit wordt studiepuntmobiliteit Taal & Cultuur, Natuur en voor minder dan 20% van de
10%
genoemd. afgestudeerden Rechten en Gedrag & Maatschappij. Hbo-
Grafiek III-38 Percentage uitgaande studiepuntmobiliteit, afgestudeerden 2005-06 rapporteerden grotere mobiliteit in 5%
wo- en hbo-afgestudeerden 1997-2006 Landbouw, Taal & Cultuur, Techniek, Gezondheidszorg en 0%
Onderwijs. Kennelijk was het jaar ervoor sprake van een dip. 1997-98 1998-99 1999-00 2000-01 2001-02 2002-03 2003-04 2004-05 2005-06
Na de recente daling in het percentage studiepuntmobiele Hbo-afgestudeerden in de Landbouw waren, met meer dan
wo-studenten lijkt een stabilisatie op te treden. De hbo- 50%, relatief zeer mobiel gedurende de studie. Ongeveer 22% Noot: In eerdere monitors werd steeds een correctie toegepast om te voorkomen dat korte uitstapjes, d.w.z. korter
dan drie maanden, mogelijk ten onrechte als volwaardig zouden worden meegeteld. Omdat hierover internationaal
studiepuntmobiliteit vertoont zelfs enig herstel. Of hiermee van de hbo-afgestudeerden Economie en Taal & Cultuur was geen eenduidigheid bestaat, en wel internationaal wordt vergeleken, werd besloten deze correctie achterwege te laten.
werkelijk een omslagpunt is bereikt, is nog niet te zeggen. mobiel gedurende de studie. Dit gold voor ongeveer 15% van
Het gaat, mogen we aannemen, om mobiliteit rond het jaar de afgestudeerden in Techniek en Gezondheidszorg. Af-
2004, kort na de introductie van de bachelor-masterstructuur. gestudeerden Onderwijs en Gedrag & Maatschappij bleven
Het is de vraag of de gevolgen van die omschakeling, die vaak achter met een studiepuntmobiliteit van ongeveer 10%.
een hogere studiedruk met zich meebracht, al volledig Grafiek III-39 Percentage studiepuntmobiliteit, naar vakgebied,
verwerkt zijn. wo, afgestudeerden 2001-2006 Grafiek III-39
Grafiek III-40 Percentage studiepuntmobiliteit, naar vakgebied, Percentage studiepuntmobiliteit, naar vakgebied, wo, afgestudeerden 2001-2006
Bron: ROA 2008
Zoals aangegeven bij de indicatoren komen de wo- en hbo, afgestudeerden 2001-2006
hbo-gemiddelden neer op een gemiddelde voor de totale
afgestudeerde studentenpopulatie van 22,8%; 22,8% van de
afgestudeerden in 2005-06 was gedurende de studie interna- 70% 68,2%
tionaal mobiel. Voor een indruk van het studiepuntmobiele 67,1% 2001-02
65,9% 2002-03
studenten moet dit percentage worden gedeeld door het 2003-04
aantal studiejaren, laten we zeggen 4 -> 22,8 ÷ 4 = 5,7%. Dit 60% 2004-05
58,0%
percentage vermenigvuldigd met het aantal afgestudeerden in 55,8% 2005-06
2005-06, 107.000 (CBS, 2008), komt neer op ongeveer 6.100
studenten. 50,7%
50% 48,7% 48,2% 48,5%
45,3%
Ook studenten die niet afstudeerden waren internationaal 42,3% 42,4% 42,3% 42,9%
41,3%
mobiel, maar wellicht minder dan zij die wel afstudeerden. Er 40,4%
40% 37,7% 38,4% 37,7%
waren in 2005-06 in totaal 560.000 studenten, dat neerkomt 37,4%
36,3% 37,0%
35,4%
34,4% 35,1%
34,2%
op 140.000 studenten per cohort. Bij even grote mobiliteit zou 31,6% 31,9%
sprake zijn van 5,7% x 140.000 = 7.980 mobiele studenten per 30% 29,8%
cohort. Enigszins arbitrair komen we op (6100 + 7980) ÷ 2 = 26,6% 27,1%
24,3% 24,3%
7.040, zeg 7.000 mobiele studenten per cohort. Dit aantal 22,8% 22,6%
21,6%
maal het aantal cohorten (4) komt op 28.000 studiepuntmo- 20% 19,8%
18,2% 18,5% 17,8%
biele studenten per jaar. De totale jaarlijkse uitgaande
mobiliteit zou hiermee uitkomen op ongeveer 13.250 (diploma-
mobiliteit) plus 28.000 (studiepuntmobiliteit) is 41.250 10%
studenten.
