Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk
19 juni 2008 VO/S&O/23278
Onderwerp
Zorg- en Adviesteams: samenwerken voor snelle en
goede hulp voor kinderen en jongeren
Dennis, 10 jaar, groep 5
Dennis heeft het moeilijk thuis. Hij heeft één oudere zus en twee kleine broertjes van verschillende
vaders. Zijn vader woont niet thuis en komt regelmatig in aanraking met justitie. Dennis is regelmatig
getuige van louche zaken van zijn vader. Toch is hij gek op zijn vader. Met zijn stiefvader kan hij echter
niet door één deur. Door alle toestanden thuis komt Dennis niet meer toe aan werken in de klas. Hij
reageert nauwelijks op opdrachten. Hij stoort zijn klasgenoten en de leraar steeds vaker. Omdat hij
haast niks doet in de klas, leert hij ook niet veel bij.
Sophie, 16 jaar, 4 havo
Sophie wil graag naar de kunstacademie. Drie jaar geleden is een ruzie thuis met haar vader behoorlijk
uit de hand gelopen en heeft haar vader haar geslagen. Sophie is door deze gebeurtenis erg opstandig
geworden en zit vaak in een depressie. Sophie uit haar opstandige gedrag ook op school en maakt het
haar leerkrachten lastig in de klas. Ze begint al snel veel te spijbelen en er is geen hulp voor haar
depressies beschikbaar. Helaas moet ze van het VWO terug naar de HAVO, omdat ze veel lessen gemist
heeft en nauwelijks aan leren toe komt. De depressies verergeren waardoor de moeder van Sophie
bang is dat Sophie zelfmoord wil plegen.
Martha 17 jaar, opleiding Zorg/welzijn op het ROC
Martha's droom is om als verpleegster voor mensen te zorgen. Ze woonde bij haar oma in Rotterdam.
Martha's moeder woont in Colombia en belooft haar van alles: samen vakantie vieren, geld, cadeaus.
Maar Martha krijgt nooit wat. Daardoor vertrouwt Martha niemand en heeft ook niet geleerd zich aan
afspraken te houden. Haar oma pikte haar gedrag niet meer en heeft haar uit huis gezet.
Martha liep stage in een ziekenhuis, maar werd telkens weggestuurd, omdat ze zich niet aan haar
afspraken hield. Ze kwam te laat, of kwam helemaal niet opdagen. En als ze al kwam dan had ze geen
representatieve kleding aan. Martha zit op dit moment in een time-out-voorziening van het ROC. Ze
moet erg vaak huilen en slaapt slecht. Eigenlijk komt Martha door al haar problemen niet of nauwelijks
aan leren toe.
1. Inleiding
Samen leven begint bij onze jeugd. Daarom willen we voor alle kinderen in Nederland zo goed
mogelijke zorg en onderwijs. Dit kabinet wil dat alle kinderen en jongeren gezond en veilig kunnen
opgroeien, dat elke jongere een passende plek in het onderwijs heeft en een diploma haalt. Zodat ze
goed voorbereid zijn op hun toekomst in onze maatschappij en zodat ze zelf ook een steentje kunnen
bijdragen aan een beter Nederland.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
Jeugd en Gezin blad 2/10
programmaministerie
Ook als kinderen en jongeren problemen hebben willen we het beste voor ze. Juist dán is wat extra
aandacht van de leraar of lerares nodig. Juist dán is een gesprek met een doortastende
maatschappelijk werker welkom. Hulp aan kinderen en jongeren met problemen moet maar aan twee
eisen voldoen: snel en goed. In deze brief beschrijven we hoe dit nu gebeurt en wat er in de toekomst
nog gedaan kan worden om snel goede hulp aan kinderen en jongeren met problemen te geven.
De afgelopen jaren zijn overal in Nederland Zorg- en Adviesteams ontstaan. Zorg- en adviesteams
(ZAT's) zijn teams waarin professionals die zorg en ondersteuning bieden aan jeugdigen en hun ouders,
samenwerken met scholen om problemen van kinderen en jongeren op te lossen. We hebben het dan
over bijvoorbeeld de jeugd(gezondheids-)zorg, het maatschappelijk werk, de leerplichtambtenaar, de
politie en de zorgcoördinator van het onderwijs. De ZAT's komen voort uit de praktijk, omdat daar de
behoefte werd gevoeld kinderen en jongeren met problemen snel en goed hulp te kunnen bieden.
Zorg- en Adviesteams bespreken regelmatig concrete situaties van jongeren, waardoor signalen snel
en vakkundig beoordeeld worden en de juiste hulp of ondersteuning voor de jeugdige, de ouders en de
docenten zo snel mogelijk wordt ingeschakeld. Ook spreken ze af wie eindverantwoordelijke is voor de
zorg die nodig is om Dennis, Sophie of Martha te helpen.
Deze brief gaat over hoe het kabinet de ontwikkeling van ZAT's de komende jaren verder wil helpen,
omdat uit de resultaten van de afgelopen jaren is gebleken dat hulp vanuit deze teams enorm
dienstbaar kan zijn aan kinderen en jongeren die problemen hebben bij het opgroeien. Wij zien
mogelijkheden om de ZAT's te stimuleren door inzichtelijk te maken op welke punten successen
worden behaald en waar er eventueel nog een tandje kan worden bijgezet. We zetten in op een
landelijk steunpunt waar professionals die samenwerken in de ZAT's terecht kunnen met vragen over
multidisciplinair werken. Samenwerken is echter niet vrijblijvend, daarom willen we de samenwerking
van onderwijs met jeugdzorg en veiligheid ook gaan borgen in de onderwijswetgeving.
