Algemeen Overleg duurzame veehouderij op 26 juni 2008
24 juni 2008 - kamerstuk
directie Landbouw
De Voorzitter van de Tweede kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-GRAVENHAGE
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
DL. 2008/1506 24 juni 2008
onderwerp bijlagen
gemeen Overleg duurzame
Al
veehouderij op 26 juni 2008
Geachte Voorzitter,
Met het oog op het Algemeen Overleg met uw Kamer over duurzame veehouderij op
26 juni 2008 informeer ik u via deze brief over de stand van zaken rond enkele relevante
beleidstrajecten. Ook ga ik in deze brief in op de motie-Polderman over experimenten met
gesloten kringloopsystemen.
Uitwerking toekomstvisie veehouderij
Op 26 januari jl. heb ik u mijn toekomstvisie op de veehouderij toegestuurd. Op dit
moment wordt er gewerkt aan de uitwerking van die visie via twee sporen, namelijk via
lopende beleidsdossiers die de veehouderij raken, en via een convenant over verduur-
zaming van de veehouderij. Met ketenpartijen en maatschappelijke organisaties worden
het wat, het hoe en het waartoe van het convenant op dit moment verkend. Mijn inzet is
dit convenant nog voor het eind van dit jaar te sluiten.
Overleg met provincies en gemeenten over megastallen
In de brief die de minister van VROM en ik op 20 december 2008 aan u hebben gestuurd,
hebben we aangegeven dat we uw Kamer zullen informeren over de uitkomst van overleg
en gemaakte afspraken met provincies en gemeenten inzake megastallen. Afgelopen
halfjaar is er geregeld overleg gevoerd met provincies en gemeenten, onder meer tijdens
een symposium op 12 februari 2008. Provincies en gemeenten geven aan zelf voldoende
instrumenten in handen te hebben om te bepalen of, en zo ja, waar megastallen zich
mogen vestigen. Ze hebben geen behoefte aan een ruimtelijk rijkskader. Verschillende
provincies zijn samen met gemeenten bezig met een actief gebiedsproces om te bepalen
waar de vestigingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderijbedrijven liggen. Hierbij
is nadrukkelijk aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, inpassing in het landschap en eisen op
het gebied van duurzaamheid (milieu en dierenwelzijn). In reconstructiegebieden gaat het
daarbij om de beweging vanuit extensiveringsgebieden naar de landbouw ontwikkelings-
gebieden.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
24 juni 2008 DL. 2008/1506 2
Samen met provincies, gemeenten en mijn collega van VROM heb ik inmiddels gecon-
cludeerd dat een landelijk congres geen toegevoegde waarde meer heeft. Wel is er de
behoefte om elkaar over deze ontwikkelingen in het landelijk gebied goed te informeren,
indien nodig overleg te voeren en kennis uit te wisselen.
Daarom zijn de volgende afspraken gemaakt:
· Op verzoek van de reconstructieprovincies ondersteuning bieden bij de realisatie van
de reconstructiedoelen (onder andere kennis en onderzoek).
· Het Rijk is en blijft primair verantwoordelijk voor het uitdragen van rijksbeleid dat in
verband gebracht wordt met megastallen zoals dierenwelzijn, diergezondheid,
volksgezondheid en milieu.
Criteria Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV)
Tijdens het VAO Veehouderij op 12 maart 2008 heb ik uw Kamer toegezegd om op korte
termijn per brief te reageren op een mogelijk hoger minimumniveau voor megastallen
binnen de maatlat. Collega Cramer en ik werken momenteel de mogelijkheden voor
aanpassing van de maatlat per 2009 op dit punt nader uit. Het is daarbij van belang dat
het om een effectief niveau gaat. Dat betekent dat we zoeken naar een substantiële extra
ambitie voor verduurzaming. We houden er bovendien rekening mee dat iedere
(deel)sector een eigen maatlat heeft met specifieke puntenniveaus. Alle eisen binnen de
MDV worden jaarlijks geëvalueerd en zo nodig herzien. Aan het eind van dit jaar zullen de
eisen voor 2009 bekend zijn en kunnen eventuele extra eisen voor megastallen worden
meegenomen.