0%
Landbouw Techniek Gezondheids- Taal & Economie Natuur Gedrag & Rechten
zorg Cultuur Maatschappij
---
Grafiek III-40
Percentage studiepuntmobiliteit, naar vakgebied, hbo, afgestudeerden 2001-2006
Bron: ROA 2008
60% 2001-02
%3,35 2002-03
2003-04
2004-05
50% 47,2% 2005-06
%6,05 48,3% 52,3%
Soort buitenlandervaring 40%
Gemiddeld genomen gaan de meeste studenten naar het
buitenland voor een stage, eventueel gecombineerd met
studie. In het hbo is dit zeker het geval: het percentage
30%
studenten dat alleen voor studie naar het buitenland gaat is
bijna 10% lager dan in het wo. % 5,72 %6,62 %1,82 %8,52 %1,52
Grafiek III-41 Studiepuntmobiliteit, soort buitenlandervaring, afgestudeerden
20%
2005-2006 %5,82 %9,42 %4,71 %2,02
Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten %3,7 15,1% 15,1% 11,9% %2,51 %8,51 12,2% 13,3% 13,8% 14,95 %3,51 %2,31 %8,31 %5,01 %9,11
10% %2,11 %5,9 %1,01 8,5% 8,5%
Uit het ROA-onderzoek blijkt dat mannelijke en vrouwelijke
afgestudeerden gedurende de studie vrijwel in gelijke mate
mobiel waren in zowel hbo als wo. %0
0%
Grafiek III-42 Percentage afgestudeerden met buitenlandervaring, Landbouw Economie Taal & Cultuur Techniek Gezondheidzorg Onderwijs Gedrag &
naar geslacht, afgestudeerden 2005-2006 Maatschappij
Omdat er in 2005-06 in zowel hbo als wo meer vrouwen dan Grafiek III-41 Grafiek III-42
mannen afstudeerden, was het aantal vrouwen dat mobiel was Studiepuntmobiliteit, soort buitenlandervaring, Percentage afgestudeerden met buitenlandervaring,
afgestudeerden 2005-2006 naar geslacht, afgestudeerden 2005-2006
hoger dan het aantal mannen. In het hbo was 57% van het Bron: ROA 2008 Bron: ROA 2008
aantal afgestudeerden dat mobiel was vrouw, in het wo 54%.
35% %
32 %
31
30%
25%
18% 19% 19% %
49% 57% 52% 20% % 19
18
15%
33% 24% 29%
wo hbo ho 10%
% Stage 5%
% Onderwijs
% Stage en Onderwijs 0%
hbo wo
Man
Vrouw
Grafiek III-43
Gemiddeld eindcijfer met of zonder buitenlandervaring, wo, afgestudeerden 2001-2006
Bron: ROA (jaren zijn jaren van afstuderen)
Met buitenlandervaring
Zonder buitenlandervaring
7,6
7,52
Effecten van buitenlandervaring Over andere effecten van buitenlandervaring gedurende de 7,5 7,48
gedurende de studie studie, bijvoorbeeld op het studieprogramma bij de thuisin-
Uit het jaarlijkse ROA-afgestudeerdenonderzoek blijkt dat stelling, of op onderdelen ervan, bestaat geen informatie.
