Ministerie van Financiën

Speech VEUO

empty

toespraak | 19-06-2008 | Amsterdam, Minister

Nederland heeft een lange en kleurrijke geschiedenis als het gaat om handel en geld.

Een geschiedenis van overvloed en onbehagen.

Dat is niet voor niets de titel van het boek van de Engelse historicus Simon Schama over de Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw.

In dit boek beschrijft hij tot in de diepste details de oorsprong van de Hollandse overvloed en het ongemak dat de Hollanders voelden in de omgang ermee.

Zo schrijft hij over de Amsterdamse beurs: "De Amsterdamse beurs was de morele tegenpool van de bank.

Ze was even riskant als de bank veilig was.

De enige plaatsen waar het geld nóg onveiliger was, waren de musico's en speelholen in de sloppen en stegen waarmee de beurs voortdurend werd vergeleken.

Als de bank het bolwerk van verstandige behoudzucht was, was de beurs het toneel van ongebreidelde hartstocht en roekeloze avonturen. De bank was de Kerk van het Nederlandse kapitalisme, de beurs de kermis."

Hij beschrijft verder hoe de vroede vaderen dit alles met schijnvroomheid bekeken: ze beschouwden de beurs als een poel van verderf, maar begrepen maar al te goed dat ze onmisbaar was voor handel van de stad.

Vandaag stellen we de vraag, stelt u de vraag, of dat nog steeds zo is: is de beurs onmisbaar voor onze handel?

Is de beurs nog steeds het hart van de Nederlandse financiële sector?

Mijn antwoord? Ja!

Zeker in onze veranderende, globaliserende wereld.

Een wereld waarin grenzenloze handel grenzenloze mogelijkheden biedt: nieuwe producten en diensten, nieuwe partners en concurrenten, nieuwe specialisaties en schaalvoordelen.

Een wereld die volgens de Amerikaanse econoom Thomas Friedman steeds platter wordt: door nieuwe communicatiemogelijkheden, goedkoper vervoer van personen en goederen, én natuurlijk de door overheden bewust vrijgemaakte markten.

Een wereld waarin onze internationaal georiënteerde, open economie wonderwel past en floreert, al worden veel Nederlanders toch wat onrustig van de razendsnelle globalisering, want niet iedereen wint en zeker niet automatisch.

In deze globaliserende wereld, waarin bedrijven én beleggers steeds vaker de grens overgaan, is het belangrijk om een sterke financiële sector te hebben en te houden.

Waarom?

Omdat de financiële sector belangrijk is voor de Nederlandse economie. Deze sector is namelijk goed voor 7,4 procent van ons Bruto Binnenlands Product en meer dan 300.000 banen.

En dat is nog zonder het geld en werk in de aanverwante sectoren: de advocaten, accountants en consultants die allerlei ondersteunende diensten verlenen.

Want bij een sterke financiële sector hoort - naar mijn mening - een toegankelijke openbare kapitaalmarkt.

Een openbare kapitaalmarkt die zich aanpast aan de tijd en de omstandigheden.

Bij voorkeur met een sterke eigen beurs.

Een beurs dus zoals de Amsterdamse, die aan de basis stond van Euronext, dat inmiddels deel uitmaakt van de eerste trans-Atlantische beurzengroep: NYSE Euronext.

Maar zeker ook een beurs waar zoveel mogelijk ondernemingen zijn genoteerd.

Om dat voor elkaar te krijgen moeten we zorgen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat; moeten we zorgen dat bedrijven in Nederland willen zijn en blijven.

Onze uitgangspositie is uitstekend.

De internationale oriëntatie van onze economie, zorgt er al vier eeuwen voor dat de Amsterdamse beurs niet alleen de thuismarkt is voor Nederlandse ondernemingen, maar zeker ook voor kapitaalzoekers uit andere landen.

Van de Amerikaanse spoorwegmaatschappijen en industriële ondernemingen uit de 19e en 20e eeuw tot de private equity fondsen, hedgefunds en special purpose vehicles van nu.

Dat moet zo blijven.

Daarom werkt dit kabinet hard aan de verbetering van ons vestigingsklimaat.

Samen met andere betrokken partijen, zoals Holland Financial Centre.

Dat is geen beleid voor morgen of overmorgen, maar voor vandaag. Want wat we zien is een dalend aantal noteringen op de beurs; steeds minder bedrijven die een beursnotering willen of in ieder geval niet meer in Amsterdam.

Hoe komt dat?

De belangrijkste oorzaak lijkt de toenemende concurrentie tussen beurzen.

Door de elektronische handelssystemen kunnen ondernemingen die een notering willen, kiezen uit Amsterdam of de rest van de wereld, zoals Londen, Parijs of New York.

