27 jun 2008
Onderdeel: Centraal Veterinair Instituut
Het verminderen van problemen door met Campylobacter besmet
kippenvlees in Nederland gaat de goede kant op. Toch wordt nog
regelmatig, net als in veel andere landen, Campylobacter in kip
gevonden. Alleen de Scandinavische landen vormen hierop een
uitzondering omdat Campylobacter in de primaire sector minder voorkomt
en daardoor zwaarder ingezet kan worden op een logistieke benadering
zoals kanalisatie. Er gloort echter hoop aan de horizon. Een nieuw
vaccin en faagtherapie bieden op de langere termijn mogelijk
perspectieven. Maar ook een gerichte aanpak in de keten kan flink
bijdragen aan de reductie van dit probleem. De overheid en de sector
sluiten binnenkort een convenant om deze ketengestuurde aanpak verder
vorm te geven. Dit was de conclusie van het Campylobactersymposium dat
gisteren werd gehouden bij het Centraal Veterinair Instituut van
Wageningen UR in Lelystad.
Â
Volgens metingen van de Voedsel- en Waren Autoriteit is de laatste
jaren ongeveer 20% van het kippenvlees besmet met Campylobacter. Deze
bacteriën kunnen bij mensen een voedselinfectie veroorzaken die
gepaard gaat met hevige diarree. Daarnaast kunnen er ernstige
complicaties optreden bij mensen na een voedselinfectie met
Campylobacter waarbij gewrichtsproblemen (reactieve arthritis) en
neurologische problemen (het Guillain Barré Syndroom) de meest
voorkomende zijn. De problemen ontstaan pas als er onvoldoende
hygiëne in de keuken plaatsvindt. De bacterie wordt zeer snel
onschadelijk gemaakt door verhitting. De Nederlandse overheid loopt
samen met de sector voorop in het verder terugdringen van dit
probleem. Vanuit verschillende invalshoeken (overheid, bedrijfsleven,
onderzoek) in de hele pluimveevleesproductieketen wordt gewerkt aan
het beheersen van Campylobacter.
Â
Faagtherapie
Marcel van Bergen, bacterioloog bij het Centraal Veterinair Instituut
(CVI), ziet mogelijkheden om Campylobacterinfecties flink te reduceren
met behulp van de zogenaamde faagtherapie. Hiermee wordt het aantal
Campylobacter bacteriën terug gedrongen, waardoor de kans dat een
besmetting bij mensen ontstaat, drastisch wordt verkleind.
Faagtherapie is een methode waarbij bacterie dodende virussen worden
ingezet om bacteriën te bestrijden. Dit kan zowel bij levende dieren
als bij dieren die geslacht zijn. Faagtherapie is veilig voor mens en
dier. Er moeten echter nog de nodige hobbels genomen worden, voordat
deze therapie ook daadwerkelijk succesvol kan worden toegepast. Daarom
doet het Centraal Veterinair Instituut onder andere onderzoek naar
resistentieontwikkeling (bacteriën kunnen resistentie ontwikkelen
tegen fagen), de optimaal benodigde dosis fagen, hoe fagen het best
gekweekt en bewaard kunnen worden en op welke manier en op welk moment
de fagen het best toegediend kunnen worden.
Â
Vaccins
Jaap Wagenaar, bacterioloog bij de Universiteit Utrecht en het
Centraal Veterinair Instituut, werkt aan nieuwe vaccins tegen
Campylobacter. Dat is niet eenvoudig omdat het immuunsysteem van de
kip onvoldoende reageert als deze wordt besmet met Campylobacter. Dat
geldt dus ook voor de klassieke experimentele Campylobactervaccins: de
kip ontwikkelt geen beschermende antistoffen als deze wordt
gevaccineerd met de afgedode bacterie. Onderzoek heeft geleid tot een
eiwit dat mogelijk wel de gewenste antistoffen induceert in kippen
waardoor de kippen wel beschermd zijn tegen een Campylobacterinfectie.
In het laboratorium bleek deze vaccinkandidaat goed te werken, maar
verder onderzoek zal moeten uitwijzen of dit ook in de praktijk geldt.
Â
Risicobeheersing
Maarten Nauta, senior onderzoeker en risicoschatter bij het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), heeft in 2007
door CVI en TNO verzamelde gegevens over de Campylobacter-besmetting
van vleeskuikens en kipproducten geanalyseerd. Er zijn hierbij
verschillende microbiologische methoden gebruikt. Uit de analyse bleek
dat in alle 62 onderzochte vleeskuikenkoppels wel een keer ergens
Campylobacter werd gevonden. Verder was het opmerkelijk dat de
verschillende microbiologische testen niet dezelfde resultaten
opleverden: een koppel waarin bij de ene test Campylobacter werd
gevonden, kon bij een andere test een negatieve uitslag geven, en
andersom. Ook bleek dat de mate van besmetting van de mest weinig
voorspellende waarde heeft voor de mate van besmetting van de
eindproducten. Dat geeft aan dat een methodiek van testen en
kanaliseren,waarbij hoogbesmette dieren niet verwerkt worden tot vers
vlees, in de praktijk geen goede mogelijkheid lijkt om risico's van
Campylobacter te beheersen. Dat is teleurstellend omdat het in theorie
een effectieve maatregel zou kunnen zijn.Â
Â
Convenant
Inge Stoelhorst, beleidsmedewerker bij het ministerie van VWS en Peter
Vesseur, algemeen secretaris bij de NEPLUVI (waarin alle Nederlandse
vleeskuikenslachterijen zijn verenigd) meldden dat dit najaar een
convenant wordt ondertekend tussen beide partijen. Hierin spreken zij
af dat in elke slachterij gedurende 2 jaar metingen worden gedaan naar
de hoeveelheid Campylobacter op producten aan het einde van het
slachtproces. Om volksgezondheidswinst te kunnen realiseren is het
immers nodig dat zo weinig mogelijk Campylobacterbacterien op het
eindproduct voorkomen. Uit voorstudies in 2 slachterijen gedurende 2
maanden is namelijk gebleken dat de aantallen Campylobacter bacteriën
op het eindproduct meestal bijzonder laag zijn, ook als de producten
afkomstig zijn van koppels met een zeer hoog niveau. De NEPLUVI en VWS
willen graag weten of deze lage waarden ook van toepassing zijn op
gehele Nederlandse productie, d.w.z. bij alle slachterijen gedurende
het gehele jaar of dat gezocht moet worden naar aanvullende
maatregelen.
Tot nu wordt nog altijd een relevante bijdrage van de kip aan de
Campylobacterbesmettingen bij de mens toegedicht. Via nieuwe
aanvullende studies gaat ook bekeken worden wat de bijdrage van de
verschillende bronnen (dier, mens, milieu, voedsel) precies is aan
Campylobacterbesmettingen bij mensen. Het is immers al wel duidelijk
dat er meer boosdoeners zijn dan alleen kip.