wo-studenten die gedurende de studie buitenlandervaring
opdeden steeds een hoger gemiddeld afstudeercijfer hadden 7,4
dan degenen die geen buitenlandervaring opdeden. Het 7,37
percentage van studenten met buitenlandervaring dat zegt op 7,35 7,35 7,34
het niveau van de studie werkzaam te zijn is zelfs meer dan 7,31
10% hoger dan van studenten zonder buitenlandervaring. Ook 7,3
ligt het gemiddeld inkomen na afstuderen in alle jaren hoger bij
studenten met buitenlandervaring. 7,25 7,24
Grafiek III-43 Gemiddeld eindcijfer met of zonder buitenlandervaring, 7,23
wo, afgestudeerden 2001-2006
7,2
Grafiek III-44 Percentage wo-studenten dat op niveau van de studie zegt te
2001-02 2002-03 2003-04 2004-05 2005-06
werken, met of zonder buitenlandervaring, afgestudeerden
2001-2006
Bij hbo-studenten zijn de uitkomsten minder consistent, maar Grafiek III-44
vreemd genoeg tot nu toe vaak negatief voor studenten met Percentage wo-studenten dat op niveau van de studie zegt te werken,
met of zonder buitenlandervaring, afgestudeerden 2001-2006
buitenlandervaring. Wel wordt het verschil met studenten Bron: ROA (jaren zijn jaren van afstuderen)
zonder buitenlandervaring in het algemeen steeds kleiner. In
een van de jaren waarin gevraagd werd naar de duur van het
buitenlandverblijf bleek zelfs dat hbo-studenten die korter dan Met buitenlandervaring
drie maanden weg waren een hoger gemiddeld afstudeercijfer Zonder buitenlandervaring
behaalden dan zij die thuis bleven. De lage score van het 80%
grotere aantal studenten dat langer weg was zorgde overigens
ook in dat jaar voor een lagere score in het algemeen voor 75,82%
74,93%
studenten met buitenlandervaring. 74%
Concluderend zijn wo-studenten kennelijk beter in staat om 70,61% 70,91%
de buitenlandervaring die werd opgedaan aan te wenden voor 68,91%
hun studie en carrièreontwikkeling. Waarom dit bij hbo-stu- 68%
denten niet het geval is, is hiermee nog niet beantwoord.
Wellicht dat hbo-studenten met vroegtijdig uitzicht op een
baan minder mobiel zijn gedurende de studie. Mogelijk is de 62%
60,28%
buitenlandervaring minder gefocust, of gaan mobiele hbo- 59,44%
58,6% 59,04%
studenten hier tot nu toe minder zakelijk mee om. Wellicht
krijgen zij hiervoor ook minder mogelijkheden dan wo-studen- 56% 56,45%
ten. De negatieve verschillen worden zoals gezegd steeds
kleiner, terwijl ook bij hbo-studenten een positieve relatie met
buitenlandervaring gemeten werd. De ROA-studie geeft geen
inzicht in de loopbaaneffecten op wat langere termijn. 50%
2001-02 2002-03 2003-04 2004-05 2005-06
Grafiek III-45
Erasmusherkomstlanden (100 of meer Erasmusstudenten), 2002-2006
Bron: Nuffic 2008
1.500
2002-03
2003-04
2004-05
Trends: Inkomende mobiliteit 1.263 2005-06
1.200 1.198 1.221
1.149
De enige informatie over inkomende studiepuntmobiliteit, dus In aantal was de stijging, met 158 nieuwe studenten, vanuit
van studenten die voor studie of stage naar Nederland komen Turkije het grootst. De grootste procentuele afname betrof 900 891 893 905
in het kader van hun studie in het buitenland, is tot nog toe studenten uit IJsland (-50%), Luxemburg (-25%) en Noorwe- 850 857 862
827 818
afkomstig uit het beheer van beurzenprogramma's. Mobiliteit gen (-24,5%). In aantal was zoals gezegd de afname het
buiten deze programma's om, of beter, buiten de bekende grootst vanuit Duitsland, met 87 minder studenten.
beurzenprogramma's om, blijft buiten beeld. Dit zou kunnen Grafiek III-45 Erasmusherkomstlanden (100 of meer Erasmusstudenten), 607
veranderen door in de internationaal vergelijkende onderzoe- 600
2002-2006 577
527
ken onder afgestudeerden te vragen naar landen van bestem- 519
ming (tot nu toe wordt alleen gevraagd of men gedurende de 10% van de Turkse Erasmusstudenten kwam in 2005-06 naar 440 437
405 391 377
studie naar het buitenland ging, en eventueel voor hoe lang). Nederland. Ondanks de hiervoor genoemde stijging in aantal 365 381 377 378
346
325 320 335
De mobiliteit in programma's wordt in hoge mate bepaald door was het percentage van Turkse studenten dat een jaar eerder 300 292 294 299 293
250 253
de karakteristieken ervan. Programmamobiliteit is daarom naar Nederland kwam zelfs bijna 12% . Nederland heeft 228 226 239 235 236 226 221
203
184 197 215 205 218
slechts in beperkte mate indicatief voor mobiliteitstendensen kennelijk toch aan relatieve populariteit ingeboet. Dit is helaas 161
135 136 145 162 171 104 106 110 119
zoals die zich in algemene zin ontwikkelen. De Europese het geval bij studenten uit de meeste landen, en vooral bij die
programma's zijn vanuit het brede perspectief nog het meest uit Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Finland. Een (recente) 0 0 0
interessant. Hoewel de uitgaande mobiliteit ook hier in zekere toename was er gelukkig ook, namelijk bij studenten uit Italië Spanje Frankrijk Duitsland Italië Polen Verenigd Finland België Turkije Portugal Tsjechië Zweden Oostenrijk Hongarije Grieken-
Koninkrijk land
mate beperkt wordt door de beschikbaar gestelde budgetten, en in geringe mate bij die uit Zweden en Oostenrijk.
