WODC: jeugdige verdachten ervaren vrijheidsbeneming als stressvol
Jeugdige verdachten die in hechtenis worden genomen, ervaren de eerste fase als stressvol en kampen met gevoelens van woede, angst en trots. Schaamte- en schuldgevoelens worden minder gesignaleerd. Dat blijkt uit een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) op verzoek van het ministerie van Justitie naar de beleving van vrijheidsbeneming en de emotionele reacties van jeugdigen die van een strafbaar feit verdacht worden.
De recidive onder jeugdigen is aanzienlijk en berokkent slachtoffers en maatschappij veel schade. Daarom is het belangrijk om grip te krijgen op factoren die ertoe bij kunnen dragen het ongewenste gedrag van deze jongeren te veranderen. Aandacht voor de ervaring van vrijheidsbeneming en emoties is belangrijk omdat negatieve emoties remmend werken op het lerende vermogen van jongeren in vrijheidsbeneming. Het WODC heeft ten behoeve van het rapport 'Ik zit vast. Een exploratieve studie naar emotionele verwerking van justitiële vrijheidsbeneming door jongeren', twee deelonderzoeken uitgevoerd: een literatuurstudie en een empirische studie bestaande uit interviews met 21 experts, werkzaam in vier verschillende opvanginrichtingen. Uit de literatuurstudie blijkt dat degenen die op meerdere domeinen (oa psychische) problemen vertonen, moeite hebben zich aan te passen aan de detentie. Verder blijkt dat de beleving van de vrijheidsbeneming en de emotionele reacties van jeugdige gedetineerden, verschillen gedurende de periode van vrijheidsbeneming. Jongeren zijn in de eerste fase, onder meer vanwege de onzekerheid van de vrijheidsbeneming en het verlies van dierbaren, emotioneel flink gestrest, waarbij bijvoorbeeld sprake is van gevoelens van angst. Ook wordt in een enkele studie gevonden dat gevoelens van schuld en schaamte in deze periode sterker aanwezig zijn dan in een latere periode van de vrijheidsbeneming. In de loop van de vrijheidsbeneming worden emoties die in het begin heftig aanwezig kunnen zijn, minder intens en komen zelfs minder vaak voor. In de laatste fase zouden jeugdige gedetineerden in staat zijn op een meer adequate wijze met de vrijheidsbeneming om te gaan en minder (emotionele) problemen ervaren met bijvoorbeeld regels, de afwezigheid van geliefden, of groepsgenoten dan in eerdere fasen. Met betrekking tot de emotionele reacties worden nauwelijks verschillen naar leeftijd geconstateerd en zijn verschillen tussen first offenders en recidivisten niet consistent aantoonbaar.
In hoeverre er verschillen zijn in de emotionele verwerking van een vrijheidsbeneming naar gelang de herkomst is niet duidelijk geworden. Het WODC wijst erop dat in Nederland eenmaal eerder onderzoek is gedaan naar de wijze waarop jongens uit verschillende herkomstgroepen hun vrijheidsbeneming beleven. Omdat dat onderzoek gedateerd is en maar een beperkt aantal jongeren zelf zijn geïnterviewd, kunnen de gegevens daarvan niet zonder meer veralgemeniseerd worden en is nader onderzoek nodig.
De onderzoekers doen een drietal aanbevelingen:
* Creëren van leefgroepen binnen de jeugdinrichtingen op basis van fasering naar binnenkomst;
* Opstellen van een voorlopig verblijfsplan tijdens de voorlopige hechtenis;
* Bevorderen van eenduidige communicatie door alle partijen, waaronder de (jeugd)advocaten over het verloop van de strafzaak tijdens de fase van voorlopige hechtenis.
Reactie staatssecretaris Albayrak
Staatssecretaris Albayrak constateert dat de aanbevelingen die de onderzoekers hebben gedaan, aansluiten bij de verbetermaatregelen die getroffen zijn ten behoeve van de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's), zoals het hanteren van één basismethodiek, de instelling van het zogenaamde netwerkberaad, het binnen drie weken opstellen van een verblijfsplan voor iedere jeugdige, het vaker betrekken van de ouders en de kwaliteitsverbetering van het personeel. Voorts heeft de staatssecretaris het WODC gevraagd een vervolgonderzoek te doen onder de jongeren zelf, waarbij de vraag naar vrijheidsbeleving centraal staat. Daarbij moet er meer zicht komen op hoe jongeren leren omgaan met vrijheidsbeneming en wat daarbij de invloed is van hun naaste omgeving. Ook eventuele verschillen die kunnen voortvloeien uit de herkomst zullen daarbij onderzocht worden. Daarbij zullen de herkomstgroepen die oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitscijfers worden betrokken.
Noot voor de redactie,