24 jun 2008
Onderdeel: LEI
Dankzij de hoge prijzen voor diverse agrarische grondstoffen staat de
landbouw op het moment (weer) in het middelpunt van de belangstelling.
De landbouw is leverancier van zowel voedsel, voer als energie. Dit
laatste biedt nieuwe perspectieven, alhoewel in Nederland â gezien de
hoge grondprijzen en de diverse wensen van de maatschappij ten aanzien
van het landelijk gebied â de mogelijkheden voor de teelt van
energiegewassen beperkt zijn.
De hoge prijzen zorgden er mede voor dat de Nederlandse landbouw een
relatief goed jaar achter de rug heeft, al werkten de hogere prijzen
voor voer en energie ook door in de kosten. In reële cijfers
verdiende een boer in 2007 net zo veel als in 2001 omdat er enkele
sectoren waren die heel diep in het rood gingen.
Op het gebied van milieubelasting heeft de agrarische sector
vooruitgang geboekt, maar wat betreft dierenwelzijn zullen de komende
jaren nog de nodige inspanningen gevraagd worden. Wat betekent dat
voor de kostprijs?Â
Deze en andere onderwerpen komen aan de orde in het
Landbouw-Economisch Bericht 2008 waarin het LEI, onderdeel van
Wageningen UR, een overzicht geeft van de ontwikkelingen in de sector.
Minder, maar grotere bedrijven in de land- en tuinbouw
In 2007 daalde het totale aantal land- en tuinbouwbedrijven met 2.700
tot onder de 77.000. Dat is een daling van 3,4%, wat overeenkomt met
de gemiddelde jaarlijkse afname tussen 2000 en 2005. De daling was het
sterkste bij de glastuinbouwbedrijven, wat samenhangt met het feit dat
de schaalvergroting hier het hardst gaat. Een klein deel van de
bedrijven in de land- en tuinbouw groeit door naar een omvang die veel
groter is dan het ânormaleâ gezinsbedrijf; deze bedrijven worden ook
wel aangeduid als 'megabedrijf'. Tussen 1980 en 2007 is het aantal
megabedrijven (waarbij de ondergrens is gelegd bij 500 nge) toegenomen
van circa 100 tot ruim 1.600. Voor het merendeel zijn dit
glastuinbouw- (61%) of opengrondstuinbouwbedrijven (21%). Bij de
andere bedrijfstypen beperkt het aantal megabedrijven zich tot enkele
tientallen; zo waren er in 2007 ongeveer 60 megabedrijven in de
intensieve veehouderij. De maatschappelijke discussie over
megabedrijven spitst zich echter toe op deze intensieve
veehouderijbedrijven.
Het areaal cultuurgrond nam in 2006-2007 licht af, met 0,3%, wat
eveneens overeenkomt met de gemiddelde jaarlijkse afname sinds 1990.
Landbouwgrond wordt voornamelijk omgezet in bebouwd gebied, in de
periode 1996-2003 ging het om tweederde van de vrijkomende grond.
Recreatie slokte zoân 13% van het vrijkomende areaal op.
Natuurontwikkeling circa 10%.
De goede prijzen voor diverse producten -glasgroenten en varkens
uitgezonderd- zorgden voor een stijging van de bruto productiewaarde
van de land- en tuinbouw met bijna 4% in 2007. Omdat de prijsstijging
ook doorwerkt aan de inputkant - met name de veevoerkosten stegen
sterk door de hogere graanprijzen - bleef het sectorinkomen
uiteindelijk min of meer gelijk in 2007 ten opzichte van 2006. In
reële cijfers is het inkomen van 2007 vrijwel gelijk aan dat van
2001.
Grote inkomensverschillen tussen sectoren en bedrijven
De inkomensontwikkeling naar bedrijfstypen laat grote verschillen
zien. Het bedrijfsinkomen van het gemiddelde land- en tuinbouwbedrijf
lag op 51.000 euro per bedrijf, dat is ruim een kwart hoger dan in de
magere periode 2001-2004. In de varkenshouderij en in de
legpluimveehouderij lag het bedrijfsinkomen in 2007 beduidend onder
het gemiddelde, de overige bedrijfstypen behaalden een inkomen rond of
boven het gemiddelde. Vooral in de melkveehouderij was het inkomen uit
bedrijf hoog, al was de productie nog niet kostendekkend.