vertoont de inkomende mobiliteit een grotere mate van vrijheid: Grafiek III-46 Erasmusherkomstlanden (100 of meer Erasmusstudenten), Grafiek III-46
hoewel het aantal studenten dat per land weggaat beperkt is, percentage NL-gangers van de totale Erasmuspopulatie Erasmusherkomstlanden (100 of meer Erasmusstudenten),
percentage NL-gangers van de totale Erasmuspopulatie per land, 2002-2006
zijn zij vrij in hun keuze van het bestemmingsland (er moet per land, 2002-2006 Bron: Nuffic 2008
overigens wel sprake zijn van samenwerkingsovereenkomsten
en van een zekere mate van reciprociteit). Helaas is van de
mobiliteit in het Leonardo da Vinciprogramma weinig informatie 15%
2002-03
beschikbaar, met name waar het de mobiliteit uit andere landen 2003-04
betreft en dus de inkomende mobiliteit in Nederland. 2004-05
2005-06
In de volgende grafieken wordt kort aandacht besteed aan 12% 11,8%
mobiliteit in het kader van het Erasmusprogramma en
allereerst aan inkomende mobiliteit. 10,3% 10,2%
9,5% 9,6%
Als vanouds kwamen ook in het laatste peiljaar, 2005-06, de 9% 8,8% 8,8% 8,7%
meeste Erasmusstudenten weer uit Spanje. Met een stijging 8,4% 8,5%
8,3%
7,9%
van 43 studenten, steeg Frankrijk naar de tweede plaats terwijl 7,4%
Duitsland, met in aantal de grootste daling in het jaar, van 87 7,0% 7,0% 6,9%
6,6%
6,4% 6,3% 6,3%
studenten, naar de derde plaats zakte. Tussen 2004-05 en 6% 6,0% 5,8% 5,9% 5,9% 5,9% 5,8% 5,8%
2005-06 was er sprake van een licht hogere instroom van 5,4% 5,5% 5,5% 5,4%
5,3% 5,4% 5,5% 5,4% 5,1% 5,3%
4,9%
Erasmusstudenten (+1,8%). De grootste procentuele stijging 4,8% 4,6% 4,7% 4,8% 4,6%
4,4% 4,4% 4,4% 4,4% 4,3% 4,2%
vond plaats vanuit Malta (+250%), Turkije (+117%) en 3,9% 4,0% 4,2% 4,0%
3,5% 3,6% 3,5%
Litouwen (+40%). 3,4%
3,2%
3%
0% 0% 0%
Turkije Zweden Finland Hongarije België Portugal Oostenrijk Spanje Tsjechië Verenigd Polen Grieken- Frankrijk Italië Duitsland
Koninkrijk land
Grafiek III-47
Erasmusbestemmingslanden (100 of meer Erasmusstudenten), 2003-2007
Bron: Nuffic 2008
1.000
6 2003-04
2004-05
907 92 2005-06
---
2006-07
800
823 81
Wat uitstroom betreft gingen de Nederlandse Erasmusstu- 5 7
denten ook in 2006-07 weer in groten getale naar Spanje.
Het Verenigd Koninkrijk nam, na een jaar op de derde, de 600 63 61 4 590
---
tweede plaats weer in en Frankrijk, na een jaar op de tweede,
de derde.