Maar niet alleen tussen effectenbeurzen onderling bestaat concurrentie. Er bestaat ook concurrentie tussen de beurs en de private kapitaalmarkt. Een fraai voorbeeld hiervan is NXP, een dochteronderneming van Philips, die naar de beurs zou gaan, maar uiteindelijk door een private equity partij is overgenomen.

Daarnaast is er concurrentie tussen de beurs en alternatieve handelssystemen zoals de Multilateral Trading Facilities, ofwel MTF's. De non regulated market AIM in London is een bekend voorbeeld.

Vooral in het Verenigd Koninkrijk hebben deze MTF's na de inwerkingtreding van de MIFID een grote vlucht genomen.

Ook Nederland kent dergelijke alternatieve handelsystemen: de bekendste Nederlandse MTF is Alternext, dat verbonden is aan Euronext Amsterdam.

Door deze ontwikkelingen is voor meer bedrijven de mogelijkheid ontstaan om te kiezen tussen een beursnotering of private financiering. De overheid staat daar neutraal in, maar natuurlijk heeft de keuze van bedrijven veel, zo niet alles, te maken met de regels die wij in Nederland met elkaar hebben afgesproken.

Regels die bijvoorbeeld anders zijn voor beursgenoteerde ondernemingen dan voor niet-beursgenoteerde ondernemingen.

Voor beursgenoteerde ondernemingen gelden bijvoorbeeld regels voor marktmisbruik en melding zeggenschap, voor het opstellen van hun verslaggeving en voor hun jaarcijfers: beursvennootschappen moeten naast hun jaarcijfers ook halfjaarcijfers en kwartaalberichten openbaar maken.

Dit laatste wordt binnenkort wettelijk geregeld in het wetsvoorstel transparantierichtlijn.

Verder geldt voor beursgenoteerde ondernemingen natuurlijk de Code Tabaksblat.

Er zijn mensen die vraagtekens zetten bij deze strikte regulering.

Ik vind dat niet helemaal terecht.

Beursgenoteerde ondernemingen bieden immers hun effecten aan, aan een potentieel oneindig grote kring van beleggers, ook aan particulieren. Daardoor is er vaak sprake van een zeer verspreid aandeelhoudersbezit, is de afstand tussen belegger en onderneming groot en de kennis van de onderneming vaak gering.

Dat geeft het bestuur van de onderneming relatief veel invloed.

In de zeventiende eeuw moesten particuliere aandeelhouders het doen met de politieke en militaire informatie in kranten.

Beroepsspeculanten verwierven zich een voorsprong door het gebruik van koeriers, afluisteraars en spionnen.

Niet alleen om informatie te vergaren maar ook om allerlei geruchten te verspreiden die de koersen zouden kunnen beïnvloeden.

Daarom vind ik het een uitstekende ontwikkeling dat beursondernemingen regelmatig en tijdig adequate informatie openbaar maken, want daardoor worden alle aandeelhouders in principe gelijk behandeld.

Beleggers kunnen zich op basis van deze informatie een verantwoord oordeel te vormen over de resultaten van de onderneming.

Dit wekt niet alleen vertrouwen bij de beleggers maar is ook goed voor de efficiëntie van de markt.

Wanneer een onderneming niet aan de beurs is genoteerd, bijvoorbeeld als deze door een private equity partij is overgenomen, is deze vergaande vorm van informatievoorziening minder belangrijk.

Want dan is er vaak maar één controlerende aandeelhouder, die dicht op het bestuur van de onderneming zit.

Dan is het dus niet nodig om via algemene openbaarmakingen die aandeelhouder te informeren.

Het voordeel voor de onderneming is dat ze niet direct publiekelijk wordt afgerekend op kwartaalcijfers als bepaald beleid iets langer nodig heeft om in de cijfers tot uiting te komen.

Maar, is deze concurrentie tussen beurzen slecht voor de toegankelijkheid van de Nederlandse kapitaalmarkt?

Nee.

Nederland is juist gebaat bij zoveel mogelijk concurrentie, ook Euronext Amsterdam.

Concurrentie geeft nieuwe kansen en nieuwe kracht.

Maar dat geldt natuurlijk alleen als we de concurrentie succesvol te lijf gaan.

Hoe moeten we dat aanpakken?

Ik zie drie mogelijke manieren.

Ten eerste kunnen we kijken of we de toegankelijkheid van de Nederlandse beurs voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven verder kunnen verbeteren.

Dat kan door bij het invoeren van Europese richtlijnen niet aan goldplating te doen, zoals dat bij de invoering van de prospectusrichtlijn, de MiFID en de transparantierichtlijn ook niet is gedaan.