We hebben deze visie aangekondigd in het beleidsprogramma 2007-2011 `Samen werken samen leven'
en in het programma voor Jeugd en Gezin. In deze brief vindt u ook de visie van het kabinet op de
manier waarop ZAT's kunnen bijdragen aan de doelen die we nastreven met de centra voor Jeugd en
Gezin en de regierol van gemeenten in het jeugdbeleid. In de brief aan uw kamer over de voortgang van
Passend onderwijs (juni 2008 ) wordt ingegaan op de wijze waarop ZAT's functioneren binnen de
experimenten Passend onderwijs. U bent recent geïnformeerd over de acties van het kabinet om
samenwerking in de verzuimketen te verbeteren (brief "naar een integrale aanpak schoolverzuim").
2. Ontstaan Zorg- en Adviesteams
2.1 Een blauwe plek is mogelijk een signaal voor meer...
ZAT's zijn ontstaan vanuit een behoefte van het onderwijs. Kinderen zijn hier immers bijna elke dag
vanaf hun vierde tot en met hun 17de of zelfs 23ste. Als er iets met een kind aan de hand is, zien de juf en
meester dat vaak als eerste. Blauwe plekken vallen nu eenmaal op, en een kind dat zich vaak afzondert
ook. Er hoeft dan natuurlijk niet iets aan de hand te zijn, maar het is fijn om dat zeker te weten.
Scholen voelden de behoefte om mogelijke signalen beter op te pikken en te interpreteren. En wanneer
er hulp nodig was die de school zelf niet kon leveren, wilden zij de juiste deskundigheid voor hulp aan
het kind.
De kerntaak van scholen is het verzorgen van degelijk onderwijs voor Martha, Sophie en Dennis en alle
andere kinderen en jongeren. Het onderwijs heeft de taak om voor elk kind en elke jongere met een
beperking, ADHD, dyslexie of welk ander probleem dan ook een goed onderwijsaanbod te creëren. Voor
alle onderwijsgerelateerde problemen krijgt de school extra geld. De school krijgt geen extra geld om
de persoonlijke problemen van Martha op te lossen. Simpelweg omdat we niet willen dat de docent de
rol van dokter of psycholoog op zich neemt. Anderen zijn daar veel beter toe in staat en hebben daar
ook de juiste opleiding voor.
Jeugd en Gezin blad 3/10
programmaministerie
Toch zitten kinderen als Martha bij een gewone juf of meester in de klas. Sterker nog, sommige
docenten hebben 20 Martha's in hun klas rondlopen. Helaas de dagelijkse praktijk op sommige
scholen.
ZAT's zijn ontstaan om hulp in te schakelen die de docent niet kan leveren. De ZAT's zijn in staat om
snel signalen door te geven naar de juiste hulpverlener. De ZAT's zorgen ervoor dat iedereen zijn vak
kan uitoefenen en dat de verschillende hulp goed op elkaar aansluit: dat de maatschappelijk werker het
indringende gesprek voert, dat de medewerker van de Jeugdgezondheidszorg kan inbrengen wat al over
de geschiedenis van het kind/gezin bekend is vanuit het elektronisch kinddossier en hoe het probleem
geduid kan worden ten opzichte van de normale ontwikkeling van het kind, dat de politieagent de
jongere op het rechte pad kan houden, de leerplichtambtenaar kan ingrijpen als de jongere van school
wegblijft en dat de docent zijn les kan geven. Zoals de commissie Dijsselbloem onlangs al zei: we
kunnen en mogen het onderwijs niet opzadelen met het oplossen van alle maatschappelijke problemen.
2.2 ZAT's in de verschillende onderwijssectoren
De aard en omvang van problemen van kinderen en jongeren verschilt per leeftijdscategorie en
onderwijssector. De samenstelling van de ZAT's verschilt daarom ook per leeftijd en per
onderwijssector.
Basisonderwijs
Met ruim 7.000 basisscholen in Nederland, sommige met slechts 50 leerlingen, is het over het
algemeen niet haalbaar op elke school een ZAT te laten functioneren met alle benodigde
jeugdzorgpartners. Dit is meestal ook niet nodig gezien de omvang en zwaarte van de voorkomende
problematiek.
In de praktijk zien we dan ook de samenwerking van basisscholen met (jeugd)zorgpartners meestal
vorm krijgt op twee niveaus: een zorgteam op de school zelf en een `bovenschools' ZAT, dat meerdere
basisscholen bedient. Het zorgteam bestaat minimaal uit een intern begeleider, een
schoolmaatschappelijk werker en een jeugdverpleegkundige. Zij kunnen snel signalen beoordelen en
geven hulp- en omgangsadviezen. Een bovenschools ZAT bestaat uit meerdere partners,
zoals maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg, een jeugdarts, een orthopedagoog en een
vertegenwoordiger van het REC (regionaal expertise centrum). Een bovenschools ZAT zorgt voor
multidisciplinaire beoordeling, diagnostiek en (voorbereiding van) indicatiestelling bij complexe
problemen.