547 55 54 536 470 458
Grafiek III-47 Erasmusbestemmingslanden (100 of meer Erasmusstudenten),
2003-2007 400
389 425 449 391 409 388 376
Hoewel uit het eerder in dit rapport aangehaalde ROA- 0 9
fgestudeerdenonderzoek wellicht een kentering naar een
a
stijgende studiepuntmobiliteit waargenomen wordt, wordt dit 0 3 3 4
200 4
275 309 8
niet bevestigd door de gegevens uit het Erasmusprogramma. 0 8 5 6
0 3 5 2
Sinds 2004-05, het jaar waarin de meeste in 2005-06 af-
gestudeerden vermoedelijk mobiel waren, is sprake van een 301 289 256 306 27 26 18 205 18 19 15 18 19 171 14 123 137 139
teruglopende belangstelling zowel in aantallen studenten als in 60 10 13 98 11 118 11 88 10 10 11
---
procenten van de Nederlandse studentenpopulatie. Momen-
teel wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke achtergronden Spanje Verenigd Frankrijk Zweden Duitsland Finland Italië België Dene- Noor- Turkije Oostenrijk Ierland
Koninkrijk marken wegen
van deze afname.
Grafiek III-48 Deelname Erasmus, aantallen en als percentage van de
Nederlandse hogeronderwijspopulatie, 2003-2007
Grafiek III-48
Deelname Erasmus, aantallen en als percentage van de Nederlandse
hogeronderwijspopulatie, 2003-2007
Bron: Nuffic 2008
8.000 1,5%
7.200
6.400
5.600 1,29% 1,26% 1,24% 1,2%
4.800
4.000
3.200
0,9%
2.400
0,87%
1.600 0,84% 0,83%
0,79%
800
---
0 6.733 4.388 6.842 4.743 6.965 4.624 4.503 0,6%
2003-04 2004-05 2005-06 2006-07
Inkomend Uitgaand
Lijst met
afkor-
tingen
Lijst met afkortingen
Arion Algemene reizen met een instructief karakter op onderwijsgebied
AOC Agrarisch Opleidings Centrum
avo algemeen vormend onderwijs
BAND Bilateraal Austausch programma Nederland-Duitsland
bve beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
BuZa Ministerie van Buitenlandse Zaken
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CFI Centrale Financiën Instellingen (OCW)
CINOP Centrum voor Innovatie van Opleidingen
Comenius Europees actieprogramma, is deel van Leven Lang Leren Programma (LLP)
CROHO Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (IB-Groep)
DGO Dienstverlening, Gezondheid, Welzijn en Onderwijs (bve sector)
EER Europese Economische Ruimte: EU plus Liechtenstein, IJsland en Noorwegen
EFTA Engels voor EVA: Europese Vrijhandelsassociatie, EU plus Liechtenstein,
IJsland, Noorwegen en Zwitserland.
EP Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs
Erasmus Europees actieprogramma voor het ho, is deel van Leven Lang Leren Programma (LLP)
EU Europese Unie
Grundtvig Europees actieprogramma, deel van Leven Lang Leren Programma (LLP)
havo hoger algemeen voortgezet onderwijs
hbo hoger beroepsonderwijs
ho hoger onderwijs
IAESTE International Association for the Exchange of Students for Technical Experience
ICT informatie- en communicatietechnologie
IB-Groep Informatie Beheer Groep
IMON Internationaliseringsmonitor van het onderwijs in Nederland
IND Immigratie- en Naturalisatie Dienst
Leonardo da Vinci Europees actieprogramma voor beroepsopleidingen, deel van Leven lang Leren Programma
LLP Leven Lang Leren Programma van de EU
LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
mbo middelbaar beroepsonderwijs
MVV Machtiging tot Voorlopig Verblijf
Neso Netherlands Education Support Office
Nuffic Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs
OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD)
OS ontwikkelingssamenwerking
PLATO Promotie Lerarenmobiliteit, Arbeidservaring en Training in het Onderwijs (po vo)
PLUVO Programma voor Leerlingenuitwisseling in het Voortgezet Onderwijs (vo)
po primair onderwijs
ROA Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (Universiteit van Maastricht)
ROC Regionaal Opleidings Centrum
tto tweetalig onderwijs (Nederlands Engels)
VISIE Volledige Internationale Studie In Europa
vmbo voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
vo voortgezet onderwijs
vwo voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
wo wetenschappelijk onderwijs
Colofon
ISBN
978-90-5464-046-2
Eindredactie
Eric Richters, Eric Daamen, Nuffic
Bijdragen
Christine Graf, Judith van den Bosch, CINOP
Wolter Blankert, EP
Eric Richters, Nuffic
Vormgeving en opmaak
Ontwerpwerk, Den Haag
Druk
Prints & Proms, Rotterdam