Dus niet meer altijd het beste jongetje van de klas willen zijn, maar alleen doen wat strikt noodzakelijk is.

Net als onze concurrenten.

Alleen zó kunnen we binnen de EU zorgen voor een level playing field.

Ten tweede moeten we eens kijken of we de kosten van een beursgang kunnen verlagen.

Daar is de markt aan zet.

Een beursgang kost nu heel veel geld.

Dat geld gaat naar begeleidende banken, advocaten en accountants en de beurs zelf.

Dat was vol te houden toen ondernemingen alleen via de beurs effecten konden verhandelen onder een breed publiek.

Nu is er een keuze en dus concurrentie en dus ook een concurrerende kostenstructuur.

Ten derde is het belangrijk om te zorgen dat buitenlandse beleggingsfondsen eenvoudig toegang kunnen krijgen tot de Nederlandse markt.

Op die manier kunnen we veel interessante bedrijven en fondsen naar de Amsterdamse beurs trekken.

Wat daarvoor nodig is, is adequaat toezicht in zoveel mogelijk landen. Daar wordt in internationaal verband hard aan gewerkt.

Daarnaast zijn we bezig om de zogenoemde fast track procedure te verbeteren om fondsen met een notering buiten de EU via een tweede notering toegang te bieden tot de eurozone.

In dat verband merk ik nog op dat AFM de prospectus processen al aanzienlijk heeft versneld.

Simon Schama beschreef de beurs als "het toneel van ongebreidelde hartstocht en roekeloze avonturen".

Vier eeuwen later is er nog steeds ruimte voor hartstocht en avontuur op de kapitaalmarkt, maar hebben we `ongebreideld' en `roekeloos' vervangen door een `checks' en `balances'.

Een efficiënt toezicht op het bestuur van ondernemingen én een evenwichtige verdeling van de invloed tussen het bestuur, de commissarissen en de aandeelhouders.

Dit systeem voor `corporate governance' is gebaseerd op het Rijnlandse model: een model waarin alle stakeholders betrokken zijn bij de onderneming.

Er is de afgelopen periode vooral discussie geweest over de groeiende rol van aandeelhouders.

Bijvoorbeeld bij een aantal in het oog springende overnames zoals ABN AMRO, Stork, PCM en Corporate Express.

Actieve aandeelhouders werd verweten dat ze alleen keken naar hun eigen belangen op de korte termijn, en geen rekening hielden met de belangen van werknemers, of de gevolgen voor de Nederlandse economie.

Maar een onderneming is een lange termijn samenwerkingsverband. Daarom moeten we niet alleen streven naar een duurzame samenwerking tussen bestuurders, commissarissen en aandeelhouders, maar ook naar een duurzame samenwerking met andere belanghebbenden, zoals werknemers.

Ook deze groep moet een rol krijgen en hun belang vertegenwoordigd zien.

Over hoe dat moet, heeft de SER geadviseerd.

De kabinetsreactie op dit advies is vorige week vrijdag naar de Tweede Kamer gestuurd.

Meer evenwicht dus tussen stakeholders en belanghebbenden, resultaat en duurzaamheid, belang en invloed.

Dat is belangrijk voor een gezonde onderneming, maar zeker ook voor een gezonde economie.

Dat is dus ook de insteek van dit kabinet.

Daarbij moeten we er zeker ook voor zorgen dat het Nederlandse stelsel van ondernemingsrecht en corporate governance in internationaal verband aantrekkelijk blijft of zelfs aantrekkelijker wordt.

Op basis van de adviezen van de Commissie Frijns (mei 2007) wil het kabinet binnenkort een aantal maatregelen nemen die én zorgen voor een beter evenwicht tussen belang en invloed, én de kwetsbaarheid van Nederlandse bedrijven verminderen:

1. Verlaging van de eerste drempel voor melding van zeggenschap en kapitaalbelang naar 3% (Conform advies Frijns, kabinetsreactie en consultatie)

2. Invoering van het melden van intenties bij een belang van 3% (strenger dan Frijns (5%), conform kabinetsreactie afwijkend van consultatie).

3. Een mogelijkheid voor ondernemingen om alle aandeelhouders (ook onder de 3%) te identificeren (Conform advies Frijns, kabinetsreactie en consultatie)

4. Een eenvoudig systeem voor communicatie tussen vennootschap en aandeelhouders en aandeelhouders onderling (Conform advies Frijns, kabinetsreactie en consultatie)

5. Een verhoging van de drempel voor het agenderingsrecht naar 3%.(Conform advies Frijns, kabinetsreactie en consultatie)

Ik realiseer me dat we bij de invoering van de melding van intenties afwijken van de aanbevelingen van Frijns én van de voorstellen in de consultatieversie.

Dat komt omdat we hebben ingezien dat we zo'n ingrijpende regel eenvoudig moeten houden wil zij effectief kunnen zijn.

Daarom is gekozen voor een beperkte `ja/nee' melding bij 3%, die erop gericht is om actieve aandeelhouders te identificeren die bezwaar hebben tegen de strategie van de onderneming.

Op die manier kunnen ondernemingen in een vroeg stadium horen wat de aandeelhouders willen en dan, als dat nodig is, contact met hen opnemen.

Het onderscheid `ja/nee' wordt uitgewerkt door aan te geven of de aandeelhouder bezwaar heeft tegen de strategie van de vennootschap. De vennootschap moet haar strategie daarom van tevoren openbaar op haar website.

Deze simpele melding kan al bij 3% worden geëist en levert slechts minimale administratieve lasten op.

Deze 3%-drempel sluit ook mooi aan bij de drempel voor melding van zeggenschap en kapitaalbelang en bij de drempel voor toepassing van het agenderingsrecht.

Er zijn natuurlijk mensen en organisaties die nóg meer of nóg andere maatregelen willen.

U eigen voorzitter, Rob Pieterse, pleitte enkele weken gelden in het FD voor maatregelen om de opkomst bij aandeelhoudersvergaderingen te verhogen.

Ik citeer: 'De opkomst bij de aandeelhoudersvergaderingen is doorgaans laag, dus moet worden voorkomen dat een toevallig aanwezige meerderheid de dienst uitmaakt'.

Hij stelde voor dat enkel bij een meerderheid van het geplaatste aandelenkapitaal beslissingen kunnen worden genomen over bijvoorbeeld het ontslag van bestuurders en wijzigingen in de strategie. Door de drempel te verhogen zouden aandeelhouders gedwongen zijn wel op de AvA te komen.

Dit onderwerp komt ook aan de orde in het pas verschenen rapport van de SER over evenwichtig ondernemersbestuur.

Daarin wordt teruggegrepen naar een advies uit 2001 waarin de SER er voor pleitte dat de AvA alleen een beslissing kan nemen over het aftreden van de hele Raad van Commissarissen bij 2/3 meerderheid van de stemmen, die tenminste 1/3 van het geplaatste kapitaal moeten vertegenwoordigen.

Het kabinet heeft dit voorstel toen, in 2001, in gewijzigde vorm overgenomen: geen 2/3 meerderheid maar een gewone meerderheid.

Ook nu ben ik niet echt geneigd om het voorstel van u, van uw voorzitter, over te nemen.

Er gebeurt, vooral door het werk van de Commissie Frijns, al genoeg om de ongewenste effecten van aandeelhoudersactivisme tegen te gaan.

Maar het moet altijd blijven gaan om de juiste balans.

Die mag dus ook niet te veel doorslaan in het nadeel van de aandeelhouders.

Dat hebben we geleerd van de boekhoudschandalen rond Enron en Ahold.

Toen was het juist heel belangrijk dat er tegenwicht kon worden gegeven aan het oppermachtige bestuur.

Ik zie dus onvoldoende redenen om ook op dit punt met een verdere wetswijz iging te komen.

Maar natuurlijk ben ik wél blij met een vereniging als de uwe.

Want ook al zijn we het misschien niet altijd op alle punten met elkaar eens, ons doel is hetzelfde: een gezond en concurrerend ondernemersklimaat in ons land, een aantrekkelijke vestigingsbeleid, en - natuurlijk in dit gezelschap niet in de laatste plaats - een toegankelijke openbare kapitaalmarkt.

Ik zei het al: er is veel veranderd in het ondernemingsklimaat en op de kapitaalmarkten sinds de Gouden Eeuw.

Maar één beschrijving van die tijd uit het boek van Simon Schama zou ook over onze 21^ste eeuw kunnen gaan.

Ik citeer: "Er leken geen grenzen, zeker geen geografische grenzen, aan het bereik van de vloot en aan de vindingrijkheid van de ondernemers. De markt voor een bepaald materiaal was nog niet verzadigd of uitgeput, of er werd een nieuwe veelbelovende grondstof ontdekt, de aanvoer gemonopoliseerd, de vraag ge stimuleerd en werden markten in binnen- en buitenland geëxploiteerd."

Het is nu aan ons, aan overheid én bedrijfsleven, om dit succes, ook in de toekomst, vast te houden en uit te bouwen!


* Laatst aangepast: 19-06-2008