De opbrengsten van het gemiddelde land- en tuinbouwbedrijf bestaan nog
altijd voor het overgrote deel uit opbrengsten uit de
landbouwproductie, het aandeel van directe subsidies is toegenomen als
gevolg van de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.Â
De inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten op het bedrijf (zogenaamde
verbreding, zoals zorg, stalling, maar ook loonwerk) lijken stabiel
tot licht dalend, evenals het aantal bedrijven met verbreding. De
belangstelling voor natuurbeheer lijkt wat af te nemen, als de
opbrengstprijzen hoog blijven kan dat deze tendens versterken.
Het belang van inkomen dat buiten het bedrijf is verdiend, neemt in de
loop der jaren toe. In 2007 ging het om ruim 18.000 euro, zodat het
gemiddelde totale inkomen uitkwam op een kleine 70.000 euro. Daar dit
inkomen gemiddeld over 1,15 huishoudens verdeeld moet worden, kwam het
totaal inkomen per huishouden op de agrarische bedrijven uit op
ongeveer 60.000 euro. De spreiding in totaal inkomen tussen agrarische
huishoudens is groot, ruim 10% behaalde in 2007 een negatief inkomen,
1 op de 5 had een inkomen hoger dan 100.000 euro.
Vooral bij kleinere bedrijven (
Milieu en dierenwelzijn
De milieudruk van de land- en tuinbouw is vanaf de tweede helft van de
jaren tachtig aanzienlijk gedaald, ondanks de groei van de productie.
Wel lijkt de verbetering de laatste jaren op verschillende punten wat
te vertragen. De vermindering van de milieubelasting ging gepaard met
oplopende milieukosten, in 2005 waren deze kosten twee maal zo hoog
als tien jaar geleden. Ruim 40% van de bruto milieukosten (voor aftrek
van milieusubsidies) hangt samen met het mestbeleid.
Dierenwelzijn is een onderwerp dat niet meer is weg te denken van de
Europese en Nederlandse politieke agenda. Zowel de Europese als
Nederlandse ambities kenmerken zich door een zekere ambivalentie.
Tegenover het streven om voorop te lopen op het gebied van
dierenwelzijn, staat de wens van een eerlijk speelveld. Nederland is
overigens op het gebied van dierenwelzijn, uitgaande van de wettelijke
minimumstandaarden, een middenmotor. Diverse regelingen, zoals een
verbod op de zogenaamde verrijkte kooi en een verbod op het castreren
van biggen, kunnen leiden tot aanzienlijke kostenverhogingen. De
Nederlandse overheid verwacht veel van de Nederlandse consument, die
zou kunnen kiezen voor welzijnsvriendelijke producten. Het is de vraag
hoe effectief deze benadering is.
Ook de rol van de grote supermarkten, die behoorlijke inkoopkracht en
daarmee inkoopmacht hebben, is op dit terrein niet te veronachtzamen.
De grootse supermarktformule van Nederland, AHOLD, heeft ondertussen
een marktaandeel van bijna 29%. De vijf grootste formules hebben samen
een marktaandeel van bijna 65%. De rol van de overige schakels in de
keten mag op dit terrein evenmin uit het oog verloren worden.
Verdere concentratie in afzet en verwerking
In de meeste agrarische ketens is anno 2007 sprake van een sterke
concentratie van de afzet en de verwerking. Naar verwachting zal dit
proces zich voortzetten omdat belangrijke drijvende krachten, zoals
het realiseren van meer doelmatigheid door schaalvergroting, het
creëren van een sterke positie op de Europese en mondiale markt en
krachtenbundeling ten opzichte van afnemers onverminderd relevant
blijven. Voor enkele landbouwproducten, met name zetmeelaardappelen en
suikerbieten, is er nog maar één Nederlandse afnemer.
Rapport 2008-029 LANDBOUW-ECONOMISCH BERICHT 2008
Contact
Eindredacteur
Petra Berkhout
petra.berkhout@wur.nl
070 3358103
Persvoorlichter
Helene Stafleu
helene.stafleu@wur.nl
070 3358338