Speciaal onderwijs
In het speciaal onderwijs is vanwege de (ernstige) leer- gedrags- en ontwikkelingsproblemen al veel
samenwerking tussen het onderwijs en de zorg: bij de indicatiestelling, het maken van
handelingsplannen en bij het samenwerken in de uitvoering op scholen. De afgelopen jaren is veel
vooruitgang geboekt op de samenwerking tussen de REC's en de ZAT's in het primair en voortgezet
onderwijs; zo neemt het merendeel van de REC's (cluster 3 en 4) deel aan de ZAT's in het primair
onderwijs en die van het voortgezet onderwijs.
Voortgezet onderwijs
Het voortgezet onderwijs streeft naar een ZAT per school. Momenteel bedient een doorsnee ZAT in het
voortgezet onderwijs gemiddeld 717 leerlingen.
Middelbaar beroepsonderwijs
ZAT's in het middelbaar beroepsonderwijs zijn op verschillende manieren georganiseerd. Een deel is
actief voor het hele ROC, terwijl een ander deel verbonden is aan één opleiding, een cluster van
opleidingen of een locatie. Daardoor loopt de reikwijdte (het potentieel aantal deelnemers voor wie een
ZAT actief is) van een ZAT sterk uiteen. Namelijk van minder dan honderd tot 24.000. Een doorsnee
ZAT is beschikbaar voor 3900 deelnemers. De helft van de ZAT's is er voor 2400 of minder deelnemers.
Een complicerende factor, in met name het MBO, is dat de deelnemers afkomstig zijn uit een groot
aantal regio's en het moeilijk is om de juiste hulpverleners aan tafel te krijgen.
Jeugd en Gezin blad 4/10
programmaministerie
3. De rol van het kabinet tot nu toe
Het vorige kabinet heeft bij het begin van de Operatie Jong in 2004 de ontwikkeling van ZAT's omarmd
en heeft vervolgens verschillende activiteiten ontplooid.
Dekkingsgraad van ZAT's
Het Nederlands Jeugdinstituut heeft in samenwerking met de besturen en sectororganisaties, in
opdracht van de samenwerkende ministeries, gestimuleerd dat er overal in Nederland ZAT's
ontstonden. De afgelopen jaren is vooral ingezet op een maximale dekking van ZAT's, waarin zoveel
mogelijk partners gezamenlijk een optimale koppeling tussen de schoolinterne en -externe zorg maken.
Intensivering Kwaliteit Zorg- en Adviesteams (IKZ)
Aan het einde van Operatie Jong is het project `Intensivering kwaliteit Zorg- en Adviesteams' (IKZ)
gestart, met als doel duidelijkheid te krijgen over wat wel en wat niet werkt bij het samenwerken in
ZAT's. In het traject werken 21 locaties (7 per onderwijssector) twee jaar lang aan de ontwikkeling van
hoogwaardige en efficiënt werkende ZAT's te realiseren in het primair, voortgezet en ROC/AOC-
onderwijs. De resultaten van dit traject vindt u in hoofdstuk 5.
Stimuleren professionalisering bestaande ZAT's
Het voortgezet onderwijs is koploper met het instellen van ZAT's: bijna alle middelbare scholen hebben
inmiddels een ZAT. In september 2007 is daarom gestart met een professionaliseringstraject in het VO,
zodat de reeds functionerende ZAT's zich verder kunnen ontwikkelen.
Monitoring
Via monitoring is er zicht op de landelijke resultaten van de ZAT's. Vanaf 2003 hebben we de stand van
zaken en de dekkingsgraad van ZAT's gemeten in de verschillende onderwijssectoren om zicht te
krijgen op ontwikkeling van de samenwerking tussen onderwijs, jeugdzorg en veiligheid.
4. De plek van ZAT's in het jeugdbeleid
De meeste problemen van kinderen en jongeren worden opgelost binnen het eigen domein van
onderwijs, jeugdzorg of veiligheid. Er zijn allerlei mogelijkheden om jongeren met problemen te helpen
of probleemjongeren aan te pakken. Denk bijvoorbeeld aan faalangsttraining of bijles op school of
alternatieve straffen via Bureau HALT. Soms hebben kinderen problemen in meerdere domeinen, die
vaak met elkaar samen hangen. Denk aan Martha, die een moeilijke thuissituatie heeft en daarom ook
op school onhandelbaar is. Misschien werken de problemen van Martha ook wel door in de buurt.
Wanneer problemen zich stapelen en domeinoverschrijdend zijn, kan een ZAT uitkomst bieden.
Samenwerking in ZAT's geeft professionals uit de verschillende domeinen houvast bij het zorgen voor
snelle en passende hulp voor kinderen en jongeren.
4.1 De rol van het onderwijs
Van oudsher neemt het onderwijs veelal het initiatief bij het inrichten en in stand houden van de ZAT's.
De hulp bij problemen is immers daar over het algemeen het eerst merkbaar. Een belangrijke rol voor
het onderwijs is het goed signaleren van problemen. Zonder adequate ondersteuning is het moeilijk om
goed onderwijs te verzorgen voor Martha, Sophie en Dennis. We zien in de praktijk dan ook vaak dat
scholen zelf het initiatief nemen om de partners van veiligheid en jeugdzorg te betrekken bij het ZAT.
