Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk
23 juni 2008 WJZ/26508 (4840)
Onderwerp
Beantwoording vragen wijziging Uitvoeringsbesluit
WEB / toevoeging tweede teldatum (voorhang)
Met een brief van 30 mei 2008 heb ik u in het kader van de voorhangprocedure aangeboden het Besluit
van 29 mei 2008 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB in verband met de toevoeging van een
tweede teldatum voor de bepaling van de instroom van de deelnemers ten behoeve van de berekening
van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs. U heeft mij naar aanleiding daarvan twee vragen ter
beantwoording voorgelegd. De antwoorden treft u hierbij aan.
Vraag 1
Klopt het dat de groep mbo'ers die tussen 1 oktober en 1 februari gediplomeerd het middelbaar
beroepsonderwijs (mbo) verlaat, wordt aangemerkt als tussentijdse uitstroom die wordt meegerekend
voor een correctie in de bekostiging? Welke overwegingen liggen dan ten grondslag aan een dergelijke
strafkorting? Gaat dit niet leiden tot een prikkel voor de instellingen om mbo'ers onnodig hun
verblijfsduur te laten rekken? Wat zullen de gevolgen zijn voor de flexibilisering in de leerwegen?
Het is juist dat de groep mbo'ers die tussen 1 oktober en 1 februari gediplomeerd het middelbaar
beroepsonderwijs verlaat, wordt aangemerkt als uitstroom en meetelt voor correctie in de bekostiging.
Hieraan hebben de volgende overwegingen ten grondslag gelegen. Op dit moment heeft het
bekostigingsmodel-mbo één telmoment voor de bekostiging, namelijk 1 oktober. Op deze datum wordt
het aantal ingeschreven deelnemers geteld voor de zogenoemde verblijfsvergoeding (de
inputbekostiging). Indien een deelnemer relatief snel na het telmoment van 1 oktober (in ieder geval
voor de datum van 1 februari van het hetzelfde studiejaar) een diploma behaalt en de instelling verlaat,
ontvangt de instelling voor het gehele jaar de verblijfsvergoeding. Voor het diploma ontvangt de
instelling daarenboven een diplomavergoeding.
Door de invoering van de tweede teldatum vindt er een wijziging plaats. Voor de deelnemers die vóór 1
februari het diploma behalen en de instelling verlaten, ontvangt de instelling voor een half jaar de
verblijfsvergoeding en de (volledige) diplomavergoeding. Omdat voor deze deelnemers slechts een half
jaar of minder onderwijs wordt gegeven is deze vergoeding in lijn met de inspanning die de instelling
voor deze deelnemers levert. Tevens vormt deze wijze van bekostigen een stimulans om de capaciteit
die vrijkomt nadat deze deelnemers de instelling hebben verlaten, te benutten voor instroom van
blad 2/2
nieuwe deelnemers of voor het aanbieden van een vervolgopleiding aan de gediplomeerde deelnemers.
Hierdoor sluit het bekostigingsmodel beter aan op de inspanning die door de instelling wordt geleverd.
Er is dan ook geen sprake van een strafkorting, maar van een stimulans om de capaciteit van de
instelling optimaal in te zetten.
Naar aanleiding van de vraag of deze wijze van bekostigen niet leidt tot een prikkel voor instellingen om
de verblijfsduur van deelnemers onnodig te rekken het volgende. Het hanteren van een peildatum voor
het vaststellen van de verblijfsvergoeding kan tot het ongewenste neveneffect leiden dat een instelling
ervoor kiest een deelnemer langer dan nodig vast te houden. Dat geldt zowel voor het hanteren van één
peildatum, de huidige situatie, als voor het hanteren van twee peildata, de nieuwe situatie. In de
huidige situatie heeft een instelling er voordeel van wanneer zij deelnemers vasthoudt tot na 1 oktober,
nu de enige peildatum. Daarmee genereert zij immers een heel jaar vergoeding. Er wordt van
uitgegaan dat de instellingen hiervan in het belang van de deelnemers geen misbruik maken.
De invoering van de tweede teldatum staat in beginsel niet in de weg aan de flexibilisering van
leerwegen. Ook hiervoor geldt dat de tweede teldatum voor een instelling zowel positief als negatief
kan uitpakken. Tussentijdse doorstroom van goedkope naar duurdere opleidingen of leerwegen wordt
verwerkt in de bekostiging, maar ook andersom. De tweede teldatum leidt derhalve tot een meer
evenwichtige toedeling van de verblijfsvergoeding. Ten slotte mag ervan worden uitgegaan dat de
deelnemer zelf hier ook een stem in heeft.
Vraag 2
Hoeveel lager (of hoger) was het aantal deelnemers in de tweede helft van het studiejaar 2007/2008
ten opzicht van het aantal deelnemers in de eerste helft van het studiejaar?
Het aantal deelnemers in de tweede helft van het studiejaar 2007/2008 (gemeten op 1 februari 2008) is
circa 8.200 lager dan het aantal deelnemers in de eerste helft van het studiejaar (gemeten op 1
oktober 2007). De 8.200 deelnemers zijn het resultaat van de toename van ca. 3.000 deelnemers in de
beroepsbegeleidende leerweg en de afname van ca. 11.200 deelnemers in de voltijds
beroepsopleidende leerweg.
Ik onderteken deze brief mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit.
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenhart