Onderzoek Raad voor de rechtspraak en OM: geen taakstraf voor moord of
doodslag
Den Haag, 1 juli 2008
Rechters leggen aan daders van moord of doodslag geen taakstraf op.
Als de rechter voor een ander ernstig misdrijf wel een taakstraf
oplegt, terwijl de officier van justitie een onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf eist, is de taakstraf volgens onafhankelijke
deskundigen in de meeste gevallen passend en uitlegbaar aan de
samenleving. Dat blijkt uit onderzoek van de Raad voor de rechtspraak
en het Openbaar Ministerie.
Aanleiding voor het onderzoek waren Kamervragen aan de Minister van
Justitie over de toepassing van taakstraffen. Het televisieprogramma
Zembla stelde in een uitzending in oktober 2007 dat de taakstraf in
weerwil van de geldende regels wordt opgelegd in situaties waar al
eerder een taakstraf is opgelegd. Ook zou de taakstraf worden opgelegd
bij ernstige misdrijven, waarvoor die straf niet door de wetgever
bedoeld was. Het opleggen van een taakstraf zou in die gevallen een te
lichte sanctie zijn.
Het onderzoek richtte zich op de praktijk van de vordering en
oplegging van taakstraffen in 2006. In totaal zijn in dat jaar bijna
150.000 strafzaken door de rechtbanken afgedaan. Gekeken is naar
ernstige misdrijven: moord, doodslag, verkrachting, aanranding,
ontucht en zware mishandeling of poging daartoe. Uit het onderzoek
blijkt dat in alle zaken waarin moord of doodslag bewezen werd
verklaard, de rechter een gevangenisstraf oplegde.
Het totaal aantal veroordelingen door de rechter vanwege ernstige
misdrijven bedroeg in 2006 ruim 4700. In ruim de helft van de zaken
(52%) legde de rechter een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op. In 26%
van de zaken werd een taakstraf in combinatie met een al dan niet
voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd. In de overige zaken legde de
rechter een taakstraf zonder enige vorm van vrijheidsstraf (14%) of
een andere straf op, bijvoorbeeld een boete (8%). Het gaat in die
laatste gevallen, zo blijkt uit nader onderzoek van een deel van de
zaken, om de relatief lichtere misdrijven.
Voor een goed antwoord op de vraag bij welke ernstige misdrijven de
rechter een taakstraf oplegde, moet men bedenken dat achter algemene
juridische kwalificaties soms zeer uiteenlopende strafbare gedragingen
schuil kunnen gaan. De strafwet verstaat bijvoorbeeld onder
'verkrachting' ook een opgedrongen tongzoen. Het ligt voor de hand dat
die variatie in strafbaar gedrag tot uiting komt in variatie in de
straf. Dat is ook het algemene beeld dat rijst uit het rapport: hoe
zwaarder het misdrijf, hoe zwaarder de straf.
Het onderzoek richtte zich ook op het strafvorderingsbeleid van het
Openbaar Ministerie. Dit deel van het onderzoek werd uitgevoerd onder
verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal. In
verreweg de meeste gevallen houden officieren van justitie zich aan de
Aanwijzing Taakstraffen, die voorschrijft dat bij ernstige gewelds- en
zedenmisdrijven in beginsel geen taakstraf mag worden gevorderd. In
een kleine minderheid (18) van de onderzochte zaken met meerderjarige
verdachten (120) betrof de eis louter een taakstraf: dat wil zeggen
een taakstraf zonder al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze
18 zaken zijn nader bekeken door een drietal ervaren officieren van
justitie. In 5 zaken vonden zij de eis te licht: er waren onvoldoende
dwingende redenen om toch alleen een taakstraf te vorderen. De
betreffende vorderingen staan daarmee op gespannen voet met de
Aanwijzing Taakstraffen. Dit komt overeen met 4% van de onderzochte
zaken met meerderjarige verdachten.
De aanwijzing bepaalt ook dat meerderjarige verdachten die al twee of
meer keer een taakstraf hebben ondergaan, in beginsel niet meer voor
een taakstraf in aanmerking komen. Het blijkt dat een wetstechnische
bepaling het noodzakelijk maakt dat voor iedere tenlastegelde
overtreding een afzonderlijke (taak-)straf wordt opgelegd. Daardoor
kan het voorkomen dat een verdachte soms hoge aantallen taakstraffen
krijgt opgelegd op één zitting. Dit komt vooral voor bij de
kantonrechter. Bij circa 2% van de gevorderde taakstraffen in de
periode 2002-2006 is sprake van een eis van de officier van justitie
die niet zonder meer strookt met de aanwijzing: in die gevallen werd
een derde of volgende taakstraf gevorderd, wat in beginsel niet de
bedoeling is.
Het laatste onderzoeksdeel richtte zich op de rechterspraktijk. Dit
deel van het onderzoek valt onder verantwoordelijkheid van de Raad
voor de rechtspraak, i.s.m. het Landelijk Overleg Voorzitters
Strafsectoren.
In de meeste gevallen waarin de rechter een taakstraf oplegde voor een
ernstig misdrijf, volgde hij daarin de eis van de officier van
justitie. Zaken waarin de rechter duidelijk afweek van de eis van de
officier, werden op verzoek van de Raad voor de rechtspraak door twee
onafhankelijke strafrechtdeskundigen beoordeeld: prof. mr. E. Prakken
(emeritus hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht te Maastricht en
advocaat te Amsterdam) en prof. mr. G.J. Knoops (hoogleraar
internationaal strafrecht te Utrecht en advocaat te Amsterdam).
Centrale vraag was of de opgelegde taakstraf strookte met de ernst van
het misdrijf, het voorgelegde bewijs en de motivering van de rechter.
In totaal bekeken zij 28 zaken. In 1 zaak - poging tot doodslag -
meenden beide beoordelaars dat de straf naar hun opvatting te licht
was; in 6 zaken - alle zedenzaken - verschilden ze daarover van
mening. In de resterende 21 zaken waren ze beiden van mening dat de
beslissing van de strafrechter begrijpelijk was. De deskundigen
spraken over het geheel gezien hun grote tevredenheid uit over de
strafrechtspraktijk die zij onder ogen hadden gekregen.
De uitkomsten van het onderzoek maken volgens de Raad voor de
rechtspraak en het College van procureurs-generaal duidelijk dat de
praktijk van het vorderen en opleggen van taakstraffen in het algemeen
verloopt overeenkomstig de bedoeling van de wetgever.
Openbaar Ministerie