4.2 De rol van de gemeente
De gemeente gaat, naast onderwijshuisvesting, over het toezicht op de leerplicht, het
leerlingenvervoer, voorschoolse educatie, over de inzet van jeugdgezondheidszorg 0-19 en het Wmo
prestatieveld opgroei en opvoed ondersteuning. Meer en meer wordt van gemeenten verwacht een
coördinerende rol te vervullen in samenwerkingsafspraken tussen instellingen en neemt het lokale
bestuur die rol ook op zich. De afgelopen jaren zijn steeds meer gemeenten zich actief gaan
bezighouden met de samenwerking in de jeugdketen en de bestuurlijke context van het werken in
ZAT's. De taakverdeling die tussen scholen en gemeenten vaak wordt gehanteerd is dat gemeenten de
Jeugd en Gezin blad 5/10
programmaministerie
bestuurlijke regie hebben op samenwerking in de jeugdketen (en daarmee dus ook op ZAT's), scholen
hebben doorgaans de uitvoerende, meer dagelijkse regie op ZAT's.
Tussen de schoolbesturen en gemeentebesturen zijn de bestuurlijke verhoudingen sinds 2006
ingrijpend veranderd. Partijen zijn verplicht tenminste jaarlijks overleg te voeren over een aantal
wettelijk vastgestelde onderwerpen. Leerlingenzorg is nu geen verplicht onderwerp. Bij geschillen is er
voorzien in arbitrage via de zogeheten Lokale educatieve agenda.
4.3 Relatie ZAT en CJG
De Centra voor Jeugd en Gezin en de ZAT's vullen elkaar aan in hun streven om kinderen en jongeren
snel en goed te helpen. Het CJG heeft meerdere functies. Het meest zichtbaar is het inlooploket.
Ouders kunnen er met vragen over opgroeien en opvoeden terecht. Vaak zal dit op de plek zijn van het
consultatiebureau. Daarnaast moet een CJG ook een inlooppunt bieden voor jongeren met vragen over
opgroeien. Om jongeren ook echt te bereiken zullen dit soort loketten eerder in de wijk (het jongeren
informatiepunt) of in scholen verschijnen of vooral via het internet te bereiken zijn. Een loket van het
CJG kan dus gevestigd zijn in hetzelfde gebouw als een school.
Het woord CJG staat ook voor de bestuurlijke regie die de gemeente heeft op de samenwerking bij
kinderen en jongeren met problemen. De gemeente stuurt op de efficiëntie van één gezin, één plan en
één casusoverleg en dient ervoor te zorgen dat er altijd één eindverantwoordelijke is voor een kind
en/of een gezin. De samenwerking wordt in het wetsvoorstel CJG en de regierol van gemeenten op het
jeugdbeleid verder uitgewerkt. In de praktijk verwachten we dat voor problemen van kinderen tot vier
jaar zal worden samengewerkt in multidisciplinaire teams met het CJG als middelpunt, waarbij
kinderopvang en peuterspeelzalen een belangrijke signalerende rol hebben. Samenwerking voor
problemen van kinderen in de schoolgaande leeftijd is het meest logisch in ZAT's rondom het
onderwijs. Professionals van het CJG (maatschappelijk werk en de jeugdgezondheidszorg) nemen deel
aan de besprekingen van het ZAT. De keuze voor een casusoverleg is afhankelijk van leeftijd, de
problemen en de `vindplaats' van het kind of de jongere.
Daar waar voor jonge kinderen -en hun ouders- een wijkgerichte aanpak en een laagdrempelig loket
waarschijnlijk prima zal werken, wordt dit voor de oudere jeugd (vanaf 13 jaar) niet meer realistisch
geacht. Zo zien we bijvoorbeeld dat de gemeente Den Bosch ervoor kiest om risico- en
probleemjongeren van 13-24 jaar niet via een CJG-loket te benaderen. Uit de voortgangsnotitie van het
CJG Den Bosch: "We hebben te maken met een andere situatie: de jeugdigen zelf zullen niet met hun
probleem naar een loket gaan en hun ouders ook niet of steeds minder. Bovendien zitten deze jongeren
zelden op een school in hun eigen wijk, zodat een wijkgebonden aanpak onvoldoende zal werken. Vanaf
de middelbare schoolperiode is het daarom zaak om jongeren op een andere manier te signaleren en
hierop actie te ondernemen. Den Bosch kiest ervoor om in te zetten op krachtige schoolnabije
zorgteams op elke VO-school (10 in s-Hertogenbosch), de VSO-scholen (in elk geval de Rietlanden) en
het MBO (Koning Willem I College)." De gemeente 's-Hertogenbosch maakt een onderscheid tussen
kinderen 0-12 en 13-24 jarigen waar het gaat om de relatie tussen onderwijs en jeugdzorg.
4.4 Relatie ZAT's en passend onderwijs
Met passend onderwijs willen we bereiken dat elk kind en elke jongere een passende plek in het
onderwijs krijgt. Randvoorwaarde voor een passende plek in het onderwijs voor kinderen en jongeren
met een beperking is vaak ook een goede ondersteuning van het gezin door de geïndiceerde zorg. In
ZAT's kunnen de betrokken professionals met elkaar werken aan de voorbereiding van een
geïntegreerd indicatie-traject voor zowel `passend' onderwijs als passende zorg. Zo zien we dat op
verschillende plaatsen mooie initiatieven ontstaan waar gemeenten en schoolbesturen goed
functionerende ZAT's, CJG's en `integraal indiceren' gezamenlijk uitwerken en ervoor zorgen dat een
passend onderwijs- en zorgaanbod voor elk kind en jongere ontstaat. In de brief aan uw kamer over de
voortgang van Passend onderwijs (juni 2008 ) wordt onder andere ingegaan op de stand van zaken van
de experimenten Passend onderwijs. Hierin zal ook beschreven staan op welke wijze ZAT's binnen het
experiment Passend onderwijs worden meegenomen.
Jeugd en Gezin blad 6/10
programmaministerie
4.5 Relatie ZAT's en veiligheid
Als een jongere zich op een strafbaar pad begeeft, is zijn probleem vaak niet met een straf opgelost. In
een justitieel casusoverleg (JCO) bespreken professionals zoals het Openbaar Ministerie, de politie, de
Raad voor de kinderbescherming, de jeugdreclassering, leerplicht en Bureau Jeugdzorg over de aanpak
die nodig is voor de jongere. Ook in het JCO nemen dan desgewenst professionals van het CJG en/of de
school deel. Voorkomen moet worden dat over de problemen van een jongere zowel in het ZAT als in
het JCO gesproken wordt.
5. De resultaten van Zorg- en Adviesteams
5.1 Weten wat werkt: onderzoek `Intensivering kwaliteit Zorg- en Adviesteams'
Om de kwaliteit van de ZAT's verder te verhogen is in opdracht van het ministerie van OCW in 2006 het
IKZ-programma op 21 proeflocaties gestart. In april 2008 is dit onderzoek afgerond. Het IKZ-
programma heeft inzicht gegeven in de randvoorwaarden die bij elke vorm van samenwerking in ZAT's
nodig zijn. Ook zijn er specifieke randvoorwaarden en handreikingen benoemd voor de kwaliteit van
ZAT's in de afzonderlijke onderwijssectoren. De randvoorwaarden bevatten oa. een standaard-
convenant voor het maken van samenwerkingsafspraken, taakprofielen voor deelnemers en een een
privacy-protocol voor samenwerking. Alle handreikingen zijn beschikbaar op www.zat.nl.
In de afgelopen twee jaren zijn de maatschappelijke prestaties van de 21 proeflocaties op de voet
gevolgd. Hieruit blijkt, zeker voor het PO en VO, een toename van de effectiviteit en efficiëntie van de
ZAT's is vastgesteld. Aangetoond is dat slim samenwerken in ZAT's zorgt voor een adequate taxatie van
problemen van kinderen en jongeren in alle drie de onderwijssectoren.
Uit het onderzoek blijkt dat bij slim samenwerken in ZAT's in het primair onderwijs vier doelen in de
meeste gevallen (meer dan 75%) redelijk, in hoge mate of geheel worden bereikt: adequate
probleemtaxatie, adequate toeleiding naar opvangvoorzieningen van school of WSNS, adequate
toeleiding naar jeugdzorg en adequate toeleiding naar een ander schooltype.
Voor het voortgezet onderwijs geldt dat eveneens vier doelen in de meeste gevallen (meer dan 75%)
redelijk, in hoge mate of geheel worden bereikt: adequate probleemstelling, verhogen
handelingsvaardigheid van de school, afstemmen van lopende hulpverlening op onderwijszorg en
adequate toeleiding naar rebound. Geen van de doelen wordt volgens hen in meer dan de helft van de
gevallen niet of slechts in beperkte mate bereikt.
De samenwerking in ZAT's in het MBO is minder succesvol; geen van de doelen in de meeste gevallen
(meer dan 75%) redelijk, in hoge mate of geheel wordt bereikt. Verklaring hiervoor is dat de
ontwikkeling van ZAT's in het MBO later op gang is gekomen, omdat het nog minder goed lukt om de
samenwerking met de hulpverlening op gang te krijgen en omdat met veel meer partijen in de hele
regio moet worden samengewerkt.
In de bijlage treft u de eindrapportage van het IKZ-programma aan.
5.2 landelijke monitoren ZAT's
Uit de landelijke NJI-monitoren PO, VO en MBO over de Zorg- en adviesteams blijkt dat het aantal
ZAT's al een aantal jaar op rij stijgt. De kans dat kinderen, jongeren en hun ouders vroegtijdig, snel en
goed geholpen worden stijgt daarmee ook. De afgelopen jaren is de samenwerking niet alleen flink
verbeterd, maar ook het aantal ZAT's is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Tegelijkertijd zien we ook
nog een aantal knelpunten. De samenwerking tussen onderwijs, jeugdzorg en veiligheid is nog niet
overal op gang gekomen. En de kwaliteit van samenwerken laat vaak nog te wensen over.
Een specifiek punt van aandacht is de bovengemeentelijke problematiek in het maken van afspraken.
Wanneer leerlingen uit verschillende gemeenten naar één school gaan blijkt het erg complex te zijn om
afspraken te maken over wie voor welke ondersteuning verantwoordelijk is. Voor jongeren in het
voorgezet en het beroepsonderwijs blijkt de school vaak de beste plek van waaruit hulpverlening
Jeugd en Gezin blad 7/10
programmaministerie
geboden kan worden. School is de vind- en actieplaats voor jongeren. Daarom hebben vooral de MBO's
de neiging om maatschappelijk werk of schuldhulpverlening voor hun leerlingen zelf te gaan betalen.
Een samenvatting van de uitkomst van de monitoren vindt u in de bijlage.
6. Wat nu?
6.1 Ontwikkeling ZAT's blijven stimuleren
Op basis van de resultaten die het onderzoeksprogramma Intensivering Kwaliteit ZAT's heeft laten
zien, vinden we de manier van samenwerken in ZAT's veelbelovend. Vandaar dat we tot en met 2011
doorgaan met het stimuleren van samenwerking in ZAT's. Voorop staat dat gemeenten, schoolbesturen
en andere partijen de ruimte krijgen om de samenwerking op hun eigen manier vorm te geven.
Landelijk steunpunt voor ZAT's
We hebben er vertrouwen in dat gemeenten, schoolbesturen en hun partners heel goed in staat zijn om
sluitende afspraken over snelle en passende hulp voor elkaar te krijgen in 2011. Iedereen wil immers
dat de problemen van Dennis of Sophie gewoon worden opgelost. Tegelijkertijd weten we dat het
proces om tot sluitende afspraken met een veelheid van partijen en organisaties te komen, taai kan
zijn. Het duurt soms jaren voordat de neuzen van alle bestuurders van de verschillende disciplines
dezelfde kant op staan wat betreft de samenwerkingsafspraken.
Daarom willen wij, waar nodig, gemeenten, schoolbesturen en andere organisaties helpen om deze
afspraken te maken. Zij kunnen op basis van hun eigen vraag of behoefte ondersteuning krijgen bij het
landelijke steunpunt voor ZAT's. We willen geen blauwdrukken voor samenwerking vanuit het Rijk of
ondersteuning opdringen als die niet nodig is, maar wel een centraal punt voor ondersteuning bieden.
Het steunpunt wordt ingericht bij het Nederlands Jeugdinstituut en komt in de plaats van de huidige
ondersteuningsprogramma's voor ZAT's, die per onderwijssector verschillen.
Ook professionals uit de ZAT's moeten op de ondersteuning van het landelijke steunpunt kunnen gaan
rekenen. Professionals die samenwerken in ZAT's moeten desgewenst bij het steunpunt terecht
kunnen voor tips en handreikingen bij het multidisciplinair werken. Het kwaliteitstraject IKZ heeft
hiervoor al een aantal praktische instrumenten ontwikkeld. Via de website www.zat.nl zullen de
producten voor alle professionals beschikbaar komen.
Meten is weten
De huidige manier van monitoren van de ZAT's is vooral gericht op inzicht op landelijk niveau. Deze
monitoring levert belangrijke landelijke beleidsinformatie die nodig is en zal blijven om de voortgang op
de samenwerking te kunnen volgen. Het kabinet kan op basis daarvan haar acties continueren,
aanpassen of stoppen.
Als scholen meer inzicht krijgen in de effectiviteit van samenwerking, kan dat hen helpen om
doelgericht in te zetten op de punten waar ze beter in kunnen worden. Vandaar dat we gemeenten,
scholen, schoolbesturen en andere samenwerkende partijen gaan helpen met het beter inzichtelijk
maken van hun eigen prestaties.
We gaan bezien of en hoe we de huidige ZAT-monitoren langs deze lijn kunnen aanpassen. Voorop staat
dat de opbrengst van monitor moet opwegen tegen de bureaucratische last die een monitor legt op
instanties. Daarom zullen we bekijken of we bestaande monitoring of verslaglegging van ZAT's,
passend onderwijs en de CJG-vorming op een slimme manier met elkaar kunnen verbinden.
6.2 Samenloop en samenhang in de ondersteuning
Dit kabinet heeft een aantal ambities geformuleerd die elkaar raken: we willen in 2011 een landelijk
dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin, we willen in 2011 de plicht invoeren om passend
onderwijs voor elk kind te realiseren en in 2012 willen we het aantal voortijdig schoolverlaters
gehalveerd zien. Al deze ontwikkelingen hebben te maken met de zorg voor kinderen en jongeren met
Jeugd en Gezin blad 8/10
programmaministerie
problemen. Waarbij wel moet worden opgemerkt dat niet alle voortijdig schoolverlaters leerlingen zijn
met psychosociale problemen en/ of multiproblemen die in de ZAT's worden besproken.
Gemeenten, schoolbesturen en andere instanties kiezen er vaak voor om een aantal van deze
doelstellingen gezamenlijk aan te pakken. Wij willen deze ontwikkeling stimuleren en zullen ervoor
zorgen dat de al bestaande handreikingen en modelconvenanten voor bijvoorbeeld Zorg- en
Adviesteams, voortijdig schoolverlaten, de Verwijsindex risicojongeren, het Centrum voor Jeugd en
Gezin en Passend onderwijs uitgaan van dezelfde taal en dat nieuw te ontwikkelen handreikingen over
bijvoorbeeld veiligheidshuizen uitgaan van dezelfde taal. Hiermee wordt het voor gemeenten en
instellingen inzichtelijk wat ze met elkaar moeten afspreken om snelle en passende hulp in hun regio te
organiseren.
Daarnaast zal het steunpunt ZAT's ook nadrukkelijk samenwerken met de ondersteuningsstructuur van
andere aanpalende trajecten. Zo zullen de accountmanagers van voortijdig schoolverlaten de IKZ-
producten onder de aandacht brengen in de 39 RMC-regio's. Op eenzelfde manier zal de aandacht voor
samenwerken in ZAT's terugkomen in het ondersteuningstraject CJG en de Verwijsindex risicojongeren
van Jeugd en Gezin met de VNG, de ondersteuning voor de invoering van Passend onderwijs en de
kwaliteitsteams voor veiligheid in en om de school.
6.3 Wat als de samenwerking niet voor elkaar komt?
We gaan specifieke aandacht besteden aan de ondersteuning van locaties die (nog) niet over een ZAT
beschikken of recent met de voorbereiding daarvan gestart zijn. Dit geldt met name voor het PO en
MBO. Het komende jaar richt de aandacht van het landelijk steunpunt zich op de plaatsen in Nederland
waar de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg (nog) niet goed van de grond is gekomen. De
regio's de achterblijven kunnen we benoemen op grond van de huidige monitoren. Zo blijkt
bijvoorbeeld uit de ZAT-monitor voor het voortgezet onderwijs dat het aantal ZAT's in de provincies
Utrecht, Zeeland, Noord-Brabant en Friesland achterblijft ten opzichte van de rest van Nederland.
Vooral in het MBO is nog een flinke slag te slaan in de effectiviteit van samenwerking tussen
onderwijs, jeugdzorg en veiligheid, zo blijkt ook uit het IKZ-onderzoek. Samen met de Ministers van
Wonen, wijken en integratie, van Volksgezondheid, welzijn en sport en de staatssecretaris van Sociale
Zaken en werkgelegenheid zullen wij de komende tijd gaan bekijken of er extra acties nodig zijn om
snelle en goede hulp voor jongeren in het MBO met problemen te kunnen garanderen.
Bovengemeentelijke problematiek
De vraag is hoe er goede afspraken gemaakt kunnen worden als veel verschillende gemeenten en
meerdere provincies betrokken zijn bij een school. Dit vraagstuk krijgt extra aandacht. Uitgangspunt is
dat de woongemeente van de jongere aan de lat staat voor de ondersteuning. De verschillende
leeftijdscategorieën hebben andere regio-overschrijdende problemen. Gemeenten, provincies en
scholen zullen met elkaar afspraken moeten maken over wie welke verantwoordelijkheid neemt bij dit
soort regio-overschrijdende problematiek, zodat de jongeren geen last hebben van de institutionele
grenzen die we in Nederland kennen. Het steunpunt ZAT's kan ondersteuning bieden bij vragen over
deze problematiek.
We zien overigens op allerlei plekken in Nederland bovengemeentelijke samenwerking ontstaan. Zo
heeft de provincie Drenthe besloten om samen met alle Drentse gemeenten en het onderwijs voor de
hele provincie afspraken te maken over de inzet van Bureau Jeugdzorg in de Zorg- en adviesteams.
Onderwijs, gemeenten en provincie maken hier samen afspraken over hoe zij met elkaar snelle en
passende hulp voor alle jonge Drentenaren realiseren.
6.4 Financiering
Snelle en passende hulp gaat niet alleen over goede samenwerking, maar ook over voldoende geld om
daadwerkelijk hulp te kunnen bieden. Voor elk van de deelnemende organisaties raakt de
samenwerking in ZAT's aan hun wettelijke kerntaken. Of dat nu de zorg is voor Passend onderwijs is,
het bevorderen van de gezondheid van jeugdigen, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten of het
Jeugd en Gezin blad 9/10
programmaministerie
bijdragen aan een veilige samenleving. Wij gaan ervan uit dat elke instelling daarom ook zelf investeert
in de deelname aan de samenwerking. Samenwerking opdat kinderen en jongeren snel en goed
geholpen worden. De 200 miljoen extra die gemeenten de komende jaren ontvangen voor opvoed- en
opgroeiondersteuning in het kader van de Centra voor Jeugd en Gezin zijn onder meer bedoeld als
financiering voor extra inzet op hulp en ondersteuning in de lokale jeugdzorg. Wij investeren 1,75
miljoen euro in het steunpunt ZAT en de monitoring om scholen, gemeenten en andere partijen te
ondersteunen bij het tot stand brengen van de samenwerking.
6.5 Samenwerking opnemen in wetgeving
De doelstelling van het kabinet is dat in 2011 kinderen, jongeren en gezinnen snel en goed worden
ondersteund. We hebben uw Kamer wetgeving aangekondigd die bijdraagt aan het behalen van deze
doelstelling: het wetsvoorstel "CJG en de regierol van gemeenten in het jeugdbeleid", dat naar
verwachting eind 2008 aan uw Kamer wordt aangeboden en het wetsvoorstel Passend onderwijs dat na
afloop van de experimenten passend onderwijs, naar verwachting in 2011, zal worden aangeboden.
Het wetsvoorstel CJG en regierol gemeenten formuleert een aantal uitgangspunten voor de
samenwerking in de jeugdketen. Belangrijkste uitgangspunt is dat de gemeente de plicht krijgt om
sluitende afspraken te maken over het leveren van snelle en passende ondersteuning met alle
instanties die te maken hebben met kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar. Deze wet zal dus zijn
werking hebben op alle betrokken sectoren: jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, welzijn, onderwijs,
werk en inkomen en veiligheid. De regierol van de gemeente in de samenwerking wordt wettelijk
geregeld, waarbij er ruimte is voor gemeenten, scholen en andere instellingen om deze samenwerking
op hun eigen manier in te vullen. De gemeente heeft de taak om de regie te nemen op het maken van
sluitende afspraken in de jeugdketen. Een gemeente die ervoor zorgt dat de samenwerking in ZAT's op
orde is, heeft al een belangrijk deel van de in wetgeving op te nemen plicht om te komen tot sluitende
afspraken gerealiseerd. Andere onderdelen van die sluitende afspraken zijn bijvoorbeeld de sturing op
de samenwerking voor kinderen met problemen van 0 tot 4, samenwerking voor overlastgevende
jongeren (vaak in het justitieel casusoverleg) en de invoering van de Verwijsindex risicojongeren.
Om de wederkerigheid van het maken van sluitende afspraken onder regie van de gemeente te
versterken gaan we de deelname van het onderwijs aan de samenwerking in de jeugdketen vastleggen
in de onderwijswetgeving. Hiervoor gaan wij onderzoeken:
- hoe de opdracht aan het onderwijs tot samenwerking in de jeugdketen wettelijk te verankeren
zodat elk schoolbestuur ervoor zorgt dat elk van zijn scholen in een samenwerkingsrelatie
staat met zorg buiten de school. Het betreft hier de onderwijswetgeving voor het primair,
speciaal en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs;
- hoe de regierol van de gemeente bij de samenwerking richting het onderwijs goed geborgd kan
worden en of het helpt om 'zorg in en om de school' als verplicht onderdeel van de Lokale
Educatieve Agenda op te nemen;
- wat voor interventiemogelijkheden er richting instellingen mogelijk zijn om de samenwerking
zonodig af te dwingen.
Graag werken wij deze punten uit in samenwerking met schoolbesturen, gemeenten en hun
vertegenwoordigende organisaties.
7. Planning en vervolg
De maatregelen die we voorstellen om de samenwerking in ZAT's te bevorderen, zijn vooral gericht op
het verbeteren van werkprocessen en structuren en op de rol van de verschillende betrokken
organisaties. We zien dat momenteel als de meest kansrijke aanpak, maar beseffen heel goed dat
daarmee nog niet automatisch Dennis, Sophie en Martha snel en goed worden geholpen. Het is een
taai proces om voor alle kinderen en jongeren goede ondersteuning te organiseren en we hebben er
begrip voor dat dit niet op stel en sprong voor elkaar komt. We hebben het ook niet over de
makkelijkste kinderen en jongeren. En ouders hebben ook wel eens andere ideeën over wat goed is
voor hun kind.
Jeugd en Gezin blad 10/10
programmaministerie
Samenwerken is niet alleen een gezamenlijke aanpak bespreken, maar ook gezamenlijk handelen via
gezamenlijke methodes en werkwijzen. Ook hier is nog een wereld te winnen. Binnenkort start het
Actieprogramma Onderwijs Bewijs waarin wetenschappelijke experimenten, onder andere over de
samenwerking onderwijs en jeugdzorg, in het primair en voortgezet onderwijs uitgevoerd worden.
Gemeenten, scholen en andere partijen hebben veel ruimte om samenwerking in ZAT's op lokaal
niveau een stap verder te brengen. We hebben er vertrouwen in dat deze partijen die stap kunnen en
gaan maken. Met al deze maatregelen denken wij belangrijke stappen te kunnen zetten voor alle
kinderen en jongeren. Want uiteindelijk gaat het ons om hen. Onze kinderen, onze toekomst. Wij zullen
u eind 2008 informeren over de wettelijke mogelijkheden van onderwijsdeelname aan samenwerking in
de jeugdketen en over de nieuwe manier van meten van de samenwerking.
Martha, Sophie en Dennis
Rest ons nog één punt: Martha, Sophie en Dennis. Ze bestaan echt, alleen heten ze in werkelijkheid
anders. Hun verhalen hebben wij gehoord van uitermate betrokken zorgcoördinatoren uit het PO, VO
en MBO. En hun verhalen hebben ons geïnspireerd tot het schrijven van deze brief en tot het
doorhakken van knopen over de samenwerking tussen onderwijs, jeugdzorg en veiligheid. Helaas voor
Martha is voor haar problemen nog geen oplossing gevonden. Gelukkig is er ook goed nieuws te
melden. Voor Dennis en Sophie is inmiddels al een passend hulptraject gevonden en het gaat beter met
ze.
De minister voor Jeugd en Gezin, De staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mr. A. Rouvoet Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
De staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Sharon A.M. Dijksma