Motie-Polderman (2007-2008, 28385, nr. 100)
De aangegeven motie van het lid Polderman verzoekt de regering in overleg met
betrokken organisaties ontheffing te verlenen voor experimenten met verschillende
gesloten kringloopsystemen en, indien deze succesvol zijn, te komen tot een geborgd
certificeringssysteem voor deze manier van bedrijfsvoering.
Ik zie het verzoek met name in het licht van de zorg die een aantal boeren heeft over
negatieve effecten die zij verbonden achten aan het zogenaamde emissiearm toedienen
van dierlijke mest. Als zodanig is de motie te beschouwen als een verzoek om - onder
nader te stellen voorwaarden - toe te staan dierlijke mest anders dan op de voor-
geschreven wijze toe te dienen.
Emissiearm aanwenden van drijfmest is begin jaren negentig verplicht gesteld op grond
van onderzoek dat uitwees dat daarmee een belangrijke bijdrage zou kunnen worden
geleverd aan de vermindering van de vervluchtiging van ammoniak bij het uitrijden van
drijfmest. Dat die methode ongewenste neveneffecten zou kunnen hebben op onder meer
de broedresultaten van weidevogels, is indertijd onderkend. Het belang van de ammoniak-
reductie heeft hier echter doorslag gegeven.
Inmiddels zijn wij een behoorlijk aantal jaren verder. Ten algemene is het goed om regels
na verloop van tijd opnieuw te toetsen aan uitgangspunten en nieuw verworven inzichten.
Mijn voorganger heeft dat ook aangegeven in antwoord op vragen indertijd gesteld door
het lid van der Ham (TK 2005-2006, Aanhangsel 1475).
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
24 juni 2008 DL. 2008/1506 3
Mede naar aanleiding daarvan is besloten de betreffende voorschriften aan een uit-
gebreide evaluatie te onderwerpen. Aan het eind van dit jaar zal het Milieu en Natuur
Planbureau (MNP) een rapportage opleveren die beoogt antwoord te geven op de vraag
of de regels zo effectief zijn als verondersteld en hoe doelmatig ze zijn.
Het MNP zal bij de evaluatie ook de resultaten betrekken van een studie naar wat uit
onderzoek bekend is over neveneffecten van emissiearm toedienen van mest. Ik heb u
hierover ook gerapporteerd in antwoord op vragen die de leden Mastwijk en Schreijer-
Pierik hebben gesteld over mestinjectie (TK 2007-2008, Aanhangsel 2389).
Afgelopen jaren is voorts op diverse plaatsen onderzocht in hoeverre emissie van ammo-
niak uit mest kan worden beperkt door een aangepaste bedrijfsvoering op rundvee-
houderijen. Aanvullende informatie daarover zal dit najaar beschikbaar komen uit een
omvangrijk onderzoek dat WUR mede in opdracht van mijn ministerie uitvoert in de
Noordelijke Friese Wouden.
Op basis van de evaluatie door het Planbureau voor de Leefomgeving en de inzichten uit
het onderzoek naar alternatieven voor emissiearme toediening, zal ik de regelgeving
opnieuw beoordelen op effectiviteit, doelmatigheid en neveneffecten. In samenhang met
de uitkomsten van het bedoelde onderzoek zal ik vervolgens bezien in hoeverre aan
bedrijven ruimte kan worden geboden om emissiedoelstellingen te realiseren op een
andere wijze dan thans is voorgeschreven.
Ik wil benadrukken dat het hier om een complexe materie gaat, waarbij ook tegenstrijdige
belangen spelen. Dit vraagt daarom om een zorgvuldige beoordeling en afweging,
waarbij ik ook zal kijken naar uitvoerbaarheid en hoe kan worden gewaarborgd dat
ondernemers de gewenste prestatie leveren. Ik heb betrokken organisaties uitgenodigd
ook zelf alvast met ideeën te komen hoe die borging gestalte te geven.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit